Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1322
in de wijze van het gevoel zijner lezers
te wekken en te treffen. Waarschijnlijk
heeft het twee a drie jaar aan n stuk
het klavier der volkssentimenten met wat al
te zwaren aanslag bespeeld, zoodat, nu zijn
lezers een weinig verademing krijgen, zij
meenen dat zich een poosje te ontspannen
niet iets ongeoorloofds is. 't Zou ons geens
zins verwonderen, dat dientengevolge de
Handelsblad lezers, gelukkig nu hun zenu
wen eenigszina pp hun verhaal komen, het
geven vergaten; terwijl de veel zachter en
kalmer behandelde lezers van de N. Rott. CL
thans juist het oogenblik achten aangebro
ken om tot daden over te gaan. Deze onder
stelling ontvangt steun in hètfeit, dat
het Handelsblad zelf als boerenvriend na
het sluiten van den vrede wel een weinig
vermoeid schijnt te zijn. Is deze zielkun
dige verklaring juist, dan zal het volstrekt
onnoodlg zijn hierbij een wenk aan 't Han
delsblad te geven, ook met het oog op de
behandeling van andere aangelegenheden,
waarbij de redacteur het gevoelsvnur zijner
lezers tracht aan te blazen; want de mate,
waarin men aan rijn oproep tot het zenden
van eenbijdrage beeft beantwoord, bewijst,
dat er, ondanks zijn prijzenswaardigen ijver,
aan zijn methode iets ontbreekt.
Hoe dit zij, om tot het schrijven van
dr. Berns terug te keeren, het legt een
treurig getuigenis aangaande vele onzer
af. En toch, kon hij anders spreken, als
hij zag, hoe de Boeren, na zulk een
woretektrijd, waardoor zij de bewondering
en het medelijden van de geheele beschaafde
wereld buiten Engeland en keizer Wil
helm verworven hebben, hier in Neder
land worden geholpen ? De Boerengeneraals
zelf moeten onder ons BEDELEN. Waarom
dit niet voorkomen? Wie voelt niet
het beschamende voor ons volk, dat hierin
gelegen is?
Ga komt een half jaar te laat; maar
kom dan toch nog, Nederlandsche
ZuidAfrikaansche Vereeniging! En als gij zelf
daar te .... (vul het woord maar in),
toe zijt, bezorg ons het machtig comité,
dat u vervangen kan. Zoo als het, door
uw schuld, thans hier toegaat, het is al
te ergerlijk. Dit mag niet voortduren.
Bezoek aan het Hof.
De B jeren hebben Keizer Wilhelm niet
ontmoet.
Gelukkig voor beide partyen.
Hoe zou de rran van het vriendelijk tele
gram- aan Kruger, hij die later door zijn
onwaardige houding meer dan iemand schul
dig zich moet gevoelen aan het berooven en
uitmoorden van het Afrikaander volk, daar
tegenover die drie Boerengeneraals hebben
gestaan ; en welk een tweestrijd zou er
in het gemoed van die overwonnenen niet
geheerscht hebben, als zij in beleefde onder
danigheid den Keizer hadden moeten be
groeten, die hun zelfs de hulde van zijn
volk niet gunde voor hun vrijheidsliefde
en dapperheid?
Gelukkig niet alleen voor de drie wereld
beroemde generaals en den kleinzieligen
Keizer ... gelukkig ook voor allen, die nog
ieta hechten aan den adel van het gemoeds
leven, dat hun zalk een stuitende ver
tooning is bespaard.
Juist dat niet verschijnen van de drie
Boerengeneraals aan het Hof te Berlijn,
heeft opnieuw hier te lande zeer algemeen
de vraag ter sprake doen brengen: waarom
H ie helden ook niet ten paleize van Koningin
Wilhelmina zijn genoodigd.
De Boeren vroegen geen audiëntie
zij wachtten,- gelijk het behoorde, op een
uitnoodiging; zoo te Barlijn, als hier. Hun
bescheidenheid verbood hun zich aan eenig
Hof op te dringen. Een door ieder te
waardeeren standpunt.
En gevoelde nu Wilhelmina. die, naar
het in de officieuse taal luidt, Kruger zelfs
de Gelderland had gezonden, geen ver
langen de mannen van Dietschen stam te
begroeten, door ieder, wie natuurlijk gevoel
bezit, bewonderd en geëerd?
Wij denken er geen oogenblik aan de
mogelijkheid te onderstellen, dat de Konin
gin niet een der warmste vriendinnen zou
zijn van hen, die zooveel zelfverloochening,
zooveel heldenmoed en zulk een mate van
vaderlandsliefde vertegenwoordigden van
een volk, dat zijn onafhankelijkheid heeft
verloren. Neen, dat de drie Generaals tot
nog toe niet genoodigd werden voor H. M.
te verschijnen het is niet aan Wilhelmina
te wijten ; natuurlijk is zij voor de pressie,
van de een of andere zijde op haar ge
oefend, gezwicht.
Maar wie heeft dan eigenlijk, tot zeer
ernstige teleurstelling van een groot deel
der natie, het Nederlandsche Hof voor
Botha, de la Rey en de Wet gesloten ?
Waren het Eugelsche invloeden ? Doch
Engeland heeft steeds getoond de sympa
thie van Nederland en zijn koningin, zelfs
toen de Gelderland werd gezonden, te
kunnen begrijpen. Hoe zou het er thans
aanstoot aan nemen, als de generaals, die
mede den vrede hebben geslote--, nog een
blijk van sympathie van koningin Wil
helmina ontvingen...? De koningin, die
in 1899 een gift schonk voor het
Boerenfonds, en EU zeker weder niet z*l achter
blijven om in den overgrooten nood naar
de mate harer krachten te helpen voor
zien wie zou haar eenige politieke
bedoeling kunnen toeschrijven, als zij
hulde bewijst aan mannen die zulke
groote daden hebben verricht ? Trouwens
ware het de vrees voor Engelands toorn,
die van een ontmoeting rnet de B >eren
deed afzien, hoe had dan de ontvangst
in de hoofdstad kunnen plaats hebben
onder het eerevoorzitterschap van H. M's
Kamerheer Baron Eoëll ?
Zoo is het dan ook niet vreemd, dat zeer
velen, bij deze onthouding van het Neder
landsche Hof, aan invloed van Duitsche
zijde denken. Verklaarbaar acht men het,
dat keizer Wilhelm het onaangenaam zou
he&ben gevonden, als de Boerengeneraals,
wier bezoek aan Barliju hem zoo ontstemde,
daar hadden kunnen verschijnen als man
nen reeds aan een Hof ontvangen, door
Koningin Wühelmina in hun persoonlijke
hoedanigheden gehuldigd. Wij stemmen
echter toe, dat deze onderstelling, hoeveel
zij ook moge voor hebben, den eteun van
eenig bewijs mist
Toch zou het zeker een aanzienlijk deel
van de Nederlandsche natie een groote
genoegdoening zijn, indien alsnog die
helden bij Neêrlands Koningin ontbo
den werden. Vorstin en volk zijn hier,
ten onzent, geheel anders dan in
Daitschland, immers a ?
De suikerkwestic.
Handel en Landbouw.
De handel is zoo gewoon in Nederland
het hoogste woord te voeren en zijn be
langen als het meest met het algemeen
belang overeenkomende voor te stellen,
dat velen dit ook werkelijk gelooven en
hij zelf meent het recht te hebben op de
eerste plaats te staan.
Uit het stukje van den heer C. R. J.
Bentfort te Dordt in het vorig nummer
blijkt dit opnieuw. Wanneer Nederland
niet in overeenstemming met andere sui
ker produceerende natiën een surtaxe op
suiker heft, bestaat er volgans hem
»kans, dat ons land zal worden een stapel
plaats van vreemde suiker" en wat de
landbouw betreft, »de bietencultuur is
kunstmatig opgedreven, de voordeelen
daaraan verbonden moet men niet over
drijven," men kan gerust zijn, meent de
schrijver, »de toestand zal zich wijzigen,
andere producten zullen worden verbouwd."
Een tweede eigenschap van vele woord
voerders van den handel treedt hier aan
het licht, namelijk dat zij over de belan
gen van anderen, in dezen van den land
bouw, meenen te kunnen oordeelen zon
der er verstand van ta hebben. De
ondergeteekende heeft zelf herhaaldelijk
gewaarschuwd tegen de gevaren van over
dreven bietenbouw en uitgerekend dat en
waarom de voordeelen aan deze cultuur
verbonden dikwijls worden overschat,
maar dit neemt niet weg, dat hij in zijn
tegen woord igen omvang niet kan gemist
worden, en dat het ia sommige streken
ook indirect van veel nut zou wezen, in
dien hij aldaar beoefenaars kon vinden.
Niet alleen materieel heeft de bietenteelt
voordeel aangebracht, maar als intensieve
cultuur nadert zij den tuinbouw en ver
meerdert het produktieverinogen van den
bodem ook voor andere gewassen. DJ
bietenbouw op zijn tegenwoordig stand
punt kan alleen beoefend worden met
behulp van kennis en toepassing der
wetenschap; geen enkele cultuur heeft
ooit meer ontwikkelend gewerkt op de
landbouwers, door haar is de beteekenis
van sommige kunstmeststoffen in vele
streken eerst voor goed doorgedrongen,
evenals de hooge waarde van hakken,
wieden en zuiver houden van den bodem.
Doch niet alleen heeft de bietenteelt op
die wijze nuttige werking uitgeoefend in
de streken, waar de suiker-wortelen ver
werkt worden, maar verre daarbuiten,
ook in de zandstreken, waar de uitbrei
ding van den veestapel alleen mogelijk
is geworden door het gebruik van pulp
als bijvoeder, waaraan tot dien tij i's win.
ters vaak groote behoefte bestond, terwijl
geen enkele in het groot verbouwde vrucht
zooveel werk geeft aan arbeiders.
Dat alles, nl. daze directe en indirecte
voordeelen kunnen niet aan kant gezet
worden met eene oppervlakkige bewering:
er zal wel weer iets anders voor in de
plaats treden!
Zeker, de landerijen in Nederland zul
len niet in vogelwei blijven liggen, maar
wanneer door omstandigheden, en de
geschiedenis heeft ons zulke voorbeelden
geleerd de waarschijnlijkheid dreigde,
dat b. v. de handel van Dordrecht zou
verloopen, wie zou zich dan tevreden
stellen met een banale verzekering: de
kaden, de pakhuizen, de kanloren en
koopmanshutzen zullen wel weer voor iel s
anders gebruikt worden! Neen ! men zal
trachten de omstandigheden ten gunste
van den bestaanden handel te wijzigen,
opdat de noodzakelijkheid eener gewijzigde
bestemming worde vermeden. Zoo is
het ook met den landbouw en dan doe
ik de vraag aan de niet deskundigen om
dat ik weet, dat diegenen, die met den
landbouw bekend zijn het antwoord schul
dig zullen blijven : wat moet er geschie
den met de meer dan veertigduizend 1)
hectaren beste grond, die ieder j«aar met
suikerbieten bebouwd worden, indien de
binnenlandsche suikerindustrie te niet
gaat? Niet een enkel perceel, ook niet
misschien een dozijn hectaren in het
badrijf van een enkelen landbouwer, die zich
door gunstige ligging onderscheidt of door
bijzondere omstandigheden gebaat wordt,
maar al die duizende hectaren ieder jaar
weer opnieuw en wel de beste en meest
vruchtbare gronden. Het zal den leek
vreemi in de ooren klinken, dat juist zij
geen pacht aan den eigenaar, geen be
drijfswinst aan den landbouwer, geen werk
aan den veldarbeider zullen kunnen op
leveren bij de tegenwoordige marktprijzen
der graangewassen of andere produkten,
die op ietwat groote schaal kunnen ver
bouwd worden.
Ja, maar de bietenbouw zal niet te
1) De teelt van bieten kan niet aiders ge
schieden dan in wisselbouw, zoodat men moet
aannemen, dat omstreeks 150000 hectaren in
N,;(ierlaad betrokksn zijn bij deze cultuur.
loor gaan ook al blijft de surtaxe hier te
lande afwezig, hoor ik van andere zijde j
mij toeroepen, maar dat is de vraag niet ?
', van den heer Bintfort, die deze vernieti
ging niet als een ramp voorstelt en te
j minder, omdat de handel door dezelfde
omstandigheid zoude gebaat worden.
i Hiertegen heb ik gemeend te mosten
, opkomen; laat de kwestie van de surtaxe
; van alle zijden ernstig en onpartijdig
beschouwd worden met nauwlettende over
weging van alle belangen, die gebaat of
] geschaad zullen worden, en dat het zwaar
I ste wege, wat ook werkelijk het zwaarste
is, maar laat niemand zich van het spoor
laten brengen door eene overweging, die
j vroeger maar al te zeer en al te lang
gangbaar is geweest alsof het belang vau
den handel beslissend moest zijn en een
afdoend argument gaf tegenover dat van
den landbouw.
Gr. 22 Oct. Dr. G. W. BRUIXSMA.
Militair allerlei.
Nog eens ransels.
Naar aanleiding van mijne opmerkingen
over de bepakking onzer infanterie, schrijft
de heer O. P. het volgende: _
»Dat was '-vel een goed stukje van U zich
noemende O( ficier) I(ufanterie). Haal er
de karwats maar eens over, want heusch
het is orn er wee van te worden, dat
pruisisch willen doen ... van af' een
bureaukruk, van menschen, die dikwijls zelf even
weinig soldatenbloed bezitten als er ineen
oude pantoffel zit.
Toch ben ik het niet met U eens, wat
uw afgeven op de ransels betreft.
E^n ransel is werkelijk niet een
eq-iipementstuk, dat alleen voor een tocht naar
Rusland noodig is. Men ziet zpo'n voorwero
dragen door alle toeristen, die een tochtje
van eenigen duur maken. Z ilfs dejongens
die naar school gaan, ja zelfs de school
meisjes ziet men er soms mee, en dat is
ook natuurlijk. Er is toch wel moeilijk, als
men iets hoe weinig ook een poosje
meedragen moet, een draag wij ze te vinden
die nog gemakkelijker gaat dan ... als
ransel, of ranseltje op den rug.
Ik ben zelf' ook O. I. en zou niet graag
mijn eigen ranseltje (Ie musette), als ik op
veldwacht moet of op bivak, ontberen.
Zijn de manneijas, na al de reductie die
hun bagage onderging, nog te zwaar be
laden, welnu, raen voere zoo eeaigszins
mogelijk de ransels op wagens mee
althans zoo er geen al te groot gevaar be
staat dat die wagens zoek raken of'te laat
bij den troep terugkeeren.
De mogelijkheid om een paar schoone
sokken en een droog hemd aan te trekken
moet niet al bij voorbait worden prijs ge
geven, en nog eens, ik weet waarlijk al
geen doelmatiger verpakking om 's mans
bagage, en geen gemakkelijker draagwijze
dan een ransel."
O. I'2, kan gerust zijn, want ik misgun
hem allerminst zijn musette, die vermoede
lijk niet meer onsen weegt dan een rans'l
ponden. Ik zalf laat niet graag dat ransel//e
in den steek om de "eenvoudige reden, dat
eeoig toiletgereedscïiap en linnengoed mij
steeds onmisbaur is, dus ook op reis, waaruit
volstrekt niet volgt, dat ik mij zelf en nog
minder mijn miliciens wil equipeeren als
een gewapende marskramer, die zóó uitge
rust, te velde niet veel meer waard is dan
een pakezel.
Eloch, we hadden het niet over de
schooltas^chen van onze kleinen, of over
de aardige musettes der touristen, zelfs niet
over da uitrusting aan zakdoeken eri sokken
van O I. of O. P., miar over de heusche
soldatenransels, waarmede onmiddellijk na
mobilisatie onze den dag te voren nog in
vrijheid rondloopende miliciens vele uren
zuilen moeten marcheeren. M ircheeren. z»ff
ik, want heD denkbeeld om die rug-reis
koffers op wagens achter d-m troep mede
te voeren, is voor een legertje, dat nog
eenigen prij-j etelt op snelle verplaatsbaar
heid, zeker niet aanbevelenswaardig.
O jze men«chen zij a t-t zwaar bepakt,
nemen te velde allerlei overbodige dingen
mede, eii zien zich daardoor bij vredes
oefeningen gedwongen om een ransel met
en benevens allerlei andere dingen mede
te sliepen, als wilde men van Hoogerhand
ieder milicien wel en deugdelijk inprenten.
dat soldaat-zijn nooit of nimmer iets
pleizierigs kan opleveren. Het militaire bedrijf
te verheffen tot een sport, een fLnke. gezonde
sport, gaat boven ds bevatting der
krukgeleerden, veel liever decreteeren aij in
hunne boekjes groote parade in volk wapen
rusting, de linnenkast op den rug.
Lfiat men mi niet strijden over de doel
matigheid der bepakking, die bepakking zelf'
is te veel: zal ons veldleger zoolang
buiten de linies standhouden, dat er
verschojningen noodig zijn, welnu, dan voere
men die aan van uit de achter gelegen
plaatsen, doch zoomin als men den soldaat
eten mede geeft voor twee of' drie weken,
belaste men hem te velde met zijageheeie
hebben en hou'en.
Nog eens: men ga in de leering bij jagers
en sportmen.
O. L
Het gemeentelij'* tekort en de
gemeentebedrijven.
;>Met de stijging der uitgaven houdt de
stijging van de middelen geen gelijken
tred", aldus B. en W. in hun »toelichting",
welke do begrooting van 1003 vergezelt.
: Ah hoofdoorzaak van de stijging der uit
gaven gaven B. en W. op, dat het
Onderwijs ongeveer ?452,000 hooger was geraamd,
dat het Armwezen ?194,000 meer vroeg
en de Renten en Aflossingen bij
voorleden jaar een grootere uitgaaf vor
derden van / 573,000. Echter deelden zij
tevens mede, dat het grootste gedeelte van
de meerdere uitgaven voor renten en af
lossingen werd gedekt door ontvang
sten uit de verschillende gemeentebe
drijven, waaronder begrepen sommige der
Handelsinrichtingen.
( Voor onderwijs en armwezen blijft dus
' een meerder bedrag van ongeveer f 050,000,
dat niet door aanwas van middelen is
gedekt.
j Voegt men nu hierbij het nadeelig ver
schil tusschen het batig slot in 1900 en
in 1901 ?810,700 en f 446.000
gevende op de begrooting voor 1903 een
mindere ontvangst van ongeveer ?364,000,
benevens ongeveer f 156,000 meer voor
andere zaken, dan komt men tot een be
drag van f 1,170,000, waarin door verster
king der middelen dat is door verhooging
van het percentage der inkomstenbelasting
en het cijfer der opcenten op het p ersoneel
moet worden voorzien.
Het ligt niet op onzen weg en zoo
bekwaam een rekenmeester zijn wij ook
niet om de middelen aan te wijzen,
welke den toestand reeds dadelijk beter
zouden kunnen maken. Er is daarover
trouwens reeds zooveel geschreven,
«.Daas mir zu sagen nicbls mebr 'irig bleibl"
maar zeker is het, dat de gemeenteraad
a. s. Dinsdag en volgende dagen voor
deze quaestie zal komen te staan en dat
we dus zeer belangwekkende raadszittingen
zijn te wachten.
Toen, aleer de begrooting verscheen, het
gerucht liep, weldra door een paar dagbla
den bevestigd, dat verhooging van belas
ting was te verwachten, haalden vele
Ameterdammers »van ouder tot weerouder",
met een verachtelijk gebaar hun schouders
op en riepen uit: »Daar heb je het nu,
met die gemeentebedrijven!'
Want de gemeentebedrijven moesten het
doen dat waa zoo dikwijls voorspeld en
het moest dus eindelijk wel eens uitkomen.
Dit nu is voi';' men onjuist; voor rente
en aflossingen \ in leeningen dragen de
telefoondienst, waterleidingen, de gas
fabrieken en d tramdienst in 1903 bij
f 1,699,460, zo at zij derhalve de voor
haar aangegan geldelijke verplichtingen
volkomen dekkoü.
De laatste retributie van de Telefoon
maatschappij komt voor op de begrooting
van 1895 en bidroeg ?41.000; die van
de Duinwatermaatschappij vinden we op
de begrooting voor 1893 vermeld tot een
bedrag van f 62,000; die van de
Imperial komt voor op de begrooting van 1898
tot een bedrag van /' 658,000; die van
de Omnibusmaatschappij op de begrooting
voor 1899 tot een bedrag van ?81,000,
welke ramingen waren gemaakt met het
oog op de werkelijke ontvangsten, respec
tievelijk in 1893, 1894, 1896 on 1897.
Nu zou dit cijfer, indien de concessiën
waren gehandhaafd, zeker gestegen zijn,
maar daaromtrent hebben we, tenzij die
van de vermeerdering der bevolking, niet
eenige maatstaf, zoodat, waren in 1899 de
concessiën nog alle geldig geweest, de
retributiëu in een ronde som zouden hebben
bedragen f 842,000.
Niettegenstaande, uitgezonderd de tele
foondienst, de gemeentebedrijven in een
staat van overgang verkeeren, noodzakelijk
geworden omdat de concessionarissen alleen
op eigen voordeel bedacht waren, ontvangt
volgens de begrooting voor 1903 de ge
meente als uitkeering:
Van de Telefoondienst . . . f 50,000
» » Waterleidingen...» 100,000
» » Gasfabrieken ...» 600,000
» » Tramdienst . . . . » 89,100
Totaal ~f&M,
zooiat er slechts een nadeelig verschil van
?2,900 b;j vroegere toestanden te
cocs-.ateeren is.
De vier gemeentebedrijven dekken dus
volkomen hun renten en aflossingen en
brengen voor de gemeentekas evenveel op
als in de dagen der concessionarissen.
Daartegenover staat, dat het tarief van
de telefoon is afgeslagen met ?28 en dat
het materieel oneindig beter is dan in de
periode der Telefoon-maatschappij; dat
de prijs van het gas met twee centen
is verlaagd; dat alks wordt gedaan om
het verzuim van vroeger te herstellen door
het voorzien in d^n dringenden waternood,
die nog veel hooger dan thans zou
zijn, indien wij nog onder de oude concessie
leefden; dat de twee volkrijkste buiten
wijken, die tot de overname door de ge
meente van de A. O. M. van trams ver
stoken waren, een verbinding met het
centrum van de stad hebbeu erlangd en
dat het zoo lang met meer zal duren of
het trampaard zal zijn verdwenen en dat
de electriciteit alleen de motorische kracht
voor den tram wagen zal leveren.
* *
*
Maar, en dit is de vraag die herhaalde
malen wordt gedaan, is er nu uit die
gemeentebedrijven niet meer te halen?
Een eenigszings gelijke vraag is in de
afdeelingen gesteld. B. en W. ge ven daarop
het volgende antwoord:
Het was B. en W. aangenaam, de ingenomen
heid van sommige leden ta vs r Jemen met de
raming der bijdragen uit de G.meeutebedrijven.
B. en W. stemmen ten volle in met het gcvjelen,
dat de bijdrr-g"n verband moeten houden met de
omstandigheden en de resultaten der onder
nemingen zelf.
Daarmede is Let in beginsel geenszins
orvereMigbaar, te trachten grooter voordeel uit
de Gt;m"ente-bedrijven te verkrijgen. Daarnaar
zal, zoo mogelijk, moaten worden gestreefd, doch
slechts voorzoover de omstandigheden en de
resultaten van het bedrijf het toelaten. Wanneer
men dit in het oog blijft houden, zijn de gas-,
tel-phoon-, tram- en watcrprijzen ?, weldra zullen,
naar H. en W. hop3n, de prijzen van eleetrischeu
stroom er bij te noemen zij'), ni-jt als belasting
te beschouwen, maar als prijzen van liveraat.ën
in een industrieel en commercieel bedrijf.
Dit laatste is niet volkomen juist; een
gewoon industrieel en commercieel bedrijf
is een gemeentebedrijf toch niet. De wet
gever van 1851 heeft natuurlijk niet kunnen
voorzien, dat een gemeente eenmaal
eleetriechen stroom zou leveren, maar iets derge
lijks vermoedde hij toch wel. Daarom heeft hij
wellicht in art. 238 der gemeentewet bepaald,
dat «gelden voor het gebruik of genot van
openbare gemeentewerken, bezittingen of
inrichtingen," en gelden betaald voor «door
of vanwege het gemeentebestuur verstrekte
diensten" voor «plaatselijke be
lastingen" worden gehouden; art. 254
zegt verder, dat de loonen en gelden, voor
die inrichtingen of diensten betaald, tot
geen hooger bedrag mogen geheven worden
»dan noodig is te achten, om den betaler,
naar evenredigheid van hel gebruik of genot,
dat hij heeft in de kosten van aanleg,
onderhoud of verstrekking van het door
hem gebruikte of genotene, te doen dragen."
Dat nu de gemeente voor het verstrekken
van het gebruikte of genotene voor zich
een zeker honorarium bedingt, dat dan
toch weer der gemeenschap ten goede komt,
en dat zij dit honorarium ongeveer vast
stelt tot een gelijk bedrag, als dat zij uit
de concessiën genoot, is zeer goed te ver
dedigen, maar wanneer b. v. het gasbedrijf,
zooals een raad? lid wilde, het gas met l cent
per M3, opsloeg dat een meerdere ont
vangst van circa f 400 000 zou geven
dan zou er, waar de begrooting van het
gasbedrijf sluit, een hooger bedrag geheven
worden, dan noodig is te achten om den
betaler naar evenredigheid van het gebruik
of het genot voor het door hem gebruikte
of genotene te doen betalen.
Een derde gedeelte van het tekort,
waartoe ieder belastingbetalend burger
moet bijdragen, zou alsdan gedekt worden
door de gasverbruikers alleen en daar
tegen heeft, naar onze bescheiden meening,
de wetgever terecht maatregelen genomen.
Gaan nu B. en W. van de theorie uit,
dat de gemeentebedrijven geen inrichtingen
zijn, als in art. 238 der Gsmeentewet ge
noemd, dat deze vanwege het gemeente
bestuur geen diensten verstrekken, waar
voor in ruil geld wordt gegeven, dan zijn
zij natuurlijk vrij om de prijzen te regelen
zooals zij willen; maar wij gelooven, dat
voor deze wetsuitlegging toch nog altijd
wel een vraagteeken is te zetten.
Het komt ons dan ook voor, dat, wan
neer door een zuinig beheer, winstgevende
uitbreiding van het bedrijf, door voor de
exploitatie voordeelige jaren, na behoorlijke
afschrijving en versterking van het
reservekapitaal, nog altijd winsten van beteekenis
overblijven, het eerste streven van den
dienst moet zijn, om de prijzen voor het
geleverde of de tarieven voor het genotene
ie verlagen, welke verlaging iedereen ten
goede kan komen, en dat nimmer, wan
neer de rekening der exploitatie sluit, ver
hooging van prijs of tarief mag dienen om
de gemeentebegrooting sluitend te maken.
Vermoedelijk zal de in de troonrede
aangekondigde groote wijziging der ge
meentewet het ontwerp dat nu is in
gediend is zeer bescheiden en zwijgt er
van den toestand van de gemeenten
tegenover haar bedrijven anders regelen,
dat vooral noodig is tegen dea tijd, wan
neer de op vrij korten termijn gesloten
leeningen zullen zijn afbetaald. Verkeerden
we op dit oogenblik in die gelukkige
periode, dan zou het kapitaal voor rente
en aflossingen, groot ? 1,699,460, vooreen
goed deel ter beschikking zijn, zou daar
door, indien dj gemeentewet er zich niet
tegen verzette, het tekort worden gedekt
en er nog een aardig sommetje overblijven.
Het is waar, de prijzen van het geleverde
en de tarieven van het genotene zouden als
dan aanmerkelijk verlaagd kunnen worden,
maar het komt ons voor dat de burgerij
liever langs dezen weg het tekort zag ge
dekt, dan door 3/4 pCt. m er aan in
komstenbelasting te betalen en de op
centen op het personeel op 50?120 te
zien brengen. Ten einde ecliter zulk een
besluit te kunnen nemen, dient de gemeente
wet met het oog daarop den raad meerdere
vrijheid te geven.
Aleer we echter zóó'/er zijn zullen ver
moedelijk de wateren uit de Lek of uit
de diepten van de Veluwsche heide reeds
lang in de Amsterdamsche huizen vloeien.
* *
*
Met het bovenstaande hebben wij alleen
willen betoogen dat de gemeentebedrijven
weinig of niets te maken hebben met het
tekort, reeds geruimen tijd geleden door
Mr. Pijnappel voorspeld, maar dat dit
alleen ontstaan is, omdat onzs wetgeving
zelfs na de wet v&n 24 Mei 1897
geen oog genoeg hetfs gehad voor de
financieelegevolgen van eenige Rijkswetten,
die zoowel van ou leren, als van jongeren
datum zijn en waarvan van sommigen,
zooals van de woningwet en de ongevallen
wet, de financieele gevolgen nog moeten
worden afgewacht.
Als men nagaat, dat de kelten van de
kiezerslijsten, enz. voor het jaar 1901 zijn
geweest ?26579 en \óór de invoering van
de nieuwe kieswet slechts ?8000 bedroegen
een omstandigheid waaraan vermoe
delijk bij het maken van de kieswet
niemand op het Binnenhof heeft gedacht
dan heeft men slechts een klein staalije
van den druk, welke een Rijkswet op de
gemeente fiaanciën kan leggen.
Voor het oogenblik is het:
*Uud zahlen mebr als j^ vorber",
het eenige middel om in de behoefte te
te voorzien in afwachting dat de nood
kreet, welke B. en W. eerstdaags in een
concept-adres aan de regeering aan het
oordeel van den raad wenechen te onder
werpen, het gelukkig gevolg zal hebben
dat de gemeente bevrijd zal worden, zoo
niet van alle, dan toch van de meeste
lasten, die feitelijk niets met haar huis
houding hebben te maken, en die daarom
nooit op haar schouders hadden moeten
gelegd worden.
A m s t., 22 Oct. SECANS.
Een strijd
om een wethouderszetel.
Aan het einde dezer maand zal er weder
eene verkiezing moeten plaats hebben ter
voorziening eener vacature voor den
Rotterdamschen Raad, door het overlijden van