De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 26 oktober pagina 4

26 oktober 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

«f Si* DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1322 hy zich met grooten ernst aan de compositie van een bundel andere psalmen, die aan Schout, Bnrgemeesteren en Schepenen van Amsterdam z|jn opgedragen. Ongetwijfeld hebben de leden van het muziek-college zich met lust gewy'd aan de studie van die compositiën van den meester, voor wien thans geen reden meer bestond onbekend te blijven. Ean tweede boek met psalmen werd aan het Muziek-College opgedragen en wei speciaal aan een achttal mannen door Sweelinck genoemd >Philamuseg en la tresrenommee ville d'Amstelredam". Al deze bij zonderheden werpen een eigen aardig licht op den mnzikalen toestand van Amsterdam, by' den overgang van de zestiende in de zeventiende eeuw. Men vindt de beoefe ning der zangmnziek in handen van de leden van het «mnziek-college", blijkens verschillende bijzonderheden, allen lieden, die muziek maakten tot hun eigen genoegen. Instru mentale muziek in den geest van thans, be stond er destijds niet; echter de koning der instrumenten, het orgel stond in hoog aanzien en Sweelinck was bekend als een voortreffelijk «orgelist". Zijn roem was desty'ds zóó groot, dat by verschillende leerlingen uit andere landen, voornamelijk uit Noord- Dnitschland, om zich vereenigde. Schertsenderwyze noemde men hem wel den organistenmaker. Een zy'ner leerlingen, Johan Adam Reinken heeft zelfs getrouwelijk de lessen zy'ns meesters opge t ee kend en aan deze notitiën is het te danken dat wy' in het lOa deel onzer Sweelinckuitgave, de «Cjmpositionsregeln" des meesters bezitten. Het eigenlqke volk nam aan het muziekleven uit die dagen weinig deel. Toch zou men verkeerd doen den invloed van de muziek op het volk te laag te schatten. Hinderde volks liederen waren van ouder tot ouder over gegaan en nationale gebeurtenissen, als over winningen op de Spar j aarden, gaven gereede aanleiding tot nieuwe muzikale uitingen. De heeren Yan Riemsdyk en Loman hadden dan ook een ruime keuze toen zy hunne bundels van geestelijke en wereldlijke liederen samen stelden; de laatsten uit den Gadenck-clanck van Valerius en de Gauzeliedjes. Voorts kun nen wy' veel bijzonderheden waarnemen op de schilderstukken uit dien ty'd, en dan zien wij in de herbergen, op bruiloften en feesten, speellniden die de muziek verschaffen voor dansende paren. De Boerenliedjes en de Danswijzen, welke de Vereeniging voor N.-Ned. muziekgeschiedenis heeft uitgegeven, vormen een merkwaardige bedrage tot de kennis dier echte volksmuziek. Hst streven der Vereeniging, by de samenstellirg van het programma van haar concert is blijkbaar geweest een beeld te geven van het vroegere muziekleven, want naast eenige koor werken (Psalmen en chansons van Sveelinck en een madrigaal van Schuy), gezongen door het a cappella-koor onder myn leiding, die, als het ware de uitingen van het oude Amsterdamsche muziek-college vertegenwoordig den, werden uitgevoerd eenige geestelyke en wereldlijke liederen, door den heer Messchaert onnavolgbaar schoon gezorgen, eenige danswijzen uit de zestiende eeuw, door den heer Röatgen uit de oude ste inboeken in partituur gebracht en zonder n noot te veranderen, voor piano vierhandig bewerkt en de boerenliedjes, eveneens door den heer Röntgen be werkt, voor viool en piano. Had men nu nog een orgel werk van Sweelinck op het programma geplaatst, dan zou inderdaad het beeld geheel compleet geweest zy'n. Er zijn zeer aardige wyzen by die dansen uit de zestiende eeuw; maar toch zal het noodig zyn ze met zooveel verve en brio voor te dragen, als de heer en mevrouw Röntgen deden, om ze levenskrachtig te maken. Voor myn gevoel heeft de instrumentale muziek een zóó groote ontwikkeling ondergaan sedart ons heldentijdperk in de geschiedenis, dat men zich by de zuivere onveranderde instrumen taal-compositiën niet meer zoo recht thuis gevoelt. Hat best bewy's hiervoor leverden de boerenliedjes door de heeren Eldering en Rö.itgen met al de uitstekende gaven hunner artisticiteit gespeeld. Röatgen had hier het rec-ht de oude wyzen met nieuw leven te bezielen. Hier was hy niet gebonden aan den getrouwen notentekst van vier stemmen; hier mocht hij zy'n phansasie laten werken op de hem eigene warme en verkwikkende wy'ze. Ei daarom zyn mij de boerenliedjes liever dan de danswy'zen, hoewel deze laatsten meer echt oud zy'n. Over de uitvoering zelve zal ik verder niet schry'ven en alleen vermelden dat het een interessante avond was, waarop men kon be merken, dat oude muziek niet verouderd behoefc te zyn. Dat zulks met muziek uit den tegenwoordigen ty'i wel eens het geval kan zyn, bewees my de uitvoering van de Antartymphonie van Rimsky Korsakow in het Concertgebouw. Esnige jaren geleden hoorde ik deze symphonie op een der Caeciliaconcerten onder leiding van Dan. de L*»nge. Ik herinner my levendig dat ik het werk toen zeer mooi en nieuw vond. Programma-mnziek was destyds nog niet zoo inheemsch. Strauss moest zyn werken toen nog componeeren; Liszt en Berlioz werden toen niet, of weinig gespeeld. Het nieuwe trok my erg aan en het uitstekende talent als colorist, dat de russische meester aan den dag legde en dat ook thans nog waardeering ver dient, boeide my' toen zeer. Na dien ty'd echter is de programmamuziek meer op den voorgrond getreden en men heeft leeren inzien, dat ook in dezen tak van instrumentale kunst de eisenen van vorm en symmetrie moeten worden in acht genomen; dat het niet aangaat, zo» maar losweg muzikale schilderingen ten baste te geven van de voorvallen uit het programma, doch dat er moet worden gestreefd naar het bereiken van een culminatiepunt en dat men juist daardoor programma-muziek boeiend en interessant kan maken. Nu is het mogelijk dat elk onderwerp niet toelaat een of ander hoog tepunt te bereiken; maar dan deugt het ook niet voor een programmatische behandeling. Naar my'n meening is zulks het geval met het programma van Rimsky Eorsakow's Antarsymphonie. Het sprookje is wel zeer mooi en aantrekkelyk, maar het eigent zich niet tot het aanbrengen van een geschikten climax in iederen satz en is daardoor voor het doel ongeschikt. Het derde gedeelte maakt, naar my'n meening, den besten indruk, dien van een afgesloten geheel. Ia het voortreffely'k geredi geerde voorwoord van het programma van 16 Oct., wordt gawaagd van »Kleinmalerei" en van >ie zucht tot het in tonen schilderen van gevallen die zonder programma door den hoorder niet begrepen kunnen worden." Wanneer het werk op my' en op anderen niet een bevredigenden indruk heeft gemaakt, geloof ik eer dat het ligt aan het gemis van een regelmatigen opbouw en, als resultaat daarvan, een moment waarin zich het geheele leven van het stuk culmineert, dan aan de nog steeds ?onopgeloste quaestie", zooals gezegd wordt in de beschry'ving die er nog steeds heerscht ten opzichte van programma-muziek. ANT. AVEBKAMP. iiintitiiiiiMinn IsaacIsraèls-tentoonstellingbüBDfa. Isaac Israëls is niet een schilder, die popu lair kan heeten. De publieke belangstelling houdt hy' niet gaande door verschoning op expositie's en wat er soms van hem wordt te zien gezet voor het raam van een kunstkooper, is meest werk van vroeger datum. Welkom is ons dan ook zy'n tentoonstelling by Buffa, vooral nu we daar slechts weinig oud-bekende wer ken terugvinden. Een algemeen overzicht doet reeds du.delijk bly'ken, dat het zeldzaam uit komen van dezen schilder niet tot oorzaak heeft verflauwden werklust. Isaac Israëls is een schil der reeds daarom zoo sympathiek, dat hy nimmer in lauwen y'ver en tamme werkzaamheid een schilderij maker wordt. Als hy zich uit, blykt hy steeds innerly'k daartoe gedrongen te zy'n, en zelfs in werken, waarby' hy zich kennelijk geweld moest aandoen om de algemeene con structie te sterken door nadere waardebepa ling van afzonderlijkheden, verkreeg het geheel wel het bestoven aanzien van grauwe eento nigheid, mislukte het hoofddoel, maar valt er toch nog van naderby beden, by menig onderdeel een fijne afgewogenheid van tinten te waardeeren, waaruit blykt, dat de schilder zich in vollen ernst nu eens tot het analyseeren der totaalwer king gezet heett. Ik bedoel hier het gezicht op het Singel, van af het Koningöplein naar de Munt, een schilderij reeds voor eenige jaren in Arti geëxposaerd en hier ook aanwezig. Daar boven hangt echter een ander stadsgezicht, waarby zuiverder bereikt werd wat deze schilder naar zyn aard en aanleg vermag te geven. Minder een stadsgezicht echter dan wel frag ment van het stadsleven, langs grachten en straten, zooals het immerdoor verwisselt van aanschijn in gedaante en in kleur voor het oog van den impressionnabelen rond wandelaar, die, by voortduring gefroffsn door onverwachte schoonheden, daaruit weet af te snijden een menigvuldigheid van afzonderlyk schilderachtige gevallen, hier, met op den voorgrond een enorm stuk vai een welvend brugvlak, in het oog springend als een overheerschend lichtplan in breede omlijning, daarover hesr-kijkend een gracht langs, waar, 't meest nabij, huizen zich nog laten onderscheiden in hechtheid van vorm en tint, dan verderop, verneveling der vormen in samenstemmande kleur, rustiger achttrgrond voor de kerels, die een kar over de brug voortduwen. 'tZvjn als zooveel momentopnamen, plotseling afgesloten tafereelen, van het wydvertakte bedrijfsleven, in onmiddellyke nabijheid. In eens dan ook de vlak op den voorgrond doe mende fi^urea van voorbygangers, gestalten die de grootste ruimte in het gezichtsveld vullen, verschijningen echter plotseling en kortstondig, tegen den achtergrond van straten en grachten. Z 10 zy'n deze stadsgezichten niet bedachtzaam samengesteld, welstand'g gestoffeerd, maar van naby gezien en wsrkelijk ingeleefd Hierom vooral werd er wel vank van over eenkomst gesproken tusschen I<aac Israels en Breitner, en ontegenzeggelijk is er by hun beider ingenomenheid met eenzelfde wereldverschyning, gelijksoortigheid van visie. Mocht het soms schynen, vooral by zyn zwartkry'teekeningen, (die we hier jammer genoeg missen) en ook by' zy'n menschbeelden soms, dat Israela de scherper waarneming heeft van een artiest met breeder geestelyke aanschouwing, hij heeft als uitvoerend schilder niet de vaste stuur, de zekere, uitgewassen kracht van Breit ner. Hg is zichzelf zeer ongelyk. Zijn beste werken doen wel wat denken aan gelukkige oogenblikken ; want er zijn er te veel, die al te duidely'k doen bly'ken zijn onmacht, den lan te onderhouden van een met drift ondernomen arbeid. Meer dan eens schijnt zijn werkkracht al te vroeg uitgeput; het kunnen raakt uit 't even wicht, de kleuren kry'gen een brokkelig aan zien en de uitbeelding wordt wankel van struc tuur. Zelf-mistrouwen kan er hem ook toe gebracht hebben, zijn stukken onmiddellijk naar de natuur te gaan aanzetten. Maar deze werken, die wel licht studie's kunnen genoemd worden, hebben dan vaak eigen een zoo bloeiend kleur-leven, dat zy, hoewel bloote natuurvolging, door scherpte en kracht van uitzegging (van kreet, zou ik haast zeggen) tot het meest compleete hooren, wat hij voortbracht. Hiermee echter is zy'n kunst misschien een nieuwe phase ingetreden. Da typeering, om het zoo te noejien, van de stadsverschijning, schiet er by in, nu de schilder met zijn kist langs de grachten loopt te speuren naar tref fende kleurmotieven. Wyzen Breitners laatste stukken, als zyn gezicht aan het Y, wellicht op verbreeding van visie, Israëls tegenwoordige arbeid duidt op zyn veifijning als schilder. Hy ziet nu een brok natuur aan als een octaaf van kleuren en ia afwyking met zijn vroeger palet schildert hij daarby' meer i: lichtende gamma's. En hy' heeft aldus ook frappante proeven van zeer bizonderen schildersaanleg gegeven. In zy'n gezichten in het Oosterpark met wandelaars en rustende menschen op een bankje, is wel tot zuiversten staat gebracht de algemeene helder heid van kantig tegen elkaar gezette kleuren, en waar zyn kleur gevoeligheid zich het duidely'kst doet kermen, is by' de behandeling van het moeielijk probleem van refl ;xtinten. Zoo hy het zittende meisjetfi.juur, geheel in toon en toch verlicht door weerkaatsing van heftige zonnestraling ; daardoor de kleuren van wy'felende zelfstandigheid, helder en toch diffaus in verglijiend glanzen, met iets van kristallen klaarheid, maar toch als een zwijmend kleurvlak tegen het sterk blinkend zonlicht in den achtergrond-party, waar de dingen weer, scherp geaccentueerd, verduidelijkt staan. Ook te memoreeren de grachttafereeltjes, waar dienstboden met elkaar in gepraat staan; ook daar weer de subtiele klank van vereffende kleur in reflixparty'en, tegen de grillig ver strooide lichthoogsels, speelsche zonnestralen. Dan de ezeltjas langs het strand; volle zon hier, alruimheid van licht. Dit onderwerp, komt hier in verschillende varianten meermalen voor, kan echter niet overal even volkomen geslaagd heeten. (Curieus daarby is dat de jongen die de ezels voortdrijft, in zy'n allure dikwijls aan de figuren van Josef Israëls doet denken.) In aansluiting met de tegenwoordigen nei gingen in zy'n werk, ly'kt mij nu ook de veelvuldige aanwending van pastelkry't, een materiaal waarmee men de kleuren luchtiger wending kan doen aannemen, op gevaar af zelfs van frivole aanlokkalijkheid. Voor mij bevat dit poezele procédéalty'd de bedenkelyke heenwy'zing naar verval; dat daarmee echter ook de kleur tot rijpheid door «rerkt kan worden, getuigt de uitvoerige teekoning van ds schaakspelers. Op enkele koppen, portretstudie's en zwierig geteekende vrouwestanden wensch ik by' deze collectie ook voornamelijk heen te wijzen; van zeer expressieve schildering, rake en snedige vorm-aanduiding is vooral het meisjeskopje, Gonda" genoemd. Maar ik ben niet aan 't opnoemen gegaan der werken afzonderlyk van deze expositie, 't Was meer my'n doel een kenschetsing te geven, hoewel kort en zeer onvolledig, (deze tentoon stelling, hoe belangwekkend ook, geeft daartoe al te gebrekkig overzicht) van dezen merk waardige onder onze schilders. In Isaac Israëls hebben we nog het rechte type der strevers in de (nu al oude) nieuwe richting. In zyn werken erkennen we nog den werkelyken naklank, in fijnste trilling, van het eens met kracht uitgesproken wacntwoord van het impressionnisme. Maar als de spanning op zyn strakst raakt, moet getracht worden de veerkracht te behouden door renouvellatie van beweging. Wie weet, duidt het tegenwoordig werk van Isaac Israëln niet op een keerpunt, en daarna voortgang langs een nieuwen weg, waarby ein delijk deze onrustige zoeker, in krachtiger zelf bewustzijn zich volkomen zal gaan uiten, tot algeheele bevrediging van de verwachtingen, die zy'n arbeid reeds jaren lang deed koesteren. Nu alvast dient hy' onderscheiden te worden als de schilder van nog onverbasterd ras, aan wiens werk de fijuproevers van loutere peinture", zich menigmaal op ongewone wijze ver gasten kunnen. W. STEENHOEF. G. f. Nog een tentoonstelling in Amsterdam, die de belangstel'ing vraagt pn ook verdient is die vau Dyssslhof bij Van Wisselmgh op 't Spui. Menig besoeker zal daar wellicht ver rast staan, nu hij Dysselhof hier geenszins ziet verschijnen als decoratief kunstenaar, maar als schilder volgens de eenvoudige, algemeene op vatting, wiens voortbrengselen steeds worden afgesloten door gouden of zwarte lijsten. Hij exposeert hier aldus een serie va'i 32 schilderijen, arbeid van zeer jongen datum, en in kcrten tijd verricht, 't Zijn alle, op twee uitzonderingen na, varianten op eenzelfde onder werp. D.) catalogus duidt ze aan onder ruime hoeveelheid van namen, onderscheidende zooveel vischsoorten. En al deze dieren in hun element, onder water, zooals we ze maar zelden aan schouwen, zoomin in de natuur als op kunstwerken. Waar we nu den arbeid van Dysselhof alleen hebben te schatten naar deze schilderijen, dient daarin voor alles, gewezen te worden op zij a verre technische beschaving. Kuap, is hit her haaldelijk afgedwongen woord ondar 't be schouwen van deze werken. Geen knapheid in den zin van de handigheid, die op slinksche wijze weet te benutten alle eigendommelijkheden van het werkmiddel, maar werkelijke meesterschap over de materie tit regelrechte uitdrukking van de bedoeling. Daar zijn er zoo, die vai nature onmiddellijk den slag beet hebben, en daaronder moet d^n zeker ook Dysselhof gerekend worden, die, gelijk mij ver teld werd, z ch maar zeer matig in de gebruike lijke schilderwijze heeft geoefend. Hij heeft het zoo in zijn vicgers schijnt het; dit schilder werk vertoont nergens sporen van aarzelen, nog minder van tobben om een eigendommelijkheid van vorm of schijnsel van kleur uit te drukken, zoo onmiddellijk schijnt voor alle wendingen daarbij de eigenlijke oplossing gevonden te zijn om dan met fim sp'Uesd of gewillig uitvloeiend penseel tot volk-omen uiting gebracht 'ie worden. Die gemakkelijkheid van vlotte schildering is reeds opmerkelijk bij de twee stillevens, . iu 't bijzonder bij het stilleven met de tomaten, die hij wellicht als vooroefeningeu heeft onder nomen, maar daarna vooral merkwaardig bij de visseher, die in allerlei gedaante en b weging zijn afgebeeld. Het meesterschap over den vorm bij deze diersoort, zoo geliefd door een sier kunstenaar als motief tot stij leering heeft Dysselhof zich wel is waar lang eigen gemaakt, maar met andere middelen van uitvoerins; en onder andere voorwaarden van ui beelding. Hier na ook komt zijne begaafdheid tot even vrije ontwikkeling. De beweging van deze waterbewoners al naar hun bouw een eigenlijke gedaante ainnemend, vinden we hier iu veelvuldige verschijning terog. Zooal» zij zijn in werkelijkheid en in schijn ; want dikwijls kunnen ze nauwkeurig worden gadegeslagen in hun wezenlijken gedaantevorm, 't zij ze onbewegelijk standhouden met lichte roering van vinnen en staart, 't zij ze als rmeizaam zich omhoog werken, met aamechtig ademen uit opengespalkten mond, zoekend 't bovenvlak van het water. Ook in schijn, zooals bij schielijke omzwenking hun gedaante door pioti licht-gesc'ülfer verholen wordt.. De rapps en altijd juiste teek^ning van al die versc'iillende actie's daarbij een rake physiouotnitsche karakteriseering wordt, gecompleteerd door een even doeltn ff nde schildering. En met een doorvoering tot in ondergeschikte détails. Een minitieus kleurzoeken bij di scherp? lichtpartijen van een goudvisch, zoowel als een gevoelig aanzetten van den sonoren toonaard bij een in half licht drijvende baars; maar altijd direkt getroffen met een lenig zwiepende toets, tot zelfs de fipe licht-prikkels, waar sprankelende waterblaasjes zich hechten als parels aan de huid der dieren. Buiten deze kwaliteiten, van essentieëlen aard, geloof ik echter met, dat meer achter het werk van Dysselhof moet gezocht worden. Oin het onderwerp alléca, gaat van deze werken reeds van zelf de bekoring uit van een feeërieke verschijning. De omgeving vau deze schilde rijen geeft in hoofdaard de gewaarwording in een aquariuai ondervonden, waar ons de kijk worlt gegeven, zij 't dan op kunstmatige wijze, in een wereld ons geheel onbekend, een voor ons mysterieuse werkelijkheid, die aldra de verbeel ding prikkelen gaat. De aanschouwing bij Dysselhof is niet overgebracht in een sensatie die meer van den geest is, en waartoe deze onderwerpen zich bij uitstek leenen. Er is in al deze werken maar heel gering blijk van wat we visie noemen. De omgeving waarin die vissc'ien zich bewegen is al te zeer uit dezelfde kleuren, zij 't dan ook met eenig verschil in nuance, herhaaldelijk gewor.len : van onder warm-bruin, allengs verzwakkend om te verloopen in b'auwgrijze wazigheid aan het bovengedeelte. Een kleur combinatie, die wel wat den schijn heeft, daarvoor gevonden te zijn als een pissende achtergrond. Bij enkele stukken toch blijkt hij wat verder gespeurd te hebben ; zoo herinner ik me er een met een struik op den voorgrond, een geval, dat wel even als een landschap in bovennatuurlijken schijn gedroomd werd. Maar in 't algemeen is hij hier voor alles een kunstenaar van de praktijk; zijn grootste ver diensten openbaren zich op ander terrein, en misschien tot meerdere uitzetting van zijn krachten, tot verlevendiging van zijn hoofdstreven, heeft hij zich tijdelijk eens tot uitvoeren van p'cturale werken gezet. Ik geloof een zeer wijze Handeling van een sierkunstenaar, een recreatie, om zich te hoeden voor al te veel stelselmatigheid, die verdorrend kan werken. Want het mag wel eens overwogen worden, of bij de beoordeeling van voortbrengselen pp 't gebied van versieringsen gebrnikskunst, het niet dikwijls raadzaam zou zijn, den toetsteen aan te leggen van het onbevangen zien der voorwerpen, bloot om hun schilder- of teekenachtige bekoring. Er wordt wel eens al te onvoorwaardelijk op geringschattende wijze de schouders opgehaald, als die oninge wijde schilders van een geborduurden lap 't liefst de achterzijde zien, of als ze een hulpgebouw zonder eenige pretentie van bouwkunstigheid mooier viaden, dan het defiaitieve gewrocht van architectuur. W. STEENHOÏT. IIIIIIIIIIIIIIUHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU W. G. VAN NOÜHUYS, Uren met Schrijvers. (Studiën en Critieketï). Amsterdam. Van Holkema en Warendorf. 1902. j . ; , Toen ik indertijd in De Arbeid wees op de oppervlakkigheid en overhaasting, waarmee in de meeste periodieken letterkundig recht ge daan heet te worden, maakte ik een nadrukke lijke uitzondering ten opzichte van den heer Van Nouhuys. Ook in verband daarmee doet het me genoegen, door de redaksie van dit blad in staat gesteld te zijn nogmaals mijn bewon dering uit te spreken voor diens krituchen ar beid. Van Nouhuyi' laatste bundel studiën en kritieken »Uren met Schrijvers" ligt vcor mn. Het is een genot en een leering ge weest ze nog eens door te lezen wat maar van weinig dergelijk werk te zeggen is. Hoe veel vluchtige letterkundige kritiek verdwijnt mét nieuwsblad of tijdschrift in dan papier mand, zonder dat hij, die er afstand van deed, ooit later met berouw verlangen voelde er zich no» eens aan op te sterken! Er was een tijd, dat ik den eersten van elke maand op een drafje naar de sociëteit liep, om eerder dan 'n aader De Nieuwe Gids te pakken te krijgen. Natuurlijk was het ons om de boekbeoordeelingen van Van Deijssel te doen. In dien tijd vlogen de spaanders er bij het lite raire houthakken nog duchtig af, en wij, jon gere toeschouwers, verkneukelden ons met de niet zeer lofwaardise verkneukeling van iemand die, bij de kachsl staande, toeziet hoe de menschen buiten door hagel en wind afge ranseld worden bij het lezen van de bloe dige vonnissen, door den oppsrsten letterrech ter geveld. Het scheelde soms niet veel of de van hartstocht vlammende Nieuwe-Gidsafbveringen zetten de gemoederen der lezers zoo in brand, dat hun diskussies in handtastelijkheden overgingen; maar al kwam het nooit zoover, toch heb ik wel de uit elkaar's vingers ge griste bladzijden door de soos zien vliegen, voortgewaaid door vlagen plots losgelaaide ver ontwaardiging. ~ ,~( Dat was in de periode van scheurmaking, toen de redaksie zich scheidde, toen heele af leveringen van den N. G. aan schelJorgieën en rampasserijen van zeer persoonlijken aard waren gewijd. Toen er wonden en blauwe oogen geslagen werden, waarvan, er slechts [enkelen weer boven op kwamen. De hartstocht, waarmee die N. G.-d^eltjes, en 'a'er, ten minste in het begin, ook Van Deijssels Verzamelde Opstellen werien be groet ik kan niet zeggen ze ook gevoeld te hebban als er een nieuife bundel kritieken van Van Nouhuys verscheen. Maar ik voeg er dadelijk bij, dat. de oorzaak aan mij, en natuur lijk zooüls'alle oorzaken van verandering aan den tijd moet geweten worder. Felle harlstoc'iten duren kort; daarom is het moeielijk aan te nemen dat 6 in geslacht meer dan eens zulk een literaire furie zou doormaken als de genoemde, noch actief, noch toeziend. De brand was uitgewoed; we werden wat ouder, meer geneigd tot kalm luisteren en verwerken, min der impulsief, zij 't dan ook niet minder be langstellend. In die stemming vond ons 't werk van Van N"uliuys. Voor hem was er een geweest, die, kalm en vierkant.op-z'n vosten, tusschen de kijvende menigte was gaan staan, die met beiaarde en toch doordringende stem de lachers en schou der-ophalers had toegesproken : Van Eeden. In zijn, bij de E;rste Reeks Studies terug te vin den, verzoeaende opstellen, drong hij aan op rustig luisteren, helder zien, drong hij vooral aan op goeden wil en ernst bij het beoordeelen van zooveel eerlijk, oprecht literair werk, dat 7.00 menig nuchter Hollander, doodsla ig voor 'n mal figuur en van nature geneigd om z'n gevoel te verbergen, maar niet au sé.'ieux wou nemen. Het lijdt voor rn'j geen twijfel, dat in diea tijd niemand zooveel bijgedragen heeft tot goed begrijpen en tot, verzoening al? Van Eeden. En wel eigenaardig is het, dat juist tegen hem zich in hoofdzaak de verbittering zijner vroe gere medestrijders richtte, toen de N. G. uit eenspatte. Ia veel opzichten heeft Van Nouhuys het werk vau Van Eeden op versoenend en tot rust manend gebied voortgezet. Ei eigenaardig wederom is het, te zien dat nu de laagste af levering van »De XX.^ Eeuw" ook deze beide mannen tot tegenstanders maakt. Zooals men gezien heeft, door toedoen van Van Ejden, die in zijn vreemd, onbegrijpslijk, tegenstrijdig, ar gument-loos artikel «Ófer Woordkunst" Van Nouhuys zonder eenig steekhoudend motief op stal zet, als behoorend tot hen die in hun literaire belijdenis den huik naar den wind gehangen hebben". Zulke dingen zijn verbijsterend. Ze stichten r.ieuwe verwarring, waar die al zeer ongewenscht was. Ik wil hier niet trachten Van Eeden's artikel nader te ontleden. Het geeft me geen houvast voor mijn begrijpen-willerj, daar het wel af breekt, maar zonder daartoe stevige motieven bij te brengen; bovendien ontsnapt mij te eeuemale het verband tusschen woordkunst" en den aan 't s'et bij de haren er bij gesleep ten kolonisatie-toast. Het schijnt, da', je ware woordgewas tegenwoordig alleen maar op kommunistischen bodem geteeld kan worden. Die arme literatuur wat wordt er met ze ge sold den laatsten tijd! Nauwelijks ligt ze in de armen van den een, of een ander scheurt ze er weer uit. Socialistisch zal je zijn! Nee hier! proletarisch zal je heeten! Liat los geef hier! alleen cp landbouw-kolouialen bodem zal je gedijen! Ach, ach arme, gejonaste kunst.... wan neer mogen we je weer allen gelijkelijk bezit ten en liefhebben! Maar ik kan gevoegelijk van Van Eeden's opstel afstappen. Van Nouhuys heeft het zelf in Het Vaderland besproken, en met een hem ongewone bitterheid de aantijging vau weerhanerij afgewezen. Voor het eerst heb ik hem bepaald nijdig zien worden, en eigenlijk nog meer verdrietig dan nijdig. Wat me: hoogst verklaarbaar voorkomt in iemand, die jaren lang glashelder, rustig, eerlijk, bescheiden en vol liefde .het werk van Van Eeden in 't bij zonder, en dat van anderen in 't algemeen be studeerd en besproken heeft. Langs dezen omweg ben ik weer bij Van Nouhuys aangeland. Is uu aan de beurt: elk zijner «Studiën en Critieken" met u door te nemen, zijn wijze van studeeren en kritiseeren te ontleden, en naar recensenten-plicht de eigen metode daartegenover te stellen. Maar ditmaal zal ik mijn beurt laten voor bijgaan. De aard van het te bespreken boek laat dit volkomen toe. Want wie ,Uren met Schrijvers" openslaat, zal op elke bladzij bewe zen vinden, wat voor mijn gevoel Van Nou huys' kritisch werk karakteriseert en van groote beteekenis maakt. In de eerste plaats treft telkens de aanwe zigheid van de voor eiken recensent onmisbare basis: uitgebreide en bezonken kennis van inen uitlandsche, oude en nieuwe letterkunde, en groote roetine in 't onderling vergelijken en aan elkander toetsen van de produkten dier letterkunde. Het gevaar, dat uit die kennis en die roetine een pedante eenzijdigheid ont staat, alles verwerpend wat niet binnen het eenmaal onverbrekelijk en onverplaatsbaar ge plante geloofsombeininkje aarden wil dat gevaar is aan Van Nouhuys voorbijgegaan. Z'n meeniag niet gevende eer hij zich geheel in het te bespreken boek heeft ingedacht, schrijft bij die, eenmaal gevormd, met groote omzichtig heid en toch zonder iets te verzwijgen neer, daarbij trachtend bedaard te blijven zonder on gevoelig te worden, eerlijk te zijn zonder lomphoiH ,verzachtende omstandigheden" te pleiten, beid, zonder van eigen geloof een duimbreed afstand te doen. En wat wel het meest vertrouwen wekkend aandoet in zijn metode is zijn geduld en zijn goede wil: niemand wordt hooghariig of beleedigend afgewezen, en slechts een enkele maal, als 't hem al te bont wordt gemaakt, fl kkert even de ironie door z'n schrijven. Wie er tot hem komt, en is 't ook een met lijn recht tegen hem overstaande begrippen en aard hij tracht allereerst te begrijpen, in-te-leven, mee-te-voelen, hoe moeielijk 't soms valt. Nooit een: dat is slecht, want ik voel niet zoo. Al'iji het toepassen van de moeielijke kunst: zich zelf achteraf houden, zonder ook maar iets aan eigen waardigheid te kort te doen. Wenscht men nu dit pogen, om in alles en in iedereen te waardeeren, «?ien-huik-naar-denwind-hangeu" te noemen het zal Van Nou huys eenerlei zijn. Hij is niet bang voor een woord. Wat mij betreft, ik geloof, dat ook hier waar niet? het misverstand bestaat, waartegen eerst Van Eeden en later op zoo menige bladzij Van Nouhuys waarschuwde, en ik wil trachten het scheldwoord in mijn ojren als een eeretitel te doen klinken voor den man, die den huik hangend naar den wind van partijschap, welke hem het helder zien zou kunnen beletten beurtelings 'de schoonheid wist te waardeeren van Maeterlinck 'en Van Deijssel, Zola en Gorter, Emants en Van Eeden, de schoonheid die zich niet laat noemen met beperkte namen, maar die aan alle tijden en werelden gelijkelijk behoort, in eindelooze vor men en gedaanten. J. TEKST EEG. NIEUWE UITGAVEN. De b rteekenis van de openbare leesbibliotheek in liet lenen van een stad. R-ide bij de over dracht van de openbare leesbibliotheek aan de stad Trenton N. Y. U. S. A. op 9 Juni 1902, door JOHN COTTON DANA, bibliothecaris van de openbare leesbibliotheek te Newark N. Y. In het Amsterdamsen vertaald door G. GERLINGS, Hilversum. Met twee plattegronden. Jaarverslag van de vereeniging «Centraal Bureau voor Sociafc Adviezen" over het derde vereenigingajaar, loopende van l Juli 1901 tot 30 Juni 1902. Inhoud van Tijdschriften. Den Gulden Winckel. lOa Afl : Mr. P. J. Troelstra, als journalist, door A. Moresco, (met portret). Vlinders, door Piet Vluchtig, (met 2 portretten). Keur, door A. C. Croiset van der Kop, dr. H. J Calkoen, M. Brusse, (met 2 illustraties) Fragment uit het leven, door M. Gonstans, (met portret). Hygiënische Bladen. 10a Afl : In memoriam prof. Virchow. Dr. P. H. Kooperberg, Naar aanleiding van verzoekschrift. Dr. G. W. Brninsma, Melkcontt 6 'e Sanitaire kroniek. Dr. G. W. Bruinsma, Bescherming der open bare gezondheid in het buitenland. Caecilia, maandblad voor muziek. 10a Afl : Tristan und Isolde, als sage en drama, door Henri Viotta. Bayreuth en de moderne decoratieve kunst, door Antoon Molkonboer, met illustraties. Jan Pietersz Sweelinck en zijne werken, door Ant. A'wkamp. Frederik de Groote als musicus, door S. van Milligfin. Maandelyksch overzicht. Muziekberichten. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Munt en Pcnningkunde. No. 2: Onbeschreven of weinig bekende munten van het graafschap Holland en Zaeland door Mej. M. de Man. Waarheid en ver dichting in de Penningkunde door J. E. ter Gouw. Bouwstoffen voor eene geschiedenis van het Nederlandsche geld en muntwezen. Ordonnantie van Philips van B.mrgondië4 Dec. 1429 door F. Caüland. Ia Memoriam dr. J. P. H, Sahols. Gamengde berichten : Het woord »oord" als vierde deel van munt of maat, nog heden in Friesland in gebruik. Nieuw uitgekomen penningen. Muntvondst te Driewegen. Een onbeschreven inhuldigingspennii^g. Medaille aan Joris Speelbergh geschonken. Het Cura^iosche muntwezen. Uit de Stadsrekeningen van Middelburg. Konservatie van oude ijzeren voorwerpen. Algemeen verslag van het muntcollege over 1901. Elsevier en vragen van den dag en de numismatiek. Een standaardwerk. Eenige nieuwe boerenpenningen Th. H. Saakes. ttUMIIflIIIIIIIIIIIIIIIIUMfltlltfflllllllllllltUJIMfIMIIIIItllllllllllglIIIIIIHMV 40 cents per regel. iiiiimtimHHniMMiiUMimimiimimMMnHtiiimiiMKiiiii tot 11 3.65 p. Met. Franco en vrfl van invoerrechten toegezonden i Stalen ommegaand; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde ,,Henneberg-Zyde" van GO cent tot 11 14.65 per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Piano-, Oitel- en Mflzietafel mEYROOS «fc KAL.SI1OVE1V, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Builen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl