De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 26 oktober pagina 5

26 oktober 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1322 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. l* DAMEjSL Handel in Me slamoen. Naar aanleiding van het nu pas te Frank fort a/M", gehouden 2e internationale congres tegen handel in meisjes, geeft de Frf. Z. van 10 October een hoofdartikel, dat ik meen goed te doen in-hoofdzaak onder de oogen te brengen van de lezers en meer speciaal ?de lezeressen van dit blad. Een man van geest heeft ons onlangs gezegd, dat het hem als een verlossing is voorgekomen, voor de eerste maal in een ?dagblad het woord syphilis te lezen. Het is duidelijk, wat hij daarmee heeft willen ? zeggen. De maatschappelijke zeden hebben «r nu eenmaal toe geleid, dat sexueele aan gelegenheden, waarover men eertijds naief ?en met een zekere sans gêne sprak, met een «luier worden bedekt. Zooals de meeste lieden der upper ten nog steeds afkeerig zqn hun opgroeienden kinderen over ge slachtelijke zaken de juiste mededeelingen te doen, ofschoon door zulke informaties heel wat onheil zou kunnen worden ver meden zoo gold het langen tijd en geldt het heden nog in vele kringen voor shocking, die sociale toestanden, die met het sexueele ten nauwste samenhangen, openlijk te be spreken. (In dat opzicht verkeeren wij in gunstiger condities: wat ik niet nader behoef te betoogen )Maar toch is er beterschap te bespeuren. We herinneren ons nog, noe onaangenaam het hier en daar gevonden werd, dat wrj over de prostitutie openlqk * discussieerden, en nu worden er congressen gehouden ter bestrijding van de geslachts ziekten en men acht net natuurlijk, dat ?dezulke veroordeeld worden en er de algemeene aandacht op gevestigd is. Inderdaad bestaat er niets dwazere en inhumanere, dan het stelsel van den sluier en het bedekken ?van zekere maatschappelijke verschijnselen. Het ia te gek, dat men zich niet zou mogen laten zeggen, hoe groote verbreiding de gailachtsziekten hebben gekregen, wql ze immers een gevaar vormen voor duizenden ?en nog eens duizenden, en 't is onmenschelqk, harteloos en verachtelijk, van het pbysieke «n psychische Inden van hen niets te willen weten, die het slachtoffer zijn van de maat schappij van de vrijwillige en onvrijwillige prostituees dus. De dames uit de hoogere standen moeten weten, welk een ellende er heerscht in de onderste lagen onzer samenleving, het weten ter verscherping van de sociale conscientie. Hiérbn is overdrijving totaal onnoodig. In werkelijkheid zqn er vrouwen, die volgens haar gansenen aanleg geboren prostituees zijn. Haar is geen hulp te bieden, maar er rest nog genoeg, wat niet behoorde te zijn, als het is. De laatste dagen vooral hebben op een categorie dezer meisjes de aandacht gevestigd, die zeker de ongelukkigste n van allen zqn; dit geschiedde door het internatio nale congres ter bestrijding van den handel m meines. Als een meisje vrijwillig in een publiek huis gaat, dan is het een «geboren prostituee", of ze doet het uit nood. Hoe treurig dit laatste ook zij, ze weet, wat ze doet. Maar is 't eigenlijk iemand wel moge lijk, zich in den teestand in te denken van haar, die door de een of andere voorspie geling een goeden werkkring te vinden «n dgl. uit paar vaderland gelokt wordt en dan plotseling bemerkt in een publiek huis te zijn? Moeilijk zal 't wezen, iets verschrikkelijkere te vinden. Wel wordt vaak hiertegen aangevoerd: maar waarom verlaten ze niet onmiddellijk die inrichtin gen ? Alsof dat zoo eenvoudig was t Zeker, formeele slavernij bestaat er in de landen waarheen ze gesleept worden, niet, maar de bordeelhouders verstaan uitstekend de kunst, hun slachtoffers gedwee te maken, en de besturen der «geïnteresseerde" staten verUIT DE NATUUR. ir. L. Mag ik, nu ik voor de eerste maal voldoe aan het verzoek der redactie om ook in de «Groene" van tijd tot tijd iets te schrijven, onder de rubriek ,In de Natuur," eens heelemaal over me zelf hebben? Het is wel niet in den haak, dat weet ik heel goed; ook ben ik volkomen overtuigd, dat het eerste het beste natuurproduct, dat ik voor mijn debuut had kunnen kiezen, een boom, een wilde bloem, een vrije vogel, een plant uit onzen. Hortus, of een beest uit Artis voor u belangwekkender weien is, dan mijn persoontje. Maar ik wou graag van de gelegenheid gebruik maken om een antwoord te geven op een vraag, die mij al dikwijls ge daan is: ,Hoe komt het toch dat de meeste en de vurigste natuurliefhebbers in onze groote steden wonen en hun leven slijten tnsscheu dooie steenenP Waarom zijn ze niet buiten ge bleven, en waarom gaan ze niet dood van ver langen naar natuurgenot?" Daartoe eerst iets uit mijn eigen leven, mijn jeugd, lang geleden. Niets buitengewoons, niets romantisch, dat zou ook al heel slecht passen als een inleiding bij hetgeen ik verder te ver tellen heb. Wie eens de moeite neemt om te onderzoeken, hoeveel van de honderduizenden mannen en vrouwen, die onze groote steden bewonen, daar niet geboren zijn, er eerst als kind of jong mensen zijn heen getrokken, zal zich verbazen 'over het groote aantal. Tot de velen, die nu een twintig jaar geleden, omstreeks '80 was de trek heel sterk, door de magneet der hoofdstad werden aangetrokken, behoorde ook ik. De kleine stad waar ik geboren en getogen ben en studeerde voor mijn tegenwoordig ambt, is een van de mooist gelegene van ons land. Alles wat iemand, wiens lievelingstudie de natuur is, maar wenschen kan, was daar te vinden. Tien minuten van huis, was ik heelemaal buiten, waar ik naar hartelust kon wandelen en studeeren. Daar waren bosschen en parken; prachtige heuvelachtige heidevelden aan de overzqde van een groote rivier met veel be lovende uiterwaarden; uitgestrekte lage venen, moerassige weiden vol orchideeën en kievitsbloemen, zandgrond en kleibodem met heel wat onbebouwde hoekjes; overal, tot uren ver in 't rond het rijkste natunrleven, dat we in ons land boven d» Maas verwachten kunnen. En toch, niet gedwongen, geheel uit vrijen wil en eigenlijk tegen den raad van ouderen en wijzeren in, liet ik al dat moois varen. In een groote stad moet ieder vlug vooruit komen die werken kan en wil, in een kleine is geen leenen maar zelden den noodigen steun. Uit vertrouwbare berichten weet men, dat b.v. in Zuidamerikaansche steden meisjes gevangen gehouden en zoolang met de zweep geranseld worden, tot ze voor alles bereid zqn. Wie zou niet in de hoogste mate verontwaardigd moeten wezen over zulke toestanden en wie zou 't wagen te bestrij den, dat hier tegen iets gedaan moet worden ? Maar dat er iets gebeuren kan, daartoe moet in de allereerste plaats de publieke opinie bewerkt worden. Naar onze meening is dat nog niet vol doende geschied. Er zijn, helaas, nog veel te veel menschen, die zich tevreden stellen met de goede regeling hunner zaken en zich verder bq bier en tabak, of ook wel champagne, te amuseeren. Onder zulke omstandigheden is 't eigenlijk reeds een verdienstelijk werk, dat de zoo zwaar te bewegen''Begeeringen dezen zomer verte genwoordigers naar een conferentie te Parijs en nu naar het Frankfurter congres zonden, om te beraadslagen over krachtiger mid delen in den strijd tegen den handel in blanke slavinnen. Ook is het een reeds op zich zelf goed werk, dat dit congres berhaupt plaats vond, omdat het, naar te vertrouwen is, weer een aantal menschen op deze schandelijke zaak attent maken zal. En we willen ook hopen, dat de be sluiten, die in overeenstemming met elkaar te Parijs en Frankfort genomen zijn, zoo streng mogelijk worden ten uitvoer gelegd, opdat beterschap op dit stuk intrede. Maar veel er van zal op groote zwarigheden stuiten. Men wil de offers van den handel in meisjes uit het buitenland naar haar Beimath terugzenden. Heel mooi, maar zal 't doenlijk zqn? Een voorname «markt" voor Europeesche meisjes is Argentinië. Daar oefenen de «handelaars" hun luguber werk op klaarlichten dag uit De politie kent ze, en ook de banken kennen hen, waar ze geregeld geld deponeeren en wissels koopen. En de regeeringslichamen denken er niet aan, er iets tegen te doen: n omdat zoo de «einheimische" vrouwen tegen de prostitutie beschermd zqn, n omdat daar gemeente ambtenaren en politieagenten een aardig sommetje zich hebben weten te verzekeren door hun tolerantie in zake deze misdaden. In het Oosten, de tweede »markt", is 't niet anders. Ons is 't bekend, dat in Konstantinopel de eigenaars van groote bordeelen maandelijks tot 1000 Mk. aan hooge (1) en lage politiebeambten uitkeeren, en zoo gaat het al eveneens in andere steden van het Oriënt. Daar zal dus niet veel te halen vallen. In hoofdzaak zal men, daarom moeten trachten te voorkomen, dat de arme slacht offers haar land verlaten: jammer maar, dat de«handelaars"vaak sluwer en geslepener zijn dan de politie. Doch dit mag natuurlijk niet beletten, dat alle krachten worden ingespannen: door openbare >Belehrung" enz. moet alles gedaan, wat maar met mogelijkheid gedaan kan worden. Na afhandeling van dit thema had het congres zijn schuldigen plicht gedaan, maar daarmee is de zaak nog bq lange na niet uit. Er zijn nu eenmaal lapmiddelen en middelen, die radicaal werken. Zeker zijn voor dit moment de eerste het belangrijkst, maar enkel voor dit oogenblik, en wie niet genegen is, daarbij tot de toepassing der laatste althans op te wekken en ze voor te bereiden, hq maakt den geest van critiek vaardig. Boven zeiden we, dat er geboren prosti tuees zijn. Op dit pas willen we niet onder zoeken, in hoever ook dit wortelt in sociale toestanden, maar 't i» een ganscheüiit iiiet iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii IIIIIIIIIIIHIHHmUUIIIIIIIIIIIIIIIII goede gelegenheid tot grondige studie en in 't geheel geen vooruitzicht; zoo praatte ik andereu na; en ik herinner mij nog levendig hoe ik hardop juichte, toen eindelijk na heel wat moeite, na teleurstelling op teleurstelling het bericht kwam, dat ik in Amsterdam in betrekking zou komen, in Amsterdam waar ik, alles saamgerekend, nog geen drie volle dagen had doorge bracht. Met Mei moest ik mijn betrekking aanvaarden. Het was een laat voorjaar geweest, maar in 't eind van April kwam de lente opeens ons over stelpen. Vlinders en vogels, blaren en bloemen waren er voor we 't hopen durfden, binnen een week was de aarde een geurende, een liefelijk galmende bloementuin. De dag van mijn vertrek was eeu van die zeldzame weeldedagen der natuur, waarop een geheimzinnig iets, dat, wij voelen het, uitstraalt van het overkrachtig leven rondom, een onbegrepen stroom van lust en leed, een dwang tot plotseling begrijpen en heelemaal willoos handelen, ons heele jonge wezen, ons jeugdig lichaam en den woeligeu geest doordringt; iets, dat ons drijft tot hollend voortsnellen of droomig neerliggen in 't gras, tot juichen en zingen ; maar dat een oogenblik later ons zou doen snikken, als wij 't niet zoo mal vonden. Van moeders pappot viel het scheiden niet te zwaar, daartoe had ik te veel buitenshuis ge zworven; en Amsterdam was de wereld niet uit, en voor je carrière moet je wat overhebbeu, zoo spraken heel verstandig de ongeooodde troosters. Maar toen de trein door de omstreken van mijn geboorteplaats heen sneed en ik al gauw de plekjes achter mij had, waar juist het natuurleven begon, dat ik er jaar in jaar uit had be luisterd en begluurd, toen was het of de trein mij met zijn treiterig geratel in de ooren dreunde, dat het heerlijke leventje nu voor goed uit was. O, die dolle vaart van zoo'n ongevoelige spoor trein; wat sleurt die je voort, als je zoo graag even, even maar wou vertragen, alleen maar om te onderscheiden wat daar bloeit of snort of fladdert langs den weg, ge ziet het spitse snaveltje van een winterkoning en een rood borstje, den gelen bek van den spreeuw op 't dak openen en sluiten, maar de lentetonen worden verpletterd onder 't wielengezwatel. Over de Veluwe en door het Gooi rommelde de trein; ik had toen nog geen oog voor 't moois, dat de lente langs den spoorweg strooide, 't ongewone voortsnellen hinderde mij, ik moest rustig midden in de natuur zijn, om te kunnen genieten. _ De eerste kennis, dien ik te Amsterdam dade lijk na aankomst opzocht, was een school kameraad, die al een paar jaar vóór mij was verhuisd. Hij vroeg mij 't nummer der school, waar ik benoemd was, om mij den weg er heeu te kunnen wijzen. meer geloochend feit, dat ontelbaar velen uit pure ellende zich in de armen der on tucht werpen, en velen eveneens uit pure armoe in de strikken des «handelaars "vast raken. Ware het nu niet zaak geweest, ook hierover pp het congres te spreken van den socialen ondergrond, waaruit in laatster instantie alle ellende voorkomt? Wij voor ons meenen, dat niets meernoodzakelijk geweest was, maar 't schijnt, dat dit congres het woordje sociaal niet kende, of althans 't niet wou hooren noemen. De samenstelling der vergadering doet dit begrijpelijk zqn en evenzoo, dat er zoo overweldigend veel gesproken werd van zedelijkheid. Dat is nu eenmaal de methode der hoogere klassen, die ook hier bij voor keur vertegenwoordigd waren: met preeken over moraliteit willen ze de prostitutie en haar >Begleüerscheinungeri' uit ons midden verwijderen. Zedelijkheid.1 Alsof 't betrachten dier deugd zoo licht valt, als men honger heeft. Een vrouw heeft al die heeren en dames verteld van den waren grond dezer dingen, van het maatschappelijke, en juist zij, de eenige onder alle sprekers, moest onrust en gesis »ueber sich ergehen lassen" ')? Dat is zeer betreurenswaardig, maar, als gezegd, begrijpelijk. Hier óók weer zijn twee levensbeschouwingen met elkaar in botsing gekomen: een, die van de 'Satieri' uitgaat en meent, dat men goed maar behoeft te willen zijn, om het te kunnen wezen, en de andere, die weet, dat de omstandigheden in den regel sterker zqn dan de mensch en dat werkelijk goede arbeid voor vrouwen der prostitutie meer afbreuk doet, dan alle preeken ter wereld. Dat is juist het droevigste bij de heele geschiedenis: het is niet meer shocking te spreken van handel in meisjes, prostitutie, geslachtsziekten, maar in de kringen, die zoo veel konden doen, als ze maar wilden, is het shocking, het woordje sociaal in den mond te nemen. Dat is nu taboe. Hoe veel congressen zullen er nog noodig zqn, tot men zich ook daaraan gewend heeft? l) Schrijver zinspeelt hier op 't geval van mevr. Fürth, waaromtrent het verslag in de Frf. Z. van 9 Oct. 1.1. zegt: Frau Henriette Fürth?Frankfurt betont das soziale Moment. Yertiefnug und Erhöhung der Bildung, Beschaffung von Arbeitsmöglichkeit, Garantie für eineu menschenwürdigen Lohn und prophvlaktische Maszregeln (Unruhe), die man nicht ansser Acht lassen soll.... (Geroep van: Ter zake). Die Theorie sei wohlwollend (Oho 1), man moge aber den Frauen mehr als platonische Beachtung zuwenden (Unruhe). (Bij 't verlaten der tribune worden enkele goedkeurendekreten gehoord onder gesis van verschillende kanten.) Onze RMen. De kookboeklitteratuur is weer eens met een werkje vermeerderd: bq den uitgever Van Looy te Amsterdam verscheen dezer dagen: «Onze Keuken" De bereiding der spijzen met bere kende maaltijden, volgens de eiscben der voedingsleer, toegelicht door F. H. Schrander Jr. De auteur van hel 'oo-(ik ia een man, en niet een kok als de bekende Fraocois Blom, maar een onderwijzer. Het verdient zeker de aan dacht, dat het kook- en huishoudonderwqs zoodanig in aanzien is gestegen, dat iemand daar buiten staande, en nog wel tot het over 't algemeen niet kokende geslacht behoorende, zich opgeworpen heeft om het publiek in dezen voor te lichten. Want ook al noemt Schr. zich «onderwijzer aan de kook- en huishondcnrsus van de 2de doopsgezinde school te Haarlem," dan toch zal bq in deze vakken waarschijnlijk geen onderwijs geven, ook al heeft hq de medewerking genoten van een Ulllllll IIHIIIIIIIIIIII iiiiiiiiiiMilliiiiitiiiimmniiiiHi Ik zal zijn antwoord en de glimlach, waarmee het geïllustreerd werd, niet licht vergeten: «Nou, je botanische liefhebberij kan je voortaan wel in een laatje leggen, je school staat nu juist niet in een geurig tuintje, zoo als je vorige; maar van insecten zul je nog wel eens studie kunnen maken!" Het toeval had mij |in een van de meest ouzindelijkste armenbuurten van Amsterdam geduwd. O, die eerste schoolweek! Zaterdagmiddags zoo gauw de schoolbel luidde holde ik tegelijk met de kinderen weg; ik vloog de vunze woelige steeg uit, de gloeiend warme en droogstoffige straten door, waarin een rossig, grijze stofmist hing, tot ik de buurten door was; waar men mij onthaalde op alles wat een vloerkleed of mat voor liefelijke bevatten kan, als die eens in de week wordt geklopt. In de nieuwe stad toen nog in aanbouw, en frisch van nieuwheid en vochtige kalk kwam ik tot verademing, hier was het betrekkelijk stil, de lucht niet zoo zwaar en duf, en voort ging het om nog jneer zon, nog meer en betere lucht, tot ik heelemaal buiten kwam. Aan eten of drinken had ik niet gedacht; mijn appetijt was bedorven, op den eersten schooldag al, ik durf niet zeggen waardoor. Waaraan ik onder het loopen dacht en of ik wel dacht, weet ik .liet meer, maar ik moet al eun heel eind ver ge draafd hebben, toen ik doodmoe neer viel. Ik gevoelde mij diep ongelukkig, ellendig, ik had heimwee, ik was ziek; maar te versuft door de drukte van de stad en de woelige mij onuit staanbaar zingerig sprekende schoolkinderen en wellicht ook door 't ongewone gesuis van frissche lucht, om te beseffen wat mij scheelde. Tegen een hoogen polderdijk lag ik in 't jonge gras, niet ver van een overweg voor den trein; lang zamerhand ontwaakte ik uit een soort van verdooving en begon den omtrek te overzien. Ik weet nog heel goed, dat ik een poos lang vol strekt niet wist waar ik was en althans niet vermoedde, dat ik mij in de onmiddellijke nabij heid van de hoofdstad bevond; ik was in ge» dachte weer bij huis. Onderaan den dijk stond in den diepen polder een boeren huis, waar melk te krijgen was, ik dronk er eenige glazen, vroeg wat brood te koop, en toen eerst kwam ik tot bezinning. Maar mijn verlangen naar de drie hooge trappen van mijn kosthuis was niet sterk, ik zocht mijn plekje aan den dijk weer op en ging er op den rug liggen het hoofd op de saamgevouwen handen, het oog naar den teer bleekblauwen zounigen Meihemel. Het schreien stond mij nader dan het lachen, de Zaterdagmiddag was in 't voorjaar altijd mijn rijkste tijd geweest en met een kinderachtig verlangen keek ik den trein na, die zooeven langs mij heen donderde en nu in de verte langzaam heeuschoof naar het Zuid-Oosten; de uitgepufte rookwolkjes bleveu achter, zakten wat noordelijker af, wit met loodgrijs tegen deskundige, mejuffrouw N. Cariot, dan toch blijkt hq in dezen de hoofdpersoon te zqn. ?Was de heer Schrander geen leek in het vak, dan had hq niet zooveel in zoo'n kort bestek kunnen behandelen. Het boek geeft nl. in 231 bladzijden niet meer of minder dan een 250 recepten of bereidingen van voedingsmiddelen met opgave van berekende maaltijden voor zekeren prqs bovendien; voorts hoofdstukken over kenkeninrichting-, werkzaamheden-, ge reedschap, fornuis en stoken, petrolenmstel met onderhoud daarvan, gascomfoor, hooikist, stoomkokers, brandstoffen, de geheele voedings leer in enkele bladzijden en dan nog de waren kennis van een groote reeks van voedings- | middelen. Kan het anders dan dat de behan deling van zooveel stof oppervlakkig moet zqn, vooral wat het zoogenaamde theoriegedeelte betreft ? De auteur maakt den indruk van met groote belangstelling kennis genomen te hebben van veel, wat er op dit gebied gezegd en ge schreven is, maar er niet diep genoeg in te zqn doorgedrongen om de groote moeilijkheden, verbonden aan deze toegepaste voedingsleer, voldoende te voelen. Hq huppelt dan ook met ean bewonderenswaardige gemakkelijkheid heen over lastige questies als bet vegetarisme, de hoeveelheid voedsel, het onderscheid tusschen natuur- en kunstbeter, het conserveeren van levensmiddelen enz. Aan de behandeling van het kenkengereedschap zouden wq zeggen, dat Schr. dit meer in theorie dan uit de prak tijk kent. Elders blz. 25, laat de theorie hem in den steek, waar hq meent, dat bet zooge naamde waaemgat met den schoorsteen gemeen schap heeft Te betreuren is het daarom vooral, dat Schr. in dit boek ook een leiddraad wil zien >voor haar, die slechts ten deele een cnrsns konden volgen of in 't geheel niet in de gelegenheid waren kookonderwqs te genieten." Ook de weinig systematische behandeling der recepten, gevolg van de samenvoeging van deze tot maaltijden, maakt het'als zoodanig totaal onge schikt. Heel veel goeds is er dus van deze pennevrncht niet te zeggen. En toch zal zq wat we ons begrijpen kunnen, velen aantrekken: het boek ziet er netjes uit, is goed gedrukt, bevat aardige plaatjes en veel wetenswaardigs voor wie weinig of niets op dit gebied weten, maar juist daarom we moeten het nog eens mot klem herhalen is het zoo jammer, dat de mooie stof behandeld is door iemand die geen voldoende kennis en ervaring op dit gebied blnkt te bezitten. A. M. v. A. Het huwelijk door alle Eeuioen en de Vrouwelijke macht in het gezin, door MBVK. MOINAT?TÜYT. Amsterdam. C. L. Veldt. Als de schrijfster deze 58 bladzijden druks in 't licht gegeven heeft met de gedachte aan de waterdrnp die ten langen leste den steen uitholt, dan kunnen we niet anders dan haar geduld roemen, waarmee zq alles wat zq van allerlei volkeren, en dan door alle eeuwen heen, in haar lange inleiding van 48 pagina's mededeelt, uit vele boeken en geschriften heeft moeten opdiepen en verzamelen, om een aan loopje te krqgen dat haar bracht waar zq wezen wou: bq onze Nederlandsche huwelijks wetten. Immers, wat zq daarvan constateert, is reeds vóór baar betoog zoo dikwijls en op minstens even goede wijze door andere vrouwen en pok door mannen gezegd l Zeker, mevrouw Moinat?Tuyt heeft groot gelijk waar zq zegt op bladzijde 50 onderaan. «Wanneer we ons Burgerlijk Wetboek doorbladeren, dan treft ons de mate van afhankelijk- en ondergeschikt heid, waarin zich nog in den tegenwoordigen tijd de vrouw in het huwelijk bevindt, niet alleen wat haar persoon, maar pok wat haar goederen betreft. Maar al te dikwijls maakt de man misbruik van het vertrouwen, door iiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii blauwe lucht, week makend fijn van tint en vorm, ze droegen mijn hartewenschen mee, verder al verder; zou de uiterwaard al weer droog zijn en 't springzaad al opkomen, dat ik in 't najaar had uitgezaaid in het vochtige bosch? ,Zoem!" ging het langs mijn oor, onwille keurig sloeg ik de oogen rond om den gonzer te ontdekken; een reuzenhommel, een koningin in 't goudgeel en wit satijn; die draaide voort durend om mij heen. Wat wil ze, zou ze al een nest in de buurt hebben? Ik zat doodstil en volgde het diertje alleen met langzaam hoofd wenden. Met mijn oogen en mijn ooren, gingen ook mijn- reukzenuwen weer dienst nemen en een weibekenden zoete geur deed mij aandachtig rondzien. Zie, met mijn eiboog verdrukte ik bijna het blauwe viooltje, dat daar timeden het gras zijn laatste geurige bloempjes op.ende. Ik schoof onmerkbaar mijn arm op zij en dadelijk boegseerde de hommel naar 't schuilend bloempje en puurde den geurigen honing onder wel be haaglijk gonzen. Ik klom den dijk op, daar lag Amsterdam, op een minuut of tien afstand, huizen in aan bouw op den voorgrond een enkelen boom hier en daar pas in blad, uit de verte gezien in een teer groen waas gehuld, als in een damp ver dwenen de knoestige takken van de hoogere hoornen, verderop een park of een tuin; rechts een breed vlak water vol schepen, rustig mei ? gedempte geluiden, zacht levend; daarover een hooge zon, die alles, ver achter, al die koepels en kerk en torenspitsen in goudnevel hulde dat was mooi, het was een groot genot dat zoo mooi te zien, uit de verte en van dien hoogen frisschen dijk. Weer roept de hommel terug naar onder, hi wijst mij den weg naar meer viooltjes, bij tienen bij honderden, overal tot aan het water van de sloot, en veel hemelsblauwe veronica's zijn er ook; eereprijs geheeten van wege de heilzaam heid van de bladeren, en ook manstronw omdat de mooie bloemkroontjes zoo licht loslaten van de kelk. En daar onder de wilgen, kijk dat i mooi, die vreemdgevormde helmbloem met zijn lila bloemen en lange sporen; een enkel excm plaar wist ik er maar te staan in mijn vroegere woonplaats op den stadwal aan het water; en een lief, blauw pimpelmeesje feliciteerde mij me de vondst. Het was bijna donker, toen ik den dijk ver liet en heelemaal nacht toen ik thuis kwam Mijn eerste hospita was gloednijdig, dat ik me het eten had laten wachten, maar den volgenden morgen werd ik wakker voor het eerst in Am sterdam zonder schrik voor den komenden dag Hoe dankbaar was ik dien Zondag voor de rus en voor 't mooie weer; ik voelde mij jog zwak maar schreef toch een opgewekten brief naa huis, want ik kende het geneesmiddel voor mijn kwaal, het tegengif voor den afkeer van mijn dagelijksch werk, dat ik later lief zou krijgen den wetgever in hem gesteld". Doch als zq dan enkele artikelen uit het B. W. aanhaalt, daarbij voegende het den moesten onzer zeker wel bekende, lang niet malsche oordeel van mr. Nolst Trenitéin zq'ne brochure «De prak tijk der wet ten aanzien der vrouw", dan voegt zq er zelve weer iets aan toe wat m.i. veeleer 't betoog verzwakt in plaats van versterkt. Wij lezen daar: »In de gewone dagelqksche uitgaven is de vrouw echter vrq om te be schikken over huishoudelijke gelden en kan dit soms tot eene tamelijke hoogte opvoeren. Hierin is zq haar znsteren uit vorige eenwen vooruit. In de oude wetboeken toch zien we. dat ook die vrijheid tot een uiterst mimimum >eperkt was. Zoo gaf o.a. op IJsland de echtgenoot voor len tijd van twaalf maanden slechts zooveel geld, als waarvoor tot een waarde van drie el rof doek kon gekocht worden; al wat meer >esteed werd, kon de man voor ongeldig ver garen. Het Noorweegsche recht scheen voor de ?rouwen dezelfde bepalingen genomen te lebben; meer weigestelden konden tot voor een waarde.van zes ellen koopen. In Upland, Seeland en Sleeswqk-Holstein lestond de vrq beid in het kooprecht tot een waarde van vier penningen." Zoover Mevr. M. T. Zullen we deze gebruiken op IJsland, in foorwegen, Upland, Seelaad en Sleeswrjklolstein nu moeten beschouwen als «uit vorige eeuwen" of als nu nog bestaande ? In het eerste geval toch kunnen wq er onze hedendaagsche toestanden niet bq vergelijken. Maar is't daar ginder nu nóg zóó gesteld, welnu, dan zullen vele heeren der schepping opgelucht zeggen, dat het hier te lande dan toch maar vrqwat beter is dan gindsch, en ook vele dames zullen denken: »nu, maar dan zijn we nog niet zóó misdeeld l" «Voorzeker zou geen vrouw uit den tegen woordigen tijd hiermede tevreden zqn", laat de schrijfster op boven door ons aangehaalde regelen volgen. Gerust niet, hoor! maar zóó erg is het hier ook niet geweest, althans niet in het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven. Kqk, ik begrqp niet recht wat de mannen en vrouwen waaraan dit boekje wordt aangeboden, in de hoop hen te doordringen van het een zijdige karakter onzer Nederlandsche wetgeving, te maken hebben (altoos in dit verband)! met de gebruiken en gewoonten der samenleving van de tusschen de Rio-Grande del Norte en de Rio-Colorado wonende wilde ApatchieIndianen die «geen huwelijk kennen" en waar ?beide geslachten slechts tqdelqk samenwonen, terwql de kinderen al zeer spoedig in de horde opgaan;" of van de bewoners van Atica, waar de vrouwen «aan geen enkelen man uitslui tend toebehooren en de kinderen alleen moe ders (?), geen vaders (?) hebben". Zoo ook achten we de herinnering aan de roofhuwelyken «in Pruisen, Litthanen, Fries land^) Ierland en Wales" volstrekt niet noo dig, om ten slotte aan te toonen dat ons Bnrgerlqk Wetboek herzien en gewijzigd moet worden in zake de huwelijkswetten. Wie dit echter wél noodig acht of ook maar zoo'n kijkje bq anderen «door alle eeuwen" aardig en interessant vindt, kan, door bovenstaand boekje te koopen, zqn of haar hart eens op halen. Van »de vrouwelijke macht in het gezin" verwachte men echter niet veel te zullen lezen, want dan komt men bedrogen uit. Die welke er echter w ondanks alle artikelen van ons Burgerlijk Wetboek, behoude men (ik bedoel met dit «men" de vrouwen) zoo lang mogelijk, opdat de mannen meer en meer mogen zien en opmerken, dat de vrouw niet hun mindere maar wat de geestelijke hoedanigheden betreft huns gelijke is, en als zoodanig hare rechten moet bekomen even goed als hq de zijne. G. C. STELLINGWERF?JENTINK. itiiintiimiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiiii In mijn gedrukte stemming had ik een heele week lang vergeten, dat overal de natuur troost en afleiding kan geven, al lijkt het nog zoo bar. Maar wie kon ook denken dat onder de rook van Amsterdam Maartsche viooltjes groeien en pimpeltjes nestelen. Een maand of drie liep ik na vieren en op de vrije dagen den omtrek af, ik wist al gauw dat ik jaren noodig zou hebben om alles goed na te gaan, maar ook spoedig had ik begrepen dat mijn liefhebberij tot een hartstocht zou kunnen worden. En hartstochten zijn lastige djngen, al is de hartstochtelijke natuuryriend wel een van de minst gevaarlijke individuen, haast zoo ongevaarlijk als een hartstochtelijk schaakspeler of musicus. Maar wie nog studeereu moet, mag aan geen enkelen hartstocht toegeven, zelfs niet aan die voor de studie en daarom alleen nog maar een enkelen keer in de week de plantenbus op den rug gehangen en den middag buiten doorgebracht. Veel sneller dan ik had durven hopen, ge wende ik aan stadslucht en stadsdrukte. Andere genoegens dan natuurstudie, die in kleine plaatsen alleen rijke menschen zich kunnen koopen, zijn in groote steden gemeen goed, mooie muziek en heerlijke schilderijen, musea en bibliotheken. Och de groote stad bleek nog zoo kwaad niet. Wij hebben ook de vrijheid om ons te kleeden en m 't behoorlijke te doen wat wij verkiezen; zonder dat men behoeft te vreezen dat buur man er wat van zeggen zal. Dan onze parken en niet te vergeten Artis en Hortus; en le*t best, als we eens heel ver weg willen van de drukte, dan liggen op een half uurtje (sporens) rechts en links Gooi en Duinen, Bussum en Bloemendaal met een flora en fauna die tegen Overijssel best op kan; nog dichter bij hebben wij zeestrand en moerassen, veenplassen en bouw land. Och, beklaag ons niet, natuurvriend van buiten, het is heusch overbodig, wij hebbeu het zoo kwaad niet in de wereldstad. Neen, laat ik het maar eerlijk en dadelijk zeggen; dat er hier zooveel natnurvrienden, trouw blijvende natuurvrienden wonen, en op 't platte land eigenlijk zoo bedroefd weinige, dat komt doordat je de natuur eerst goed leert waardeereu als je er niet meer dagelijks in verkeert en alleen tot afwisseling aan natunrstudie doet. Planten en dieren en boeken kunnen maar heel zelden een denkend mensch alles geven wat hij aan geestesvoedsel noodig heeft, om gezond en sterk te blijven; je moet er de menschen bij hebben, de volheid van de menschelijke bedrijven van het menschelijk vernuft, dat zie je en voel je eerst in de groote steden; en als ik lang, een maand bv, op een stil plekje buiten heb doorgebracht, is het mij wel eens overkomen, dat ik zachtjes een verlangen voelde opkomen, om eens eventjes weer in de drukte te zijn, al was het maar voor een uurtje. E. Hs.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl