Historisch Archief 1877-1940
S». 1323
DE AMSTERDAMMER
A*. 1902.
WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS TAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Yoor Indiëper jaar » mail , 10.
A&onderiüke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
JHt Vti. k verkrijgbaar Kioak 10 Boulevard du Capuciwi tegenover h«t Grand Café, U Parija.
Zondag 2 November.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonce» nit Duitschland, Oostenrijk es Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dotr
de firma KÜDOLF 110SSE te Keulen en dooi alle fi.ialen dezer firma.
I N H O V Dt
VAN VEEBE EN TAN NABIJ:
Volksweerbaarheid 'en de weerbaarheid des volks, door H. J. P.
H. Kiersch. Schippers-wet, door Nautnlus. Dure
huishouding, door P. van Hoek. Militair allerlei,
door O. I. Znid-Afrik. Vereeniging. Brief
nit 'utrecht, door Jan van 't Sticht. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Sociale adviezen, door
dr. J. O. Eringaard. KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
In het Manritshuis, door L Lacorablé. Maakt TI
«p, door J. H. Schorer. Over nieuwe
Neder(andsche Literatuur, door J. Winkler Prins. Vrije
'liefde, door Charles Albert, beoordeeld doerQvC.
Ctellingwerf-Jentink. Graaf Leo N. Totetoi,
Wat is Keligie ?, beoordeeld door W. Zaalberg
FEUILLETON: Margrete's Bedevaart, van Clara
Viebig. Naar het Düitsch,door M. v. O., III, (Slot.)
BECLAMES. VOOE DAMES: Nederlandsohe
Coöperatieve Vrouwenbond, door Elise A.
Haighton. Diefachtigheid bij kinderen, door W.
A. W. Moll. Drankzucht der vrouwen, door P.
Allerlei, door Caprice. Uit de Natnnr, door 35. J.
v. U. De Amsterdamsche Boek- en
Steendrukkerg, voorheen Ellerman, Harms & 'Go.: Een
Eeuwfeest. SCHAAKSPEL. FINAKCTEliLE
EN OECONOMISCHE EBON1EK, door D. Stigter.
Orelio intiem, (met portret), door eoige Verenet
INGEZONDEN. ADVEKTENTIEN.
limillllMllllllliniimniltlllllllllllMMMHIIIIIIIIIimilllllllllllllllN
Volksweerfoaarheid en de weer
baarheid des volks.
Wie gemeend heeft, dat het eerste tot
het tweede leiden zou, zal wel door de
laatste algemeene vergadering tot andere
gedachten zijn gekomen. In plaats van
eene groote, machtige vereeniging te ont
werpen op breeden democratiechen grond
slag; eene echte volksvereeniging in den
ruimsten zin van 't woerd, die door het
heele land geestdrift zou hebben
qpge?wekt voor de nationale zaak bij uitne
mendheid, heeft men niets beters weten
ite doen dan eene gezonde beweging, die
ieta beloofde, binnen de nauwe grenzen
van eene persoonlijke meening op te slui
ten. De heer Seiffardt moge het goed
bedoeld hebben; maar onder de valsche
leus van onzijdigheid steeds zijne eigen
.?meenirg voorop te stellen en iedere af
wijkende gedachte te willen onderdrukken,
wijst toch op eene zucht tot overheersehen,
die met de behoefte aan aller samenwer
king in zonderlinge tegenspraak komt.
Reeds op de constilueerende vergadering
van 13 Jan. 1900, op uitnoodiging van
«en voorloopig comitévan medewerkers
t« utrecht samengekomen, kon duidelijk
blijken, dat hij eene eigen manier had
van zaken doen. Van eene vrije behan
deling der statuten was geen sprake.
Door hem zelf ontworpen, en zonder voor
af door gc-noemde commissie te zijn on
derzocht en vastgesteld, werden zij daar
aan de vergadering voorgelegd met het
uitdrukkelijk bedirg, dat geen wezenlijke
verandering kon worden toegestaan. Zon
der zich om de meening zijner medewer
kers eenigszins te bekommeren, had hij
zich geheel eigenmachtig daartoe verbon
den tegenover anderen, welke alleen op
die voorwaarden hun steun zouden heb
ben toegezegd. Daarmee was de vereeni
ging, die zoowel door als voor het volk
Bad moeten leven, tot eene
propagandavereeniging van particuliere meeningen en
inzichten verlaagd. De vergadering legde
er zich bij neer en verwierp mijn amen
dement om in art. l betreffende het doel
der vereeniging te verklaren, dat het oog
merk van haar streven een volksleger
was, met op twee na algemeene stemmen.
De woorden, door den heer Seiffardt bij
die gelegenheid gesproken, schenen niet
temin zeer geruststellend voor de voor
standers van een volksleger. Wat maakt
men zich toch bezorgd over een volks
leger, zoo sprak hij ongeveer, waar de
Minister van Oorlog zelf verklaart, dat
ook hij een volksleger wil; tot ondersteu
ning waarvan hij diens woorden uit de
Handelingen der Staten-Generaal voor
las. De lezer moge zelf beoordeelen, of
hier klare wijn werd geschonken.
De vereeniging moest neutraal zijn met
een neutralen voorzitter en een neutraal
bestuur.
Ongelukkig bleek evenwel spoedig, dat
de heer Seyffardt ook omtrent neutraliteit
zijne eigen begrippen had. Bij de spoedig
daarop gevolgde oprichting der afdeeling
Amsterdam verklaarde hij openlijk, dat het
doel der vereeniging was een weerbaar
volk achter het leger ; wat de handhaving
der bestaande legerorganisatie in zich
sloot. De demokratische arbeiderspartij
in Rotterdam bedankte er daarom harte
lijk voor bij de oprichting eener afdeeling
in die stad hare medewerking te ver
leer, en.
Na de eerste algemeene vergadering,
die zich door groote onbeduidendheid on
derscheidde, openbaarden zich bij enkele
?afdeelingen geheel andere opvattingen dan
door het hoofdbestuur werden gehuldigd.
De nationale onverschilligheid voor eene
vereeniging, die feitelijk buiten het volk
stond en ook zou blijven staan, zoolang zij in
gebreke bleef met zijne belangen rekening
te houden, oefende steeds meer een verlam
mende invloed uit op het werk van vele
aideelingen, die na de verplichte bijdrage
aan 't Hoofdbestuur geen geld overhielden
om iets ernstigs te ondernemen. De af
deelingen Helder, Amsterdam en Rotterdam
meenden, dat 't noodig werd
aandeheerschende lusteloosheid een einde te maken.
Zij dienden daarom op de tweede alge
meene vergadering het voorstel in, dat de
vereeniging Volksweerbaarheid zich zou
verklaren voor een verkorten eersten
oefentijd door latere oproeping onder
de wapenen ten behoeve van die
rekruten, welke aan zekere door de regee
ring vast te stellen eischen zouden be
antwoorden; en dat zij te gelegener tijd
bij Regeering en Volksvertegenwoordiging
de noodige stappen zou doen om dat
beginsel in de wet op te nemen.
Dat het gros der afdeelingen onder den
invloed van 't Hoofdbestuur zich onbe
voegd achtte om hierin eene eigen mee
ning te hebben, of daartoe den moed
miste, was hunne zaak. Ieder heefi het
recht eigen oordeel en karakter prijs te
geven. Merkwaardig was de bewering
van 't Dagelijksch Bestuur, dat genoemd
voorstel verkorting van den dienst bij
den aanvang ingreep in de legerorga
nisatie en daarom als strijdig met statuten
en karakter der Vereeniging moest worden
verworpen; terwijl het zelf verkorting van
den dienst op het eind als prijs der deugd
wenschelijk en geoorloofd vond, zooals het
bij monde van den oud-generaal van Dam
van leselt uitdrukkelijk liet verklaren.
Ieder onbevooroordeelde zal dadelijk
bemerken, dat noch door het een, noch
door het ander aan de legerorganisatie te
kort zou worden gedaan. Maar het voor
stel der drie afdeelingen zou misschien
tot eene andere organisatie kunnen leiden.
En dat moest verhinderd worden. Boven
dien bleek het voorstel van zeer
onzedelijken aard te zijn. Wat, riepen velen
uit, zou de aanstaande lands verdediger
zich moeten gaan oefenen om een korteren
dienst te verkrijgen! Zou de hoogste
burgerdeugd, het vaderland te dienen,
bezoedeld worden door den lust op laag
gewin! Alleen het zuivere plichtsbesef
moest den jongen Nnderlander naar de
oefenplaats drijven. Of er ook al beden
kelijke teekenen te bespeuren waren van
eene steeds aangroeiende onverschilligheid
en lusteloosheid, 't mocht niet baten. De
vergadering besloot het schild der vereeni
ging smetteloos te houden en stelde met
groote meerderheid de pleitbezorgers van
het verderfelijk beginsel in het ongelijk.
Dat zijn de mannen, die de
vaderlandsche jeugd willen opvoeden tot een weer
baar volk! Zij schijnen te vergeten, dat
zij in eene maatschappij leven, die alleen
bestaan kan door eene logische verdeeling
van lasten en lusten; en dat de staat,
het troetelkind hunner onbaatzuchtige
bemoeiingen, alleen dan aan zijne roeping
kan beantwoorden, als hij 't evenwicht
bewaart tusschen rechten en plichten.
Zouden zij genoegen nemen met hunne
lasten, indien de overheid er geen lusten
tegenover stelde? Slechts door de wissel
werking van rechten en plichten wordt
de staatsburger wat hij zijn moet: het
levend organisme, dat de gemeenschap
helpt vormen om daarin de voorwaarden
te vinden van eigen bestaan. Wie zich
jaren achtereen oefent voor den dienst
van 't land en daarvoor eene verlichting
vraagt zijner militaire lasten, is het niet
om een voordeeltje te doen, dat in geen
verhouding zou staan tot de som van het
geofferde aan tijd, geld en inspanning;
maar om eene vergoeding, in 't vooruit
zicht waarvan hij lust en kracht behoudt
voor de trouwe vervulling van zijn plicht.
De weerbaarheid van 't volk verlangen
zonder meer is het doel vergeten te stellen,
dat den prikkel tot inspanning opwekt
en den maatstaf aangeeft voor den graad
van ontwikkeling. Doelloos werken dooft
den lust en wekt spoedig tegenzin op.
Plichtsbesef, dat niet levendig wordt ge
houden, is als eene schoone bloem, die
uit gebrek aan water verdort. De erva
ring van vele afdeelingen is daar om het
te bewijzen. Zal de militaire voorbereiding
zich uit haar tegenwoordigen staat van
onbeholpen geknutsel kunnen opheffen
tot eene stelselmatige gymnastisch-militaire
volksopvoeding, dan is er wat anders noodig
als 't kinderachtige denkbeeld van 't
Hoofdbestuur om de brave jongens na
hun kazerne ech ooi tijd een vacantie-prijpje
te schenken. Zonder 't nationaal vertrou
wen te wekken kan men niet op nationale
toewijding en inspanning rekenen. Het
denkbeeld, den dienst op het eind te ver
korten, onderstelt een gebrek aan vertrou
wen, dat te sterker wordt naarmate de
officieren, met de uitspraak belast, ver
korting in het algemeen zullen veroordeelen.
Daarom zou de aldus in 't uitzicht ge
stelde kortere kazernetijd als geheel afhan
kelijk van persoonlijke, dikwijls vijandige,
inzichten weinig of geen lust opwekken
om door ernstig, degelijk oefenen zich een
prijs waardig te maken, die zoo licht
onthouden kon worden. Van eene natio
nale geestdrift voor de defensie-zaak zou
zoodoende niets komen.
Rot t. H. J. P. H. KIERSCH.
(Slot volgt.)
Schipperswet
Staatsblad No. 139, dato 28 Mei 1901,
bevatte een wet, regelende alle aangele
genheden van gezagvoerders, stuurlieden,
machinisten, enz. der Nederlandsche koop
vaardijvloot.
Deze wet treedt volgens art. 15 op een
madf.r te bepalen tijdstip in werking.
Dat de veiligheid van passagiers, ladin.
gen, enz., dat de positie van gezagvoerders
en verder onderhebbend personeel hier
mede ten zeerste is gebaat, hoop ik hier
onder nader uit een te zetten.
Was het tot dusverre aan ieder, bij
ware al of niet zeeivaardig (in zooverre
ik bijv. aan een koekenbakker het
predicaat zeewaardig niet toeken) vergund
eene verantwoordelijke betrekking op eenig
Ned;rlandsch schip te bekleeden, zoo is
er deze wet, die van hem vordert, tegen
over de Nederlandsche regeering zijne
proeven van bekwaamheid af te leggen.
Ik juich dit toe in zooverre men wetten
toejuichen kan, die hoogst natuurlijk,
hoogst begrijpelijk, ja hoogst noodzakelijk
zelfs zijn, voorstelt en aanneemt, jaren
lang tegengehouden door sleur, door pro
tectie, door onachtzaamheid, zou ik bijna
durven zeggen.
Ik weet zeer goed, dat onze groote
maatschappijen aan boord hunner schepen
passagiers en ladingen niet aan gevaar
zullen blootstellen door minder erraren
menschen de veiligheid daarvan toe te
vertrouwen. Edoch, er zullen naast de
grootere wel kleinere gevonden worden
welken een koopjessysteem te voordeelig
uitkomt en dan in Godsnaam: never
mindl
Die toestanden zijn voorbij. Althans
men belooft on?, dat ze tot het verleden
zullen behooren.
Tot dusverre daarvan nog geen sprake.
De wet is er, de uitvoering laat op zich
wachten. Hoe lang nog?
Zijn er voor deze wet evenveel papieren,
paperassen, staten, statistieken en andere
papieren bescheiden noodig als voor de
>Ongevallenwet'', dan geloof ik te mogen
aannemen, dat eer nog de
Velserstoompont frank en vrij door het Noordzee
kanaal kan laveeren, voor dat we van de
goede gevolgen van de »Sehipperswet"
zullen profiteeren.
Schipperswet! De kleeren maken den
man, de titels maken den mensch. Nu
weet ik wel, dat er heel wat titels
rondloopen met nullige menschen er achter,
maar toch de naam is een factor en zoo
lang wij menschen blijven, eenigszins ijdel
van natuur, zal die factor in ons leven
voortbestaan.
Schipper is een antiquiteit, een ding uit
de oude doos. Het volk verstaat in zijn
taal onder schipper een persoon met een
Karrepoets op zijn hoofd, een boom in zijn
hand en een pijp in zijn mond, ploeterende
met zijn vaartuig in slooten en vaarten
tusschen de weidenrijke beemden van het
gezegende Holland. Een stuurman
iemand in dito toilet trekkende aan een
roer of draaiend aan een rad.
Beide werkzaamheden, hoe nuttig ook,
verschillen hemelsbreed van de werkzaam
heden, welke een gezagvoerder c. q. stuur
man in de groote vaart heeft te verrichten.
Daar waar het wetboek van koophandel
spreekt van gezagvoerders (schippers) van
officieren (stuurlieden) had men volgens
mij, onze ijdelheid niet gestreeld door in
genoemde wet die benamingen up to date
over te nemen.
Mijnheer de Redacteur, u dankzeggende
voor de verleende plaatsruimte.
NAUTULUS.
D are huishouding.
's Gravenhage, 24 Oct. 1902.
M. de Redacteur.
Mag ik naar aanleiding van het artikel Dure
huishouding", voorkomende in uw blad van
19 October jl., een paar opmerkingen maken ?
De heer G. W. B. wececht voorde veeartaer,
wier opleiding hy thans te duur v'ndt, eene
soortgelyke opleiding als die, welke naar zy'te meening
gegeven wordt aan toekomstige Indische hout
vesters, ryks-Iand- en rijks-tuinbouwleeraren.
Woordelijk schrift hy: Evenals veeartsen zijn
er jaarlyks een bepaald aantal houtvesters
noodig; hun geheele opleiding kan hier te la; de
niet geschieden. Ten einde daarin tegemoet te
komen, worden zy' na een toelatingsexamen
aangenomen als ry'ksalumLi en ontvangen als
zoodanig gedurende enkele jaren-eene ryks
toelage om in het buitenland hur.ne studiën te
voleindigen, waarna zij, mits voorzien van ge
vorderde diploma's, in aanmerking komen voor
eene benoeming. Dit voorbeeld is in den laatsten
tyd gevolgd by' de studie voor leeraren in
landbouwkunde en tuinbouw.
Ook deze kunnen met behulp van eena
ry'kstoelage in staat worden gesteld zich voor hun
aanstaand vak verder te bekwamen in het
buitenland en worden aangenomen onder den
zelfden titel. Deze ry'ks alumni ontvangen
gewoonlyk gedurende twee of drie jaren elk eene
tegemoetkoming van ? 8,0 ieder jaar".
Het is proefondervindelijk bewezen, dat deze
wy'ze van opleiding doeltreffend is, enz."
In hoeverre de hier gegeven voorstelling van
de opleiding der genoemde ambtenaren met de
werkelijkheid overeenkomt, moge het volgende
leeren.
De opleiding van technische ambtenaren by
het boschwezen in N.-Indië, geregeld by' de
Koninklyke besluiten van 10 Juli 1865, No. 84,
van 19 Ssptember 1872, No. 21 en van 29
Augustus 1880, No. 21, was aanvankely'k de
volgende:
Jongelieden, die eene hoogere burgerschool
met 5 jarigen cursus of de Rijkslandbouwschool
te Wageningen met goed gevolg hadden
doorloopen, werden na 't afleggen van een
vergelykend < xamen naar Duitschland gezonden, waar
ze gewoonlyk van l October van 't eene jaar
tot ultimo April van 't volgende jaar een
practischen leertijd by een door de Regeering aan
gewezen Koninklijken Pruissischen Oberförster
doorbrachten
Vervolgens studeerden ze gedurende vy'f
semesters aan de Pruisische Forstacademie te
Eberswaïde in Brandenburg.
De ry'kstoelage die ze ontvingen, bedroeg
? 70 per maand.
Daar deze opleiding te wenschen overliet,
werd ze by Koiiinklyk besluit van 9 Januari 1891
No. 10 als volgt gewy'zigd:
Aan Nederladdsche jongelieden, die bevorderd
waren of van de eerste klasse tot de tweede
.klasse der afdeeling B van de
Rykslandbouwschool, of van de vierde tot de vyfde klasse
eener hoogere burgerschool, werd gelegenheid
gegeven een twee jarigen ioorbereidenden cursus
verbonden aan de Ry'kilandbouwschool te
doorloopen. Zy', die dezen cursus geheel hadden
gevolgd, werden toegelaten tot een examen en
van hen, die aan dit examen en enkele andere
voorwaarden voldeden, werd volgecs eene op
te maken ranglyst een zeker getal ter verdere
opleiding voor technisch ambtenaar bij 't
boschwezen in N. Indiëaangewezen.
De voortzetting hunner studie had plaats aan
de Königliche Sachsische Forstakademie te
Tharand, en wel:
a. practiEch van l Augustus tot 15 October
onder leiding van een Obeiförcter by den ac
tieven dientt;
b. theoretisch van 15 October tot 15 Augustus
d. a. v. aan de genoemde Forstakademie.
Zy, die na afl >?? p van beide semesters een
getuigschr ft van den Directeur der Forstaka
demie konden overleggen, waaruit bleek, dat
ze in nader aangegeven studievakken voldoende
vorderingen hadden gema kt, zetten van 15
Augustus tot 31 December d a. v. hunne
studiën in Siksen in de theorie of inde prakty'k
der houtteelt voort.
Zoo mogelijk werd aan hen, die 't bedoelde
getuigschrift niet konden overleggen, toegestaan
hunne studie nog gedurende een jaar in Saksen
voort te zetten.
Ten slotte oefenden ze zich gedurende zes
maanden in de kennis der voornaamste Indische
wou dboomen en aan 's Ryks Herbarium te Leiden
in 't beschryven en determineeren van Indische
planten.
Gedurende hun verblyf in Saksen genoten
de Rijksalumni eene toelage van / 70 en ge
durende hun verb'y'f in Leiden van / 100 per
maand.
Thans is de opleiding tot technisch ambte
naar by het boschwezen in N.-Indiëby' koninklijk
besluit van 14 Mei 19CO No. 37 (St. li'3) als
volgt geregeld.
In opleiding worden genomen 23 jarige Neder
landsche jongelieden, die aan het eindexamen
van den Indischen landbouwcursus der afdeeling
Hoogere Land en Boschbouwschool der
Ry'kslandbouwschool hebben voldaan.
De opleiding vangt aan met den aan de
Rykslandbouwschool te Wageningen verbonden
Indischen houtvesterscursus.
De candidaat-houtvesters volgen de lessen
aan dien cursus van begin September tot
einde Jüci.
Gedurende de daaropvolgende maanden Juli,
Augustus en September worden zy op eene
houtvestery in Duitschland geplaatst, ten einde
in de praktyk van 't boschwezen werkzaam
te zy'n.
Van begin October tot einde April volgen
zy' wederom de lessen aan den houtvesterscursus
Daarna worden zy gedurende een jaar in
Duitschland werkzaam gesteld voornamelijk om
by een boschbedry'fregelings dienst gedetacheerd
te worden" (Art. 4),
De ry'kstoelage bedraagt gedurende het ver
blyf in Duitschland / 70 per maand.
Na 't doorloopen eener hoogere burgerschool
met 5-jarigen of van de afdeeling Hoogere
burgerschool te Wageningen met 4 jarigen cursus
moeten de a.s. techtische ambtenaren by 't
bosehwezen in N.-Indiëeerst de lessen in de
beide klassen van den Indischen
landbouwcursma en daarna die in de beide klassen van
den Indischen houtvesterfcursus volgen. Met
inbegrip van een verbluf van 15 maanden voor
praktische studiën ie Duitschland duurt dus
i e geheele opleiding der houtvesters 4 jaar
en 8 maanden.
Omdat de volledige, zoowel theoretische als
praktische, opleiding in 't buitenland niet vol
deed, is men gekomen tot eene regeling, w&arby
de theoretische opleiding hier te lande plaats
vindt en alleen de praktyk in 't buitenland
wordt geleerd.
* *
*
Hoe staat het nu met de opleidicg van de
ry'ksland- en tuinbouwleeraren ? Eene geregelde
opleiding bestaat voor deze ambtenaren niet.
Zy', die ry'kslandbouwleeraar wecschen te
worden, doorloopen tegenwoordig eerst eene
hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus of
de afdeeling hoogere burgerschool te Wage
ningen, volgen daarop de lessen in de beide
klassen van den Nederlandschen landbonwcursus
der afdeeling hoogere land- en boschbouwschoool,
leggen het eind-examen af en studeeren ver
volgens twee of meer jaren op eigen kosten,
't zy te Wageningen, 't zy' aan eene inrichting
voor hooger landbouwonderwijs in 't buitenland.
Aan enkelen hunner worden toe'agen verleend
om hen in de gelegenheid te stellen bijzondere
onderdeelen van 't landbouw- of zuivelbedryf
nader te bestudeeren. Zy, die met goed gevolg
het examen lano bouwkunde M. O hebben afge
legd, zullen by' goedkeuring van den betrokken
begroo ingspost in 't vervolg aangesteld kunnen
worden als adspiiant-ry'kslandbouwleeraar, ten
einde zich voor de later aan hen op te dragen
taak te kun t en voorbereiden.
Aanstaande ry'ks-tuinbouwleeraren doorloopen
tegenwoordig eerst de beide klassen der afdee
ling Tuinbouwschool te Wageningen, oe'enen
zich daarop een jaar in de praktyk, bezoeken
vervolgens de beide klassen van den
wetenschappely'ken cursus der genoemde afdeeling
en leggen daarop, hetzy terstond of na zich
nog een jaar in de praktyk te hebben bekwaamd,
het examen tuinbouwkunde M. O. af. Wordt
de betrokken begrootingspost goedgekeurd, dan
zullen in 't vervolg ook
adspirant-rykstuitbamrleeraren kunnen worden aangesteld.
DJ eerste ry'ks-tuinbouwleeraren zy'n
ry'ksalumni geweest. L%ter zy'n wel aan enkele
studeerenden toelagen verleend voor 't doen
van studiereizen, doch in 't geheel bedroegen
die toelagen slechts eenige honderden guldens.
Het verdient opgemerkt te worden, dat aan
de studie van de a. s ry'ks-landbouwleeraren
aan buitenlandsghe inrichtingen voor hooger
landbouwonderwyt tegenwoordig niet meer die
beteekenis wordt gehecht als vroeger en dat
de overtuiging veld wint, dat zy', die de af
deeling Hoogere Lind- en Boschbouwschool te
Wageningen hebben doorloopen, beter doen
met in byzonderheden studie te maken van den
Nederlandschen landbouw en de veeteelt, dan
in 't buitenland colleges te gaan volgen, die
zich meestal niet boven 't peil van 'tonderwy's
aan de genoemde afdeeling verheffen.
« *
Of de opleidir g van a. s. Indische houtvesters,
ryksland- en tuinbouwleeraren geringere gelde
lijke offers van de schatkist vraagt dan die van
de veeartsen, laat ik in 't midden, hoewel ik
zulks, althans voor de eerstgeroemde ambte
naren, betwijfel.
Waar ik echter wel op wy'zen wil is dit, dat
de weg, dien de heer G. W. B. voor de oplei
ding van veeartsen aanwyat, proefondervindelijk
gebleken is voor de a. s. houtvesters en
landbpuwleeraren niet de juiste te wezen. De erva
ring heeft het tegendeel bewezen van 't geen
de heer G. W. B. beweert. Zyr.e conclusies
kunnen dus ook niet juist zy'n.
My'n datk voor de plaatsing, Mijnheer de
Rsdacteur,
Hoogachtend,
Uw dienstv.
P. VAN KOEK.
Militair allerlei.
Kazerneering.
De militiewet 1901 verhoogt het jaarlijksch
contigent tot 17500 man, dat is alzoo 6500
meer per jaar, derhalve dient te worden
voorzien in de meerdere behoefte aan logies.
De redeneering van de memorie tot in
lichting van het VHIe hoofdstuk de
staatsbegrooting klopt als een bus; een grooter
leger, meer kazernes, meer
oef'eningsterremen. Wel zal men nu kazernes bouwen
voor miliciens, die slechts vier maanden
onder de wapenen zijn, zal dus voor hen
de logeerruimte 8 maauden 'sjaars ledig
staan, terwijl bovendien in de wintermaanden
ruimte over is voor ongeveer l 3 der militie
doch met zulke omstandigheden valt geen
rekening te houden.
Meer troepen, meer logies l
Heel bescheiden zou hier de vraag kuncen
worden gesteld, of het bepaald noodig is
de vier maanders in kazernes te logeeren
soms ver van de oefeningsterreinen gelegen,'
en of het daarentegen niet veel wenschelijker
zoude zijn de miliciens voor korten
oefeningstijd aangewezen, jaarlijks te ver
eenigen in eeii of meer kampen, in het
vrije veld, op de heide. Deze jonge mannen
toch komen alleen gedurende de zomer
maanden onder de wapenen en zullen in
het vrije veld niet slechter zijn gehuisvest
dan m de uit den aard de zaak niet altijd
even prettig ingerichtte chambrées van de
militaire gebouwen. Wie ooit heeft hooren
vertellen van het kantonnementsleven
i 001 de ,noAdel^,ke Provinciën tusschen
itöl en löciy, zal zich herinneren met welk
genot de oud militairen terug dachten aan
de genoegehjke dagen in Brabant door
gemaakt, en vermoedelijk zal de ervaring
van vele jongeren, die nu jaarlijks op de
heide bij Laren kampeerer-, wel van dien