De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 2 november pagina 4

2 november 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. - No. 1323 van den inhoud van dit eerste deel omdat de afdeelingen maar geen nommers dragen en de index ontbreekt. In een inleiding, bij wijze van voorrede, ver telt Bstsy Perk: waarom ik zoo lang draalde. De biografh van wijlen Mr. C. Vosmaer heeft gebreken. Ojk kon de schrijfster niet besluiten rzoo menig, menig hoofdstak nit eigen levensboek ten beste te geven, zo 5 vol poëzie, zoo vol van de heiligste, van de reinste vrengde, zoo vol wederzijdsche misschien overdreven liefde, bij zoo groot verschil van leeftijd als een vierde eeuw, dat het mij heiligschennis geleek". En veel meer nog deed de schrijfster beslui teloos blijven. Maar toen de brieven van Busken Huet en Multatuli verschenen, toen ging zij vergelijken, de brieven van haar jongen doode met die der beroemde voorgangers en toen be dacht zij, hoe deze hem nader doen kennen, hoe deze zijne nagedachtenis kannen verheffen. Zijn verzen ,ze vloeiden hem uit de pen evenals zijn proza." Bit als antwoord aan hen die zeggen: verzen moeten gedicht, niet gemaakt worden. »En" voegt Mcj. Perk er bij, »allen zouden zijn rijken geest, zijn rein gemoed, zijn edel hart, zijn fijn voelende ziel lief krijgen in dubbele mate. Ja, vermoedelijk gevoelen waarom bij zijn overlijden zoa menige rouwtoon weerklonk m Nederland, terwijl de dichtsnaren stom blevenbij het afsterven van een Buiken Huet. j» zelfs van een Multatuli, die toch ook hun ziel hebben opengelegd, hun gevoelsleven en kunstzin heb ben ontvouwd en dertig jaren laeger zelfs dan een Jicques Perk, knaap tusschen die beide grijzen! Twintig jaren eerst na het overlijden van den dichter kon mej. Perk haar plan ten uitvoer brengen en zeggen: nu of nooi'. Jocchie werd het jongetje al heel vroeg ge noemd en noemde hij zich-zelf. Uit allerlei kleine bizonJerheden, die tante meedeelt, ver duidelijkt zich langzamerhand het beeld van het ventje: komt zijn speelsche aard te voorschijn, zij a lumoerigheid, zijn aanhankelijkheid en groote liefde voor zijn omgeving, zijn weetlust; terwijl ook zijn uiterlijk niet wordt vergeten, zijn vlugge slankhnl en regelmatige trekken, zijn ^lelieblank gelaat nnt rozenblos, omlijst door weelderige, blonde lokker." Ook meer karakteristieke bizonderheden, teekeuend zijn jong zieleleven, springen hhr-endaar te voorschijn. Het tafereeltje aan tafel in de giont-ouderlijke woning, als het jongetje, ra een fluke wandeling, ^rammelend van den honger" thu's komt, wel wil eten, maar niet wil bidden, is u'tstekend verteld en doet ons meeleven. Zijn koppigheid", in groot-ma's oogen 'n onuitstaanbaar gebrek, spreekt er uit. jE^rst bidden, jongenlief" waarschuwde grootma. .?Bidden P" vroeg hij verbaasd.?»En . . . en ik heb al een aardappel aan mijn vork?' //Wie niet bidt behoert ook niet te eten en wil Grootma niet aan tafel zien." ,Een hpoge kleur bswees" vertelt tante hoe diep hij zich gekrenkt gevoelde, maar nog meer bleek dit, toen bij zich met tabouret en al, in een enkelen zwaai omkeerde en de armen ge kruist, met den rug naar de tafel stokstijf bleef zitten, als om Grootma te trotseeren. 't Was in zijn oogen al heel gek te bidden om 't geen hij reeds had. Niemand lette oogenschijnlijk op hem. Hij zag ook niemand eter, daar hij zich met den rug naar het geheele gezelschap had gekeerd; hooren deed hij het echter des te beter. Toen zijn lievelirgfgerecht, appelmoes, rondging, be wees wederom verandering van gelaatskleur hoe het hem aan 't hart ging, dat hij er zich niet aan te goed kon doen. Dit bleek bovendien uit de schuwe blikken, die hij eerst rechts toen links waagde, als het schaaltje in zijn buurtkwam. Ik had met den knaap niet weinig te doen, en, bijzondere lieveling als hij van mij wa?, fluisterde ik Grootma toe: Kom wees zoo streng niet. Hij had zoo'n honger en bij vond het zeker vreemd te moeten bidden voor wat reeds voor hem staat." M*ar Grootma verzekerde, dat zij strerg was 1o' zijn bestwil en ik er mij niet rmest inmengen. Hetzelfde bescheid kregen ook de andere tantes. De maaltijd raakte ten einde, De meid kwam afnemen. Toen zij het tafellaken wilde opnemen, klemde hij er den rug zoo tegen aan dat zij moest zeggen : Kom Jocchie ! laat los...." E^n, twee, driemaal gebood zij, verzocht zij, vleide zij, 't hielp niemendal. Hij bleef roerloos. Ga maar heen!" zei Grootma. Het tafellaken ligt niemand in den weg. Laat Jocchie het be houden, wij gaan toch naar de andere kamer " Daar draait hij zich met een enkelen zwaai weder om, laat het hoofd in de handen zakken, rammelt: »Heere zegen deze spijze amen!" en vliegt G'Ootma om den hals, stikkend: O, 0,0, Grootma ik ben zoo gelukkig ge beden te hebben! De goede vrouw schreide er zelf om en de Tantes waren niet minder ontroerd. Hij had geen excuus gevraagd, maar een over winning op zich zelven behaald. Verwante zielen, het tweede fragmentarische hcordstuk, is vol intimiteiten, vertrouwelijke gesprekken, die tante meedeelt in verband met neefjes toekomst; dan een wandeling over een besneeuwde straat en een val van tante die, door neef verzorgd en gedragen, hem leert kennen als een ridderlijke jonker. Deze tafe reeltjes zijn met warmte geschreven en aardig om te lezen. In die dagen vertoonen zich teekenen van geestes-verzet tegen het onderwijs dat neef moest volgen. Zijn grieven had hij geschreven in 'u cahier. Tante zegt dat hij ze gaf aan vader. En nu werd besloten in 'n andere rich ting te werken en privaat-onderwijs te doen geven. Maar tante werd door familie en kennis sen aan haar plicht herinnerd den kleinen tuimelzieke terug te brengen tot de oude routine. Nu vinden we ook de eerste uitingen van het talent van Jacques zoowel dichterlijk in woorden als teekenend met de pen: de eerste artistieke uiting die de aandacht verdient: hoewel, meen ik mij te herinneren van elders, de kantteekening op het schrijf boek met de karikatuurkoppen van later, uit den studententijd is. Toch gaf tante toen reeds den raad: ,G\ naar de teekenacademie en word een Nederlandsche ka rikaturist." »0 raad toch zoo niet!" smeekte zijn antwoord, U voelt immers wel, dat ik dichter of schrijver moet worden f" Met de pers kwam hij toen reeds in aanra king. Het Handelsblad had een vertaler noodig van Havard's brieven en door voorspraak kreeg de jonge dichter bet baantje. Maar o wee! De drukkersjongen altijd achter hem: geen tijd om met zorg te lezen en te herlezen; geen tijd voor behoorlijke korrektie. Wat 'n journalist en wat 'n verloren illusies! Beter deed neef toen hij taate vroeg zijn buste te boetseeren levensgroot: buste die later spoorloos verdween; al te goed opgeborgen zeker. Een volgend hoofdstuk teekent den jongen Perk als hoogere Burgerscholier. In die kwali teit was bij natuurlijk iets bizonders; en het vlotte alweer niet al te best met de studie. DJ ontnuchtering was nog grooter dan vroeger. In een uitvoerigen brief aan zijn vader gedateerd 1876, zet hij zijn grieven uitéa. De gespreksvorm vond hij blijkbaar minder geschikt, minder succes gevend en met de pen kon bij toen reeds uitmuntend terecht. De brief is lang eenentwintig pagina's, zeer interessant en als werk van een zeventienjarigen jongen, bnitengewooa. In den vorm van een droomgezicht duidt hij aan wat hij wil Meegenomen door een engel ziet hij de aarde klein en er over kruipen de wriemelende menschjes. Hij doorziet de drijfveeren en ont vangt goeden raad; maar schrikt wakker door: Je vous donnerai un zero sur votre rapport. Hij was in slaap gevallen in de klasse en had gedroomd. Deze zeer aardige en pakkende inleiding wordt dan gevolgd door een verstandelijke uit- nzstting van des jongen dichters bezwaren. Van allerlei somt hij op: waarlijk weinig nieuws; en wat elke verwante dichterziel onder dergelijke omstandigheden voelt. Aan het end een wenschen-lijstje: kennismaking met groote schrijvers en poëten in velerlei taal, bovendien Aesthetica, Mythologie, G jdsdienstleer, Rsdeneerkunde, Rhetonca, Muziekkennis; een en ander gevolgd door enz. Ook Latijn. Overigens heb ik een tableau d'éude in mijn hoofd en baloof, dat ik uit eigen beweging een nuttig gebruik van mijn tijd zal maken en een mensch worden, die aan uwe verwachting beantwoordt." Hij ging nu kennismaken met prof. Alb. Thym, die in een vleiend briefje kond gaf van den aangenamen indruk door de ontmoeting op hem gemaakt. Sidert" zegt tante werd Jacqaes een trouw bezoeker der Donderdagavonden tenhuizeToijm." De b;roepskeus, die den jongen dichter bleef plagen, gaf alweer aanleiding tot allerlei kwel ling. Hij kwam er door in nadere aanraking met A'berdin^k Tiijm. Dit werd oorzaak van een briefwisseling waarin Jacques zeer vrijmoe dig, maar een weinig onbescheiden, zijn bezwa ren te kennen geeft tegen Professor's gods dienstige richting. De donderdagavonden bezoekt hij niet meer. Later wel weer. Tot herstel van gezondheid vertoeft de jonge dichter te Haarlem in een artistieke omgeving; want hij was kort te voren door te groote inspanning van luisteren, meent de tante, onwel geworden tijdens de uitvoeii'g van 'u orgelcorcert. Hier kwam hij zeer onder muzikalen invloed en begon hij een aatoblogrtfl;: In alles zal ik Gods vinger zoeken te herkennen, de oorzaken opsporen die mij brachten tot wat ik nu ben, alsmede de kiemen van mijn huidige zijn opzoeken in mijn eerste jeugd." Dit huidige zijn" teekent den tijd. Toch hield hij zich toen reeds met allerlei letterkundige werk zaamheden bezig. 0/eral heen zond hij ge dichten. Ze werden geweigerd deels, deels opgenomen. Met den Haagschen Vosmaer kwaoi hij in aanraking, in korreppondentie. Behalve T'ijm het Ten Kate zich gunstig over hem uit Muar begrepen werd hij weinig. Ea zoo kwam 1879, de twee-honderdste verjaring van den sterf dag van Vondel. Ea wie Vondel in die dagen herdacht, ook de jonge dichter deed het in een fraai Sonnet. Het is weinig geschikt om aan gehaald te worden, omdat de meer abstracte gedachtenreeks minder plastische beelden geeft dan de dichter gewoonlijk in zijn beste Son netten gebruikt. la deze dagen valt zijn kennismaking met het tijdschrift Nederland, waar zijn werk een gunstig onthaal vond. Meer en meer stond het bij hem vss', dat de Titel van Meester in de Rechten de meest wenschelijke voor hem was; begeerlijker dan die van Dr. in de Letteren, omdat het school meesteren als gevolg weinig in zijn smaak viel. Maar,, wat vooral van belang werd in deze dagen, hij ontving zijn dichterwijding" door kennismaking met een vriendin zijner zuster, bij gelegenheid van een reisje en familie naar La B,oche in de Ardennen. Deze vriendin verper soonlijkte zij u schoonheids-ideaal Mathilde. Toen schreef hij een cyclus, den bekenden cyclus, minder juist Sonnetten-krws, van honderd-ontien Sonnetten. Van nu, na zijn La-Roche-reis en zijn dich terlijke uitstorting, begint zijn rechts-stuiie. Ook korrespondentie met Vosmaer. Ia een uit voerig schrijven zet hij de beteekenis van zijn Mathilde uit-éóa. O_ider meer zegt bij : Ik heb het zielsgenot der vervaardiging gehad en of anderen ze lezen, ja of neen, deert mij al hesl weinig." Orer zijn Mathilde cyclus zegt dan de j onge dichter weer in bijzonderheden het volgende: Het schoone, iets schoons, maakt op een daartoe ontvankelijk gemoed een overweldigenden indruk. De ziel dusdanig getroffen annbidt en heeft met verheven liefde lief. Zij gevoelt zich omhoog geheven, omhoog gebeurd en uit dit hooger standpunt aanschouwt zij wat omringt en leeft. Keert zij zich dan weer tot bet aan gebeden schoone voorwerp, dan komt zij tot de ontdekking, dat zij niet meer aanbidt. Zij is zelf verheven geworder, edel als dat waarvoor zij knielde en het ideaal, dat boven haar zweefde wordt het schoonheidsideaal dat in haar leefde. De ziil zelf behosft zich nu slechts te uiten om erkend te worden als kunstenaarsziel." Ziehier ongeveer de hoofdgedachte in mijn boekjs belichaamd : Iemand zwerft in een schoone streek en wordt door de schoonheid eener vrouw getroffen. Hij aanbidt haar, doch rukt zich van haar los, omdat hij gevoelt, dat zij hem tot dweeper maakt. Zij echter leeft in zijn boezem en uit de hoogte waarop zij hem bracht, ziet hij wereld en menschheid ann. Gedreven door machtige aandrift wil hij haar echter na eenige lange omzwervingen wederzien en ziet, wat hij altijd zag. Hij aanbidt niet meer. Zij is ( n zijn ziel) gelijk de zon in zee verzonken. Zij heeft hem kunstenaar gemaakt.i' Laten we dit niet al te letterlijk nemen. Een dichter ziet de dingen altijd anders ah een ander. In oogenblikken van hooge inspiratie heel anders. Komt hij in omstandigheden waar door hij ophoudt dichter te zijn dan krijgt hij den gewonen mfnschen-kijk. Maar of dit ooit met den waren dichter het geval kan zijn F Dit is wel het voornaamste, dunkt mij, wat in het eerste gedeelte van het boek Jacques Perk door Bitsy Perk te lezen is. Het hoofdstuk verwante zielen wordt voort gazet: intimiteiten tusschen neef en tante. Gedichten komen er in voor en tante vertelt hoe de jonge dichter metr-en-meer leert op eigen beenen te staan. Later wordt nog van een niet onaardig bezoek aan Spa vertelt in gezelschap van een vriend. Maar de bizonderheden zijn toch weniig teekenend voot het karakter van Jacques Perk. Van Spa ging het tweetal naar Brussel om Dr Djorenbos op te zoeken. Vervolgens komen weer brieven uit La Roche aan de ouders: ook nog allerlei poëzie en proza: o. a. die mooie beschrijving van het Brusselsche Eden-Theater, die in het Weekblad De Amsterdammer verscheen. Onder de gedichten het Liedje voor Ma'hilde", aller liefst. Uit den hoogen Hemel daalt Zachte, zoele zomernacht, 't Landschap door de maau bestraald Glanst van vrede eu zomer-pracht. Op Laroche's bouwval blikkend Licht een Hemel uitgespreid Van het liclit der maau, die, zinkend, Beeld is der droef-geestigheid. Zoo Mathilde, zijt ook gij. Mijmer-zieke zomeruaclitl Als Laroche schijnt gij mij Even lieflijk, schoon en zacht. Vervolgens zes sonnetten die de verhouding der beide jongelieden leekenen. Dan komen er weer brieven uit Laroche aan de omhelzenswaardige familie", waarin het verblijf daar tot in de kleitste bizonderheden wordt beschreven. Dan in den winter van 1880 brieven aan tante Betsy Perk. Hierin vertelt neef van een ver taling van een roman. Ik ben nu in 't midden van 'c tweede deel van den roman in vijf deelen: jOotor" idem 500 blz. die l Juli a. s af moet zijn en dan afzonderlijk verschijnt." Ook ver telt hij er in van zijn solliciteeren naar een beurs, gepaard met professoraal onderzoek en teleurstelling. Dan wordt hij criticus van den Ned. Spectator; een last dien hij spoedig afwerpt; viert de Hooftfeesten mee; vertelt van zijn tooneelproef Herman en Martha; wordt 22 Oct. 1881 levensgevaarlijk ziek en sterft ruim een week later, l November. J. WINKLEK PRINS. Fr*/e liffde, door CHARLES ALBERT. Uit het Fransch vry vertaald door P. M. WINK. Bandteekening van H. HEYENBROCK. Uitgever C. J. W. Grentzebach, Bussum 1901. Met welke bandieefcemn; we hier te doen hebben, is my met den besten wil niet duidely'k geworden. De omslag is t ff m groen, van dat welbekende groen dat in de laatste jaren zoo menig werkje omhult en dat met, zoodra ik het weer om eene nieuwe uitgave ontmoet, opnieuw doet denken dat er indertijd een heele voorraad van is nabesteld, zeker omdat het een sterke kleur is. Maar welke teékening moet ik nu daarop zoeken ? Bahalve doodgewone flinke drukletters n figuurtje dat niets meer is dan dat, en vier streepen onder de namen van schrijver en uitgever, voüa tout! Of ja, nog vy'f puntjes vóór en zes puntjes achter de woonplaats van den uitgever. Kan men daarmee nu volstaan, om van een bandteekening te kunnen spreken ? Of ligt er eene fraaiere band klaar voor item zooveel bijbetaling? 't Is mogelyk. »De inhoud?" 159 pagina's op best papier met flinke drukletter. De drukkery Rjmbrandt te Amsterdam levert het haar opgedragen werk goed af. »Ja, maar ik vraag naar den inhoud." Zes hoofdstukken, mevrouw! die achtereen volgens deze ver-klinkende titels dragen: 1. De Liefde en hare Wording; 2. Da Evolutie van de Menschelyke Liefde; 3. De BourgeoisMaatschappy en de Liefje ; 4 De Prostitutie; 5 Het Bourgeois-Huwelijk; 6 Vry 9 Liefje. Dit zestal beslaat by'na 147 pagina's en dan komt er nog een Axnhangtfl, getiteld: Da Vrouw en haar Vrijmaking. «Goed. Maar ik ben nieuwsgierig naar den inhoud." »U is lastig pardon Mevrouw! ik wilde zeggen: U brengt ae in verlegenheid. Want liefst verzweeg ik, ook voor U, hoe ik me voel beetgenomen na de aandachtige, zeer aandachtige lezing van dit boek. 0:h, het pa pier is zoo geduldig en de lust om een boek te schrijven is soms zoo groot, en als men dan het Fransch machtig is en daarby ook nog vrij vertalen mag, dan is dat soms zoo aanlokkelijk. Ei dan de titel: »Vrije liefde", 't klinkt velen zoo mooi in de ooren, al was 't maar alleen om 't idéa vrijheid. Vryieid in alles en overal, ook vry'e liefde, dat is immers zoo nienwerwetsch, dat pist zich zoo goed aan by zoovele andere meeningen van onzen tyd, al meenen ouderwetsche menschen nog altijd, dat het een ramp zou zijn als iedereen maar steeds in den waan verkeerde, geheel vry te zyn, zich door niets gebonden te achten, zich te mogen uiten, zich te mogen bewegen naar eigen willekeur, zooals lust en begeerte dat inblazen en allerlei omstandigheden dat wyzigen kunnen, elk oogenblik! Gsen dwang, geen vervelende en lastige dwang, maar vryheid, vryheid boven alles, óók vrije liefde! Lykt U dat niet heerly'k ? Klinkt het U niet als een schoone* toakpmstzang in de ooren 't Gelooft ge niet, dat dit ideaal waard waard is, om er voor te leven, om er boeken over te schry'ven, om er en petit comitéover te praten, en ook eens in 't publiek, in eene wazige oratie, zonder nu juist te zeggen: smenscben, ivry'e liefde is bestaanbaar, hoor! ik die hier voor jelui sta, ik zeg het jelui: vrije liefde is bestaanbaar, want ik zelf, ik doe er aan en ik weet by ondervinding dat het best kan niet alleen, maar dat het is de grootste bron van geluk, dat het de meeste vrede en rust geeft in de maatschappy, dat het in alle opzichten leidt tot daden van recht vaardigheid, dat het bevordert de oplossing van alle vraagstukken die anderen welke er niet aan gedaan hebben of doen willen, nog doen ronddraaien in het oude cirkeltje zonder te weten hoe er uit te geraken ..." waarop dan eene nauwkeurige omsóhry'ving van eigen leven in vrije liefde volgt? neen, zoover hebben de aanhangers dier nieuwe leer het gelukkig nog niet gebracht. Zich zelf als beoefenaars der vry'a liefde voor te stellen, dat schy'nt nog maar al te bezwaarlijk te gaan. Er mocht onder het toeluisterend publiek eens iemand zyn, die opkwam voor de rechten van de een of andere oude kennis van hem of haar die zoo geestdriftig over zyne of hare yrye liefde oreerde; er mocht eens iemand zyn die een naam noemde, maar een enkele naam, wier klank een ongewenachte dissonant in die vurige taal zou kunnen doen hooren, een wanklank in eigen en anderer oor n gemoed. Dus liever gezwegen over eigen ervaring. Maar zoo doet men anderen volharden in het denkbeeld dat het met die vry'e liefde, zoo hoog geprezen in kleinen kring, zoo mooi beschreven in artikelen en zelfs geheele boeken, toch niet zoo geheel in den haak is. Wat is dan toch vry'e liefde ? 'k Heb die vraag o zoovele malen gedaan, maar ben nooit bevredigd geworden door een duidelijk antwoord, dat me dien grooten, zoo oneindig veel beteren gelukstoestand klaar voor den geest bracht; en wat ik tot heden van de beoefenaars der vry'e liefde kwam te hooren, deed me nog nimmer tot het besluit komen, dat zij het nu eens by het rechte eind hadden, dat hunne handelingen en gedragingen zooveel beter waren dan van hen die niet zoo nieuwerwetsch vry dachten en denken als zy'. Korte afdwalingen of langere opzyzetting van een vroeger be geerd wezen, zelfs algeheele negeering van dat wezen als het geen andere naast zich duldde om den schijn te bewaren van een niet ver broken band zooals de twee vry'e-liefde-beoefe naars die nog eigenlyk het liefst gezien hadden, ziedaar n der twee vormer, waaronder zy' zich aan ons presenteerde. En de andere vorm ? Geen briefje van 't Stadhuis maar zon der dat gaan samenwonen. Slechts te zamen bepalen den dag dier samenwoning, den eersten nacht onder eigen of anderer dak, deze laatste soms eenigen tyd aan dien dag voorafgaande. 't Was immers het allerbekoorlykst, het meest in overeenstemming met vry'e liefde, op een gegeven oogenblik van »3turm und drang" zich te laten voortstormen, zich te laten dwingen en dry ven, dan was de liefde het schoonst, haar genot het grootst. (?) Zoo ging dat en sommigen bleven elkaar aanhangen, en als er een derde lid van zoo'n gezin op de komst was, dan kwam 't gezond verstand bovendreven by velen of er kwam een goed vriend die dat verstand een beetje verhelderde, en 't einde van het liedje was: in alle stilte naar 't Stadhuis om een briefje: het verantwoordelijkheidsgevoel sprak nog juist by tyds, gehuwde ouders spreidden het bedje voor hun lieveling. Zie, dat is niet een enkele maal, maar o zoovele malen geschied, en ik zeg nog eens: gelukkig! Doch waartoe had nu dat verzet, dat versmaden van orde en regelmaat gediend, vraag ik. Waar geen kroost verscheen, bleven de twee by elkaar, of wel, zy gingen weer van elkaar, zooals 't viel. Was deze laatste wijze van doen nu vry'e liefde? De lezing van Charles Albert's boek of de vry'e vertaling er van heeft ons in dit opzicht geen licht gegeven en zal het andere lezers evenmin doen, denk ik. Liefde en ge slachtsgemeenschap is by hem n en hetzelfde. Dat de eerste de menschen tot langer wachten op de laatste dwingt dan bij de dieren in v ryheid nat geval is, en dat dit wachten, veroor zaakt door het menschzyn, het zich bewegen in eene metBchen-maatschappy', volstrekt gaen kwaad is, maar ook meermalen het beste, met het oog op allerlei voorbereidende maatregelen die een zooveel hooger staand wezen nit den aard der zaak nemen moet: dit schijit in het brein van dazen schrijver niet op te kooien. 't Is ook zooveel gemakkelijker voor den man die liefde en paren als woorden van eene en dezelfde beteekenis steeds door elkaar haspelt, elk oogei,blik te kunnen zeggen of denken: »nu hab ik die of die lief" en dan als beoefe naar der vry'e liefde het voorwerp dat hy' »lief heeft" il dezelfde stemming aan te trt ff in, zoodat niets hunne vereeniging in den weg staat. Noem dat niet ordeloos, waarschuw zoo'n ineisja niet voor de mogelyke gevolgen: Charles Albert trekt immers in z'n vierde hoofdstuk ook tegen da Prostitutie te velde Hy wil heel iets anders. Maar als by of een zy'ner geestverwanten na eene eerste vereeniging eene tweede en meer dere maar dan met eene andere geliefde wil, zeg er geen kwaad van: z'n eerste vlam wist hoe hy er over dacht en als zy hem op den duur niet aan zich weet te boeien, dan kan hy toch niet ongelukkig worden omdat zy' hem voor zich wenscht te houden. Verheel-j e zoo'n eisch! O, zijne gevoelens zy'n zoo vrij. Lses maar eens even wat op blz. 123 staat. »De -vryheid oaa de huwely'ksovereenkomst te verbreken, zal, wanneer zy eenmaal stevig gegrondvest is op de economische onafhan kelijkheid der echtgenoolen ten opzichte van elkaar, beteren waarborg kry'gen dan een ar tikel in bet wetboek zou kunnen geven; zy zal opgenomen worden in de wetten des volks. Dit wil niet zeggen dat dergelijke scheidingen veelvuldiger zullen worden en een wissewa-je voldoende om ze uit te lokken. Het is zelfs waarschynlyk dat zy' zeldzamer zullen worden dan zy nu zijn; alleen zullen zy' als iets van zelf-iprekends beschouwd worden, dat belache lijkheid noch schande meebrengt. Wat dan onzedelijkheid zal heeten, zal niet zyn dat men meerdere verbintenissen gehad heeft, maar integendeel het feit dat men aan een eerste verbintenis is bly'ven vasthouden, al beant woordde de zi-els-intimiteit niet meer aan de lichamely'ke. Men zal het dan niet meer, zooals nu, vreemd vinden dat de vrouwen tydelijke verbintenissen doormaken, voor zy' de beslissende vereeniging gevonden hebben, die haar rechtvaardiging vindt in een werkelijk bij elkaar passen van karakters en eympathiën. De groote zaak zal zijn, deze verbintenis te verwezenlyken. Ei of dat by den eersten keer zal zyn of na meerdere proefnemingen, dat zal er minder op aan komen. Tegely'kerty'd zullen de vooroordeelen uit deze gedachtensfeer verdwynen, zoo b.v. dat aangaande de maagdelykheid der vrouw ..." Bah, ik citeer niet latger. Is dat nu het nieuwe ideaal, de schoone toekomststaat als vry'e liefde regel zal zyn? als volgens blz 114 «mannen en vrouwen om zich te vereer igen of om van elkaar te scheiden, niet meer gehonden zullen zyn tot vernederende fratsen van overheidspersonen wien deze dingen in 't minst niet aangaan". Moge dan die tyd nooit aanbreken! Maar zoover zyn we ook nog lang niet, want de schry'ver en (of) de vertaler ver wachten haar, de vry'e liefde, eerst in de vry'e communistische maatschappy, waarop de luidjas op bovenaangehaalde en steeds her haald wordende wy'ze worden lekker gemaakt. Het slot van het Aanhangsel spreekt nog sterker uit, waarheen Charles Albert ons met zich voeren wil. Hy' eindigt met deze woorden : »Die gemeenschappelijke meester, onder wiens harde wet man en vrouw te samen gebukt gaan, heette vroeger de natuurlijke omgeving, maar nu heet hy' Kapitaal. Alleen door zich van hem te ontdoen, kan de vrouw vry worden, en evenzoo de man". Nu weten we 't. Maar voor een boek dat «Vry'e liefde" voorstaat, is dat zeker wel een vreemd slot. Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF Oct. 1902. JENTINK. Graaf LEO N. TOLSTOI: Wat Religie? Gouda. I. C. Swartsenburg. Wat is Religie" ? Reeds sinds meer dan vijftig jaren is die vraag in ons land gedaan, herhaald en door tal van mannen en vrouwen beantwoord, meer of minder uitvoerig, meer of minder geleerd. Weten we 't nu nóg niet ? Ik denk dat alleen de naam van Tolstoi in ons land aan die vraag nog een waas van friscbheid geven kan. Omdat het van Tolstoi is nemen wy het geschrift ter hand. Moeten wy na de lezing getuigen: neen nieuw is de vraag, nieuw het antwoord niet, maar merkwaardig, verras send, boeiend is het toch; oud is de inhoud maar nieuw de vorm ? Neen zelfs dat niet. De taalvorm is beneden dat wat wy tegen woordig mogen verlangen. Daaraan kan de vertaler schuld hebben, maar Tolstoi's schry'fmanier is in zyn godsdienstige vertoogen ook niet soepel, niet lenig... Merkwaardig blijft echter zulk een geschrift als men denkt, dat een Rus in Rusland zoo denkt, zoo schry'ft. Men ziet dan met van verlangen biddend hart uit de donkere diepte van grenzelooze volksduisternis het licht zachtkens dagen, dat eens die duisternis verjagen zal. En de ziel jubelt vol hoop en geloof: eens 't zal licht zyn; ik zie den satan als een blixem uit den hemel vallen. Moge daartoe ook dit werkje iets bijdragen. Voor onze Nederlandsche orthodoxe mede broederen valt, als zij nog iets willen leeren, uit het boekja nog een en ander by'een te zamelen wat hun goed zal doen, wat hen kan genezen van den waan, dat zij 't al hebben, het ware geloof. En snydend striemend gaat in het vleesch der zelfgenoegzame verlichting deze zweepslag der ironie: ik geloof als in onzen tyd nu juist niet de als booswicht bekend staande Nero maar de meest gewone ondernemer lust zou hebben, om een vy'ver van menschenbloed te maken, opdat volgens het voorschrift van geleerde doctoren ry'ke zieke menschen daarin zouden kunnen baden, dan zou by dat ongehin derd kunnen doen, op den voorgrond gesteld, dat hy' het werk slechts in de gebruikely'ke, betamely'ke vormen uitvoerde. BIJV. wanneer hy de menschen niet met geweld drong, om hun bloed te laten wegvloeien, maar hen in zulk een toestand bracht, dat zy zonder dit offer niet zouden kunnen leven, en wanneer hy dan bovendien nog de geestelijkheid en de geleerden uitnoodigde, opdat de eerste den vy'-ver inwydde, evenals zy kanonnen, geweren, gevangenissen en ga'gen wy'dt en laatstgenoemden bewyzen voor da noodzake'y'kheid en wettigheid van zulk een bloedvyver zochten, evenzeer als zy ook bewyzen voor de onvermydelykheid van den oorlog en van de huizen vai ontucht hebben gevonden". Het grondprincipe van iedere Religie is vergeten, opgegeven en door alle mogelyke ongery'mde dogma's in de Confessioneele Religie versperd ..." Nooit in de ge schiedenis ia er efn materieei succes geweest als in het tegenwoordige, maar ook nooit een voorbeeld van zoo zedeloos leven, van zoo diepe menschenminachting..." Als een andere Johannes, gry'saard, zien wy Toktcïstaan in de wereld, steeds, als begroe ting, opnieuw het woord herhalend: Kinderkens, alleen nog dit eene, hebt elkander lief." Deventer. W. ZAALBEEG. Brieven van een oud-officier aan zijn zoon, door DONAK, Amsterdam Van Holkema & Warendorf. i. j. «Ik houd niet van dat maandschrift en weet je waarom niet ? om de anonymiteit, zoowel van schryvers als van redactie. Niet dat er dikwyls de waarheid in gezegd wordt, of gegeeseld, waar geeseling misschien noodig is, is mijn grief, maar de manier waarop. Dat ellendige anonyme geschryf stuit my zoo tegen de borst, omdat zelfs al zegt het de waarheid het in zyn wezen zelf niet waar, niet rond, niet loyaal is" (blz 47) We zullen Donar deze philippica nu maar niet te zwaar aanrekenen, rUar hy hst blijkbaar zoo goed meent, waar hij zoo braaf en ouisoldatesk in brieven aan den zoon zijner fantasie lessen en wenken uitdeelt. De omstandigheid, dat deze brieven oorspronkelijk in ditzelfde weekblad werden opgenomen is een reden te meer om het hier by eene aankondiging te S. laten. IIIIIIIIIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIUHIIIIIIIIIIIIIIIIII 40 cents per regel. iiiiiiiiiiiittiHiiiiiiHiiiniiiimiuttiniiiiui TRADEMARK NlARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOPMANS & 15KU1XSFK, Wijnhandelaars te Amsterdam. van af ? 2,50 per FM Hoofd-Depöt VAK Dr. JAEGER'S ORIG. E. F. DEÜSCHLE-BENGBB, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in den artikelen in geheel NederL Heden verscheen: HET GIF DER BESCII4YIM. Een Roman van PETER ROSEGGER. Vertaling van LOUISE ZAALBERG. Pry's: Ir genaaid ? 2,90. In Prachtb. ? 3,25. Een Boek, dat tot de uitnemendste Geschriften van onzen tyd behoort." Red. De Zutfensche Courant. Uitgave van VAN HOLKEMA & WAREND^KF, Amsterdam. Piano-, Orgel- en MtieWel METROOS «fe KALSHOVEK, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Kuilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl