Historisch Archief 1877-1940
Na
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
YOOÏ^ DAMEjS.
CoöDeratieTe Vrouwenbond.
Afd. De» Haag.
Rik ga wat vertellen van den »Nederlandschen
Coöperatieven Vrouwen-Bond", in de hoop voor
de «aak sympathie te wekken.
Eerst verklaard» waarom het uoodig werd ge
acht een Vrouwe n-Bond op te richten, daar
«r toeh eeu Nederlahdsche Coöperatieve Bond
bestaat en het samenwerken van mannen en
vrouwen wel dient aangemoedigd, doch niet
tegengewerkt te worden. Deze vraag is openlijk
in een vergadering gedaan en verdient
een antwoord nauwkeuriger dan toen gegcyenis.
De Nederlandsche Coöperatieve Bond is een
der algemeene afdeelingen van de vereeniging:
Eigen Hulp en beoogt door aansluiting bij
?dezen bond tot samenwerking te brengen alle
bestaande coöperatieve vereenigingen. Wel wordt
voor het propagandafonda 't penninkske van het
individu, zoo man als vrouw, niet geweigerd of
gering' geschat, maar voor den Bond als Bond
geldt alleen: aansluiting van coöperatieve ver
eenigingen. Geen twijfel dan ook, dat, zoodra
de Vrouwenbond ferm op pooten staat, en dit
oogenblik ligt, naar zich laat aanzien, vrij dicht
bij, de aansluiting bij den algemeenen bond niet
zal uitbleven. Maar iets meer of iets anders
kunnen de vrouwen voor den Ned. Coöp. Bond
niet doen, of zijn.
^Coöperatie, een zaak van ontzaglijk groot, ook
opvoedend, belang voor den arbeidenden stand,
wordt door dezen nog veel te weinig gekend
derhalve gewaardeerd. Te weinig waardeering
.schuilt .onder de arbeiders, maar wordt in nog
sterker mate aangetroffen bq hun vrouwen en
bij de zelfstandige arbeidsters. Detett weten er
heel wat minder van dan gene», en daarom moet
?de kennis der vrouw worden bijgewerkt. Dit is
vaa belang voor haar,4tach ook voor den man,
wijl in den werkmansstand de invloed der vrouw
*oo groot is: zij kan veel stuwkracht ontwik
kelen, maar ook een duchtige rem blijken te zijn.
g;Een begin met dat bijwerken is hier verleden
winter gemaakt door een c ar sus voor vrouwen en
meisjes over coöperatie, uitgaande van het Na
tionaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Hoewel
«igenlijk de volksklasse beoogd werd, meldden er
zich vele vrouwen, haar te kort in keunis voe
lende, ook uit hoogeten stand aan. In n woord,
de belangstelling was zoo veel grooter dan men
had verwacht, dat naar een ruimer plaats van
bijeenkomst dan de voorgestelde, moest worden
omgezien. En het aardigst was voorzeker, dat
gelijk gemeenlijk teei het geval is de op
komst niet noemenawaard verliep; ja, toen eens,
door St. Nicolaasdrukte, vele arbeidsters niet
konden tegenwoordig wezen, gaven zij denwensch
te kennen dat aan het einde van den cursus
dat onderwerp nog eens zou behandeld worden.
Ook werden de aan het slot' der bijeenkomsten
gedane vragen en -de schriftelijke overzichten
van het gesprokene, steeds pittiger.
Die uitkomst wettigde ongetwijfeld het ver
moeden, dat hier de tijd rqp was voor' de op
richting van een coöperatieven vrouwenbond. Om
«venwei zekerheid te verkrijgen omtrent de al
of niet juistheid van dat vermoeden, werd op
den feestelijke n sluitingsavond het plan uiteenge
zet met bijvoeging van het verzoek aan alle warm
voelenden om baar naam op een lijst te plaatsen ;
een daad, waarvoor men niet behoefde terug te
?deineen, daar zij tot absoluut niets bond.
Velen teekenden, en allereerst aan dezen werd
voor 14 Oct. j.l. een uituoodiging gezonden tot
bijwoning eener gezellige samenkomst, waarin
de afdeeling den Haag van den Nederlandschen
Coöperatieven Vrouwenbond zou worden gecon
stitueerd in Amsterdam toch bestaat er reeds
zoo'n bond, die met voldoening twee jaren werkt.
Van schranderheid getuigt de inval van het
Voorloopig Bestuur om aan het slot van het
feestprogram een opsomming te geven van het
geen deze bond beoogt zoo toch kon dit
punt zelfs aan de aandacht der pers niet ont
gaan, die het dan ook verder bracht. De Ned.
Coöp. Vrouwenbond wil:
1. De vrouwen tot het levendig besef brengen,
dat Coöperatie een krachtig middel is ter ver
betering van de positie der arbeidersklasse.
2. De vrouwen aansporen zich door aan
sluiting aan een coöperatieve vereeniging de
voordeelen der coöperatie te verschaffen en haar
?duidelijk maken, dat zij daardoor niet alleen
zich zelven, maar ook anderen helpen en
wederteerig door anderen geholpen worden.
3. Tot de oprichting van Coöper. Vereeni
gingen, of tot uitbreiding van de werkzaamheid
Tan bestaande vereenigingen aansporen.
(De Bond begint nooit zelf een Coöp.
VereenigingV
4. De algemeene ontwikkeling van zijn leden
bevorderen.
De Ned. Coöp. Vrouwenbond tracht zijn doel
ie bereiken door:
a. Het honden van geregelde vergaderingen,
waar allerlei onderwerpen behandeld worden,
in de eerste plaats de coöperatie betreffend,
maar daarnaast ook andere maatschappelijke
?vraagstukken.
b. Het beleggen van gezellige bijeenkomsten,
waar eveneens iets uit de coöperatie wordt be
handeld, en waar verder muziek en voordrachten
de opgewektheid verboogen.
e. Het maken van propaganda voor de co
peratie ook buiten eigen kring.
Een tweede handige zet van het Voorloopig
Bestuur was om in de pauze den gewenschten
?deelneemsters geen lijst voor te leggen, zoodat
de een na de ander voor teekeuen aan de beurt
zou komen, hetgeen veel tijd rooft, daar
menig?eeh, naar te hopen is, gemakkelijker boender
of naald hanteert, dan blijkbaar pen of potlood,
maar aan een ieder een kaartje uit te reiken.
Daarop stond geschreven: naam ...; er onder:
Woonplaats ... en weer daaronder: bedrag (als
lid of begunstiger) Nu konden allen te gelijk
invallen, hetwelk tengevolge had, dat 76 zich
als lid opgaven en 5 als begunstiger.
Vooraf werd van de bestuurstafel medegedeeld,
dat de minimum-contributie voor de leden ge
steld was op 30 cents per kwartaal, met dien
verstande, dat gedurende de drie zomermaanden
niets? zou behoeven betaald te worden. Voor
begunstiger bedraagt het minimum ?1.50 per
jaar, maar met leden worden, wat de contributie
betreft, gelijkgesteld de mannen van leden,
zoodat deze begunstigers slechts negentig cents per
jaar hebbeu bij te dragen.
Onder de 76, die zich als lid opgegeven had
den, bleken er een stuk of wat te zijn, welke
er de voorwaarde aan verbonden, dat de con
tributie zon teruggebracht worden tot 50 cents
per jaar. Opmerkerlijke wijze waren dat juist zij,
die door haar ijverig meedoen aan mevrouw
mode, voorzeker niemand tot het vermoeden
zonden brengen, dat een verschil van veertig
cents per jaar iets voor ze zou uitmaken. Is
het ook niet eigenaardig, dat, wanneer men voor
zichzelf zooveel noodig heeft, men toch tracht
een ander met zoo goed als niets af te schepen?
De onkosten van drie feestavonden en tien ge
wone samenkomsten voor zaalhuur, drukwerk
en al wat er verder bijkomt, zijn voorwaar niet
gering. Wie denkt daaraan, tenzij men zelf zit
ting heeft in een bestuur?
In de bijeenkomst van léOct. werd door
een der aanwezigen er de aandacht op gevestigd,
dat het niet veel geven zou om te trachten bij
de vrouwen liefde voor coöperatie te wekken;
de gehuwde vrouw toch kan in dezen niet, al
wat ze wil. Gemeenlijk zal ze wel zonder mede
weten of goedvinden van haar man haar
inkoopen kunnen doen in dezen of genen coöpera
tieven winkel, indien zij zulks begeert, maar al
het geldelijk voordeel er van halen, dat er van
te trekken valt, kan zij niet zonder hem zij
toch is, door haar gehuwdzijn, van het
lidmaatsebap> buitengesloten. De wet op de coöperatie
draagt niet de schuld van dezen misstand
een misstand toch is het; zij ligt bij art. 1366
van het Burg. Wetboek, hetwelk zegt:
,Onbekwaam om overeenkomst te treffen zijn: min
derjarigen; die onder curateele zijn gesteld;
en fftirotttode vrouwen" eigenaardig gezel
schap geboden juist haar, van wie beweerd
wordt, dat slechts zij ten volle aan haar na
tuurlijke roeping beantwoorden.
Evenals het in 1895 mogelijk is geworden,
dat, door gebruikmaking van de
Rijkspostspaarbank, de gehuwde vrouw eenige honderd guldens
van zelf verdiend en gespaard geld aan de macht
van haar man kan onttrekken, eveneens zou de
2de Kamer een uitzonderingswet op art. 1366
van bet B. W. voor de coöperatie kunnen ma
ken; ook aan een uitzonderingswet toch is het
te danken, dat de vrouw lid kan wezen van de
Kamers van Arbeid en van het scheidsgerecht.
Uitzonderingswetten zija dus tot stand te bren
gen en wel zonder veel moeite dat de volks
vertegenwoordigers met gezond verstand en
rechtvaardigheidsgevoel dit in het oog honden.
Het program van de aanstaande winter
campagne luidt: behalve 3 feestavonden, waar
van n reeds genoten, tien gewone bijeen
komsten. Alsdan zullen zich doen hooren: C. van
Deinse over Coöperatieve keukens; Suze
Groshans over den Verbruikers boud; Letta
Hingst over Coöperatie en de armste
klassen; H. Spiekman over Vakbeweging;
G. J. Goedhart over Wat heeft Coöperatie
te weeg gebracht hier en elders?
A. H. Gerhard (heeft nog geen keus gedaan);
Louise Went over het Woningvraagstuk;
C. P. van Asperen van de Velde over
Bouwcoöperatie; Dr. Henriette Schagen van
Soelen over Eerste hulp bij ongelukken.
Voor een talrijk gehoor sprak dezer dagen
de heer C. van Deinse over coöperatieve keukens.
Een schets van de huizen bewoond door den
onbemiddelden derden stand maakte duidelijk,
wat al tijd, geld, ruimte en brandstof door de
inrichting van zoodanige keukens zou worden
bespaard. In nog hooger mate zouden zij goed
werken voor de vrouw van den arbeider, wie
hij tevens coöperatieve waschinricbtingen
toewenscbte. Hoe aan het geld voor een en ander
te komen, was een vraag, die spreker onder het
oog zag, alsook hoe het kapitaal en de inrichting
zou beheerd moeten worden.
Voor coöperatieve keukens schijnt de tijd
rijp, en toch vrees ik, dat zij vooreerst niet tot
stand zullen komen, of stand zullen houden,
daar voor afdoend welslagen de menscli in het
algemeen anders zon moeten zijn dan bij is en
voorloopig wel worden zal. Aan eten uit een
coöp. keuken zouden de meesten eischen stellen
een goed eind boven den gewonen burgerpot en
boven den kostenden prijs wie dikwijls buitens
huis eet, of gegeten heeft, zal de gegrondheid
van dit vermoeden beamen. In het buitenland
vinden wij slechts dan bloeiende coöperatieve
keukens, wanneer zij tot stand zijn gebracht
door gepaalde corporaties, als: studenten,
postambtenaren, enz.
Aan het einde dezer eerste bespreking werd
van de gelegenheid gebruik gehaakt tot het
doen van vragen, maar dezen keer kwamen zij
niet van de arbeidster, die ik vroeger of later
al hoor vragen: waarom niet alle vereenigingen
coöperatieve vereenigingen worden genoemd,
daar coöperatie samenwerking beteekeut,
en elke vereeniging samenwerking in zich sluit.
Het stellen dier vraag zal dan gelegenheid
bieden om te wijzen op de macht van het taal
gebruik; want, hoewel het volkomen waar is,
dat coöperatie samenwerking beteekeut
en de grondslag van elke vereeniging samen
werking is, zon het slechts bevreemding wekken,
te hooren spreken van een coöperatieve astro
nomische vereeniging, of een coöperatief
philosophisch genootschap, daar het taalgebruik op
het woord coöperatief den stempel heeft gedrukt,
van streven naar bevrediging van het eigen
belang, allereerst en allermeest het stoffelijke,
terwijl voor de astronomen, philosophen enz.
enz. niets anders bestaat dan: het heilige
weten.
ELISE A. HAIGHTON.
Den Haag, 22 Oet. '02.
DiefachtiineM bij liederen,
Zoo vaak er in de dagbladen een berichtje
voorkomt over jeugdige dieven, wordt er door
het publiek geklaagd over de verdorvenheid
der tegenwoordige jeugd, maar naar de oor
zaken van het kwaad wordt niet, of slechts by
hooge uitzondering gevraagd. Toch ware dit
wel wenschelyk, want de oorzaken liggen voor
het grootste deel in de opvoed ng, die het kind
ontvangt, zoodat kennis dier oorzaken kan
medewerken, om het kwaad te voorkomen.
Waarom dan neemt het kind iets weg, dat
aan anderen behoort? Het jonge kind doet
dit uit onwetendheid; het kent het onderscheid
tusschen het »myn en dyn" nog niet en geen
wonder dus, dat het den eigendom van anderen
niet eerbiedigt. Om deze reden hebben dan
ook allen zich wel eens aan «diefstal" schuldig
gemaakt, hebben allen wel eens stroopkan of
snikerpot aangesproken, in den tuin vruchten
geplukt, of by buurman appel of peer opgeraapt,
maar, zoolang de kennis omtrent den eigendom
ontbreekt, kan zoo iets moeilijk als kwaad
aangerekend worden.
Nu zy'n er wel kinderen, die zeer laat of nooit
deze kennis opdoen, maar by normale kinderen
ontstaat ze langzamerhand (als gevolg van
het optreden der opvoeders), en toch vaak
genoeg wordt er door het kind wat wegge
nomen, weer een bewijs (als het nog noodig
ware), dat kennis alleen de daden niet bepaalt.
Zal dan ook de gepredikte leer omtrent den
eigendom van diefstal afhouden, dan behoort
zich minstens aan de leer het voorbeeld te paren.
Als opvoeders het toevallig te veel ontvan
gene niet aan den leverancier teruggeven, als
zy vruchten, hout of wat ook van anderen in
beslag nemen, als zy z.g. «kleine onregelmatig
heden" plegen in tegenwoordigheid der kin
deren, of wel, toelaten, dat die gepleegd wor
den door anderen, dan vindt de leer... omtrent
den eigendom geen ingang. Zoo ergens, dan
geldt hier het bekende:
?Schoon mag ons het praten staan,
't Komt op doen, op daden aan."
Intusschen, al paart zich het voorbeeld aan
de leer, dan nog dreigt er gevaar, dat het
kind tot diefstal komt, en wel, als het kind
niets heeft, dat het zyn eigendom kan noemen.
Als b.v. het kind nooit naar hartelust zy'n
speelgoed mag gebruiken, als het nooit ver
snaperingen koopen of beheeren mag, als het
met niets mag >doen, wat het wil," dan kan het
gebeuren, dat het kind neemt, wat een onver
standig opvoeder het onthoudt, dan wordt bet
tot diefstal gedreven, eerst thuis, later op straat
of in school. En ja, het zijn, in den aanvang
althans, kleinigheden, die het kind wegneemt
(vruchten, snoepgoed, griffels, knikkers, enz.),
maar langzamerhand wordt tevens het onder
scheid tnsschen »het mijn en dyn" vager, wordt
het uitgewischt zelfs, en het kind is slacht
offer van het onverstand zy'ner opvoeders.
Om dat te voorkomen, diende elk kind te
hebben eyn plekje aan tafel, zyn bord en
vork, zyn hoekje in de kast ter berging van
het speelgoed, zvjn spaarpot, zyn griftendoos,
zyn tuintje enz., en men ontzie dien eigen
dom. Nooit worde die (dan met goedvinden
van den eigenaar; aan anderen overgedragen,
nooit worde die ontnomen, als hy er mee hindert
(hoogstens tydelyk in beslag genomen): alleen,
als het kit d zelf eigendom heeft, respecteert het
den eigendom van a* deren.
Wordt zooveel mogelijk aan dezen eisen
voldaan (en dit is vry gemakkelijk, wy'l «een
kinderhand licht gevuld is")) dan zal het kind
langzamerhand den eigendom van anderen
leeren ontzien, maar toch, ook hier «leert het
kind loopen met vallen en opstaan", ook hier
blijft toezicht en leiding noodig. Kost het n.l.
volwassenen dikwijls al vry wat moeite, de
verleiding te weerstaan, kinderen is dit vaak
onmogelijk en daarom zy in deze de grootste
voorzichtigheid geraden.
Nooit toag dan ook de opvoeder aanleiding
geven tot het wekken van afgunst, want
deze vooral stelt de eerlijkheid op zware proef.
En nu moge de afgunst in hnis met eenigen
tact wel te bezweren zijn, nu moge hij zich op
straat slechts zelden openbaren, op school kan
hij zich licht vertoonen. Als n.l. aan kinderen,
die hun best doen (aan de z.g. «knappe kin
deren") een belooning wordt uitgereikt in den
vorm van een griffel, prent, enz, dan moeten
er vry wat teleurgestelden zijn, die, ondanks
alle inspanning, de belooning blijven missen.
Dezen nu zullen eerst thuis zeuren om een
overeenkomstig iets, dan zullen zy trachten,
het aan hun makkers te ontnemen, en eindelijk
probeeren zij het uit de kast te nemen, ja, kan
het komen tot inbraak, als de dagbladen
eenigen tijd geleden berichtten omtrent een
paar 7-jarigen. Zulke uitersten mogen zich
niet voordoen, en daarom diene elk opvoeder
steeds te handelen als hoorde hu het kind
stamelen:
>Leid mij niet in verzoeking!"
W. A. W. MOLL.
Drankzucht ter'Truien.
Waarlijk, 't dunkt me uilen naar Athene
dragen, aan te toonen 't verband tusschen
drankzucht van vrouwen eener- en ver
waarloozing van kinderen anderzijds. Of zou 't
noodig zyn, de rol der moeders van 't komend
geslacht uit te leggen ? En kan moeder zyn,
wie zich dermate vergeet als een drankzuchtige
vrouw doet ?
Toeneming van dit euvel is dus vermeer
dering van kinderverwaarloozing; is dan óók
groote schade voor onze maatschappij. Aan
den anderen kant: zorg voor kinderen uit
sociaal oogpunt sluit in strijd tegen de drink
gewoonten der vrouw.
Strijd weer veronderstelt kennis van de
tegenpartij, van den omvang der kwaal.
Daarom deel ik het volgende mee, ontleend
aan het Engelsche geheel- onthondersblad The
Alliance News van 25 September j.l. Engelsche
toestanden worden hier dus besproken; maar
als een enquête naar der vrouwen drankzucht
ook in ons land mogelyk ware, menigeen zon
versteld staan over de uitkomsten er van.
En in elk geval:
Wie eich aan een ander spiegelt, spiegelt
zich nacht.
In Engeland dan kwamen van 1892?96
jaarlijks 175.628 vervolgingen wegens open
bare dronkenschap voor. In 1897?98 was dit
aantal per jaar: 203.357 ; in 1899 (hierover
zyn de laatste gegevens) steeg het tot: 214.298.
Sir Andrew Clark noemde terecht den
alcohol »the enemy of the race''. Lette hy
enkel op de toenemende drankzucht der
mannen potential fathers dan reeds
achtte hy den toestand alarmeerend; maar
betrok hy ook de vrouwen potential
mothers er in, dan moest hy' spreken van
een natwnale ramp.
Bovenstaande cijfers nu, ontleend aan poli
tierapporten, geven 'n zeer onvolledig beeld
van den waren stand van zaken. Want zy
alleen, die n dronken zyn n zich wanordelijk
gedragen, komen op deze lysten voor; uit
sluitend de lagere klassen zyn er op vertegen
woordigd ; voorkl de vrouwen uit de burger
en hoogere klassen blyven om deze reden uit
de handen der politie vandaan: dit behoeft
immers geen nader betoog ?
En toch is uitgemaakt, dat van al zulke
dronkaards in Londen 38 pCt. vrouwen zyn;
in Manchester 36 pCt.
Van 1877 af is 't aantal sterfgevallen, door
drankzucht veroorzaakt, met 33 pCt. gestegen.
In de laatste 20 jaren nam 't sterftecijfer der
mannen uit dezen hoofde met 43 pCt., dat der
vrouwen echter met 104 pCt. toe.
Op de ernstige misdadigers vindt men 11 pCt
vrouwen en deze proportie neemt voortdurend
af. Maar de lichtere graden van misdrijf, en
speciaal die, begaan in een roes, of de delicten
tegen de drank wet in 't algemeen, vertoonen
voor de vrouwen een toename in de laatste l
10 jaren zelfs met 19 pCt.
De z.g. ongeneeslijke misdadigers, dat zyn zy
die meer dan 10 maal hebben «gezeten", tellen
4300 mannen, tegen 8900 vrouwen.
En deze cijfers kunnen geen verwondering
baren, waar een Londsch city missionary om
trent zyn wyk meedeelt: In een halfuur zag
ik 74 menschen 'n bepaalde kroeg ingaan;
daarvan waren 65 vrouwen, slechts 9 mannen.
En in n jaar moest de bekende voor
vechtster voor geheelonthouding, Lady Henry
Somerset, 3200 vrouwen, wegens gebrek aan
ruimte in haar asyls voor drankzuchtige vrou
wen te Duxhurst, den toegang weigeren.
Langs dezen weg is de drankzucht der
vrouwen in de hoogere klassen niet in beeld
te brengen. Willen we hier de diepte der
kwaal peilen, dan moeten we ons wenden tot
da geneesheeren en de pleegzusters. En zy
ontzeggen ons daarbij gelukkig hun hulp niet.
Al reeksen van jaren sloeg ze alarm en
daaronder, die met het meeste gezag kunnen
spreken.
Sir W. Gull, dr. Norman Kerr, dr. Sullivan
(een der meest erkende autoriteiten op dit
gebied), sir 3. Williams, sir Lauder Brunton
(wiens ondervinding by de hoogste klassen
der Engelsche vrouwen waarschijnlijk eenig is),
sir H. Thompson, dr. Gould, prof. V. Horsley,
zij allen aarzelden niet, als hun meening te
kennen te geven, dat de toestanden op dit
stuk allerdroevigst waren.
Ruim 900 dokters teekenden een verklaring,
inhoudende, dat de toeneming van drankzucht
een onmiskenbaar feit was onder de dames
der hoogere standen.
Dr. Norman Kerr (wiens autoriteit in dezen
niemand aanvecht) had uit die kringen eens
tegelyktijd niet minder dan 1200 patiënten.
Sir Andrew Clark, die in zyn dagen de om
vangrijkste fashionable praktijk had, schreef even
voor zijn dood:
?The extent to which the abuse of alcoholic
drinks exists in private families is very great,
and the consequences are fearful. When the
vice bas become »babit", it is all but impossible
of cure in women. The misery the horrible
misery I have sometimes to witness is
something that we could acarcely believe if it were
fully related. It is continuous and terrible."
En aan een bekende lady richtte hy' nog
deze woorden:
»I am appalled at the increase of drinking
among women in all classes of society. Put
the evil clearly before women wherever you
can, for if the present tendency is not checked
I tremble to think of England and her homes."
Deze lady voegt er by: »Four of my
acquaintances in a most fashionable Londoa district,
all ladies under 40 and all with good husbands
and happy homes, died, to my own knowledge,
of delirium tremens. Of course the manner of
death was not known."
Zóó was het voor decenniën. Sinds dien
nam men vermeerdering waar. Wat moet het
nu zyn?
Bleven de gevolgen nu beperkt by de slacht
offers dezer ziekte zelf: alreeds had men te
doen met eengroot kwaad. Maar 't verspreidt
zich en steekt anderen aan; wordt op het
nageslacht overgedragen. En welke zorgen kan
zulk een moeder haar kroost wijden, haar
kroost, dat dóór haar juist meerdere zorg
behoeft? Och, in dezen denke een iegelijk aan
de waarheid van prof. K. Pearson's woorden,
onlangs aangehaald in het Sociaal Weekblad:
?Nature knoirs no forgiveness, but demands
and obtains the uttermost farthing." Dat men
dit bedenke, onzen kleinen ten heil!
P.
in nu iiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Modes. Mevrouw Emile Zola.
De kleurenpracht die »la grande Couture"
en >la grande Mode" ons dezen zomer had
voorgeschreven, viel in den gewonen zin in
't water. Kletterende regens, striemende wind
vlagen, donkere luchten,
ylende-weinig-goedsvoorspellende wolkenmassa's hoonden
modieuse voorschriften van etherische weefsels en
hel-bly'de tinten. Doffere najaars-kleuren
ontleend aan den onuitputtelyken rijkdom der
bladeren-schakeering prijken thans in de
uitstallingen der confectie-magazijnen en in
de kleedkamers van «couturier" en «modiste".
Het vleiend kleurenspel van dof-groen,
diepgeel, beige, crème, wilde-wingerd-rood,
beukenbruin, chrysanten-paars, pruimen- en
druivenblauw maakt de keuze niet makkelijk.
Tout va bien £ la belle !
Zeker l maar niet ieder voert het lokkend
prerogatief van lichamelijk schoon met zich.
Gelukkig is het een troost, dat over «vrouwen
schoon" evenmin te beslissen valt, als over
smaak! De groote, machtige, wreede natuur
deelt haar gaven uit in-den-blinde en met
niet te peilen roekeloosheid. Tóch is zy' helder
ziend en werkt met groote bedachtzaamheid
ook voor hen, die onze subjectieve waarneming
als leelyk bestempelt. Aan die minder
bedeelden, schonk zij den suggestieven waan
van schoonheid te bezitten. Compensatie.
D&arvoor zorgt moeder natuur. Wy zien ons
zelf niet, zooals anderen ons zien. Het ia niet
belachelijk, maar verblijdend, dat sommige
vrouwen in den regel véeleischend, lastig,
nukkig en moeilyk te voldoen zyn, op het
gebied van toilet. Wanneer zy zich zelf rang
schikken in de categorie waarheen
meedoogenlooze kritiek haar verwijst, dan waren zy diep
ongelukkig en sloot de balans der leveranciers
by uitzondering met een batig saldo.
Ga voor da keuze van snit en tint te rade
met... vooral met uw leeftijd, met uw gestalte,
met de kleur uwer haren en oogen en met
uw gelaatstint. Handel niet eigendunkelijk,
spreek en overleg met uw naaister. Zy is
een vrouw van het vak. Haar oog is geoefend,
haar smaak ontwikkeld. Dry f niet te veel
uw eigen zin door. Bedenk, dat uw uiterlyk
omhulsel een reclame moet zyn voor uw mo
diste. Werkely'k zij heeft er het meeste belang
by, dat u welgekleed voor-den-draad komt.
Herhaaldelijk is het ons overkomen by' bezoe
ken aan de naaister uit-te-roepen: »Foei I hoe
verzint u het, die twee tinten by elkaar te
kiezen ? deze stof te versieren ? ! met die
garneering ?" Verlegen lachje, optrekken der wenk
brauwen, ondeugende tinteling in de oogen.
«Ik vind het ook niet mooi, maar «de dame"
wilde het absoluut zóó hebben. «De dame"
zal er uitzien als een paskwil en de nijvere
vingers der beschaafde vrouw met smaak,
moesten werk leveren, dat haar oogen pijnigden !
De chique najaars-mantels zyn van zeer
kostbaar materiaal, worden half lang gedra
gen en weinig versierd, hoogstens gerele
veerd door een guipure kraag, wat eigenlijk
op straat toch schril aandoet. By kant en
guipure-garneering past beter de omlijsting
van huis, concertzaal of theater-loge. Steeds
toenemende weelde by den avoudmantel. Daar
voor spaart de mondaine moeite noch kosten.
Artistieke borduursels, prachtige kant, pass
menterie, bont, struisveeren,
mousseline-desoie zyn de «attributen voor den avondmantel
dernier cri."
De zomer-modellen der hoeden blyven zich
voor najaar en aanstaanden winter handhaven.
Materiaal en garneering wisselen. De vorm
blijft. De sluike, achterwaarts afhangende
uiteinden worden nog gedragen. In het bui
tenland ziet men die gazen, zijden of tiuweelen
lamfers tot over het middel vallen. Wij doen
in modes alles kleiner, onaanzienly'ker, minder
gedurfd, minder beslist.
Het praktische en tóch sierlijke costume
taillenr wordt nog gebruikt, om vóór twaalven
wandelingen te maken door bosch, over duin
en veld, of, om vóór den lunch boodschappen
te doen in de stad. N& twaalven komt een
ander toilet -«an-de-beurt; óók tailor made,
maar zoo kostbaar door snit en garneering,
dat het volslagen afwijkt van het eenvoudig
genre, dat langen tijd zooveel opgang maakte.
* *
*
In tegenstelling met mevrouw Alphonse
Daudet, is mevrouw Emile Zola weinig bekend
in fransche, letterkundige- kringen. Daudet
maakte zijne beminnelijke, geestige vrouw, die
zelf niet onverdienstelijk de pen voerde,
deelgenoote van letterkundige plannen, studies en
schema's. Hy besprak alles met haar, onder
wierp alles aan haar oordeel. Bezocht men
hém en was zijne vrouw afwezig, dan betuigde
Alphonse Daudet voortdurend zyn leedwezen
over het niet-thuis-zyn van mevrouw Daudet.
Zola en zijn vrouw waren innig goed en ge
lukkig met elkaar, buiten littéraire zaken
om. De groote smart in hun leven was hun
kinderloosheid. Mevr. Zola was voor haar
Emile, dien zy hoog vereerde, het zuiver type
der bedrijvige, zonnige, welwillende huisvrouw.
Zij kende al de eigenaardigheden van haar
man op haar duimpje. Steeds was zy bedacht
hem niet te storen in zijn arbeid, allerlei
ergernissen verre van hem te houden. Kinderlijk
bly en voldaan was zy, wanneer Emile een
schotel prees, door haar zelf toebereid.
Arme vrouw l Wél bly'ft zij eenzaam achter,
nu zulk een diep-te-betreuren, noodlottig
toeval een einde maakte aan het leven van
haar groot aangebeden, troetelkind, van dien
kolos, dien Herkules in werkkracht, van dien
Nathanaël in blanke oprechtheid, van den
man in wien geen bedrog was.
CAPSICB.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiinmiiiHi
UIT DE NATUUR
Ouderzorg en vriendendienst.
Dit aardige groepje stelt een koolmeezenpaar
voor, dat aan de jongen, waarvan zij wreedelijk
zijn gescheiden, voedsel brengt. Nu hadden ze
aan die scheiding zelf een beetje schuld, doordat
zij zich een kinderkamer hadden ingericht in
een grooten, leêgen bloempot, die, half door een
plankje toegedekt, in een open schuur of loodsje
stond. De eigenaar van schuur en bloempot had
de vriendelijkheid het nest te zetten in een
kooitje en toen hij deze vogelwoning buiten
zette, kwam 't ouderpaar hun jongen voedsel
brengen.
Die trek is wezenlijk iet» heel opmerkelijks
in de vogels en vooral treft dat feit van de
voortgezette zorg der ouden voor het kroost in
ongewone omstandigheden, als men opmerkt,
hoeveel gevaar de ouden trotseeren, om met hun
voedering te kunneu voortgaan. Wij hadden
verleden jaar een merelnest in een kastanjeboom,
een nest met vijf jongen, waaraan wij van begin
Mei tot ver in Juni plezier hebben gehad, 't Zat
in de laagste vork van den boom, maar toch
zoo hoog, dat men alleen op een trapje staand,
erin kon kijken.
't Bewuste trapje, dat voor de observaties
dienst deed, stond voor de hand en met de
merels waren we in die dagen zeer vertrouwd.
Ze bouwden onder onze oogen aan hun huis
met den stevigen gemetselden vloer, zoo'n
flinken leemen bodem, want men zou deze vogels
haast met zwaluwen kunnen vergelijken, zoo
knappe metselaars zijn het. Vijf jongen brachten
onze zwarte lijsters groot, en 't wijfje, veel
bruiner van kleur toen dan het mannetje, was
het trouwst in 't voeren van haar kroost, zooals
zij ook het ijverigst had gebroed.
Bij 't uitvliegen moet een der vogeltjes voor
barig zijn geweest, ten minste die bracht dat
telkens weer zoo kranig kunststuk van de vogels
uit de hoog gelegen nesten niet zonder averij
tot stand. Hij viel en moet naar bnurmans tuin
gescharreld zijn. Wij althans, die van de
tuialogés al in gdachten afscheid hadden genomen
voor goed, kregen een dag later bericht, dat een
zwervend merelkind, verlaten, eenzaam en dat
nog niet vliegen kon, in een kooitje was gezet
en door de open deuren van de serre door de
tralies van zijn kooi door moeder merel werd
gevoed.
Wij hebben toen die voeding gezien en vol
bewondering namen wij het waar, hoe deze
Turdus mervla al strijdend tegen haren angst,
zich dicht en dichter waagde in de buurt van
't eene afgedwaalde nestkind, tot zij, de men
sehen daar verder in de kamer woest trotseerend,
't eindelijk waagde, recht op 't kooitje aan te
vliegen en in het open bekje bij de tralies, 't
rupsje of een andere lekkernij te stoppen, dat
zij met dat doel had meegebracht.
't Bewuste bekje deed zich in de
tusschenpoozen van die moederlijke visites ook reeds te
goed aan stukjes hardgekookt ei en 't vogeltje
kon na een dag of drie alleen en vrij zijn levens
reis vervolgen, maar zoolang de gevangenschap
duurde, vergat de moeder 't hulpbehoevend
kindje niet.
Van 't jaar hadden we in den tuin een nog
veel treffender exempel van dien aard, omdat
't betrof een van die niet heel goed ter naam
en faam bekend staande vogels, wier aard met
dien van roofvogels verwant is, de klauwieren,
Lanius colltirio. Wij hadden ze al dikwijls opge
merkt, de slanke vogels, iets grooter dan een
musch, mooi wit van voren en met glanzig
goudbruine vleugels, toen wij vrij laat eerst 't
nest ontdekten in een rooden meidoorn midden
tusschen nog al dichtgeplaatste hooge .heesters.
Nu behoort men zich niet te verheugen over
de nabijheid van een klauwier, die wreed zich
voedt met dieren, door hem eerst gespiest en
aan dorens gestoken, tot hij trek krijgt in een
hapje uit zijn moord bol. Maar behalve dat wij