De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 2 november pagina 5

2 november 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. YOOÏ^ DAMEjS. CoöDeratieTe Vrouwenbond. Afd. De» Haag. Rik ga wat vertellen van den »Nederlandschen Coöperatieven Vrouwen-Bond", in de hoop voor de «aak sympathie te wekken. Eerst verklaard» waarom het uoodig werd ge acht een Vrouwe n-Bond op te richten, daar «r toeh eeu Nederlahdsche Coöperatieve Bond bestaat en het samenwerken van mannen en vrouwen wel dient aangemoedigd, doch niet tegengewerkt te worden. Deze vraag is openlijk in een vergadering gedaan en verdient een antwoord nauwkeuriger dan toen gegcyenis. De Nederlandsche Coöperatieve Bond is een der algemeene afdeelingen van de vereeniging: Eigen Hulp en beoogt door aansluiting bij ?dezen bond tot samenwerking te brengen alle bestaande coöperatieve vereenigingen. Wel wordt voor het propagandafonda 't penninkske van het individu, zoo man als vrouw, niet geweigerd of gering' geschat, maar voor den Bond als Bond geldt alleen: aansluiting van coöperatieve ver eenigingen. Geen twijfel dan ook, dat, zoodra de Vrouwenbond ferm op pooten staat, en dit oogenblik ligt, naar zich laat aanzien, vrij dicht bij, de aansluiting bij den algemeenen bond niet zal uitbleven. Maar iets meer of iets anders kunnen de vrouwen voor den Ned. Coöp. Bond niet doen, of zijn. ^Coöperatie, een zaak van ontzaglijk groot, ook opvoedend, belang voor den arbeidenden stand, wordt door dezen nog veel te weinig gekend derhalve gewaardeerd. Te weinig waardeering .schuilt .onder de arbeiders, maar wordt in nog sterker mate aangetroffen bq hun vrouwen en bij de zelfstandige arbeidsters. Detett weten er heel wat minder van dan gene», en daarom moet ?de kennis der vrouw worden bijgewerkt. Dit is vaa belang voor haar,4tach ook voor den man, wijl in den werkmansstand de invloed der vrouw *oo groot is: zij kan veel stuwkracht ontwik kelen, maar ook een duchtige rem blijken te zijn. g;Een begin met dat bijwerken is hier verleden winter gemaakt door een c ar sus voor vrouwen en meisjes over coöperatie, uitgaande van het Na tionaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Hoewel «igenlijk de volksklasse beoogd werd, meldden er zich vele vrouwen, haar te kort in keunis voe lende, ook uit hoogeten stand aan. In n woord, de belangstelling was zoo veel grooter dan men had verwacht, dat naar een ruimer plaats van bijeenkomst dan de voorgestelde, moest worden omgezien. En het aardigst was voorzeker, dat gelijk gemeenlijk teei het geval is de op komst niet noemenawaard verliep; ja, toen eens, door St. Nicolaasdrukte, vele arbeidsters niet konden tegenwoordig wezen, gaven zij denwensch te kennen dat aan het einde van den cursus dat onderwerp nog eens zou behandeld worden. Ook werden de aan het slot' der bijeenkomsten gedane vragen en -de schriftelijke overzichten van het gesprokene, steeds pittiger. Die uitkomst wettigde ongetwijfeld het ver moeden, dat hier de tijd rqp was voor' de op richting van een coöperatieven vrouwenbond. Om «venwei zekerheid te verkrijgen omtrent de al of niet juistheid van dat vermoeden, werd op den feestelijke n sluitingsavond het plan uiteenge zet met bijvoeging van het verzoek aan alle warm voelenden om baar naam op een lijst te plaatsen ; een daad, waarvoor men niet behoefde terug te ?deineen, daar zij tot absoluut niets bond. Velen teekenden, en allereerst aan dezen werd voor 14 Oct. j.l. een uituoodiging gezonden tot bijwoning eener gezellige samenkomst, waarin de afdeeling den Haag van den Nederlandschen Coöperatieven Vrouwenbond zou worden gecon stitueerd in Amsterdam toch bestaat er reeds zoo'n bond, die met voldoening twee jaren werkt. Van schranderheid getuigt de inval van het Voorloopig Bestuur om aan het slot van het feestprogram een opsomming te geven van het geen deze bond beoogt zoo toch kon dit punt zelfs aan de aandacht der pers niet ont gaan, die het dan ook verder bracht. De Ned. Coöp. Vrouwenbond wil: 1. De vrouwen tot het levendig besef brengen, dat Coöperatie een krachtig middel is ter ver betering van de positie der arbeidersklasse. 2. De vrouwen aansporen zich door aan sluiting aan een coöperatieve vereeniging de voordeelen der coöperatie te verschaffen en haar ?duidelijk maken, dat zij daardoor niet alleen zich zelven, maar ook anderen helpen en wederteerig door anderen geholpen worden. 3. Tot de oprichting van Coöper. Vereeni gingen, of tot uitbreiding van de werkzaamheid Tan bestaande vereenigingen aansporen. (De Bond begint nooit zelf een Coöp. VereenigingV 4. De algemeene ontwikkeling van zijn leden bevorderen. De Ned. Coöp. Vrouwenbond tracht zijn doel ie bereiken door: a. Het honden van geregelde vergaderingen, waar allerlei onderwerpen behandeld worden, in de eerste plaats de coöperatie betreffend, maar daarnaast ook andere maatschappelijke ?vraagstukken. b. Het beleggen van gezellige bijeenkomsten, waar eveneens iets uit de coöperatie wordt be handeld, en waar verder muziek en voordrachten de opgewektheid verboogen. e. Het maken van propaganda voor de co peratie ook buiten eigen kring. Een tweede handige zet van het Voorloopig Bestuur was om in de pauze den gewenschten ?deelneemsters geen lijst voor te leggen, zoodat de een na de ander voor teekeuen aan de beurt zou komen, hetgeen veel tijd rooft, daar menig?eeh, naar te hopen is, gemakkelijker boender of naald hanteert, dan blijkbaar pen of potlood, maar aan een ieder een kaartje uit te reiken. Daarop stond geschreven: naam ...; er onder: Woonplaats ... en weer daaronder: bedrag (als lid of begunstiger) Nu konden allen te gelijk invallen, hetwelk tengevolge had, dat 76 zich als lid opgaven en 5 als begunstiger. Vooraf werd van de bestuurstafel medegedeeld, dat de minimum-contributie voor de leden ge steld was op 30 cents per kwartaal, met dien verstande, dat gedurende de drie zomermaanden niets? zou behoeven betaald te worden. Voor begunstiger bedraagt het minimum ?1.50 per jaar, maar met leden worden, wat de contributie betreft, gelijkgesteld de mannen van leden, zoodat deze begunstigers slechts negentig cents per jaar hebbeu bij te dragen. Onder de 76, die zich als lid opgegeven had den, bleken er een stuk of wat te zijn, welke er de voorwaarde aan verbonden, dat de con tributie zon teruggebracht worden tot 50 cents per jaar. Opmerkerlijke wijze waren dat juist zij, die door haar ijverig meedoen aan mevrouw mode, voorzeker niemand tot het vermoeden zonden brengen, dat een verschil van veertig cents per jaar iets voor ze zou uitmaken. Is het ook niet eigenaardig, dat, wanneer men voor zichzelf zooveel noodig heeft, men toch tracht een ander met zoo goed als niets af te schepen? De onkosten van drie feestavonden en tien ge wone samenkomsten voor zaalhuur, drukwerk en al wat er verder bijkomt, zijn voorwaar niet gering. Wie denkt daaraan, tenzij men zelf zit ting heeft in een bestuur? In de bijeenkomst van léOct. werd door een der aanwezigen er de aandacht op gevestigd, dat het niet veel geven zou om te trachten bij de vrouwen liefde voor coöperatie te wekken; de gehuwde vrouw toch kan in dezen niet, al wat ze wil. Gemeenlijk zal ze wel zonder mede weten of goedvinden van haar man haar inkoopen kunnen doen in dezen of genen coöpera tieven winkel, indien zij zulks begeert, maar al het geldelijk voordeel er van halen, dat er van te trekken valt, kan zij niet zonder hem zij toch is, door haar gehuwdzijn, van het lidmaatsebap> buitengesloten. De wet op de coöperatie draagt niet de schuld van dezen misstand een misstand toch is het; zij ligt bij art. 1366 van het Burg. Wetboek, hetwelk zegt: ,Onbekwaam om overeenkomst te treffen zijn: min derjarigen; die onder curateele zijn gesteld; en fftirotttode vrouwen" eigenaardig gezel schap geboden juist haar, van wie beweerd wordt, dat slechts zij ten volle aan haar na tuurlijke roeping beantwoorden. Evenals het in 1895 mogelijk is geworden, dat, door gebruikmaking van de Rijkspostspaarbank, de gehuwde vrouw eenige honderd guldens van zelf verdiend en gespaard geld aan de macht van haar man kan onttrekken, eveneens zou de 2de Kamer een uitzonderingswet op art. 1366 van bet B. W. voor de coöperatie kunnen ma ken; ook aan een uitzonderingswet toch is het te danken, dat de vrouw lid kan wezen van de Kamers van Arbeid en van het scheidsgerecht. Uitzonderingswetten zija dus tot stand te bren gen en wel zonder veel moeite dat de volks vertegenwoordigers met gezond verstand en rechtvaardigheidsgevoel dit in het oog honden. Het program van de aanstaande winter campagne luidt: behalve 3 feestavonden, waar van n reeds genoten, tien gewone bijeen komsten. Alsdan zullen zich doen hooren: C. van Deinse over Coöperatieve keukens; Suze Groshans over den Verbruikers boud; Letta Hingst over Coöperatie en de armste klassen; H. Spiekman over Vakbeweging; G. J. Goedhart over Wat heeft Coöperatie te weeg gebracht hier en elders? A. H. Gerhard (heeft nog geen keus gedaan); Louise Went over het Woningvraagstuk; C. P. van Asperen van de Velde over Bouwcoöperatie; Dr. Henriette Schagen van Soelen over Eerste hulp bij ongelukken. Voor een talrijk gehoor sprak dezer dagen de heer C. van Deinse over coöperatieve keukens. Een schets van de huizen bewoond door den onbemiddelden derden stand maakte duidelijk, wat al tijd, geld, ruimte en brandstof door de inrichting van zoodanige keukens zou worden bespaard. In nog hooger mate zouden zij goed werken voor de vrouw van den arbeider, wie hij tevens coöperatieve waschinricbtingen toewenscbte. Hoe aan het geld voor een en ander te komen, was een vraag, die spreker onder het oog zag, alsook hoe het kapitaal en de inrichting zou beheerd moeten worden. Voor coöperatieve keukens schijnt de tijd rijp, en toch vrees ik, dat zij vooreerst niet tot stand zullen komen, of stand zullen houden, daar voor afdoend welslagen de menscli in het algemeen anders zon moeten zijn dan bij is en voorloopig wel worden zal. Aan eten uit een coöp. keuken zouden de meesten eischen stellen een goed eind boven den gewonen burgerpot en boven den kostenden prijs wie dikwijls buitens huis eet, of gegeten heeft, zal de gegrondheid van dit vermoeden beamen. In het buitenland vinden wij slechts dan bloeiende coöperatieve keukens, wanneer zij tot stand zijn gebracht door gepaalde corporaties, als: studenten, postambtenaren, enz. Aan het einde dezer eerste bespreking werd van de gelegenheid gebruik gehaakt tot het doen van vragen, maar dezen keer kwamen zij niet van de arbeidster, die ik vroeger of later al hoor vragen: waarom niet alle vereenigingen coöperatieve vereenigingen worden genoemd, daar coöperatie samenwerking beteekeut, en elke vereeniging samenwerking in zich sluit. Het stellen dier vraag zal dan gelegenheid bieden om te wijzen op de macht van het taal gebruik; want, hoewel het volkomen waar is, dat coöperatie samenwerking beteekeut en de grondslag van elke vereeniging samen werking is, zon het slechts bevreemding wekken, te hooren spreken van een coöperatieve astro nomische vereeniging, of een coöperatief philosophisch genootschap, daar het taalgebruik op het woord coöperatief den stempel heeft gedrukt, van streven naar bevrediging van het eigen belang, allereerst en allermeest het stoffelijke, terwijl voor de astronomen, philosophen enz. enz. niets anders bestaat dan: het heilige weten. ELISE A. HAIGHTON. Den Haag, 22 Oet. '02. DiefachtiineM bij liederen, Zoo vaak er in de dagbladen een berichtje voorkomt over jeugdige dieven, wordt er door het publiek geklaagd over de verdorvenheid der tegenwoordige jeugd, maar naar de oor zaken van het kwaad wordt niet, of slechts by hooge uitzondering gevraagd. Toch ware dit wel wenschelyk, want de oorzaken liggen voor het grootste deel in de opvoed ng, die het kind ontvangt, zoodat kennis dier oorzaken kan medewerken, om het kwaad te voorkomen. Waarom dan neemt het kind iets weg, dat aan anderen behoort? Het jonge kind doet dit uit onwetendheid; het kent het onderscheid tusschen het »myn en dyn" nog niet en geen wonder dus, dat het den eigendom van anderen niet eerbiedigt. Om deze reden hebben dan ook allen zich wel eens aan «diefstal" schuldig gemaakt, hebben allen wel eens stroopkan of snikerpot aangesproken, in den tuin vruchten geplukt, of by buurman appel of peer opgeraapt, maar, zoolang de kennis omtrent den eigendom ontbreekt, kan zoo iets moeilijk als kwaad aangerekend worden. Nu zy'n er wel kinderen, die zeer laat of nooit deze kennis opdoen, maar by normale kinderen ontstaat ze langzamerhand (als gevolg van het optreden der opvoeders), en toch vaak genoeg wordt er door het kind wat wegge nomen, weer een bewijs (als het nog noodig ware), dat kennis alleen de daden niet bepaalt. Zal dan ook de gepredikte leer omtrent den eigendom van diefstal afhouden, dan behoort zich minstens aan de leer het voorbeeld te paren. Als opvoeders het toevallig te veel ontvan gene niet aan den leverancier teruggeven, als zy vruchten, hout of wat ook van anderen in beslag nemen, als zy z.g. «kleine onregelmatig heden" plegen in tegenwoordigheid der kin deren, of wel, toelaten, dat die gepleegd wor den door anderen, dan vindt de leer... omtrent den eigendom geen ingang. Zoo ergens, dan geldt hier het bekende: ?Schoon mag ons het praten staan, 't Komt op doen, op daden aan." Intusschen, al paart zich het voorbeeld aan de leer, dan nog dreigt er gevaar, dat het kind tot diefstal komt, en wel, als het kind niets heeft, dat het zyn eigendom kan noemen. Als b.v. het kind nooit naar hartelust zy'n speelgoed mag gebruiken, als het nooit ver snaperingen koopen of beheeren mag, als het met niets mag >doen, wat het wil," dan kan het gebeuren, dat het kind neemt, wat een onver standig opvoeder het onthoudt, dan wordt bet tot diefstal gedreven, eerst thuis, later op straat of in school. En ja, het zijn, in den aanvang althans, kleinigheden, die het kind wegneemt (vruchten, snoepgoed, griffels, knikkers, enz.), maar langzamerhand wordt tevens het onder scheid tnsschen »het mijn en dyn" vager, wordt het uitgewischt zelfs, en het kind is slacht offer van het onverstand zy'ner opvoeders. Om dat te voorkomen, diende elk kind te hebben eyn plekje aan tafel, zyn bord en vork, zyn hoekje in de kast ter berging van het speelgoed, zvjn spaarpot, zyn griftendoos, zyn tuintje enz., en men ontzie dien eigen dom. Nooit worde die (dan met goedvinden van den eigenaar; aan anderen overgedragen, nooit worde die ontnomen, als hy er mee hindert (hoogstens tydelyk in beslag genomen): alleen, als het kit d zelf eigendom heeft, respecteert het den eigendom van a* deren. Wordt zooveel mogelijk aan dezen eisen voldaan (en dit is vry gemakkelijk, wy'l «een kinderhand licht gevuld is")) dan zal het kind langzamerhand den eigendom van anderen leeren ontzien, maar toch, ook hier «leert het kind loopen met vallen en opstaan", ook hier blijft toezicht en leiding noodig. Kost het n.l. volwassenen dikwijls al vry wat moeite, de verleiding te weerstaan, kinderen is dit vaak onmogelijk en daarom zy in deze de grootste voorzichtigheid geraden. Nooit toag dan ook de opvoeder aanleiding geven tot het wekken van afgunst, want deze vooral stelt de eerlijkheid op zware proef. En nu moge de afgunst in hnis met eenigen tact wel te bezweren zijn, nu moge hij zich op straat slechts zelden openbaren, op school kan hij zich licht vertoonen. Als n.l. aan kinderen, die hun best doen (aan de z.g. «knappe kin deren") een belooning wordt uitgereikt in den vorm van een griffel, prent, enz, dan moeten er vry wat teleurgestelden zijn, die, ondanks alle inspanning, de belooning blijven missen. Dezen nu zullen eerst thuis zeuren om een overeenkomstig iets, dan zullen zy trachten, het aan hun makkers te ontnemen, en eindelijk probeeren zij het uit de kast te nemen, ja, kan het komen tot inbraak, als de dagbladen eenigen tijd geleden berichtten omtrent een paar 7-jarigen. Zulke uitersten mogen zich niet voordoen, en daarom diene elk opvoeder steeds te handelen als hoorde hu het kind stamelen: >Leid mij niet in verzoeking!" W. A. W. MOLL. Drankzucht ter'Truien. Waarlijk, 't dunkt me uilen naar Athene dragen, aan te toonen 't verband tusschen drankzucht van vrouwen eener- en ver waarloozing van kinderen anderzijds. Of zou 't noodig zyn, de rol der moeders van 't komend geslacht uit te leggen ? En kan moeder zyn, wie zich dermate vergeet als een drankzuchtige vrouw doet ? Toeneming van dit euvel is dus vermeer dering van kinderverwaarloozing; is dan óók groote schade voor onze maatschappij. Aan den anderen kant: zorg voor kinderen uit sociaal oogpunt sluit in strijd tegen de drink gewoonten der vrouw. Strijd weer veronderstelt kennis van de tegenpartij, van den omvang der kwaal. Daarom deel ik het volgende mee, ontleend aan het Engelsche geheel- onthondersblad The Alliance News van 25 September j.l. Engelsche toestanden worden hier dus besproken; maar als een enquête naar der vrouwen drankzucht ook in ons land mogelyk ware, menigeen zon versteld staan over de uitkomsten er van. En in elk geval: Wie eich aan een ander spiegelt, spiegelt zich nacht. In Engeland dan kwamen van 1892?96 jaarlijks 175.628 vervolgingen wegens open bare dronkenschap voor. In 1897?98 was dit aantal per jaar: 203.357 ; in 1899 (hierover zyn de laatste gegevens) steeg het tot: 214.298. Sir Andrew Clark noemde terecht den alcohol »the enemy of the race''. Lette hy enkel op de toenemende drankzucht der mannen potential fathers dan reeds achtte hy den toestand alarmeerend; maar betrok hy ook de vrouwen potential mothers er in, dan moest hy' spreken van een natwnale ramp. Bovenstaande cijfers nu, ontleend aan poli tierapporten, geven 'n zeer onvolledig beeld van den waren stand van zaken. Want zy alleen, die n dronken zyn n zich wanordelijk gedragen, komen op deze lysten voor; uit sluitend de lagere klassen zyn er op vertegen woordigd ; voorkl de vrouwen uit de burger en hoogere klassen blyven om deze reden uit de handen der politie vandaan: dit behoeft immers geen nader betoog ? En toch is uitgemaakt, dat van al zulke dronkaards in Londen 38 pCt. vrouwen zyn; in Manchester 36 pCt. Van 1877 af is 't aantal sterfgevallen, door drankzucht veroorzaakt, met 33 pCt. gestegen. In de laatste 20 jaren nam 't sterftecijfer der mannen uit dezen hoofde met 43 pCt., dat der vrouwen echter met 104 pCt. toe. Op de ernstige misdadigers vindt men 11 pCt vrouwen en deze proportie neemt voortdurend af. Maar de lichtere graden van misdrijf, en speciaal die, begaan in een roes, of de delicten tegen de drank wet in 't algemeen, vertoonen voor de vrouwen een toename in de laatste l 10 jaren zelfs met 19 pCt. De z.g. ongeneeslijke misdadigers, dat zyn zy die meer dan 10 maal hebben «gezeten", tellen 4300 mannen, tegen 8900 vrouwen. En deze cijfers kunnen geen verwondering baren, waar een Londsch city missionary om trent zyn wyk meedeelt: In een halfuur zag ik 74 menschen 'n bepaalde kroeg ingaan; daarvan waren 65 vrouwen, slechts 9 mannen. En in n jaar moest de bekende voor vechtster voor geheelonthouding, Lady Henry Somerset, 3200 vrouwen, wegens gebrek aan ruimte in haar asyls voor drankzuchtige vrou wen te Duxhurst, den toegang weigeren. Langs dezen weg is de drankzucht der vrouwen in de hoogere klassen niet in beeld te brengen. Willen we hier de diepte der kwaal peilen, dan moeten we ons wenden tot da geneesheeren en de pleegzusters. En zy ontzeggen ons daarbij gelukkig hun hulp niet. Al reeksen van jaren sloeg ze alarm en daaronder, die met het meeste gezag kunnen spreken. Sir W. Gull, dr. Norman Kerr, dr. Sullivan (een der meest erkende autoriteiten op dit gebied), sir 3. Williams, sir Lauder Brunton (wiens ondervinding by de hoogste klassen der Engelsche vrouwen waarschijnlijk eenig is), sir H. Thompson, dr. Gould, prof. V. Horsley, zij allen aarzelden niet, als hun meening te kennen te geven, dat de toestanden op dit stuk allerdroevigst waren. Ruim 900 dokters teekenden een verklaring, inhoudende, dat de toeneming van drankzucht een onmiskenbaar feit was onder de dames der hoogere standen. Dr. Norman Kerr (wiens autoriteit in dezen niemand aanvecht) had uit die kringen eens tegelyktijd niet minder dan 1200 patiënten. Sir Andrew Clark, die in zyn dagen de om vangrijkste fashionable praktijk had, schreef even voor zijn dood: ?The extent to which the abuse of alcoholic drinks exists in private families is very great, and the consequences are fearful. When the vice bas become »babit", it is all but impossible of cure in women. The misery the horrible misery I have sometimes to witness is something that we could acarcely believe if it were fully related. It is continuous and terrible." En aan een bekende lady richtte hy' nog deze woorden: »I am appalled at the increase of drinking among women in all classes of society. Put the evil clearly before women wherever you can, for if the present tendency is not checked I tremble to think of England and her homes." Deze lady voegt er by: »Four of my acquaintances in a most fashionable Londoa district, all ladies under 40 and all with good husbands and happy homes, died, to my own knowledge, of delirium tremens. Of course the manner of death was not known." Zóó was het voor decenniën. Sinds dien nam men vermeerdering waar. Wat moet het nu zyn? Bleven de gevolgen nu beperkt by de slacht offers dezer ziekte zelf: alreeds had men te doen met eengroot kwaad. Maar 't verspreidt zich en steekt anderen aan; wordt op het nageslacht overgedragen. En welke zorgen kan zulk een moeder haar kroost wijden, haar kroost, dat dóór haar juist meerdere zorg behoeft? Och, in dezen denke een iegelijk aan de waarheid van prof. K. Pearson's woorden, onlangs aangehaald in het Sociaal Weekblad: ?Nature knoirs no forgiveness, but demands and obtains the uttermost farthing." Dat men dit bedenke, onzen kleinen ten heil! P. in nu iiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Modes. Mevrouw Emile Zola. De kleurenpracht die »la grande Couture" en >la grande Mode" ons dezen zomer had voorgeschreven, viel in den gewonen zin in 't water. Kletterende regens, striemende wind vlagen, donkere luchten, ylende-weinig-goedsvoorspellende wolkenmassa's hoonden modieuse voorschriften van etherische weefsels en hel-bly'de tinten. Doffere najaars-kleuren ontleend aan den onuitputtelyken rijkdom der bladeren-schakeering prijken thans in de uitstallingen der confectie-magazijnen en in de kleedkamers van «couturier" en «modiste". Het vleiend kleurenspel van dof-groen, diepgeel, beige, crème, wilde-wingerd-rood, beukenbruin, chrysanten-paars, pruimen- en druivenblauw maakt de keuze niet makkelijk. Tout va bien £ la belle ! Zeker l maar niet ieder voert het lokkend prerogatief van lichamelijk schoon met zich. Gelukkig is het een troost, dat over «vrouwen schoon" evenmin te beslissen valt, als over smaak! De groote, machtige, wreede natuur deelt haar gaven uit in-den-blinde en met niet te peilen roekeloosheid. Tóch is zy' helder ziend en werkt met groote bedachtzaamheid ook voor hen, die onze subjectieve waarneming als leelyk bestempelt. Aan die minder bedeelden, schonk zij den suggestieven waan van schoonheid te bezitten. Compensatie. D&arvoor zorgt moeder natuur. Wy zien ons zelf niet, zooals anderen ons zien. Het ia niet belachelijk, maar verblijdend, dat sommige vrouwen in den regel véeleischend, lastig, nukkig en moeilyk te voldoen zyn, op het gebied van toilet. Wanneer zy zich zelf rang schikken in de categorie waarheen meedoogenlooze kritiek haar verwijst, dan waren zy diep ongelukkig en sloot de balans der leveranciers by uitzondering met een batig saldo. Ga voor da keuze van snit en tint te rade met... vooral met uw leeftijd, met uw gestalte, met de kleur uwer haren en oogen en met uw gelaatstint. Handel niet eigendunkelijk, spreek en overleg met uw naaister. Zy is een vrouw van het vak. Haar oog is geoefend, haar smaak ontwikkeld. Dry f niet te veel uw eigen zin door. Bedenk, dat uw uiterlyk omhulsel een reclame moet zyn voor uw mo diste. Werkely'k zij heeft er het meeste belang by, dat u welgekleed voor-den-draad komt. Herhaaldelijk is het ons overkomen by' bezoe ken aan de naaister uit-te-roepen: »Foei I hoe verzint u het, die twee tinten by elkaar te kiezen ? deze stof te versieren ? ! met die garneering ?" Verlegen lachje, optrekken der wenk brauwen, ondeugende tinteling in de oogen. «Ik vind het ook niet mooi, maar «de dame" wilde het absoluut zóó hebben. «De dame" zal er uitzien als een paskwil en de nijvere vingers der beschaafde vrouw met smaak, moesten werk leveren, dat haar oogen pijnigden ! De chique najaars-mantels zyn van zeer kostbaar materiaal, worden half lang gedra gen en weinig versierd, hoogstens gerele veerd door een guipure kraag, wat eigenlijk op straat toch schril aandoet. By kant en guipure-garneering past beter de omlijsting van huis, concertzaal of theater-loge. Steeds toenemende weelde by den avoudmantel. Daar voor spaart de mondaine moeite noch kosten. Artistieke borduursels, prachtige kant, pass menterie, bont, struisveeren, mousseline-desoie zyn de «attributen voor den avondmantel dernier cri." De zomer-modellen der hoeden blyven zich voor najaar en aanstaanden winter handhaven. Materiaal en garneering wisselen. De vorm blijft. De sluike, achterwaarts afhangende uiteinden worden nog gedragen. In het bui tenland ziet men die gazen, zijden of tiuweelen lamfers tot over het middel vallen. Wij doen in modes alles kleiner, onaanzienly'ker, minder gedurfd, minder beslist. Het praktische en tóch sierlijke costume taillenr wordt nog gebruikt, om vóór twaalven wandelingen te maken door bosch, over duin en veld, of, om vóór den lunch boodschappen te doen in de stad. N& twaalven komt een ander toilet -«an-de-beurt; óók tailor made, maar zoo kostbaar door snit en garneering, dat het volslagen afwijkt van het eenvoudig genre, dat langen tijd zooveel opgang maakte. * * * In tegenstelling met mevrouw Alphonse Daudet, is mevrouw Emile Zola weinig bekend in fransche, letterkundige- kringen. Daudet maakte zijne beminnelijke, geestige vrouw, die zelf niet onverdienstelijk de pen voerde, deelgenoote van letterkundige plannen, studies en schema's. Hy besprak alles met haar, onder wierp alles aan haar oordeel. Bezocht men hém en was zijne vrouw afwezig, dan betuigde Alphonse Daudet voortdurend zyn leedwezen over het niet-thuis-zyn van mevrouw Daudet. Zola en zijn vrouw waren innig goed en ge lukkig met elkaar, buiten littéraire zaken om. De groote smart in hun leven was hun kinderloosheid. Mevr. Zola was voor haar Emile, dien zy hoog vereerde, het zuiver type der bedrijvige, zonnige, welwillende huisvrouw. Zij kende al de eigenaardigheden van haar man op haar duimpje. Steeds was zy bedacht hem niet te storen in zijn arbeid, allerlei ergernissen verre van hem te houden. Kinderlijk bly en voldaan was zy, wanneer Emile een schotel prees, door haar zelf toebereid. Arme vrouw l Wél bly'ft zij eenzaam achter, nu zulk een diep-te-betreuren, noodlottig toeval een einde maakte aan het leven van haar groot aangebeden, troetelkind, van dien kolos, dien Herkules in werkkracht, van dien Nathanaël in blanke oprechtheid, van den man in wien geen bedrog was. CAPSICB. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiinmiiiHi UIT DE NATUUR Ouderzorg en vriendendienst. Dit aardige groepje stelt een koolmeezenpaar voor, dat aan de jongen, waarvan zij wreedelijk zijn gescheiden, voedsel brengt. Nu hadden ze aan die scheiding zelf een beetje schuld, doordat zij zich een kinderkamer hadden ingericht in een grooten, leêgen bloempot, die, half door een plankje toegedekt, in een open schuur of loodsje stond. De eigenaar van schuur en bloempot had de vriendelijkheid het nest te zetten in een kooitje en toen hij deze vogelwoning buiten zette, kwam 't ouderpaar hun jongen voedsel brengen. Die trek is wezenlijk iet» heel opmerkelijks in de vogels en vooral treft dat feit van de voortgezette zorg der ouden voor het kroost in ongewone omstandigheden, als men opmerkt, hoeveel gevaar de ouden trotseeren, om met hun voedering te kunneu voortgaan. Wij hadden verleden jaar een merelnest in een kastanjeboom, een nest met vijf jongen, waaraan wij van begin Mei tot ver in Juni plezier hebben gehad, 't Zat in de laagste vork van den boom, maar toch zoo hoog, dat men alleen op een trapje staand, erin kon kijken. 't Bewuste trapje, dat voor de observaties dienst deed, stond voor de hand en met de merels waren we in die dagen zeer vertrouwd. Ze bouwden onder onze oogen aan hun huis met den stevigen gemetselden vloer, zoo'n flinken leemen bodem, want men zou deze vogels haast met zwaluwen kunnen vergelijken, zoo knappe metselaars zijn het. Vijf jongen brachten onze zwarte lijsters groot, en 't wijfje, veel bruiner van kleur toen dan het mannetje, was het trouwst in 't voeren van haar kroost, zooals zij ook het ijverigst had gebroed. Bij 't uitvliegen moet een der vogeltjes voor barig zijn geweest, ten minste die bracht dat telkens weer zoo kranig kunststuk van de vogels uit de hoog gelegen nesten niet zonder averij tot stand. Hij viel en moet naar bnurmans tuin gescharreld zijn. Wij althans, die van de tuialogés al in gdachten afscheid hadden genomen voor goed, kregen een dag later bericht, dat een zwervend merelkind, verlaten, eenzaam en dat nog niet vliegen kon, in een kooitje was gezet en door de open deuren van de serre door de tralies van zijn kooi door moeder merel werd gevoed. Wij hebben toen die voeding gezien en vol bewondering namen wij het waar, hoe deze Turdus mervla al strijdend tegen haren angst, zich dicht en dichter waagde in de buurt van 't eene afgedwaalde nestkind, tot zij, de men sehen daar verder in de kamer woest trotseerend, 't eindelijk waagde, recht op 't kooitje aan te vliegen en in het open bekje bij de tralies, 't rupsje of een andere lekkernij te stoppen, dat zij met dat doel had meegebracht. 't Bewuste bekje deed zich in de tusschenpoozen van die moederlijke visites ook reeds te goed aan stukjes hardgekookt ei en 't vogeltje kon na een dag of drie alleen en vrij zijn levens reis vervolgen, maar zoolang de gevangenschap duurde, vergat de moeder 't hulpbehoevend kindje niet. Van 't jaar hadden we in den tuin een nog veel treffender exempel van dien aard, omdat 't betrof een van die niet heel goed ter naam en faam bekend staande vogels, wier aard met dien van roofvogels verwant is, de klauwieren, Lanius colltirio. Wij hadden ze al dikwijls opge merkt, de slanke vogels, iets grooter dan een musch, mooi wit van voren en met glanzig goudbruine vleugels, toen wij vrij laat eerst 't nest ontdekten in een rooden meidoorn midden tusschen nog al dichtgeplaatste hooge .heesters. Nu behoort men zich niet te verheugen over de nabijheid van een klauwier, die wreed zich voedt met dieren, door hem eerst gespiest en aan dorens gestoken, tot hij trek krijgt in een hapje uit zijn moord bol. Maar behalve dat wij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl