Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1324
spraak van den Raad is geweest. Het
otterdamsch Weekblad spreekt reeds van
eene »volkomene overwinning" van den
burgemeester op den Raad.
Ik vrees, dat dit voorbarig is gesproken.
Want ik vraag: kan hierbij de zaak
binyen ?
Eg de' beantwoording dier vraag moet
men allereerst de vrees over het heengaan
van den burgemeester van zich afzetten.
Men versta mij wel: ik zeg niet dat de
vrees daarvoor ongegrond is, maar dat men,
om de zaak objectief te beoordeelen,
daaraan niet in de eersie plaats moet den
ken. En dan moet toch elk onbevooroor
deeld buitenstaande wel toestemmen, dat,
ook al slaat de burgemeester volgens de wet in
xijjn recht, te handelen gelijk hij nu doet, zijn
handeling toch volgens elk begrip van
billijkheid tegenover den Raad en respect
tegenover diens duidelijk uitgesproken mee
ning, moet worden gelaakt. Da burgemees
ter zou niets van zijn eer en gezag hebben
ingeboet, indien hij aan den wensch' van
den Riad hadde voldaan. Nu hij dat niet
teil, en van zijn formeel recht gebruik maakt
om zijn wil door te zetten, mag verwacht
worden, dat, zoo niet da meerderheid, dan
toch de minderheid, voor wie deze zaak een
onderwerp is geveest van zoo z waren en
overtuigenden strijd, het er niet bij zal
laten, ook al heeft zij zich thans »op dit
oogen blik" nog niet zoo sterk gemani
festeerd.
Hoe zg dit zal doen ?
Dat weet ik, als buitenstaande, natuur
lijk niet,
Maar de eenige en zeer regelmatige weg
die haar daartoe open staat, komt mij voor
te zijn: een poging te doen, de politie-ver
ordening zóó te wijzigen, dat van de taak
van den politiedokter het sanitair toezicht
op de openbare huizen stellig wordt uitge
sloten.
Wil de burgemeester het zoover laten
komen, mij" dunkt, dat dan de gevolgen
daarvan ook nut voor des Raads, maar
voor zij te verantwoording komen.
En mocht daaruit een coi flict voortko
men, wat hem tot heengaan noopt, dan
kunnen wij bewondering hebben voor zulk
een stoere figuur, maar dan zal hij het
toch zélf zijn, die tot dit confl et de aan
leiding gaf!
lllllllJliliinilimiiiulllilllililiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiN
Blraie tot óe geseWeiiis
onder
IV. (Slot).
Het vuur in Mercurius smeulde reeds,
zeide ik. En de vonk, die den strijd deed
ontbranden kwam weldra, en was oorzaak
dat de vlammen in eens aan alle kanten
uitslaan gingen.
De aanleiding daartoe wae : de vrouwen
kwestie. in Meicurüu.
De gewone algemeene verga lering van
1901, nl. nam aan een amendement, waarbij
vrouwen werden toegelaten tot de
praktijkexamens der Vereeniging, nadat een amen
dement om ze toe te laten tot het lidmaat
schap was gevallen.
Nu was het waar, dat er slechts
ouderge woon te, een 70 tal leden op de algemeene
vergadering aanwezig waren, dus nog geen
5 pCt. van het ledenaantal. Ook was het
waar, dat die amendementen een verrassing
waren, doch ertegenover staat ook, dat het
bedoelde amendement werd aangenomen
op regelmatige wijze.
Hoe het zij, het Hoofdbestuur meende
gerechtigd te zyn, dit besluit eener alge
meene vergadering niet uit te voeren en,
om zich te dekken, schreef het een alge
meen referendum uit.
Volgens het algemeen reglement en de
statuten bestond er zelfs in «Mercurius"
geen referendum en had dus het hoofdbe
stuur allerminst het recht zich te bedienen
van dat wapen, dat zeker een steun zou
wezer, zooals vooraf te berekenen viel bij
de bekende conservatieve neigingen der
Rotterdamsche leden.
Voeg daarbij, dat de vragen in bedoeld
referendum tendentieus gesteld waren, on
zedelijk tendentieus, dan behoeft het geen
verwondering te baren, dat niettegenstaande
1000 van de 1200 ingekomen antwoorden
de vrouw den toegang ontzeiden, er een
storm van verontwaardiging opstak, die
trouwens zijn oorzaak al vond in het sluiten
van het orgaan voor de leden, zoo de
questions biülantea werden aangeroerd.
Het was dan ook iets ongehoords, dat
een Vereenigiugsorgaan gesloten werd voor
de eigen leden, eenvoudig omdat de heeren
van Tiet bestuur, lees de commissie van
.redactie, lees de commissie van admini
stratie van het orgaan, lee£ de Redactie
(juist omdat het orgaan over onmogelijk
veel schijven liep, was het uiterst moeielij k,
een verantwoordelijk persoon te vinden)
het beter oordeelden, den ideeëngang der
vooruitstrevenden dood te zwijgen. Een
middel dat meer toegepast is, maar zelden
hielp. EU allerminst in dit geval. Er ge
schiedde, wat men in het geheel niet ver
wacht had. Een kleine groep was op alles
voorbereid; ze had de sluiting van het
orgaan voorzien en door krachtige samen
werking van een klein aantal leden, werd
spoedig naast het officieele orgaan uitge
geven in Juli 1901 : de eigenaardige houding
der redactie van «Mercurius" spoedig her
doopt in : »de Oppositie in Mercurius" dat
in het geheel 19 nrs. beleetde en opkwam
voor vooruitstrevende ideeën in ieder op
zicht, bijna altijd in puntigen, scherpen,
vaak' sarcastischen stijl, niet altijd gelukkig,
door zijn heftigheid, maar immer krachtig
en fier en onvervaard.
Het wist van geen wijken of wankelen
Achtereenvolgens bepleitte het de toelating
der vrouw tot het lidmaatschap, tot de
examens; daarna besprak het in aansluiting
aan in Mercurius verschenen artikelen :
«Ons program van Actie" en legde zoo den
grond tot de idee: Mercurius -vak vereen
iging, welke leus spoedig van alle kanten
gehoord werd, weerklank vond. De oppo
sitie won veld; tal van leden vielen haar
bij, steunden haar financieel, moreel;
enkele afdeelingen voteerden een bedrag
tot stenn en al werd de heftige toon afge
keurd, haar invloed viel niet te miskennen.
De vertegenwoordiging behandelde het
program van actie, onafhankelijk van het
hoofdbestuur, vijlde de scherpe kanten er
af. In een vergadering van het hoofdbe
stuur met de vertegenwoordiging werd ge
vraagd, geëischt, dat het hoofdbestuur zou
uitvoeren een besluit der algemeene ver
gadering en toen die toezegging niet ver
kregen werd, nam men een motie van
afkeuring aan.
't Gevolg was, dat het hoofdbestuur een
parig zijn mandaat ter beschikking stelde
van de algemeene vergadering, die het
mandaat wel weer aan de heeren toever
trouwde, maar met 230 stemmen tegen en
30 blanco. Belenk daarbij, dat de vrees
voor een bestuurscrisis groot was en men
zal moeten erkennen, dat het uitbrengen
van pi. m. 340 stemmen nu niet zoo heel
gunstig was voor het hoofdbestuur.
Hoe het zij, het bleef aan; het aanvaardde
zelfs gedeeltelijk de eischen der oppositie,
maar deze vertrouwden de beloften der
heeren niet al te best; het oppositieorgaan
bleef verschijnen en bleef zich laten gelden.
Ea eerst nadat htt hoofdbestuur zich met
de hoofdzaken van de eischen der oppositie
had vereenigd, eerst toen hield het
oppositieorgaan op te verschijnen.
Toch had de oppositie weinig vertrouwen
in de afgelegde beloften; zij zweeg dan
ook meer omdat zij zag, hoeveel vertrouwen
de leden stelden in de beloften van het
hoofdbestuur, doch besloot waakzaam te
blijven..
Zij had juist gezien; doordat de alge
meene vergadering van 16 Dec. 1901 aannam
de nationalisatie van «Mercurius" en de
gevolgen daaruit voortvloeiend, legde het
hoofdbestuur in Febr. 1902 zijn mandaat
neder.
Hoeveel moeite zijn vrienden ook deden
het bleef bij zijn besluit.
Het trad af op een lid na, en in zijn
plaats werd een coalitiebestuur gekozen,
dat het werk zou voortzetten.
Achtereenvolgens werden een commissie
A voor de reorganisatie van het orgaan,
een commissie B voar die der vereeniging
gevormd.
Dat de laatste geen gemakkelijke taak
had, ligt voor de hand. Nog eer zij iets
in vasten vorm gegoten had, ontstond er
reeds oppositie tegen; de reactie stak het
hoofd op; de roep tot stichting van een
federatieven bond van zelfstandige plaat
selijke vereenigingen werd aan geheven met
kracht en met klem; het Rotterdamsche
Zondagsblad ondersteunde die beweging met
energie, maar de vooruitstrevenden be
streden haar met evenveel, zoo niet meer
nadruk; de redactie van Mercurius droeg
daartoe het hare bij, door niet te schromen
de positie der linkerzij Ie te verdedigen.
De vergadering van 18 Oct. 1902 be
kroonde het werk, door met 340 tegen 90
stemmen de federalistische eischen te ver
werpen.
Alzoo werd het principe: «Mercurius een
nationale vakvereeniging" met een schitte
rende meerderheid aangenomen en laat het
zich bij een geleidelijke ontwikkelings
periode aanzien, dat een vereeniging, die
onder de oudste telt, zich met ernst zal gaan
wijden aan de sociale en materieele be
langen harer leden.
Moge het haar goedgaan op dien weg!
DIXI.
iiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiiimiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiHiiiiii
Tentoonstelling in Art!.
i.
p. Ze bestaat uit teekeningen, 't meest
aquarellen, enkele etsen en een paar stuk
ken beeldhouwwerk.
De hoof d verschijningen zyn Josef Iiraëls,
Bauer, Kamerlingu Onnes en Biommers. Da
beide eersten handharen zich voldoende, de
twee laatsten brengen eenige verrassing. Laat
me echter zeggen, dat Israëls' teekening niet
van het gehalte is, om tusschen vele andere
gelykuitziecde werken in hooge mate begeerlijk
te zyn. Ze lykt me niet volbracht in uren van
grootste innigheid, maar eerder een proeve
van goed geslaagde herhaling. Maar bij gebrek
aan beter, kan ze dienen als kenmerkend staal
van Israëls' kunst, doen aanvoelen zyn tempe
rament, doen onderscheiden z\jn werkwijze.
Bauer laat zich 't best waardeeren in zyn
teekening Terrai' avond". O Ji meerdere diepte,
een voldragener werk dan de tq'iarel van Israëls.
Toch is my daarin hinderlijk een onevenwich
tigheid in den samenhang van twee party'»n.
Het luchtje is van groote fijnheid, uitgewasschen
en doorwerkt tot rijpheid van heldere, beli
chaamde tinten ; maar 't staat aldus te zwaar,
door het meerder compact kleurwezen boven de
party der stad, die daar in uitgestrektheid van
huizen en tempels, aangeduid door
fantaseerende beweging eener subtiele teekening, weer
zoo mooi doat als een ryzende verschy'ning.
De lucht te veel werkelijkheid, het aardsche
een droombeeld, maar juist door die tegen
stelling nu te y'lig van wezen. Deze inconse
quentie is me in Bauers werken al eens meer
opgevallen. Laat hy zich soms by zyn werken,
waarin gedaanten uit geheugen vervlieden tot
schimmen van verbeelding, verlokken enkele
elementen daaiin te steunen, op
oogenbllkktlyke aanzien van ock hier te benaderen
wezenlpheid ? B;j zyn uit het verleden aan
schouwde, nagedroamde Oostersche steden en
landen, is hy misschien te nadrukkelyk aan 't
opmerken geraakt van het onstoffelykste gedeelte,
den hemel, nu hij ook hier van uit zij» atelier
venster teerkleurige luchten ziet zwe?.en ? Maar
ondanks deze bedenkingen, toch een voornaam
uitziende verschijning in deze omgeving, en
het verder in détail beschouwer d, maakt het
vrouweflguurtje op den voorgrond, een gedaante
op zichzelf reeds een weelde van teekening,
veel goed voor de onbeduidendheid van de slap
behandelde bergparly achter de stad.
Kamerlingn Onnes zond twee teekeningen van
verschillend voorkomen, maar ook vanongelyke
kwaliteit. Het stilleven van flesschen tegen een
serre als achtergrond, verdient dan de voorkeur
al moge het geval óp zichzelf mie der aanlokke
lijk schijnen dan by de andere teekening:
Bloemen". Maar 't is ook alleen
omdekleuruitviering, dat de voorwerpen hier werden aan
schouwd, en die is werkelijk brillant. In dit
stilleven is weer een ontboezeming van den
colerist Onnec, die neg eens beslist getuigenis
geeft va7) zyn oorspronkelijk talent. Hij was
wel eens fUuwer in den laatsten tijd.
Maar hier heeft hij weer hervonden een
weelde van velerlei kleur tegenstellingen, in
uitingsdrift het papier doen dojrvloeien van
verven in welbestuurde opvoering van de methole,
die hij voor zich zelf naar den aard van zijn
geheel eigen kleurzien gevonden heeft.
Als uiting veel rechtzinniger, daarom als
kunstwerk ook gezonder dan de teekening met
de rosen in een portieren (?) vaas. Toch heeft
hy 'ter op toegelegd van dit werk meer be
koring te doen uitgaan, maar is daarbij geraakt
tot aifectatie van al te zoet kwijnende kleuren.
't Onderscheid van resultaat heeft tot oorzaak
de onverdeelde drang tot uiting by de eerste,
de versierde bedoeling by de laatste teekening.
Blommers schijnt by zyn inzending met jong
leven bezield. Da ongewoonheid van het sujet
heeft zijn kyk waarschijnlijk verfrischt, krachtiger
opgewekt zyn werklust. Een zeestrand met
badende jongens, is op de schilderyen van onze
hoilandsche grootmeesters een weinig gezien
tafereel. Dit ia een zeer geanimeerde teeke
ning van Bloamerp, veerkrachtig weer van doen
en c u ook helderkleurig, kwaliteiten die in zij a
latere werken wel minder aanwezig waren. Al
heeft het naakt in dit werk ook maar gering
overwicht, is het toch opmerkelyk, dat de be
handeling daarvan den 'schilder geen oegenblik
geïntimideerd heeft. Een naakt figuur in de
buitenlucht lykt zoo dikwijls afkomstig te zyn
uit het studielocaal eener acalemie; maar hier
is het in volkomen samenhang gebracht met
de omgeving, als levendige kleurnoot
verhoogend de algemeene werking.
Toch zou dit werk winnen, als men daaruit
het voorplan met de ontkleede jongens op het
droge, en daarachter nog een brok met het
mooi aanspoelende zeewater kon afzonderlijk
nemen. De achtergrond is te gerekt, te veel
een aanvulsel, en de horizon met een reepje
lucht daarboven, zeggen in deze compositie al
te weinig; 't zyn leege partyen, die maar zeer
matig wydschheid of ruimte uitd ukken. Waar
biereen greep werd gelaan uit het onm ddellyk
nabyzynde, in volle aandacht aan een hande
ling, die daar gebeurt, dus niet inaer een
oogenrust orer uitgestrektheid van wateren,
diende ook de conceptie weer e.n geheel
andere te zyn.
C jmpositeur is niet alleen een historieschilder,
maar ook Lij, die direkt naar de natuur wil
werken. Ei 't mag wel eens gezegd worden,
dat de hollanders in dit opzicht, tegenover de
franschen byv., arm aan vernuft zijn. Misschien
is 't wel: défauts des q mlités.
W. SlEENUOFF.
IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIlIIlllllIIIUIIIIIIIIIIIillIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIlHMMIIIIIIIIIIII
Een bock van Bnp Verriest,
HUGO VEKKIEST. Twintig V'aimsche Koppen.
Gedrukt en uitgegeven te Rousselare bij
Jules de Metster. 1901. 2 dip.
Den naam van Hugo Verrie&t las ik voor het
eerst in 1894. Ia het Tijdschrift van Na en
Straks was toen overgedrukt uit de Vlaamsche
Vlngge een vers van hem, dateerende uit
1877. Profper van L'ingendoack, die dit vers
terecht bewaard wilde zier, schreef er een kleine
inleiding bij waarin bij Yerritst, d;n leerling
van Quido Gezelle, leermeester van Albrecht
Roienbach, leider der Westvlaamtche studenten
beweging, noemde »den fijasten en breedaten
geest, dien wij ia Vlaanderen ontmoetten."
Liter kwam ik dien laam weer tegen in Pol
de Mont's »Na Potgietei's dood." Daar vond ik
weer hetzelfde mooie vers met nog een paar
andere. Din bundel Liedereu" waarvan in de
inhoudsopgave sprake was, mocht het mij echter
niet gelukken machtig te worden.
Ea wier een tijd later hoorde ik S reuvels
en andere Vlamingen met de grootste bewon
dering over dezen man spreken. Ba de begeerte
werd sterker: meer van hem te weten, den zestig
jarige, die mij soo frisch leek in opvattinger.
Na ik Verriest ontmoet en zija boek gelezen
heh, is mij de liefde en bewondering d r jongeren
voor dezen innemender), zeer hoog staanden man
duidelijk geworden.
Want deze man is echt dichter, vol hartstocht en
verbeelding. Hij is een fijn proever van schoone
taal, een scherp speurder van talent bij zijn
leerlingen, dat hij aanmoedigt en krachtig steunt.
Ei hij is een man, die vol jeugdige opgewon
denheid, in prachtig yrisch proza zegt wat
schoons hij in hun werk vond.
In dezen bundel, waarin hij de portretten
geeft van twintig oudere en jongere Vlamingen,
komt een stuk voor, dat hevig ontrotrt door
schier hartstochtelijken weemoed. Een stuk over
een zijner leerlingen, Legio. Hij had gedacht
dat deze »entwat moest worden, iemand moest
ziju. Zijn woord ging geheel Vlaanderen
doorzinderen en doorzingen. Zija ziel ging het JOBger
volk bezielen." H«t is anders gegaan en de
meester vraagt: »Waar zit ge nu verholen P"
Ea zijn gedachten gaan terug naar vroeger tijd:
,lk vervolgde u, en zag met geerige vreugd
uw wezen ontzwachtelen, groeien, en
openblo: ien ... te wege.
Waar zit ge nu verholen of verdoold P
Uw kroezelkopken, rond, blond, mager en
docrteekend in voren van magerheid, mtt eenen
plooi links naar omhoog, met eenen monkel
naar de zonne, en eene soott van dolle stout
heid in nek en voorhoofdwende; uw mager
rilden wasdom, vol zenuwen en gespannen spie
ren, z'e ik nog en zoude ik tetkenen.
Gij gingt een denker worden;
Gij giogt een spreker worden ;
Gij gingt een dichter worden,
en zijt het nog misschien.
Maar waarom staat gij op den berg niet
door een morgend omttraalt van rijzenden
bleeken zonneglans ?...."
En gedichten van den jongen man aanhalend
en nogmaals allerlei trekken van zijn wezen
teekenend, vraagt hij telkens : waar zit ge EU
verholen ? En het antwoord moet klinken :
Inderdaad, ik en vinde u niet meer."
En lees nu ,met lange lippen en stralende
oogen" zou Verriest zeggen dit prachtig
proza, dat een huivering van genot geeft:
»En te oh zoo dikwijls hebbe ik geluisterd of
ik nergens uw stemgeluid, zoo zoet, zoo stil,
zoo inwendig, hooren mocht. Ik dacht: het zal,
gelijk eertijd?, entwaar komen uit bosch en
bladerluwte, uit purperende schaduwtinten, uit
verlaten oord, uit eenzaamheid, uit eenighei^,
uit zielgenot, uit zielsverlangen; luisterend naar
zijn zelven ;
Snarer, snaren !
Neen toch. Ik en hoorde... niets. Ik en
hoore niets.
Gij waart in- en uitwendig zoo n, in uwe
ziel, in uw wezen, in uw woord en kunst.
Uwe ziel.
Ingetogen stil, maar niet eentonig noch
vlakvloers Een geheele tyarfonie. Bergen en dalen,
verten onbegrensd met onbekende, onbetreden
ruimten, maar alles in stilruischende harmonie
van woordzang en zeevloed. Een geruiscb.
Alles ingekeerd, ingetogen, en komend lief en
geheim uit onpeilbare diepten, met onmeetbare
verten, onder dtn grond.
Eindeloosheid overhoiig uwe nauw bekende
perken. Eindeloosheid overstraalde uw
lauwverlichte wereld. Ei beangst, vol zeer en wee
en zoet genot, dronkt gij met lange teugen:
natuur en zonnelicht en grauwe hemelen en da»
en nacht, en uitgestrekte velden; de duizelend j
lichtstralen rond eigen geest, en den wellenden
zeevloed uit afgronden ; alleen.
Gij stond nietwaar aan de hooge lessenaars,
denkend dat niemand u kennen mrcht, dat
niemand u zien mocht, of raden wat er daar
binnen gebeurde.
Uwe verwonderde oogen zie ik nog, toen ik
eens met een genegen woord een kennend licht
kwam werpen door de verholen diepten.
Uw uitwendig wezen :
Ingetozen en stil, met largon stillen oog
slag die straalde, waarboven uitspringend en
gedwongen voorhoofd mat en damp, onder fijn
zacht welvend vlottend donker hair. Een geheel
stil wezen dat bezig was binnenwaarts met den
kend droomen ea schoon genieten van wordende
kunst. Slille stap. En vlotten van stil water in
stille Zomerlucl.t. Zoel.
Uw woord :
Een meergeruisch, tusschen rustende,
bcboschte bergen ; diep, klankenrijk, vol stille
harmonie van vtrzenval en snede."
En weer aan het eind de roerend tchoone
klacht:
Waar zijt gij nu? I? het waar dat die later
w g'ilijft? Zijt gij inderdaad in uw zelven be
graven ? Of zijt gij omtuinri, ommuurd, in schuwe
schuchterheid voor uw eigen blad, en bloem en
balsemende geuren vol genot P Mag niemand
binnenkomen ? niemand buiten Gods zonnestra
len ? Mag niets van a buitengaan, tenzij
ommanttld en gedoken ? Zoo dat niemand raden moge.
Legio, ik hervrage u dat, wat is er van u
geworden ?
Ik hebbe u zoowel gekend, en van zoo bij.
Ik heb zoo veel van u verwacht.
Waar zijt gij ?"
De Noord Nederlanders, die dezen bundel
kooper, zullen waarschijnlijk het eerst lezen de
laatste s'ultken in dit boek over Streuvels en
Gezelle. Prachtig in dit stuk o?er Streuvels
al dadelijk de teekening van zijn uitwendig
wezen, er t*aa dit:
»En wilde ik den vorm vaa zijn wezen en
zijne komst in a woord bevatten en uit
drukken : ik zou zeggen:
Een bloei!
Hij bloeit:
Hij bloeit inwendig, en ontvangt, il bloei
van geest en hert en ziel, zijne beelden. Een
levend leven bloeit in hem. Da', leven, met ne
welle, met aen zwalp, omspotlt, b parelt en
betintelt de prente van het beeld, ven het zicht,
van de losrinp-, van de levenswende, die uit
zonnebrand, uit zomerhitte, uit boschweeldp, uit
lentegroen en lettejcugd in hem spiegelen, en
die hij ziet.
Want bij zret.
Hij ziet in volle lichf, en helder kleur en
teekering.
Hij ziet in volle licht: licht vooren en achter;
rechts en links; volle licht, dat nederplascht,
dat giet en stort in overvloed, en daar ook
doet tirteler. Hij ziet gelijk Claus schildert;
maar andere laken.
Hij liet in kleur, in klare kleuren, in hevige
kleuren, in passend», barmoniëerende kleuren,
in versche nessche kleuren. Zij leken nog.
Hij ziet de lijnen; de levende lijnen; den
plooi, den g*n?, het wenden van het bven.
Ja, hij he<fc die allerhoogste gave; Hij ziet,
door zijn eigen oogeo, in waarheid, in leven,
in licht, in frischhei-1, in groei eu bloei, en
met allerdiepst genot. . i."
Ea als hij eenige stukken van Streuvels
bespreekt, dan denken wij bij zijn scherp",
karakteristieken met rijke visie aan zoo menige
karakteristiek an Van eijssel:
»Het Wit keen is gelijk eene albe, een wit
kerkekleed. Het stoort van versche reuken, en
zwijgt weerhouden; maar het vrordt brutaal
gekrookt.
Het Ongeluk is een ontzaggelijk reusenmachien
wasr alLs rotst en radert, rukt en trekt, en
stille valt, en waar de mensen als een wiel en
tand van wordt. In ne ooggrepe is het ge
vat, in jen last en angst is het doorademd,
in n pijnlijke zieldracht uitgeworpen: a leven.
Op den Dool berauwlijk wild en ruwe, maar
allermachtigst. 't Is het allerlaagste van 't be
dronken armevrouweleven. Het wordt eene
jacht, eene drift, een wille woeste dronken
schap, een dierlijkheid. Het wentelt in ne
teekening, in een donkerbruiaen rostbeglansden
avondschiog, van i stuif, met -ien
levenszwalp ....
Baven deze en andere schetsen gloort De Oogst,
met zijn volk, met zijn werk, met zijn land
schappen, met zijnen zonnebrand.
iiïe Oogs(' gloeit; hij glosit. De zonne brandt;
de zonre daast; zij danst en davert door klaver
en koren en over 't zwoegend volk. De stralen
stralen en steken u in hals en rugge. Het
brandt...."
In dit stuk is zeer merkwaardig de brief aan
Streuvih met fijne opmerkingen over beoor
deelingen van diens werk, o. a. een prachtige
opmerking over Streuvels' zoogenaamd
Westvlaamscb. Neen, dat Westvlaamsch »met zijne
klanken, zijne akkoorden, zijne gamme, zijnen
zang; dat Westvlaamsch met zijne lippen, tonge,
keel en borst, met zijne oogen! blijft op den
linkeren otver der Leie, en strekt zoeter en
zangeriger, zuverder" htt noorden »n westen
in."
* *
*
Het is te begrijpen dat vocral het stuk over
Gezelle met groote liefde is geschreven, immers
het gaat over den grooten vereerden meester,
en gaarne zou ik er iets uit aanhalen. Maar
men moet dit boek in zijn geheel lezen. Men
leert er uit kennen ja, o. a. verschillende
Vlaamsche dichters van wie men nooit gehoord
heeft, maar niet om dézen is het te doen
men leert er uit kenner, op elke bladzijde, uit
hartstochtelijk-bewogen of zacht-zingende taal,
den Vlaamschen dichter Hugo Verriest.
N. J. BEVEBSEN.
als een. prins van den bloede aan het hof van
de oude koningin Elisabeth H, (Keizerin der
Koloniën (II: 32;, die te kwader ure een ver
delgingsoorlog voert tegea de Westraliew,
niet omdat z\j zelve veroveringen wenscht te
maken, maar omdat haar eerste minister dien
heilloozen krijg heeft gewild. Die man met
zijn monocle, en z\jn kostbare bloem in 't
knoopsgat, weet dat 't slecht gaat in
Westraliëen dat er geen kans op overwinnen is, als
het stamverwante ras der Nederkolonie opstaat,
maar gaat door zijn Koningin te misleiden in
wier naam hij allerlei gruwelen laat aanrich
ten, gesteund door een kroon pi ina zonder
hart, zonder beginselen en zonder eer. Zóó
worden onder verdichte namen zeer bekende
vorstelijke en niet vorstelijke personen ten
tooneele gevoerd en prijsgegeven aan de open
bare minachting.
Iets dergelijks is meer gedaan door verschil
lende schrijvers, maar zelden heeft een zijn
personen zoo duidelijk gesignaleerd als Prin
ses Elsa. Hoe 't zy, deze manier deugt niet,
want zij veroorlooft den auteur minder accu
raat te zyc, dan een openbare aanklager be
hoort te wezen, en ontslaat hem van de
verplichting te bewijzen, wat hij insinueert.
Van de koningin, den kroonprins en het hof
van Helgoland mag men immers zeggen wat
men wil?
Dat mag men niet, als men 't zoo aanlegt,
dat iedereen voor Helgoland leest Engeland.
En als nu de kroonprins die wordt aangeduid,
niet werkelijk heeft gepleegd de laagheden en
gemeenheden die bijv. op pag 158 etc. D II den
kroonprins van Helgoland worden ten laste
gelegd, dan lastert Pmses Elsa, of op zijn
best heeft ze arglistig een smaadtchrift geleverd,
waartegen de wet niets vermag. Ik zeg dit niet
om Prinses Elsa in staat van beschuldiging te
stellen, ook niet osn party te trekken voor
den kroonprins, maar bij wijze van protest
tegen het genre.
O rerigens bevat het boek een roman die met
den oorlog van Helgoland tegen Westraliëalleen
ii zooverre samenhangt, dat de hoofdrol wordt
vervuld door Rilph den besten vriend der
koningin maar die niet is opgewassen tegen
den invloed des Ministers.
Ralph treedt op by' een processie in een
klein Belgisch dorp, en vervult de rol van den
Christus; hij draagt 't zware kruis, waaronder
hy by'na bezwijkt, en de doornenkroon, die
hem het voorhoofd wondt, zoodat weken lang
de litteekenen zichtbaar blyven. Dit is de
boete die zyn grootvader, zyn vader en hij
zich hebben opgelegd voor de zonde eenmaal
bedreven door zyn overgrootvader Gsrald IV
die de gewijde Hostie aan een priester ontrukte
en met de voeten vertrad.
Daarvoor was de vorstelijke onverlaat per
soonlijk niet gestraft; hy' bleef in eere bg
zyn volk.
Gaen wonder, meent AUxïa aan wie het
feit wordt meegedeeld; Protestanten konden
den omvang zijner daad niet meten.
Wat! zegt Ralph, Protestant of Katholiek ge
voelt hetzelfde tegenover heiligschennis! Indien
ik morgen een synagoge binnentreed, en daar
hetgeen de Israëlieten 't meest vereeren in
overmoed ontwijd, ben ik een misdadiger. Ieder
die eerlijk denkt, zal mij dat toegeven.
Juist prinses Elsa! ieder die eerlijk denkt,
verfoeit heiligschennis als aanranding van het
godsdienstig gevoel, en zou sympathie voelen
voor Ralph, die behoefta had om zyn Gad op
zy'ne wyze een bewijs van eerbied te geven, en
van geslacht tot geslacht te protesteeren tegen
de zonde van een feoorvader.
Maar niet ieder die eerlyk deukt, zal zich
kunnen vereenigen met de theorie die Ralph
verder verkondigt:
E^n schuld kan door persoonlijk lijden wor
den uitgewischt; de koningin heeft de hare
voldoende geboet door haar tranen, dl II, pag. 143.
Maar de schuld van Gerald IV was niet
uitgewischt door persoonlijk ly'den. Vandaar
dat de God, die in het H. Sacrament tegen
woordig H, den hoon, hem aangedaan, niet
ongewroken kan laten en allerlei rampen doet
komen over da afstammelingen van GsraldlV,
rampen die overigens met het vertrappen van
de Hostie niet in rechtstreeksch verband staan.
Vandaar ook, dat Ralph zich verplicht acht
zich in de plaats van zijn overgrootvader met
God te verzoenen. Dl II, pag. 103. »De Schepper
heeft recht op genoegdoening."
Het is te loven, dat ook de romanschrijvers
weer beginnen te arbeiden aan de bekeering
van hunne ongeloovige tydgenooten. 't Waste
wachten. Maar willen ze slagen, dat zy zich dan
vooral richten tot het menechelyk gevoel van
allen die «eerlijk denken." Men kan de kinderen
dezer eeuw niet bekeeren tot ernst en geloof
door hun theorieën te verkondigen, die alleen
indruk op ons maken, als we er bij groot
gebracht zyn.
v. H.
?MlttmillllHHHIIIIIIIMIIIItlHlIIIIIMIIIIIIUlWUIMHIIIHIIIIIIIII
40 cents per regel.
alleen echt, indien direct van my betrok
ken. Zwart, wit en gekleurd van OO ct«
tot fl 14.65 per Meter. Aan ieder franco
en vrU van invoerrechten in huis.
Stalen ommegaand.
Q. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Een kruisweg. Oorspronkelijke roman door
Prinses ELSA, Amersfoort G. J. Slot
houwer.
Prinses E!sa houde m\j ten goede, dat ik
met verschuldigden eerbied en de vereischte
bescheidenheid een bedenking uitspreek tegen
haar roman.
De hoofdpersoon is Rilph, Prins van
Hohenfels, gesproten uit een morganatisch huwelijk
van koning Gerald IV van Helgoland. Hy leeft
Heden verscheen:
HET (ilF DER BESCIIWM.
Een Roman van
PETER ROSEGGER.
Vertaling van LOUISE ZAALBERG.
Prys: Irgenaaid ? 2,90. In Prachtb. ? 3,25.
'?Een Bjek, dat tot de uitnemendste
Gaschriften van onzen tyd behoort."
Bed. De Zutfensche Courant.
Uitgave van
VAN HOLKEMA & WAREND 3EP, Amtterdam.
Piano-, flriel- en
MBYROOS de KALSIIOVEW,
Arnhem, Komingsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S 'in Koop en In Huur.
Bepareeren Stemmen Builen,