De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 9 november pagina 4

9 november 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1324 spraak van den Raad is geweest. Het otterdamsch Weekblad spreekt reeds van eene »volkomene overwinning" van den burgemeester op den Raad. Ik vrees, dat dit voorbarig is gesproken. Want ik vraag: kan hierbij de zaak binyen ? Eg de' beantwoording dier vraag moet men allereerst de vrees over het heengaan van den burgemeester van zich afzetten. Men versta mij wel: ik zeg niet dat de vrees daarvoor ongegrond is, maar dat men, om de zaak objectief te beoordeelen, daaraan niet in de eersie plaats moet den ken. En dan moet toch elk onbevooroor deeld buitenstaande wel toestemmen, dat, ook al slaat de burgemeester volgens de wet in xijjn recht, te handelen gelijk hij nu doet, zijn handeling toch volgens elk begrip van billijkheid tegenover den Raad en respect tegenover diens duidelijk uitgesproken mee ning, moet worden gelaakt. Da burgemees ter zou niets van zijn eer en gezag hebben ingeboet, indien hij aan den wensch' van den Riad hadde voldaan. Nu hij dat niet teil, en van zijn formeel recht gebruik maakt om zijn wil door te zetten, mag verwacht worden, dat, zoo niet da meerderheid, dan toch de minderheid, voor wie deze zaak een onderwerp is geveest van zoo z waren en overtuigenden strijd, het er niet bij zal laten, ook al heeft zij zich thans »op dit oogen blik" nog niet zoo sterk gemani festeerd. Hoe zg dit zal doen ? Dat weet ik, als buitenstaande, natuur lijk niet, Maar de eenige en zeer regelmatige weg die haar daartoe open staat, komt mij voor te zijn: een poging te doen, de politie-ver ordening zóó te wijzigen, dat van de taak van den politiedokter het sanitair toezicht op de openbare huizen stellig wordt uitge sloten. Wil de burgemeester het zoover laten komen, mij" dunkt, dat dan de gevolgen daarvan ook nut voor des Raads, maar voor zij te verantwoording komen. En mocht daaruit een coi flict voortko men, wat hem tot heengaan noopt, dan kunnen wij bewondering hebben voor zulk een stoere figuur, maar dan zal hij het toch zélf zijn, die tot dit confl et de aan leiding gaf! lllllllJliliinilimiiiulllilllililiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiN Blraie tot óe geseWeiiis onder IV. (Slot). Het vuur in Mercurius smeulde reeds, zeide ik. En de vonk, die den strijd deed ontbranden kwam weldra, en was oorzaak dat de vlammen in eens aan alle kanten uitslaan gingen. De aanleiding daartoe wae : de vrouwen kwestie. in Meicurüu. De gewone algemeene verga lering van 1901, nl. nam aan een amendement, waarbij vrouwen werden toegelaten tot de praktijkexamens der Vereeniging, nadat een amen dement om ze toe te laten tot het lidmaat schap was gevallen. Nu was het waar, dat er slechts ouderge woon te, een 70 tal leden op de algemeene vergadering aanwezig waren, dus nog geen 5 pCt. van het ledenaantal. Ook was het waar, dat die amendementen een verrassing waren, doch ertegenover staat ook, dat het bedoelde amendement werd aangenomen op regelmatige wijze. Hoe het zij, het Hoofdbestuur meende gerechtigd te zyn, dit besluit eener alge meene vergadering niet uit te voeren en, om zich te dekken, schreef het een alge meen referendum uit. Volgens het algemeen reglement en de statuten bestond er zelfs in «Mercurius" geen referendum en had dus het hoofdbe stuur allerminst het recht zich te bedienen van dat wapen, dat zeker een steun zou wezer, zooals vooraf te berekenen viel bij de bekende conservatieve neigingen der Rotterdamsche leden. Voeg daarbij, dat de vragen in bedoeld referendum tendentieus gesteld waren, on zedelijk tendentieus, dan behoeft het geen verwondering te baren, dat niettegenstaande 1000 van de 1200 ingekomen antwoorden de vrouw den toegang ontzeiden, er een storm van verontwaardiging opstak, die trouwens zijn oorzaak al vond in het sluiten van het orgaan voor de leden, zoo de questions biülantea werden aangeroerd. Het was dan ook iets ongehoords, dat een Vereenigiugsorgaan gesloten werd voor de eigen leden, eenvoudig omdat de heeren van Tiet bestuur, lees de commissie van .redactie, lees de commissie van admini stratie van het orgaan, lee£ de Redactie (juist omdat het orgaan over onmogelijk veel schijven liep, was het uiterst moeielij k, een verantwoordelijk persoon te vinden) het beter oordeelden, den ideeëngang der vooruitstrevenden dood te zwijgen. Een middel dat meer toegepast is, maar zelden hielp. EU allerminst in dit geval. Er ge schiedde, wat men in het geheel niet ver wacht had. Een kleine groep was op alles voorbereid; ze had de sluiting van het orgaan voorzien en door krachtige samen werking van een klein aantal leden, werd spoedig naast het officieele orgaan uitge geven in Juli 1901 : de eigenaardige houding der redactie van «Mercurius" spoedig her doopt in : »de Oppositie in Mercurius" dat in het geheel 19 nrs. beleetde en opkwam voor vooruitstrevende ideeën in ieder op zicht, bijna altijd in puntigen, scherpen, vaak' sarcastischen stijl, niet altijd gelukkig, door zijn heftigheid, maar immer krachtig en fier en onvervaard. Het wist van geen wijken of wankelen Achtereenvolgens bepleitte het de toelating der vrouw tot het lidmaatschap, tot de examens; daarna besprak het in aansluiting aan in Mercurius verschenen artikelen : «Ons program van Actie" en legde zoo den grond tot de idee: Mercurius -vak vereen iging, welke leus spoedig van alle kanten gehoord werd, weerklank vond. De oppo sitie won veld; tal van leden vielen haar bij, steunden haar financieel, moreel; enkele afdeelingen voteerden een bedrag tot stenn en al werd de heftige toon afge keurd, haar invloed viel niet te miskennen. De vertegenwoordiging behandelde het program van actie, onafhankelijk van het hoofdbestuur, vijlde de scherpe kanten er af. In een vergadering van het hoofdbe stuur met de vertegenwoordiging werd ge vraagd, geëischt, dat het hoofdbestuur zou uitvoeren een besluit der algemeene ver gadering en toen die toezegging niet ver kregen werd, nam men een motie van afkeuring aan. 't Gevolg was, dat het hoofdbestuur een parig zijn mandaat ter beschikking stelde van de algemeene vergadering, die het mandaat wel weer aan de heeren toever trouwde, maar met 230 stemmen tegen en 30 blanco. Belenk daarbij, dat de vrees voor een bestuurscrisis groot was en men zal moeten erkennen, dat het uitbrengen van pi. m. 340 stemmen nu niet zoo heel gunstig was voor het hoofdbestuur. Hoe het zij, het bleef aan; het aanvaardde zelfs gedeeltelijk de eischen der oppositie, maar deze vertrouwden de beloften der heeren niet al te best; het oppositieorgaan bleef verschijnen en bleef zich laten gelden. Ea eerst nadat htt hoofdbestuur zich met de hoofdzaken van de eischen der oppositie had vereenigd, eerst toen hield het oppositieorgaan op te verschijnen. Toch had de oppositie weinig vertrouwen in de afgelegde beloften; zij zweeg dan ook meer omdat zij zag, hoeveel vertrouwen de leden stelden in de beloften van het hoofdbestuur, doch besloot waakzaam te blijven.. Zij had juist gezien; doordat de alge meene vergadering van 16 Dec. 1901 aannam de nationalisatie van «Mercurius" en de gevolgen daaruit voortvloeiend, legde het hoofdbestuur in Febr. 1902 zijn mandaat neder. Hoeveel moeite zijn vrienden ook deden het bleef bij zijn besluit. Het trad af op een lid na, en in zijn plaats werd een coalitiebestuur gekozen, dat het werk zou voortzetten. Achtereenvolgens werden een commissie A voor de reorganisatie van het orgaan, een commissie B voar die der vereeniging gevormd. Dat de laatste geen gemakkelijke taak had, ligt voor de hand. Nog eer zij iets in vasten vorm gegoten had, ontstond er reeds oppositie tegen; de reactie stak het hoofd op; de roep tot stichting van een federatieven bond van zelfstandige plaat selijke vereenigingen werd aan geheven met kracht en met klem; het Rotterdamsche Zondagsblad ondersteunde die beweging met energie, maar de vooruitstrevenden be streden haar met evenveel, zoo niet meer nadruk; de redactie van Mercurius droeg daartoe het hare bij, door niet te schromen de positie der linkerzij Ie te verdedigen. De vergadering van 18 Oct. 1902 be kroonde het werk, door met 340 tegen 90 stemmen de federalistische eischen te ver werpen. Alzoo werd het principe: «Mercurius een nationale vakvereeniging" met een schitte rende meerderheid aangenomen en laat het zich bij een geleidelijke ontwikkelings periode aanzien, dat een vereeniging, die onder de oudste telt, zich met ernst zal gaan wijden aan de sociale en materieele be langen harer leden. Moge het haar goedgaan op dien weg! DIXI. iiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiiimiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiHiiiiii Tentoonstelling in Art!. i. p. Ze bestaat uit teekeningen, 't meest aquarellen, enkele etsen en een paar stuk ken beeldhouwwerk. De hoof d verschijningen zyn Josef Iiraëls, Bauer, Kamerlingu Onnes en Biommers. Da beide eersten handharen zich voldoende, de twee laatsten brengen eenige verrassing. Laat me echter zeggen, dat Israëls' teekening niet van het gehalte is, om tusschen vele andere gelykuitziecde werken in hooge mate begeerlijk te zyn. Ze lykt me niet volbracht in uren van grootste innigheid, maar eerder een proeve van goed geslaagde herhaling. Maar bij gebrek aan beter, kan ze dienen als kenmerkend staal van Israëls' kunst, doen aanvoelen zyn tempe rament, doen onderscheiden z\jn werkwijze. Bauer laat zich 't best waardeeren in zyn teekening Terrai' avond". O Ji meerdere diepte, een voldragener werk dan de tq'iarel van Israëls. Toch is my daarin hinderlijk een onevenwich tigheid in den samenhang van twee party'»n. Het luchtje is van groote fijnheid, uitgewasschen en doorwerkt tot rijpheid van heldere, beli chaamde tinten ; maar 't staat aldus te zwaar, door het meerder compact kleurwezen boven de party der stad, die daar in uitgestrektheid van huizen en tempels, aangeduid door fantaseerende beweging eener subtiele teekening, weer zoo mooi doat als een ryzende verschy'ning. De lucht te veel werkelijkheid, het aardsche een droombeeld, maar juist door die tegen stelling nu te y'lig van wezen. Deze inconse quentie is me in Bauers werken al eens meer opgevallen. Laat hy zich soms by zyn werken, waarin gedaanten uit geheugen vervlieden tot schimmen van verbeelding, verlokken enkele elementen daaiin te steunen, op oogenbllkktlyke aanzien van ock hier te benaderen wezenlpheid ? B;j zyn uit het verleden aan schouwde, nagedroamde Oostersche steden en landen, is hy misschien te nadrukkelyk aan 't opmerken geraakt van het onstoffelykste gedeelte, den hemel, nu hij ook hier van uit zij» atelier venster teerkleurige luchten ziet zwe?.en ? Maar ondanks deze bedenkingen, toch een voornaam uitziende verschijning in deze omgeving, en het verder in détail beschouwer d, maakt het vrouweflguurtje op den voorgrond, een gedaante op zichzelf reeds een weelde van teekening, veel goed voor de onbeduidendheid van de slap behandelde bergparly achter de stad. Kamerlingn Onnes zond twee teekeningen van verschillend voorkomen, maar ook vanongelyke kwaliteit. Het stilleven van flesschen tegen een serre als achtergrond, verdient dan de voorkeur al moge het geval óp zichzelf mie der aanlokke lijk schijnen dan by de andere teekening: Bloemen". Maar 't is ook alleen omdekleuruitviering, dat de voorwerpen hier werden aan schouwd, en die is werkelijk brillant. In dit stilleven is weer een ontboezeming van den colerist Onnec, die neg eens beslist getuigenis geeft va7) zyn oorspronkelijk talent. Hij was wel eens fUuwer in den laatsten tijd. Maar hier heeft hij weer hervonden een weelde van velerlei kleur tegenstellingen, in uitingsdrift het papier doen dojrvloeien van verven in welbestuurde opvoering van de methole, die hij voor zich zelf naar den aard van zijn geheel eigen kleurzien gevonden heeft. Als uiting veel rechtzinniger, daarom als kunstwerk ook gezonder dan de teekening met de rosen in een portieren (?) vaas. Toch heeft hy 'ter op toegelegd van dit werk meer be koring te doen uitgaan, maar is daarbij geraakt tot aifectatie van al te zoet kwijnende kleuren. 't Onderscheid van resultaat heeft tot oorzaak de onverdeelde drang tot uiting by de eerste, de versierde bedoeling by de laatste teekening. Blommers schijnt by zyn inzending met jong leven bezield. Da ongewoonheid van het sujet heeft zijn kyk waarschijnlijk verfrischt, krachtiger opgewekt zyn werklust. Een zeestrand met badende jongens, is op de schilderyen van onze hoilandsche grootmeesters een weinig gezien tafereel. Dit ia een zeer geanimeerde teeke ning van Bloamerp, veerkrachtig weer van doen en c u ook helderkleurig, kwaliteiten die in zij a latere werken wel minder aanwezig waren. Al heeft het naakt in dit werk ook maar gering overwicht, is het toch opmerkelyk, dat de be handeling daarvan den 'schilder geen oegenblik geïntimideerd heeft. Een naakt figuur in de buitenlucht lykt zoo dikwijls afkomstig te zyn uit het studielocaal eener acalemie; maar hier is het in volkomen samenhang gebracht met de omgeving, als levendige kleurnoot verhoogend de algemeene werking. Toch zou dit werk winnen, als men daaruit het voorplan met de ontkleede jongens op het droge, en daarachter nog een brok met het mooi aanspoelende zeewater kon afzonderlijk nemen. De achtergrond is te gerekt, te veel een aanvulsel, en de horizon met een reepje lucht daarboven, zeggen in deze compositie al te weinig; 't zyn leege partyen, die maar zeer matig wydschheid of ruimte uitd ukken. Waar biereen greep werd gelaan uit het onm ddellyk nabyzynde, in volle aandacht aan een hande ling, die daar gebeurt, dus niet inaer een oogenrust orer uitgestrektheid van wateren, diende ook de conceptie weer e.n geheel andere te zyn. C jmpositeur is niet alleen een historieschilder, maar ook Lij, die direkt naar de natuur wil werken. Ei 't mag wel eens gezegd worden, dat de hollanders in dit opzicht, tegenover de franschen byv., arm aan vernuft zijn. Misschien is 't wel: défauts des q mlités. W. SlEENUOFF. IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIlIIlllllIIIUIIIIIIIIIIIillIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIlHMMIIIIIIIIIIII Een bock van Bnp Verriest, HUGO VEKKIEST. Twintig V'aimsche Koppen. Gedrukt en uitgegeven te Rousselare bij Jules de Metster. 1901. 2 dip. Den naam van Hugo Verrie&t las ik voor het eerst in 1894. Ia het Tijdschrift van Na en Straks was toen overgedrukt uit de Vlaamsche Vlngge een vers van hem, dateerende uit 1877. Profper van L'ingendoack, die dit vers terecht bewaard wilde zier, schreef er een kleine inleiding bij waarin bij Yerritst, d;n leerling van Quido Gezelle, leermeester van Albrecht Roienbach, leider der Westvlaamtche studenten beweging, noemde »den fijasten en breedaten geest, dien wij ia Vlaanderen ontmoetten." Liter kwam ik dien laam weer tegen in Pol de Mont's »Na Potgietei's dood." Daar vond ik weer hetzelfde mooie vers met nog een paar andere. Din bundel Liedereu" waarvan in de inhoudsopgave sprake was, mocht het mij echter niet gelukken machtig te worden. Ea wier een tijd later hoorde ik S reuvels en andere Vlamingen met de grootste bewon dering over dezen man spreken. Ba de begeerte werd sterker: meer van hem te weten, den zestig jarige, die mij soo frisch leek in opvattinger. Na ik Verriest ontmoet en zija boek gelezen heh, is mij de liefde en bewondering d r jongeren voor dezen innemender), zeer hoog staanden man duidelijk geworden. Want deze man is echt dichter, vol hartstocht en verbeelding. Hij is een fijn proever van schoone taal, een scherp speurder van talent bij zijn leerlingen, dat hij aanmoedigt en krachtig steunt. Ei hij is een man, die vol jeugdige opgewon denheid, in prachtig yrisch proza zegt wat schoons hij in hun werk vond. In dezen bundel, waarin hij de portretten geeft van twintig oudere en jongere Vlamingen, komt een stuk voor, dat hevig ontrotrt door schier hartstochtelijken weemoed. Een stuk over een zijner leerlingen, Legio. Hij had gedacht dat deze »entwat moest worden, iemand moest ziju. Zijn woord ging geheel Vlaanderen doorzinderen en doorzingen. Zija ziel ging het JOBger volk bezielen." H«t is anders gegaan en de meester vraagt: »Waar zit ge nu verholen P" Ea zijn gedachten gaan terug naar vroeger tijd: ,lk vervolgde u, en zag met geerige vreugd uw wezen ontzwachtelen, groeien, en openblo: ien ... te wege. Waar zit ge nu verholen of verdoold P Uw kroezelkopken, rond, blond, mager en docrteekend in voren van magerheid, mtt eenen plooi links naar omhoog, met eenen monkel naar de zonne, en eene soott van dolle stout heid in nek en voorhoofdwende; uw mager rilden wasdom, vol zenuwen en gespannen spie ren, z'e ik nog en zoude ik tetkenen. Gij gingt een denker worden; Gij giogt een spreker worden ; Gij gingt een dichter worden, en zijt het nog misschien. Maar waarom staat gij op den berg niet door een morgend omttraalt van rijzenden bleeken zonneglans ?...." En gedichten van den jongen man aanhalend en nogmaals allerlei trekken van zijn wezen teekenend, vraagt hij telkens : waar zit ge EU verholen ? En het antwoord moet klinken : Inderdaad, ik en vinde u niet meer." En lees nu ,met lange lippen en stralende oogen" zou Verriest zeggen dit prachtig proza, dat een huivering van genot geeft: »En te oh zoo dikwijls hebbe ik geluisterd of ik nergens uw stemgeluid, zoo zoet, zoo stil, zoo inwendig, hooren mocht. Ik dacht: het zal, gelijk eertijd?, entwaar komen uit bosch en bladerluwte, uit purperende schaduwtinten, uit verlaten oord, uit eenzaamheid, uit eenighei^, uit zielgenot, uit zielsverlangen; luisterend naar zijn zelven ; Snarer, snaren ! Neen toch. Ik en hoorde... niets. Ik en hoore niets. Gij waart in- en uitwendig zoo n, in uwe ziel, in uw wezen, in uw woord en kunst. Uwe ziel. Ingetogen stil, maar niet eentonig noch vlakvloers Een geheele tyarfonie. Bergen en dalen, verten onbegrensd met onbekende, onbetreden ruimten, maar alles in stilruischende harmonie van woordzang en zeevloed. Een geruiscb. Alles ingekeerd, ingetogen, en komend lief en geheim uit onpeilbare diepten, met onmeetbare verten, onder dtn grond. Eindeloosheid overhoiig uwe nauw bekende perken. Eindeloosheid overstraalde uw lauwverlichte wereld. Ei beangst, vol zeer en wee en zoet genot, dronkt gij met lange teugen: natuur en zonnelicht en grauwe hemelen en da» en nacht, en uitgestrekte velden; de duizelend j lichtstralen rond eigen geest, en den wellenden zeevloed uit afgronden ; alleen. Gij stond nietwaar aan de hooge lessenaars, denkend dat niemand u kennen mrcht, dat niemand u zien mocht, of raden wat er daar binnen gebeurde. Uwe verwonderde oogen zie ik nog, toen ik eens met een genegen woord een kennend licht kwam werpen door de verholen diepten. Uw uitwendig wezen : Ingetozen en stil, met largon stillen oog slag die straalde, waarboven uitspringend en gedwongen voorhoofd mat en damp, onder fijn zacht welvend vlottend donker hair. Een geheel stil wezen dat bezig was binnenwaarts met den kend droomen ea schoon genieten van wordende kunst. Slille stap. En vlotten van stil water in stille Zomerlucl.t. Zoel. Uw woord : Een meergeruisch, tusschen rustende, bcboschte bergen ; diep, klankenrijk, vol stille harmonie van vtrzenval en snede." En weer aan het eind de roerend tchoone klacht: Waar zijt gij nu? I? het waar dat die later w g'ilijft? Zijt gij inderdaad in uw zelven be graven ? Of zijt gij omtuinri, ommuurd, in schuwe schuchterheid voor uw eigen blad, en bloem en balsemende geuren vol genot P Mag niemand binnenkomen ? niemand buiten Gods zonnestra len ? Mag niets van a buitengaan, tenzij ommanttld en gedoken ? Zoo dat niemand raden moge. Legio, ik hervrage u dat, wat is er van u geworden ? Ik hebbe u zoowel gekend, en van zoo bij. Ik heb zoo veel van u verwacht. Waar zijt gij ?" De Noord Nederlanders, die dezen bundel kooper, zullen waarschijnlijk het eerst lezen de laatste s'ultken in dit boek over Streuvels en Gezelle. Prachtig in dit stuk o?er Streuvels al dadelijk de teekening van zijn uitwendig wezen, er t*aa dit: »En wilde ik den vorm vaa zijn wezen en zijne komst in a woord bevatten en uit drukken : ik zou zeggen: Een bloei! Hij bloeit: Hij bloeit inwendig, en ontvangt, il bloei van geest en hert en ziel, zijne beelden. Een levend leven bloeit in hem. Da', leven, met ne welle, met aen zwalp, omspotlt, b parelt en betintelt de prente van het beeld, ven het zicht, van de losrinp-, van de levenswende, die uit zonnebrand, uit zomerhitte, uit boschweeldp, uit lentegroen en lettejcugd in hem spiegelen, en die hij ziet. Want bij zret. Hij ziet in volle lichf, en helder kleur en teekering. Hij ziet in volle licht: licht vooren en achter; rechts en links; volle licht, dat nederplascht, dat giet en stort in overvloed, en daar ook doet tirteler. Hij ziet gelijk Claus schildert; maar andere laken. Hij liet in kleur, in klare kleuren, in hevige kleuren, in passend», barmoniëerende kleuren, in versche nessche kleuren. Zij leken nog. Hij ziet de lijnen; de levende lijnen; den plooi, den g*n?, het wenden van het bven. Ja, hij he<fc die allerhoogste gave; Hij ziet, door zijn eigen oogeo, in waarheid, in leven, in licht, in frischhei-1, in groei eu bloei, en met allerdiepst genot. . i." Ea als hij eenige stukken van Streuvels bespreekt, dan denken wij bij zijn scherp", karakteristieken met rijke visie aan zoo menige karakteristiek an Van eijssel: »Het Wit keen is gelijk eene albe, een wit kerkekleed. Het stoort van versche reuken, en zwijgt weerhouden; maar het vrordt brutaal gekrookt. Het Ongeluk is een ontzaggelijk reusenmachien wasr alLs rotst en radert, rukt en trekt, en stille valt, en waar de mensen als een wiel en tand van wordt. In ne ooggrepe is het ge vat, in jen last en angst is het doorademd, in n pijnlijke zieldracht uitgeworpen: a leven. Op den Dool berauwlijk wild en ruwe, maar allermachtigst. 't Is het allerlaagste van 't be dronken armevrouweleven. Het wordt eene jacht, eene drift, een wille woeste dronken schap, een dierlijkheid. Het wentelt in ne teekening, in een donkerbruiaen rostbeglansden avondschiog, van i stuif, met -ien levenszwalp .... Baven deze en andere schetsen gloort De Oogst, met zijn volk, met zijn werk, met zijn land schappen, met zijnen zonnebrand. iiïe Oogs(' gloeit; hij glosit. De zonne brandt; de zonre daast; zij danst en davert door klaver en koren en over 't zwoegend volk. De stralen stralen en steken u in hals en rugge. Het brandt...." In dit stuk is zeer merkwaardig de brief aan Streuvih met fijne opmerkingen over beoor deelingen van diens werk, o. a. een prachtige opmerking over Streuvels' zoogenaamd Westvlaamscb. Neen, dat Westvlaamsch »met zijne klanken, zijne akkoorden, zijne gamme, zijnen zang; dat Westvlaamsch met zijne lippen, tonge, keel en borst, met zijne oogen! blijft op den linkeren otver der Leie, en strekt zoeter en zangeriger, zuverder" htt noorden »n westen in." * * * Het is te begrijpen dat vocral het stuk over Gezelle met groote liefde is geschreven, immers het gaat over den grooten vereerden meester, en gaarne zou ik er iets uit aanhalen. Maar men moet dit boek in zijn geheel lezen. Men leert er uit kennen ja, o. a. verschillende Vlaamsche dichters van wie men nooit gehoord heeft, maar niet om dézen is het te doen men leert er uit kenner, op elke bladzijde, uit hartstochtelijk-bewogen of zacht-zingende taal, den Vlaamschen dichter Hugo Verriest. N. J. BEVEBSEN. als een. prins van den bloede aan het hof van de oude koningin Elisabeth H, (Keizerin der Koloniën (II: 32;, die te kwader ure een ver delgingsoorlog voert tegea de Westraliew, niet omdat z\j zelve veroveringen wenscht te maken, maar omdat haar eerste minister dien heilloozen krijg heeft gewild. Die man met zijn monocle, en z\jn kostbare bloem in 't knoopsgat, weet dat 't slecht gaat in Westraliëen dat er geen kans op overwinnen is, als het stamverwante ras der Nederkolonie opstaat, maar gaat door zijn Koningin te misleiden in wier naam hij allerlei gruwelen laat aanrich ten, gesteund door een kroon pi ina zonder hart, zonder beginselen en zonder eer. Zóó worden onder verdichte namen zeer bekende vorstelijke en niet vorstelijke personen ten tooneele gevoerd en prijsgegeven aan de open bare minachting. Iets dergelijks is meer gedaan door verschil lende schrijvers, maar zelden heeft een zijn personen zoo duidelijk gesignaleerd als Prin ses Elsa. Hoe 't zy, deze manier deugt niet, want zij veroorlooft den auteur minder accu raat te zyc, dan een openbare aanklager be hoort te wezen, en ontslaat hem van de verplichting te bewijzen, wat hij insinueert. Van de koningin, den kroonprins en het hof van Helgoland mag men immers zeggen wat men wil? Dat mag men niet, als men 't zoo aanlegt, dat iedereen voor Helgoland leest Engeland. En als nu de kroonprins die wordt aangeduid, niet werkelijk heeft gepleegd de laagheden en gemeenheden die bijv. op pag 158 etc. D II den kroonprins van Helgoland worden ten laste gelegd, dan lastert Pmses Elsa, of op zijn best heeft ze arglistig een smaadtchrift geleverd, waartegen de wet niets vermag. Ik zeg dit niet om Prinses Elsa in staat van beschuldiging te stellen, ook niet osn party te trekken voor den kroonprins, maar bij wijze van protest tegen het genre. O rerigens bevat het boek een roman die met den oorlog van Helgoland tegen Westraliëalleen ii zooverre samenhangt, dat de hoofdrol wordt vervuld door Rilph den besten vriend der koningin maar die niet is opgewassen tegen den invloed des Ministers. Ralph treedt op by' een processie in een klein Belgisch dorp, en vervult de rol van den Christus; hij draagt 't zware kruis, waaronder hy by'na bezwijkt, en de doornenkroon, die hem het voorhoofd wondt, zoodat weken lang de litteekenen zichtbaar blyven. Dit is de boete die zyn grootvader, zyn vader en hij zich hebben opgelegd voor de zonde eenmaal bedreven door zyn overgrootvader Gsrald IV die de gewijde Hostie aan een priester ontrukte en met de voeten vertrad. Daarvoor was de vorstelijke onverlaat per soonlijk niet gestraft; hy' bleef in eere bg zyn volk. Gaen wonder, meent AUxïa aan wie het feit wordt meegedeeld; Protestanten konden den omvang zijner daad niet meten. Wat! zegt Ralph, Protestant of Katholiek ge voelt hetzelfde tegenover heiligschennis! Indien ik morgen een synagoge binnentreed, en daar hetgeen de Israëlieten 't meest vereeren in overmoed ontwijd, ben ik een misdadiger. Ieder die eerlijk denkt, zal mij dat toegeven. Juist prinses Elsa! ieder die eerlijk denkt, verfoeit heiligschennis als aanranding van het godsdienstig gevoel, en zou sympathie voelen voor Ralph, die behoefta had om zyn Gad op zy'ne wyze een bewijs van eerbied te geven, en van geslacht tot geslacht te protesteeren tegen de zonde van een feoorvader. Maar niet ieder die eerlyk deukt, zal zich kunnen vereenigen met de theorie die Ralph verder verkondigt: E^n schuld kan door persoonlijk lijden wor den uitgewischt; de koningin heeft de hare voldoende geboet door haar tranen, dl II, pag. 143. Maar de schuld van Gerald IV was niet uitgewischt door persoonlijk ly'den. Vandaar dat de God, die in het H. Sacrament tegen woordig H, den hoon, hem aangedaan, niet ongewroken kan laten en allerlei rampen doet komen over da afstammelingen van GsraldlV, rampen die overigens met het vertrappen van de Hostie niet in rechtstreeksch verband staan. Vandaar ook, dat Ralph zich verplicht acht zich in de plaats van zijn overgrootvader met God te verzoenen. Dl II, pag. 103. »De Schepper heeft recht op genoegdoening." Het is te loven, dat ook de romanschrijvers weer beginnen te arbeiden aan de bekeering van hunne ongeloovige tydgenooten. 't Waste wachten. Maar willen ze slagen, dat zy zich dan vooral richten tot het menechelyk gevoel van allen die «eerlijk denken." Men kan de kinderen dezer eeuw niet bekeeren tot ernst en geloof door hun theorieën te verkondigen, die alleen indruk op ons maken, als we er bij groot gebracht zyn. v. H. ?MlttmillllHHHIIIIIIIMIIIItlHlIIIIIMIIIIIIUlWUIMHIIIHIIIIIIIII 40 cents per regel. alleen echt, indien direct van my betrok ken. Zwart, wit en gekleurd van OO ct« tot fl 14.65 per Meter. Aan ieder franco en vrU van invoerrechten in huis. Stalen ommegaand. Q. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Een kruisweg. Oorspronkelijke roman door Prinses ELSA, Amersfoort G. J. Slot houwer. Prinses E!sa houde m\j ten goede, dat ik met verschuldigden eerbied en de vereischte bescheidenheid een bedenking uitspreek tegen haar roman. De hoofdpersoon is Rilph, Prins van Hohenfels, gesproten uit een morganatisch huwelijk van koning Gerald IV van Helgoland. Hy leeft Heden verscheen: HET (ilF DER BESCIIWM. Een Roman van PETER ROSEGGER. Vertaling van LOUISE ZAALBERG. Prys: Irgenaaid ? 2,90. In Prachtb. ? 3,25. '?Een Bjek, dat tot de uitnemendste Gaschriften van onzen tyd behoort." Bed. De Zutfensche Courant. Uitgave van VAN HOLKEMA & WAREND 3EP, Amtterdam. Piano-, flriel- en MBYROOS de KALSIIOVEW, Arnhem, Komingsplein. VLEUGELS en PIANINO'S 'in Koop en In Huur. Bepareeren Stemmen Builen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl