De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 16 november pagina 1

16 november 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1325 DE AMSTERDAMMER A'. 1902. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar . mail 10. iiionderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0-121/» Mt Uad b Tofcr\jgbur Kioik 10 Boolerud dw Ctpneinw tegenorer het Grand C»fé, te Parqt. Zondag 16 November, Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 AHHODCM uit Duitachlaad, Oostenrijk en Zwitserland worden ult»loitend aangenomen do« de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en doot alle fi ialen dexer firma. l V H O V Di . VAN VERBE EN VAN NABIJ: Een persoonlijke pleitrede. Indiëin Troonrede en Begrooting door O. Fan der Pol. Keizer Wilhelm in Enge land. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Toe latingen ondersteuning van vereenigingen enz. in het belang der volkshuisvesting werkzaam, door C. v. D. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling in Arli II, door W. Steenhoff. C H den Hertog f, (met portret), door G. Meijer. Frederik van Eedens verwering, dcor Otto Knaap. De Bybel voor kinderen naverteld, door Nellie, beoord door H. L. FEUILLETON: Die beste Mr. Wigge!t. Tit het Ingelsch, II, (Slotj. - RECLAMES. VOOR DAMES: Het Brokkenhnis,'door M.K. Cornelie Huflgens. Internationale kinderliteratuur, door N. van Hichtam.?Allerlei, door Caprice. KUNST NIJVERHEID: Het Binnenhuis," door H. Ellens. TENTOONSTELLINGEN: Charles van Wtfk btf Voskuil, door J. W. N. Tentoonstelling van Hobbe Smith in Pnlcuri, door L. LacombléHet geschiedkundig medisch-pharmaceutisch-Museum te Amsterdam, door dr. E. D. P. SCHAAK SPEL. F1NANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Het Omberspel, door W-. Broese van Groenou, met een voorwoord van Lodewqk Mulder, beoordeeld door A. P. SCHETSJES; Trein-schetsen, I, door A. INGE ZONDEN. ADTEBTENTIEN. IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIII Een persoonlijke pleitrede. De pleidooien gehouden in zake Theod. Sanders contra Labouchère Oyens & Co, c.s. en de Holl. IJz. Sp. Mij. hebben weinip nieuws voor ons opgeleverd. - De feiten door ons medegedeeld worden er alle door bevestigd, en zoo kreeg het ?publiek nog eens een tot in verschillende onderdeelen toegelicht verhaal van het geen wij te lezen hadden gegeven. Mr. de Vlies, voor Labouchère Oyens ?C.B. optredende, trachtte vooral op n punt zich van een bezwarend getuigenis te ontdoen: »het verslag eenerconferentie, gehouden 25 Februari 1901, bijeengeroe pen door den heer A. D. de Marez Ojens, en bijgewoond, behalve door dezen, door de HH. J. H. A. A. Kalff, T. Sanders ?en den heer W. Verweij. Uit dat stuk toch bleek wij deelden het vroeger ook mee dat de heer Ruëil, {Gedeputeerde en lid van den Raad van Beheer der H. IJ. S. M) m. a. w. de H. IJ. 8. M. zelve, den heer Oyens had ge vraagd of (usschen de H. J. S. M. «a H. E. S. M. voortaan geen samenwer king mogelijk zou zijn, en dat de heer Oyens in de conferentie gezegd had, het niet zeker te weten, maar meende be grepen te hebben, dat de H. IJ. S. M, de meerderheid der aandeelen der Electr. wilde koopen; waarop de heeren Kalff, Verweij en Sandeis verklaarden, dat over don verkoop van de meerderheid der aandeelen met de H. IJ. S. M. niet mocht onderhandeld worden. Daar was dus den advocaat van de beeren Labouchère Oyens c.s. veel aan gelegen, de kracht van zulk een getuige nis, waaruit de verhouding in 1901 van den heer Sanders en de H. E. S. M. tot de H. IJ. S. M. bleek, van waarde te berooven. Nu, aan kracht van woorden heeft het den heer De Vries daarbij niet ontbroken. Dat stuk, zegt pi., is later gemaakt, toen de on aangenaamheden in de Provinciale Staten begonnen met de heeren Köell en Westerwouüt. Dit verslag geeft geen juist relaas van de conferentie. Dat stuk noemt pi. een libtl, opgemaakt door deu heer Sanders en geteekend door den heer Venvey, in strijd met de waarheid. Tenzij, zegt pi., dat de liew Sanders zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering, want liet is nooit geweest in het archief der Holl. Electrische, doch te voorschijn gekomen uit <le schrijftafel van den heer Sanders. PI. refuseert iedere conclusie uit dat stuk, waarvan ? de tegenpartij heeft erkend, dat het geen bewijs op levert. En met dat stuk vervalt het hoofdargument van den eischer, nl. dat hij de zelfstandigheid der lloll. Eleetrische moest behouden". Mr. Heineken heeft daartegen aange voerd : Niets meer of minder is anderzijds beweerd dan dat het verslag van die conferentie geruimen tijd na den datum der bijeenkomst is opgemaakt, en met het doel om te dienen voor de zitting der Provinciale Staten. PI. stelt tegenover dit beweren met beslistheid, dat het verslag is opgemaakt dadelijk na de bijeenkomst. Dat dit ver.-lag niet staat in het notulenboek is zier eenvoudig te verklaren. De conferentie was geen bestuursvergadering, doch een samenkomst bijeen geroepen door d''ii heer A. D. de Marez Ovens. Pi. protesteerde voorts tegen de voorstelling dat het verslag was achtergehouden en dat liet is strijdig met de waarheid. Wanneer men beweert zeide pi. dat het is een libel, in strijd met de waarheid, dan beschuldigt men ook den hoofdingenieur der Staats spoorwegen Verwey, die dan zou hebben medege werkt het stuk in strijd met de waarheid op te maken, van valschheid. Dat het verslag "venwei is opgemaakt geheel over eenkoinstig de waarheid, daarvan biedt pi. bewijs aan. Hij verzoekt acte, dtt eiseher bereid is door getuigen te bewijzen, dat «vereenkomstig het verslag, in de conferentie die werd bijgewoond door de heeren A. D. de Marez Oyens, Kalff, Verwey en den eischer, door den heer Ojens werd gezegd dat baron Roëll, S'cretaris van den Raad van Administratie der H. IJ. S. M., hem mejedeelingen had gedaan, waaruit de heer *Oyens had begrepen dat de H. IJ. S. M. de meerderheid der aandeelen in de Holl. Electrische Spoorweg-Mij, wilde koopen". In zijn dupliek heeft Mr. de Vries ver klaard van hetgeen door hem aangaande de onjuistheid van dat coiiferentie-verslag was gezegd, «niets terug te nemen." Wij, aan wie het beroep van betaald advocaat slecht zou zijn toevertrouwd, hadden allicht bij den rechter er op aangedrongen, dat het door Mr. Heineken aangeboden bewijs geleverd mocht worden. Dat niets terug nemen op zichzelf is zoo bijzonder gemakkelijk ! Inlusschen stelde de pleiter zich toch ook op het standpunt der tegenpartij en sprak: PI. wilde inmiddels voor deze zaak het relaas der conferentie als juist aannemen en dan blijkt daaruit, dat besproken werd over dm verkoop van alle aaudeelen en bl.c aan de Mij. tot Espl. vun S. S. voor 100 pCt. en aan de H. U.S. M. voor 110 pCt. Het eenige verschil was dus 10 pCt. minder in de zakken der aandeelhouders bij verkoop aan de S S." En hier was pleiter beslist te vluch tig in zijn pleidooi. Immers: op be doelde conferentie werd niet gespro ken over den verkoop en bloc van alle aandeelen aan de S. S. of aan de H. IJ. S. M. »De heer Oyens," zoo staat in het verslag, »zou de meerderheid der aandeelen nu a pari aan de S. S. willen aanbieden, van de H. IJ. S. M. zou hij minstens 110 pCr. moeten hebben''. Edoch, van dit door den bankier-commissaris opgeworpen ideetje wilde niemand dtr overige confereerenden iets weten. Het hetft er dus allen schijn van alsof de heer De Vries dat voor »libel" uitgemaakte stuk niet eens goed had gelezen. * * * Daar scheen voor mr. De Vries een groote behoefte te bestaan den heer Sanders zwart te maken. Had hij nu reeds den «eischer" voorgesteld als iemand, die er geen been in zag, opzettelijk, voor de gelegenheid om Roëll en Westerwoudt als Gedeputeerden te treffen een libel te vervaardigen, nog moest hem iets verschrikkelijk infaams len laste worden gelegd Had hij zelf niet in 1896 reeds samenwerking met de H. IJ. S. M. gezocht? Zeker had hij dat; maar wat stak daarin f Wetende hoe machtig de H. IJ. S. M. ook door persoonlijke relaties is, en begrij pende dat zijn Spoor- en Tramwegplan door eene welomschreven samenwerking met die Machtige veel gemakkelijker tot uitvoering zou kunnen komen, was het, zou men zoo meenen, zijn plicht dien weg in te slaan. Een Spoor- en Tramwegeoncessie en exploitie _is toch geen geloofs- of zedelijkheidsbeginsel. Eerst wanneer de heer Sanders daarbij «ene n iet-zedelijke daad verricht had, zou hij te berispen zijn geweest. Doch mr. Heineken wilde de geheele corres pondentie, destijds gevoerd, ter beschikking stellen. Met hoeveel recht kwam mr. Heineken dan ook niet op tegen hetgeen was gezegd aan het adres van zijn cliënt, omdat deze rekening zou hebben gehouden met bestaande toestanden (de toegankelijkheid van autoriteiten voor de H. IJ. S. M., van welke om standigheid de eischer zon hebben willen gebruik maken), om welke reden men zijn gedrag inavouable eu onwaardig heeft genoemd" »De verontwaardiging daarover achtte pleiter gemaakt en slechts geschikt om de aandacht van de hoofdzaak af te leiden." Inderdaad, wat zal men er anders van zeggen ? * * Volgens het verslag van het Ar. v. d. Dag zegt mr. De Vries dat het contract niet geschonden is ; de verkoop niet geschied zou zijn in strijd met de goede trouw, wijl de onwil des eischers om de H. IJ. S. M. er in te betrekken, niet gebleken is. «Integendeel, men wist niet anders of de heer Sanders was koek en ei met de Holl. Spoor. Mr. Heineken's opmerking, dat de lieer Sanders concur rentie en samenwerking met de H. S. IJ. H. wenschte, was pi. niet duidelijk. Samenwerking door concur rentie of omgekeerd moge heel modern of radicaal zijn, voor spr. was dit begrip niet duidelijk. Evenmin kon men in 1901 rekening houden met hetgeen vier jaren te voren door den heer Sanders over samen werking met de H. S. M. gezegd liad." Hoe de heer De Vries de »koek en ei"verhouding ontdekt heeft, of op wiens gezag hij haar meende te mogen aannemen, blijkt niet; maar opmerkelijk is alweder de wijze waarop bij een regeling, welke de H. IJ S. M. in 1901 ook wilde, die ten deele tot concur rentie en ten deele tot samenwerking kon leiden, als onmogelijk heeft trachten voor te stellen. Immers, volgens de notulen eener vergadering van 14 Juni 1901 was het juist de heer Roëll geweest, die den heer Oyens een samenwerking had voor gesteld, die »niet zoo zeer ten doel zou hebben, den locaalspoorweg, die steeds eene eoncurreerende lijn voor de H. IJ. S. M zou blijven, al werd die concurrentie ook beperkt, maar wel de Haarlemmermeer lijnen.' En wie ziet nu dtn heer K^ëll voor modern of radicaal aan? Ojk op dit punt hal mr. De Vries blijkbaar de stukken niet goed gelezen, anders zou hij toch zeker zoo'n hoog en edel man als Koëll niet hebben bespot, nu hij, als pleiter voor Labouclèi-e Oyens, Sanders moest treffen. Wat nu de u fame onderhandelingen van 1891 betreft, de heer Sanders heeft in zijn brochure: Het Spoorwegverkeer Amster dam?Rotterdam op bladz. 6 daaromtrent geschreven: Over de beginselen van samenwerking en over de fmantieele bijdragen dtv H. U. S. M. en der op te richten maatschappij (H. IJ. S. M.), werd in Mei 1897 spoedig algt-heele overeenstemming verkregen, alleen e'n beding der H. U. S. M. leverde bezwaar op. Zij stelde namelijk tot voorwaarde van samenwer king, dat de lijn niet te Zuid-Haarlem een eindpunt zou verkrijgen, als volg-ns het oorspronkelijk ontwerp, niaar, dat ze zou uitloopen in haar bestaand station ten rsoorden dier st;jd gelegen. Toen de liegeering niet bereid was aan dit ver langen dn- H. J J. S. M. te voldoen, waren Iiisrmede de (je.vo.rde onderhandelingen definitief afgebroken," Eerst in 1901 zijn ze hervat op initia tief van den heer Koëll; en vroeger heb ben wij in het licht gesteld hoe van dien tijd af het duidelijk werd dat de H. E. S. M., de concurrente, zoo mogelijk onscha delijk gemaakt of genaast moest worden, en dit laatste liefst in 't geheim, onder goedkeuring van twee gedeputeerden, spoor weg-directeuren niet in het algemeen belaag, maar in het H. IJ. Spoorwegmaat schappij-belang zooals de Opr. Haarl. Ct. nog dezer dagen schreef. En toch, zoo verzekerde mr. De Vriess men wist niet beter of de H. E. S. M. die zag, hoe en met welke bedoelingen de H. IJ. S. M. om haar heen draaide, was met deze «koek en ei". Maar het schijnt er in een pleidooi van mr. Da Vries heelemaa! niet op aan te komen of iets waar is of niet. Intusschen, de heer Sanders moest nog verder, zoo 't kon, zwart worden gemaakt. «Door de tegenpartij, zoo zegt Mr. de Vries, zijn verdacht gemaakt wie niet al. In de eerste plaats de vice-president van den Raad van State, en voorts de leden van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland: Roëll en Westerwoudt" Verdacht gemaakt waarvan ? Mr. Heineken heeft geconstateerd, dat de H. IJ. S. M. »gemakkelijken toegang heeft tot de autoriteiten." PI, wees op persoonlijke banden tusschen het bestuur der Holl. Ijzeren Spoorwegmaatschappij en Gedeputeerde Staten, en voorts op het t'e:t, dat de hoogste staatsambtenaar, de vice-presideiit van deu Raad v;in State, tevens U commissaris van de lloll. Ijzeren Spoor wegmna t schappij. Die herren kunnen bei'le qualiteiteu v:in elkander gescheiden houden, kan men zeggen, althans zoover dat mogelijk is, nurir bepaald onmogelijk is het, dat zij in hun hoofd die scheiding maken. Xoo dragen i bijv. leden \au den Kiad van administratie di v Holl. j Ijzeren Spoorwegmpij. kennis van den bovengenoemden | brief, die d >or de Regeering zou worden gezonden ' aan de lloll. Elektrische Spoorivegïnpij., in lam ! hoedanigheid van leden vau Gedeputeerde Staten van Xeord-Hollai.d, lang vóór die brief aan de lloll. Kleetrisehc, Spo irwcgmpij. werd verzonden. Xoo droe^ . de vice-president van den Raad van State kmnis van ? het ougut^tig rapport, uitgebracht naai' aanleiding : van het outcigeningsoutvverp, wel is waar niet ia s qualiteit van vuotv. van den Kua l van Commissarissen van de lloll. Ijzeren Spoorwegmpij." Is het vermelden dezer feiten nu soms verdachtmaken ? Of zijn het feiten, waar de heer De Vries n als lid der Prov. Staten n als advocaat geen raad mee weet, wijl er de onzuiverheid van zekere toestanden al te zeer uit blijkt? Maar aangezien deze beschuldiging van verdachtmaking, deze poging om in de tegenpartij een slechten karaktertrek te ontdekken, den rechter nog niet genoeg tegen den heer Sanders zou kunnen in nemen, moest nu nog om den rechter te doen begrijpen dat Sanders' proces zelf eenvoudig als een nieuw middel tot verdachtmaking diende aangemerkt te worden, na de mededeeling, dat de voor 100 pCt. overgenomen aandeelen misschien 50 pCt. waard waren, deze uitlating volgen: »Dit herinnerde pleiter aan den heer Sanders en zijn organen, die alles omver willen halen ivat een goeden naam heeft en hoog staat in Amsterdam." Daar waren nu Sanders en zijn bende zoo opeens gefotografeerd! Tot die bende behooren de Opr. Haarl. Cl., de Kroniek en het }\ eekblad. Het is ons een genoegen hier te laten volgen wat de Opr. Ilaarl. Ct. naar aan leiding van die woorden schreef: Ieder kent de geschiedenis van den verkoop der aandeden van de Holl. Klectv. Maal se h. Wij hebben die geschiedenis indertijd herhaaldelijk besproken en in het veis'ay wordt ze nog eens kort gememoreerd.. I)i- heer Tli. Sanders, voor \vien mr. 11; inekeii optrad, wil doen uitmaken of die overdracht va" het geheele aandeelenk'ipiiaal te goeder trouw heeft plaats gehad. Zijn doel daarbij is, naar het ons vu'rküiiit, niet, de zeer hooggeplaatste personen, die in de zaak betrokken zijn geneest, verdacht tu maken, zooals hem n door den pleiter voor de bankiersfirma, mr. J. C. de Vries, n door mr. Moltzer, advocaat voor de H. IJ. S. M. voor de voeten is geworpen. Men moet o.i. in dezen een min of meer fijn onderscheid m«ken tusscheu personen en functionnarissen, een onderscheid, dat meer recht van bestaan heeft, dan het van elkaar scheiden van twee qualiteiten in denzelfden persoon vereenigd. Dit laatste toch is een onmogc'lijkheid. Terecht zeide de heer mr. Heineken, dat de heeren die tegelijk bestuurslid zijn van de H. IJ. S. M. en lid van Ged. Staten of vice-president van den Raad van State en commissaris van de H. IJ. S. M., onmogelijk in hun hoofd een scheiding tusschen deze ip'aliteiten kunnen maken. Wanneer de heer Sanders personen aanvalt, zijn dit niet de heeren A, B en C. maar de fuuctionnarisscn, die ten onrechte meenen twee qualiteiten, de een in 't publiek, de ander in 't privaat belang te kunnen vereeuigen. De wet die het hun toeslaat aldus leert o. i. de moraal van d t geding is in strijd met het volksgevoel, dat die vereeniging van ambten niet oorbaar kan achten. Den beer Sanders te verwijten, dat hij met zijne organeL" (sic) alles wil omver halen wat een goeden naam leeft en hoog sta;«t in Amsterdam" aeht'-n wij daarom een uiting van mi-plaatste prikkelbaaiheid, waarmede de aangevallenen geenszins worden schoongewasschen". Wij zijn het hier mede eens, alleen er was iets meer dan prikkelbaarheid, bij den advocaat. De uiting behoorde tot een stelsel... Bij den treurigen indruk dien de zaak op het publiek gemaakt had, en wellicht ook op den rechter zou kunnen makea ... moest de heer Sanders gedeni greerd worden, als ware hij de hoofdman van een complot tegen al wat een goeden naam heeft en hoog staat in Amsterdam. Nu wal ons zelf betreft.. . Mr. de Vries weet wel, dat wij steeda geschreven hebben, onafhankelijk van elk ander persoon. En hij zal dat van de Opr. Haarl. en van de Kroniek evengoed mogen aannemen. Dat wij, noch de anderen door hem bedoelde bladen of personen het er op toe zouden leggen, om wat werkelijk een goeden naam verdient te genieten en wal hoog slaat in Amsterdam naar beneden te halen behoeven wij niet eens te verklaren. Wij streden alleen tegen eene cumulatie van ambten of betrekkingen met tegen strijdige belangen en dat niet op per soonlijke maar op zakelyke gronden. Wat Mr. Heineken, zooals wij 't bierboven aan haalden, heeft gezegd zou reeds voldoende zijn om ons en het derde deel der Provin ciale Stalen, dal, door aan Roëll als gedepu teerde hun stem te onthouden ons gelijk gaf, te rechtvaardigen. Bekend als het is, dat Roëll, als gedeputeerde en spoorweg man tegelijk, melde H. E. S. M trachtte te onderhandelen; dat de gedeputeerdenspoorwegmannen met de Regeering zelfs over hunne concurrente in briefwisseling moesten staan ; dat zij subsidies mede meermalen voor hen zelf hadden voorbe reid en erover stemden, zelfs bij een subsidie voordracht ten bale der H. IJ. S. M. door hun votum eens den doorslag ga ven; het was toch waarlijk meer dan genoeg om iemand, die daartegen, in 't algemeen belang, ter vervulling van zijn plicht als journalist, op komt, boven en buiten de verdenking te stellen van met slechte bedoelingen jegens ware grootheid en zieleadel behebt te zijn. E loch een zaak zco moeilijk te verdedigen, als waarover dil proces loopt, en waarin de Bankiersharjdeling moest goed gepraat worden scheen dit te eischen. Immers waaraan had Mr. de Vries zijn steun te verleenen ? Hij moest het betoog leveren, dat het oorbaar was, wanneer een ondernemer met een ander een zaak opzet, die hem be looft voor de noodige gelden te zullen zorgen, dat deze geldman die zaak in 't geheim, achter den rug van zijn genoot, verkoopt aan diens concurrente, zoodat den laatste niets anders overblijft dan de vrucht van zijn ar beid verder in den steek te laten of bij die concurrente plaata te nemen als bezoldigd dienaar. Wij spreken hier niet van hel ^wettige" of»onwettige'', wij erkennen gaarne daarvan niet het geringste besef te hebben, wij letten alleen op de moreele zijde van de kwestie.... en dan vinden wij Mr. de Vries, mei zijn achlbaren familienaam, bij zijn grooten invloed in de handels wereld, bereid de wettigheid zulk eener affaire voor de rechtbank in 't publiek, en dus ook ten aanhoore van de Beurs te bepleiten, voornamelijk door zooveel mogelijk te trachten den man te deuken, die zich dupe gevoelt; en als het noodig is, den onuitgesproken goeden naam van drie bladen daarbij om toch maar een proces te kunnen winnen. Dat ligt aan het advocatenvak, zullen sommigen zeggen. Wij durven deze ver klaring voor een man als mr. de Vries niet te aanvaarden. Maar wat zagen wij hem met zijn talenten en capaciteiten gaarne aan iets edelers zich wijden, zoodat hij werkelijk het recht had zich in de bres te stellen voor den goeden naam van wie dien werkelijk verdienen in Am sterdam. WTelk een vergissing: het uitdeelen van zedelessen,.. bij dit proces! En toch juist met die bankiersaffaire voor zich een affaire, waarvan nu het geheele land spreekt, kan de advocaat zich maar niet inhouden als censor morum. Zoo lezen wij ook de vraag: Is hij (Sanders) heengegaan uit een groote mate van Gewisscnhal'theit'' of uit een overgroot gevoel van eigenwaarde, dat hem noopte van zijn plan niet af te wijken. Men heeft hein niet gedwongen zijn ontslag te nemen". Natuurlijk, zoo verstandig was men wel den heer Sanders de gelegenheid aan te b:cden, door e^n benoeming te aanvaar den den verkoop te sanctioneeren. Maar dat de heer Sanders als man van karak ter niet in dien val is geloopen, het Direc teurschap en de daaraan verb'-nden voordeelen heeft opgeofferd, het wordt hem aangewreven als een soort van ijdelheid een overgroot gevoel van eigenwaarde; m. a. w., wilde mr. de Vries zeggen : ik in zijn plaats zou geen oogenblik er aan gedacht hebben mijn bankier zijn hande ling kwalijk te nemen... ik was heel vroolijk directeur gebleven... ik had me m(êlaten verkoopen ... Edoch, tot juist begrip van den toestand, had mr. de Vries hierbij behooren te vermelden, dat hier (gewissenhafte) mannen als de heeren Kalff en Krol geërgerd door deze affiire en de wijze waarop zij was gedreven dade lijk hun ontslag als commissarissen hebben genomen; dit toch zeker niet uit »een overgroot gevoel van eigenwaarde." * * * Toch heefc ook mr. de Vries een woord gesproken, dat den heer Sanders meer dan een verontschuldiging van al die persoon lijke uitvallen waard kan zijn. En wat wil eiseher nn met deze pnc^nre als het hem niet te doeu is om plubiciteit alleen r" vroeg mr. de Vries. Nietwaar den heer Sanders voor te stellen als de man, die er naar streeft het volle licht op zijn zaak te doen vallen, zoo vol als een procedure dit alleen geven kan, het bewijst dat ook mr. de Vries wel be grijpt, hoe Sanders als eerlijk strijder voor zijn eigen reent niets, volstrekt niets, te verbergen heeft. Wat beteekent de zaak Sanders vroeg de Opr. Haarl. Ct., en zij antwoordde: Niets meer en niets minder dan een poging om op te komen voor moreel recht, waar het we.telijk recht ons in den steek Liat." Of de heer S. met moreel recht alieen reeds tevreden zou zijn, weten wij niet; zeker echter, dat wij daarin een groote winst zouden zien. Inderdaad moet ieder, wien de zuiverheid van het maatschappelijk leven ter harte gaat, hopen dat er voor ban k iersaffaires, als die waarover de procedure loopt, geen markt geopend worde in onze handels- en nijverheidskringen. Het verzet daartegen, tot voor de rechtbank, is voor onze commercieele zeden van hooge waarde; en moest het ten slotte blijken dat vol doende wettelijke voorziening daartegen niet aanwezig is, dan is het reeds een voordeel, dat de zaak-Sanders tot wetswijziging dringt, opdat dergelijke handelingen geen bestaansrecht erlangen. Voorts is dit proces, met het kalm en zakelijk pleidooi van Mr. Heiceken, ook voor de publieke moraliteit van niet ge ringe beteekenis. Wij bedoelen, door het licht dat het werpt op de verhouding, waarin zelfs de vice-president van den Raad van State en de gedeputeerde eener provincie tot een Spoorwegonderneming staan, welke hen in hun ambtelijke betrek king een dubbelzinnige positie doet inne men, wat wel in 't bijzonder uitkomt, waar zij in hun hooge waardigheid en hoeda nigheid betrokken worden bij een tegen het algemeen belang en tegen de Regeeringsbedoelingen in gepleegden spoorwegverkoop. Wat ons zelf betreft, wij hebben nog als een bijzonder voordeel voor ons blad te boeken, dat nu eindelijk Prof. v. Hamel allicht zich genoopt zal zien onze vraag, hem reeds bij herhaling gesteld, te be antwoorden : hoe is, na alles wat bekend werd aangaande de werkzaamheid van spoorwegmannen-gedeputeerden ook bij sub sidie aanvragen en aangaande het karakter van den verkoop der H. E. S. M. aan de H. IJ. S. de vereeniging van de gewestelijke- en van de spoorwegmaat schappij functie te verdedigen? Want wij twijfelen er niet aan, even als het beschaafd Nederland in het alge meen, en als 's Professors studenten in het bijzonder, ziet Mr. Roëll zelf, met ons, niet zonder eenige spanning het bescheid des Hooggeleerden te gemoet. Indiëin Troonrede en Begrooting. Na alles wat sinds 10 September j.l. over de Troonrede gezegd is met betrek king tot Nederlandsche belangen, mag ook een kort woord in het belang onzer ruim 33 millioen bruine medeburgers hier

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl