Historisch Archief 1877-1940
Ir.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1325
nog even attent maken op het plaatwerk in de
tentoonstellingszaal neergelegd, als premie voor
hét'lidmaatschap der Vereeniiring tot bevor
dering van beeldende kunsten." Een zeer ge
lukkige kens dezen keer: reproductie's van
de beroemde Haken en van dien eenigen
Bronwer nit 't Haarlemsche museum; en dan
op grooter formaat dan gewoonlijk.
W. STEENHOEF.
C. P, den Hertog f.
Ala een vuistslag midden in 't gelaat
trof mij zeer kort na zijn plotseling over
lijden de docdstijdirjg. Hoewel ik persoon
lijk door dit verlies word getroffen, wordt
de smart over zijn heengaan pp den achter
grond gedrongen, nu ik mij nederzettend
om antwoord te geven op de vraag: «Wat
verliest het onderwijs aan dezen man ?"
onder den indruk kom van hetgeen een
mensch tot stand heeft gebracht.
Niet om een studie over hem, die zeker
later door vaardiger hand en grooter talent,
dan my gegeven z\jn, zal worden geleverd,
slechts om eene schets gaat het hier. Moge
zij iets meer, dan reeds geschied is, het
afgemeene besef tot klaarheid brengen, dat
hier iemand uit ons midden is weggerukt,
die voor ons volk en voor de bevolking der
hoofdstad meer dan gewone beteekenis had.
Een practisch sctioolman van groote
bekwaamheid ; een begaafd en gevierd leer
meester van onderwijzers; een man, die de
meest gevierde en meest gebruikte taal
methode voor de lagere school (Onze Taal)
in 't leven riep; iemand doorkneed in de
methodiek en de paedagogiek, die hij nog
dagelijks bestudeerde en waarin hij niemand
zvjn meerdere behoefde te noemen; een
groote figuur in de beweging voor betere
onderwijstoestanden; een geweldig en ge
vreesd strijder voor de beginselen pp onder
wijsgebied, die na ernstige studie en met
diepgevoelde overtuiging door hem werden
verdedigd met al de kracht, die in hem
was; een taalkundige van naam, ook als
zoodanig beschouwd in de kringen der
wetenschap; n van die deskundigen
onder het schooltoezicht, waaraan de onder
wijzers zoo gaarne het oordeel over hun
werk zien toevertrouwd; een man, die
grooten invloed uitoefende op den gang
van het onderwijs in de hoofdstad des Rijks,
en zich onmiddellijk deed gelüen in de
onderwijswetgeving, toen hij als volks
vertegenwoordiger was gekozen.
Het massieve van zijn persoonlijkheid zij
a/gebeeld in dezen zin, die toch nog slechts
onvolledig weergeeft, wat hij was en deed.
Hjj werd 27 Dec. 1816 in 's-Gravenhage
geboren en bezocht na het gewone onder
wijs te hebben genoten de normaalschool.
Zijne medeleerlingen gevoelden daar reeds
zijne geestelijke meerderheid. Zijne «opstel
len" vooral wekten vaak hun naijver in
dezelfde mate als den lof zijner leermeesters.
Nu ik mij uit onze gesprekken herinner,
wat hij toen al las, b.v. op het gebied der
geschiedenis, verwondert mij dit geenszins.
Later werd hij onderwijzer aan de school
van den heer IJkema en behaalde de akte
van hoofdonderwijzer volgens de toen gel
dende wetteliike bepalingen op 23 jarigen
leeftijd. In 1870 werd hij benoemd tot Hoofd
der School te Haarlemmermeer. Na een
tweejarig verblijf op het platte land, trad
hij in 1872 op als Hoofd van de Van der
Palmschool te Amsterdam. Hier vond hij
het eigenlijke terrein van zijne werk
zaamheid.
Reeds in de eerste jaren van zijn verblijf
alhier begon hij den invloed uit te oefenen,
die in steeds toenemende mate van hem is
uitgegaan. «Wie het z. g. «blauwe boek"
(niet door den druk verspreid) uit die dagen
kent, weet, dat de uitvoerige wenschen
omtrent betere onderwijstoestanden daarin
geschetst en uitgaande van eene commissie,
waarin o. a. mr. W. W. van Lennep zitting
had, niet vreemd waren aan den man, die
toen nog tot de jongere Hoofden van scho
len behoorde. In de
AmsterdamscheoEderwijskringen, zooals de Vereeniging van de
Hoofden van 3e en 4e klasse-scholen en
de Vereeniging van Hoofden van Scholen
in Amsterdam, werden zijn adviezen vaak
gevolgd. Reeds toen wist hij zich op een
algemeen standpunt te plaatsen, en kon
zoodoende niet alleen voor eene bepaalde
categorie van scholen, maar voor alle
niet het minst voor de scholen Ie en 2e
klasse opkomen.
Ook buiten het onderwijs zien wij hem
spoedig werkzaam.
Zoo leidde hij in 1877 de nationale be
tooging voor den volksdichter Htye als
voorzitter van de Commissie, door wier
toedoen op het graf te Abbenes het monu
ment werd geplaatst, dat door onzen be
kenden stadgenoot W. B. G. Molkenboer
was ontworpen.
In 1883 stelde hij met zijn medewerker
J. Lohr de bekende methode Onze Taal
samen. Afgescheiden van hare degelijkheid
en bruikbaarheid voor de school is deze
methode merkwaardig, om het hoogst be
langrijk beginsel, dat zij bevat: »De taal
van de kinderen des volks zooveel mogelijk
op te voeren tot die der ontwikkelde klasse."
Jammer genoeg, dat zij daardoor als »te
moeilijk" wel eens niet werd ingevoerd.
Onder deze w_erkzaamheden_ vergat h\j
de wetenschap niet. Dat bleek in 1885 toen
van hem in: De Gids (No 3) een zeer be
langrijk artikel verscheen, getiteld: »De
bronnen van Breeroo's romantische spelen,"
waarin de Palmeryn van Oliven in eene
Nedeiduitsche vertaling als bron van den
?Rodderick en Alphonsus", J de) Griane
en den stommen Ridder wordt aangewezen.
Later heeft hij nooit iets meer in die rich
ting gedaan. Op uitnoodiging van den B jnd
voor Nederlandsche onderwijzers hield h\j
een lezing over: Noodlottig determinisme
naar aanleiding van Couperus »Eline Vere"
en «Noodlot" en als lid van den Maat
schappij van Letterkunde
leverdehij:»Oavrede in de Nederlandsche letteren" In het
Weekblad De Amsterdammer schreef hij
zeer gewaardeerde kritieken over «Extase"
van Couperus en «Johannes Viator" van
Van Eeden
In 1892 gaf hij de Nederlandsche Spraak
kunst, handleiding ten dienste van aan
staande taaionderwijzers, in 't licht. Drie
jaar later volgde: De Nederlandsche taal,
practische spraakkunst van het
hedendaazsch Nederlandsen, bestemd voor ge
vorderde leerlingen van 15 tot 18 j*ar.
In 1897 en 19CO verschenen achtereen vol
gen s de beide deelen van Voortgezet taalon
dtrwijs, leiddraad voor de eerste drie leer
jaren van het voortgezet taalonderwijs
(n. 1. voor H- B. S. met 3 j. c.) In 1900
was dus de geheele cyclus van leerboeken
gereed, waarin de begaafde schrijver het
geheele taalondenoijs van den 6 jarigen tot
den 18 jarigen leeftijd en daarna behan
delde.
Wel is de «Nederlandsche Spraakkunst"
onvoltooid gebleven, maar uit de volledige
«Nederlandsche taal" blijkt duidelijk, hoe
de schrijver zich de behandeling van de
overige deelen der grammatica voorstelt.
Zeer belangrijk was ook zijne werk
zaamheid als schrijver in Noord en Zuid.
Tal van opstellen, zoowel over de grammatica
als orer letterkundige onderwerpen, ver
schenen daarin van zijne hand.
Ia den 12en jaargang \miNoordenZuid
trad hij als redacteur op met een artikel,
dat tevens een programma was: «De taai
studie der onderwijzers".
Bekend ziin vooral: «Bijdragen tot de
studie van Potgieter", »De meesterwerken
van Da Costa", «De Romantiek in Neder
land", (jammer genoeg, onvoltooid geble
ven), «Kollewijns Voorstel". In. het laatst
genoemde artikel bestreed hij de denk
beelden over de spelling van Kollewijnen
zijne aanhangers.
In de beantwoording van eene prijsvraag
van de «Atnsterdatnsche Zwemclub" ge
titeld «Naar de zwemschool" toonde hij
duidelijk, hoe een dergelijk onderwerp op
ongemeene en toch populaire wijze kan
worden behandeld
De werkzaamheid voor algetneene be
langen van onderwijs, vooral zoover het
openbaar onderwijs betreft, moesteen kwart
eeuw geleden als uu in de eerste plaats
gezocht worden in de kringen van het
Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap.
Met Terwty stond hij in dien kring vooraan,
ook als leider van de toenmalige oppositie.
Hoe warm voorstander van en vurig strijder
voor het openbaar onderwijs, nooit vergat
hij dat boven alles gold het belang van
goed onderwas. De bekende artikelen in
het Handelsblad in 1889 doen dit standpunt
duidelijk kennen. Werkzaam aan de
Oefenschool, die van wege de Afdeel ing Amster
dam van dit Genootschap was opgericht,
verheugde hi} zich niettemin als Voorzitter
van die Afdeeling in de oprichting der
Gemeentelijke Kweekschool, die haar in 1876
verving. Hij was een dergenen, diein 1880het
ondersteuningsfonds van het N. O. G. in 't
leven riepen, dat door bijbetaling van
E remie de minder gegoede ambtsbroeders
et sluiten van eene verzekering bij de
Levensverzekering-Maatschappij van het
Genootschap mogelijk wilde maken. Maar
vooral gewichtig is zijn arbeid pp het terrein
der voorbereide' de onderwiiswetgeving.
De bekende «Wenschen en Voorstellen"
waarin de toekomstige wetgever op onder
wijsgebied hoogst belangrijke gegevens zal
vinden voor eene betere regeling van ons
lager onderwijs en voor eene goede aan
sluiting bij het voortgezet onderwijs, zijn
frootendeels zijn werk. En ik begrijp
volomen, hoe hu, toen wij samen waren op
de Algemeene Vergadering te 's
Hertogenbosch, in 1893, en op denzelfden dag lid
van den gemeenteraad van Amsterdam en
honorair lid van het N. O. G. werd, in de
vergadering verklaarde, dat van die beide
onderscheidingen de laatste door hem als
de hoogste werd beschouwd.
Hij had toen reeds wegens ziekte ontslag
genomen als Hoofd der School, maar bleef
ook daarna zich in steeds toenemende mate
wijden aan de belangen van het onderwijs.
Zijn optreden als gemeenteraadslid in de
grootste gemeente van ons land opende
hem eene buitengewone gelegenheid om
zijn kennis en inzicht vooral van onder
wijszaken meer in daden om te zetten. De
hoogst belangrijke verbeteringen op onder
wijsgebied, in de laatste jaren in Amsterdam
tot stand gebracht, zijn vaak door zijn
initiatief of krachtige medewerking voor
bereid of bewerkt. Vooral zijn arbeid in
de Raadscommissie van Bijstand in de
zaken van het onderwijs is in dit opzicht
van groote beteekenis. Maar ook in den
breederen kring van den Raad hadden
zijne degelijke adviezen, vooral wat onder
wijszaken betrof, grooten invloed op de te
nemen beslissingen en gaven soms den
doorslag.
Zijn voorlaatste levensjaar bracht hem
in de Tweede Kamer en in htt
Rijksschooltpezicht. Wat het eerste betreft, nog juist
bijtijds om mede invloed uit te oefenen pp
de wijziging der Wet op het lager onderwijs.
Tot de verhoogingen der minima voor de
salarissen der onderwijzers en de vaststelling
van eene tegemoetkoming in de huishuur
ook voor gehuwde onderwijzers boven 28
jaar heeft hjj krachtig medegewerkt. In tal
van onderwijzersgezinnen, die van een zeer
bescheiden inkomen moesten leven, zal men
zijn naam in 1902, en naar ik hoop ook
daarna, met dankbaarheid herdenken.
Den Hertog was geen plooibare natuur,
maar iemand van zeer besliste meeningen,
die hij steeds krachtig, vaak heftig, verde
digde. Zag hij den historisch geworden vorm
der moedertaal, die hij in haar wezen kende
en zoo volkomen beheerschte, bedreigd,
dadelijk liep hij te wapen en bestreed de
voorstanders der nieuwe spelling, al mocht
Terwey zich bij hen voegen. Verdedigde
zijn mederedacteur aan het schoolblad De
Raaf met krachtige overtuiging de concen
tratie naar Herbarts philosophisch stelsel,
hij greep hem aan in woord en geschrift.
Werd de handenarbeid met vuur en kracht
als een nieuwe leervorm voor onderwijs
aangeprezen, hij kwam met volle erken-ning
van de waarde, die dit vak voor vermeer
derde aanschouwelükheid en zelfwerkzaam
heid kan hebben, met groote beslistheid op
tegen hetgeen hem gevaarlijke overdrijving
scheen, en waarvan hij groote schade duchtte
voor het onderwijs.
Welsprekend was hij eigenlijk niet. Ik
heb, waar ik hem het woord hoorde voeren,
altijd iets gevoeld van eene locomotief, die
op gang moest komen. Maar hoe spoedig
was men onder den indruk als hij op gang
was. De goed gebouwde, meestal korte
zinnen, vol denkbeelden en gedachten deden
de diepgaande studie gevoelen, die daar
achter verborgen was. Treffend wist hij
soms het juiste woord te vinden, dat in 't
geheugen der hoorders, voor goed zijn op
vatting grifte en mij menigmaal den indruk
gaf, alsof een deur, die zyne gedachten
afsloot, dreunend in 't slot viel, en duidelijk
leesbaar den hoofdinhoud van 't geen hij
zeggen wilde, als opschrift achterliet.
Hij was een burgerman en droeg, spijt
zijn vorstelijken naam geen wapenschild.
Maar zoo er sprake kon zijn van een devies,
ik geloof dat het zou moeten luiden : «Ken
nis is macht". Da zucht tot grondig en
degelijk weten, de echte dorst naar kennis
verloochende zich bij hem nooit. Nimmer
werd hvj moede te onderzoeken en na
te vorschen, tot hij eene zaak goed
wist, beter wist dan een ander. En on
bewust of bewust school achter dien drang
naar kennis het verlangen, om door haar
de macht uit te oefenen, waartoe zij eene
hoofdvoorwaarde is. Te midden van zijn
werk is hij! gevallen. Slechts enkele uren
liggen tusschen zjjn arbeid voor de gemeen
schap en zijn dood. Zijne buitengewone
werkkracht is in hooge mate een van de
grootste volksbelangen: «het onderwijs" ten
zegen geweest.
Amsterdam, 13 Nov. G. MEIJER.
gevoelens van aanhankelijkheid heb, spoedig
de levensperiode van zelfverachting moge door
maken, om zich daarna hersteld en gelouterd
aan de Hollandsche litteratuur terug te geven.
OTTO KNAAP.
Freflerik yan Eedens verwerf,
Het moet gezegd worden: Frederik van
Eeden blyft verrassen. Instede van zy'ne be
lofte na te komen om ons eens r e'j as te ver
tellen, hoe hy denkt over lyriek, epiek en dra
matiek, is hy in de November-RÜivering van
De XX', Eeuw danig te keer gegaan tegen de
brutale wezens, die terzet meenden te moeten
aanteekeneu tegen zyn vorig opstel over woord
kunst. Dat hy in dit tweede opstel de be
zwaren van zyn kleine tegenstanders al heel
weinig heeft ontzenuwd en zich voornamelijk
vermeid heeft in het bespreken van zijne
groote ikheid, is eveneens verrassend. Zie
hier een staaltje uit zy'ne autobiographie:
Ik schreef een scherpe zelfkritiek onder pseudo
niem, zoo fel dat welmeenende vrienden er schande
van spraken een van Je leerrijkste proeven, die
ik in mijn zoo even genocml studie-vak ooit heb
genomen het heette ijdelheid! Ik hielp een mensch
die mij wel van allen 't meeste leed ha.ïbezorgd uit
den modder waar hij door eigen dwaasheid in was
geloopen ijdelheid of aanstellerij!
Ijdelheid of aaustellery' ditmaal is er
meer. Die verheorlgkte zelfkritiek was eene
slappe navolging van het kunstituk, dat eens,
lang vóór van Eeden en zonder doeleinden
van partikulieren aard, Eluard von Hartmann
heeft uitgehaald. DlèJ.'leerrijke proef was er
dus eene uit de tweede hand. Ea wie, zon
der de minste noodzaak, eene weldaad uitba
zuint, terwyl by tegelijkertijd den
beweldadigde neerhaalt, doet gemeen. Heel eenvoudig:
gemeen.
Aan myn speciaal adres is het volgende ge
richt :
Ik hield mezelf voor een profeet. Maar een zekere
knaap zegt in de Groene dat dit niet kan omdat ik
een gezwollen toon" heb ik denk van de witte
port en karrebonades, weet u en dat ik daar iifi
en dan nit val". Zulke kunstjes k m Jesaia niet. Ik
wel. Daarmee ben ik dan niet alleen uit mijn gezwol
len toon maar ook nit de profetenkoets gevallen.
Ik vermoed, dat de heer Van Eeden ?ver
zamelen" heeft geblazen om eens heel geestig
uit den hoek te komen. Ea inderdaad is deze
tirade vermakelijk, hoewel om andere redenen
dan de schrijver heeft bedoeld. Daargelaten
nog, dat iemand, die, zooals hy zelf beweert,
by' beschikking van hooger hand >een deel in
zich (aeefi) der eeuwige waarheid en der
eeuwige schoonheid", zich niet aan zulke
gelykvloersche pogingen moest Kinnen bezon
digen, leert ze ons, dat Van Eeden, als hy in
het nauw is gedreven, de aandacht van de
zaak, waar het om te doen is, tracht af te
leiden door vermeende kwinkslagen. Wie weet,
dat ik in m\\n vorig stukje letterly'k heb gespro ?
ken over de >gezwollenheid" in zy'ne »uitings ?
wy'ze," kan tevens zien, hoe geforceerd zy'ne
moppentappery is. Esn paar bladzij len verder
noemt bij mij, met eene kleine variatie op het
thema, «groene knaap" ik heet Knaap en
schry'f in De Groene; de ui is dus gezond!
Heerly'k! De heer Van Eaden heeft alweder
volkomen gelijk: Jesaia en alle andere oude
profeten kenden zulke kunstjes veel minder
dan onze tydgenootelyke Hollandsche
eeuwigewaarheidsbezitter.
Maar dat is alles Spielerei, alleen maar
gegeschikt om ten bewijze te strekken, dat
Cornelis Paradijs een kindsche stakkerd is ge
worden. Wat liegt echter de heer Van Eeden
in zyn tweede opstel? Niets dan dit: Albert
Verwey en Lodewyk van Deyssel zijn bly'ven
streven naar het goede, en Willem Kloos niet.
De eersten hebben niet afgelaten van den
cultus van schoonheid en waarheid, de laatste
wel. De kwestie is heel handig op een ander
terrein overgebracht. Er was toch geen sprake
van de min of meer goede bedoelingen der
drie schry'vers, maar van het al of niet door
hen bereikte meesterschap in de woordkunst.
Op dit nieuwe terrein behoeft men den
fxNieuwegidsiaan niet te volgen, daar de
desbetrei?3nde inzichten niet uit het geschreven
woord allén zyn te verkregen. Trouwens, ook
in deze parallel zyn groote woorden gebezigd,
die van weinig diepte getuigen.
tik ben maar een klein menscbje"is zoowat
de eenige mededeeling in voormelde autobio
graphie, die schijnbaar niet van ontstellende
zelfverblinding getuigenis aflegt. Schijnbaar,
want onmiddellyk daarop komt, als eene malle
surprise, Frederiks vergelijking van zichzelf
met Socrates, Rembrandt jn Jezus! Risum
teneatis, amici, want het geval is treurig genoeg.
Eane aanhaling uit Johannes Viator:
Tut ei' opwelt uit mijn diepe ziel en barst door
de starre verbijstering der illusie, een maehtige golf
j van zware zelfverachting, een dunkere vloed van woede,
een bittere, scherpe afschuw van mijn stomme,
hulpelooze zelf.
l Uit den grond van myn hart hoop ik, dat
Van Esden, voor enkele van wiens werken ik
Ds Bijbel voor kinderen naverteld,
door NELLIE.
De waarde van den Bybel is een archeolo
gische en eene voor het persoonlek godsdienstig
leven. Om de eerste zal dit boek altijd voor
een groot aantal geleerden een kostbaar docu
ment zy'n. O .n de laatste zal het voor een
oneindig veel grooter aantal joodsche en
christsly'ke theologen de onuitputtelijke bron zijn
van studie, stichting en strijd. Voor den leek
is dit boek met den besten wil zonder des
kundige hulp riet verstaanbaar; met instemming
hoorde ik een eerbiedwaardig grijsaard zeggen:
?Zoo gy iemand een bybel geeft, geef er hem
dan een domiréby". Dat de bijbel een boek
voor kinderen zon zy'n, wordt door niemand
beweerd. Echter vinden velen, dat hy toch
heel wat bevat dat voor de zedelijke en gods
dienstige vorming der jeugd van hooge waarde
is en nemen daarom op zich er wat nit te
vertellen. Wie dat doen moeten bijbelkennis
en kinderkennis bezitten. Bijbelkennis om met
oordeel te kiezen en kinderkennis om te
worden begrepen en de rechte snaren van het
gemoed te treffen. Ik zeg met opzet kinder
kennis, en niet: paedagogie, omdat de groote
paedagogen, een Pestalozzi, een Rousseau, in
de praktijk der opvoeding faalden. Theoretici
kunnen b y'zon der smakelyk redeceeren over
de beste wyse, waarop hun theoretische kin
deren met zieltjes als blanke wastafaltjas
moeten worden gebracht tot verstand van dit,
tot gevoel voor dat. Kr is in hunne theorieën
veel, waar de mannen en vrouwen der praktijk
hun voordeel mee kunnen d oer, maar de
theoritici zelven, die een bespiegelend leven
leiden, alty'd min of meer eenzijdig zya en
hunne stokpaardjes hebben, doen beter buiten
de praktyk te blijven.
Omtrent Nellie is de onderstelling zeker
riet gewaagd dat zy', als vrouw van ryper
leeftijd tot godsdienstig leren ontwaakt, zoowel
aan dat nieuwe leven als aan den weg daartoe
een buitengewoon hooge waarde toekent en er
nu in de opvoeding van kinderen een zeer
groote plaats voor wil afstaan. En hoawel zij
als verstandige vrouw moest begrypen, dat het
onnatuurlijk en orgezond zou zy'n, als kinderen
dat ry'pe en diepe religieuse gevoel hadden,
hetwelk haarzelven bezielt (men denke aan de
kleine Eva in de Negerhut), zoo wil zy ze
toch in die richting dry ven; waarscbynly'k
uit den onbewusten drang om te getuigen van
den grooten schat, dien zy in zichzelren ge
vonden heeft. Hiar weg om ze tot dat raligieuse
gevoel te brengen, loopt door hst Oade Testa
ment Het heeft mij altyd verwonderd, dat
menschen, die in onzen tyd aan kinderen
modern-religieuse begrippen en gevoelens
willen bijbrengen, daartoe nog de verhalen des
Oaden Verbonds bezigen; verhalen tot begrip
en waardeering waarvan een historische kennis
noodig is, die kinderen niet kunnen hebben
en maar niet »en passant" kunnen kry'gén;
verhalen, waarop de vertellers uit een oogpunt
van moraal (toetsende aan hedendaagschen
maatstaf) vrij wat aan te merken hebben.
Nellie geeft dan ook zonder schroom haar
critiek er by. By de verhalen der Aartsvaders
teekent zy' aan:
»Het mooie in deze geschiedenis ligt voor
mg in de onuitgesproken les: wanhoop nooit
aan eenig mensch en veroordeel niemand vol
strekt en onherroepelijk om eene sterk uit
komende font of om een misdaad.... Gaen
dezer handelende personen kan wat volmaakte
grootheid en goedheid betreft, in Abrahams
schaduw staan. Jacob was in zijn jeugd een
leelyke bedrieger en schacheraar, veel minder
sympathiek dan de ruwe Ezau. Jozef was een
onuitstaanbare jongen, een aanbrenger en een
baasspeler over de oudere broeders, omdat hy
vaders troetelkindje was; de broeders werden
uit wangnnst en haat misladig jegens hun
vader en Jazef, en hadden buitendien al heel
wat op hun kerfstok. Maar over al deze
menschen is het leven gegaan met zy'n lessen
en ervaringen en heeft hun goede zijden meer
naar voren gebracht... En op het eind,
op hot eind zien wy niets dan arme
menschenkinderen in hen, die meer medelijden dan
smaad verdienen. Ga eens na by uzelf: heb
jullie niet met hen gevreesd en geleden; en
was jullie niet bly' toen de geheele groote
familie in volkomen verzoening tot elkander
kwam 'C'
Dat is met andere woorden gezegd: de
karakters in dit verhaal zyn op ne uitzon
dering na slecht, maar zoo echt menschelyk
dat we met hen meevoelen. De intrigue is
boeiend en einde goed, al goei. Staat men op
Nellie's standpunt, die in den geheelen bybel
God'a Woord niet erkent, dan begrijpt niemand,
waarom dan juist deze verhalen gekozen wor
den om aan West-Europeesche kinderen in
de twintigste eeuw modern religieuse begrip
pen aan te brengen. Of zou Nellie zich nog
niet losgemaakt hebben van het denkbeeld dat
deze verhalen toch nog iets meer zyn dan een
boeiende roman omdat ze in den by'bel staan ?
Uitvoerig behandelt Nellie ook de
Bileamgeschiedenis. >En God kwam des nachts tot
Bileam en zeide : >Sta op en ga met hen mede;
maar alleen wat ik tot u spreken zal, zult gy'
doen." Des morgens stond Bileam op en zadelde
zyn ezelin, en ging met de vorsten van Moab
mede. Maar God ontstak in toorn omdat hij
ging." Hierbij een noot: >Dit schynt zeer
onredelijk, wat wij echter van Jahicège
wend zyn. Doch hier ontstaat de tegenspraak
uit het feit dat dit verhaal evenals zocvele
andere, is samengesteld uit brokstukken van
andere verhalen, waarin n van Jahwe n van
Bileam verschillende voorstellingen worden
gegeven."
Ik herhaal nu met te meer klem mijn vraag:
waarin bestaat toch de waarde van die Bileam
geschiedenis, als het niet is omdat ze in den
by'bel staat ? Nellie gelooft zelf niet aan spre
kende ezelinnen en engelen met zwaarden,
verlangt ook van de kinderen niet, dat ze de
geschiedenis voor »waai" (wat kinderen noemen
>waar'') zullen aannemen. Welke waarde heeft
dan dit verhaal voor »de gezonde
modernreligieuse gevoelens" die de schrijfster by de
kleine lezers (12?16 jaar) wil aankweeken.
En waarom die hatelijke woorden over Jahwe,
als hy ditmaal geen schuld heeft aan de
; onbillijkheden en tegenstrijdigheden hem door
verkeerde compilatie in den mond gelegd ?
Op sommige plaatsen, als byv. aan het eind
van het tweede deeltje, by Mozes' dood houdt
Nellie een modern preek j e en reamt dan een
1 vry hooge vlucht. Doch zy' voelt dan zelve wel
dat de weerklank op haar preeïje by' de kin
deren niet kan ontstaan nit de voorafgegane
lezing dier verhalen, dat haar preekje meer
dient om het eigen, tot berstens toe vol reli
gieus gemoed te ontlasten; om te getuigen;
daarom laat ze dan volgen: »Ik denk, op dit
oogenblik verstaat gy deze woorden niet geheel,
die ik tot n spreek. (Juister ware : in 't ge
heel niet). Maar de dag zal komen dat gy ze
verstaat. (Geloofsverzekerdheid) Ik hoop het
althans, (»echt vrouwelijk: eerst vast beloven
en daarop weer achteruitkrabbelen). Met heel
mijn ziel hoop ik het. Al het werken dat ik
voor u doe (kinderen, weest Nellie toch dank
baar) heeft niets anders ten doel dan u de
richting aan te wyzen waarin de Schatkameren
des Geestes liggen." (Jawel: via Adam den
zondaar, Eva de verleidster, Jacob den be
drieger en Jozef den verklikker zullen de
kinderen wel tot dia schatkameren komen).
Overtuigd dat zy door hare lezers en leze
ressen niet meer begrepen wordt, gaat Nellie
nochtans voort: «Evenmin ah gy' my begrypt,
evenmin kan ik alles onder wporlen Irjngen
wat ik soms denk en voel by het lezen van
den bybel en andere boeken. Want de diepten
des levens zyn niet te peilen in dit leven...."
Ea na een tirade ten betooge dat zy zelve
pok nog leert, niet op de gewone school, maar
in de School des levens, besluit zij in fraaie
paradoxen: >Ryk zult gy worden in armoede,
vry in banden, sterk in zwakte, wys in een
voud, jong in gry'shéii-.." Styl heeft. Nellie
wel. Als ze ook voordragen kan, zou ze de
leden der Vry e Gemeente een genoegelyk
uurtje kunnen bezighouden. Men zon haar
eens knnnen polsen.
Maar kinderen kry'gén en kinderen op
voeden zy'n twee. Ea in kinderen het goede
dat er in zit, wakker te maken, den zin voor
recht en billijkheid een heel klein beetje ver
sterken, wie dat bereikt, heeft al veel bereikt.
Maar daarvoor is wat anders noodig dan
boekjes met verhaaltjes nit den bybel, met
preekjog en later groote dominéi-preeken.
Negentien eeuwen al is er gepreekt op de
wy'ze van Nellie, over de hoofden heen, met
het resultaat: naamchristenen ... Wy die dat
inzien, we kunnen onzen kinderen beter geven
dan preeken: de practyk van den godsdienst,
la religion en action, d. i. sociaal werk. En
als Nellie op pag. 106 in een noot zegt:
*Het is een oude, oude en altoos nieuwe ge
schiedenis: dat de grooten en machtigen vet
worden van het mtrg der kleinen, en dat, hoe
machtiger iemand is, hij op des te grooter
schaal miibruik maakt van den nood en de
afhankelijkheid ker kleinen," als dat nu geen
rhetorische klinkklank is, maar waarachtige
diepgewortelde overtuiging, moet men zich dan
niet afvragen: hoe kan een vrouw, die zoo
denkt, en dat zoo zeggen kan, in ernst meenen
onze ten hemelschreiende maatschappelijke
organisatie te verbeteren, door aan onze kin
deren wat oude geschiedenis in den vorm van
mythen, legenden en kronieken te vertellen.
Men kan evengoed tot verklaring van de
noodzakelijkheid van grondwetsherziening wat
vertellen van de Batavieren, Albrecht Beiling,
Jan van Schsffelaar en Hugo de Groot in een
bpekenkist! Neen Nellie, gij kent de kinderen
niet, a!s ge meent ze gelukkiger te maken
door eene opleiding tot godsdienstige bespie
geling met een boekje in een hoekje Kinderen
z\jn aanstaande manschen en menschen voelen
zich altijd het gelukkigst na goede daden.
Laten wy ze dan daarin voorgaan, doch in
stilte, zonder er telken» by te zeggen; Ziet
gij wel hoeyiw vader of moeder «goed doet"?
Rotterdam. H. L.
Warendorfg G.'illustreerde Familiekalender
voor 1893 : Volledige kalender met plaats voor
notitiën en kasboek, postgids, telegraafgids,
feestdagen, munttafel enz De volgende
novellen en schetsen: J. F. L. de Bilbian
Verster, Wat het afgeloopen jaar ons bracht,
met 23 portr. Justus van Maurik, Geen
eetlust Wel eetlust. Jan C de Vos, Een
katje, dat miauwde. Justus van Maurik,
Verwaarloosde kinderen. F. de Sinclair,
Ean amateur-detective. Barnard Cinter,
Door den drank gered. Hoe onze kleintjes
dienen behandeld te worden, met vele platen. ?
Jacqs. Lsefson, Pas des Patineurs, met vele
platen. Hoe een groot Weekblad tot stand
komt, met vele platen. Van Holkema &
Warendorf te Amsterdam.
40 cents per regel.
IIHIIIIIflIMIMIMIIIIIIIIIIII
TRADEMARK
NlARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars en
bg de vertegenwoordigers
KOOPMANS «k BRUINIER,
W|jnhandelaars te Amsterdam.
?f*
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORI8,
oroaal-WolartMeiL
K. F. DKUSCHLB-BBNGKB,
Amsterdam, Kalverstr. IS?.
Eenig specialiteit in dei»
artikelen in geheel NederL
Piano-, Orpl- en MnzietaJel
NEYROOS «fc KALSHOVES,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur,
Bepareeren Stemmen Builen,