De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 16 november pagina 4

16 november 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

Ir. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1325 nog even attent maken op het plaatwerk in de tentoonstellingszaal neergelegd, als premie voor hét'lidmaatschap der Vereeniiring tot bevor dering van beeldende kunsten." Een zeer ge lukkige kens dezen keer: reproductie's van de beroemde Haken en van dien eenigen Bronwer nit 't Haarlemsche museum; en dan op grooter formaat dan gewoonlijk. W. STEENHOEF. C. P, den Hertog f. Ala een vuistslag midden in 't gelaat trof mij zeer kort na zijn plotseling over lijden de docdstijdirjg. Hoewel ik persoon lijk door dit verlies word getroffen, wordt de smart over zijn heengaan pp den achter grond gedrongen, nu ik mij nederzettend om antwoord te geven op de vraag: «Wat verliest het onderwijs aan dezen man ?" onder den indruk kom van hetgeen een mensch tot stand heeft gebracht. Niet om een studie over hem, die zeker later door vaardiger hand en grooter talent, dan my gegeven z\jn, zal worden geleverd, slechts om eene schets gaat het hier. Moge zij iets meer, dan reeds geschied is, het afgemeene besef tot klaarheid brengen, dat hier iemand uit ons midden is weggerukt, die voor ons volk en voor de bevolking der hoofdstad meer dan gewone beteekenis had. Een practisch sctioolman van groote bekwaamheid ; een begaafd en gevierd leer meester van onderwijzers; een man, die de meest gevierde en meest gebruikte taal methode voor de lagere school (Onze Taal) in 't leven riep; iemand doorkneed in de methodiek en de paedagogiek, die hij nog dagelijks bestudeerde en waarin hij niemand zvjn meerdere behoefde te noemen; een groote figuur in de beweging voor betere onderwijstoestanden; een geweldig en ge vreesd strijder voor de beginselen pp onder wijsgebied, die na ernstige studie en met diepgevoelde overtuiging door hem werden verdedigd met al de kracht, die in hem was; een taalkundige van naam, ook als zoodanig beschouwd in de kringen der wetenschap; n van die deskundigen onder het schooltoezicht, waaraan de onder wijzers zoo gaarne het oordeel over hun werk zien toevertrouwd; een man, die grooten invloed uitoefende op den gang van het onderwijs in de hoofdstad des Rijks, en zich onmiddellijk deed gelüen in de onderwijswetgeving, toen hij als volks vertegenwoordiger was gekozen. Het massieve van zijn persoonlijkheid zij a/gebeeld in dezen zin, die toch nog slechts onvolledig weergeeft, wat hij was en deed. Hjj werd 27 Dec. 1816 in 's-Gravenhage geboren en bezocht na het gewone onder wijs te hebben genoten de normaalschool. Zijne medeleerlingen gevoelden daar reeds zijne geestelijke meerderheid. Zijne «opstel len" vooral wekten vaak hun naijver in dezelfde mate als den lof zijner leermeesters. Nu ik mij uit onze gesprekken herinner, wat hij toen al las, b.v. op het gebied der geschiedenis, verwondert mij dit geenszins. Later werd hij onderwijzer aan de school van den heer IJkema en behaalde de akte van hoofdonderwijzer volgens de toen gel dende wetteliike bepalingen op 23 jarigen leeftijd. In 1870 werd hij benoemd tot Hoofd der School te Haarlemmermeer. Na een tweejarig verblijf op het platte land, trad hij in 1872 op als Hoofd van de Van der Palmschool te Amsterdam. Hier vond hij het eigenlijke terrein van zijne werk zaamheid. Reeds in de eerste jaren van zijn verblijf alhier begon hij den invloed uit te oefenen, die in steeds toenemende mate van hem is uitgegaan. «Wie het z. g. «blauwe boek" (niet door den druk verspreid) uit die dagen kent, weet, dat de uitvoerige wenschen omtrent betere onderwijstoestanden daarin geschetst en uitgaande van eene commissie, waarin o. a. mr. W. W. van Lennep zitting had, niet vreemd waren aan den man, die toen nog tot de jongere Hoofden van scho len behoorde. In de AmsterdamscheoEderwijskringen, zooals de Vereeniging van de Hoofden van 3e en 4e klasse-scholen en de Vereeniging van Hoofden van Scholen in Amsterdam, werden zijn adviezen vaak gevolgd. Reeds toen wist hij zich op een algemeen standpunt te plaatsen, en kon zoodoende niet alleen voor eene bepaalde categorie van scholen, maar voor alle niet het minst voor de scholen Ie en 2e klasse opkomen. Ook buiten het onderwijs zien wij hem spoedig werkzaam. Zoo leidde hij in 1877 de nationale be tooging voor den volksdichter Htye als voorzitter van de Commissie, door wier toedoen op het graf te Abbenes het monu ment werd geplaatst, dat door onzen be kenden stadgenoot W. B. G. Molkenboer was ontworpen. In 1883 stelde hij met zijn medewerker J. Lohr de bekende methode Onze Taal samen. Afgescheiden van hare degelijkheid en bruikbaarheid voor de school is deze methode merkwaardig, om het hoogst be langrijk beginsel, dat zij bevat: »De taal van de kinderen des volks zooveel mogelijk op te voeren tot die der ontwikkelde klasse." Jammer genoeg, dat zij daardoor als »te moeilijk" wel eens niet werd ingevoerd. Onder deze w_erkzaamheden_ vergat h\j de wetenschap niet. Dat bleek in 1885 toen van hem in: De Gids (No 3) een zeer be langrijk artikel verscheen, getiteld: »De bronnen van Breeroo's romantische spelen," waarin de Palmeryn van Oliven in eene Nedeiduitsche vertaling als bron van den ?Rodderick en Alphonsus", J de) Griane en den stommen Ridder wordt aangewezen. Later heeft hij nooit iets meer in die rich ting gedaan. Op uitnoodiging van den B jnd voor Nederlandsche onderwijzers hield h\j een lezing over: Noodlottig determinisme naar aanleiding van Couperus »Eline Vere" en «Noodlot" en als lid van den Maat schappij van Letterkunde leverdehij:»Oavrede in de Nederlandsche letteren" In het Weekblad De Amsterdammer schreef hij zeer gewaardeerde kritieken over «Extase" van Couperus en «Johannes Viator" van Van Eeden In 1892 gaf hij de Nederlandsche Spraak kunst, handleiding ten dienste van aan staande taaionderwijzers, in 't licht. Drie jaar later volgde: De Nederlandsche taal, practische spraakkunst van het hedendaazsch Nederlandsen, bestemd voor ge vorderde leerlingen van 15 tot 18 j*ar. In 1897 en 19CO verschenen achtereen vol gen s de beide deelen van Voortgezet taalon dtrwijs, leiddraad voor de eerste drie leer jaren van het voortgezet taalonderwijs (n. 1. voor H- B. S. met 3 j. c.) In 1900 was dus de geheele cyclus van leerboeken gereed, waarin de begaafde schrijver het geheele taalondenoijs van den 6 jarigen tot den 18 jarigen leeftijd en daarna behan delde. Wel is de «Nederlandsche Spraakkunst" onvoltooid gebleven, maar uit de volledige «Nederlandsche taal" blijkt duidelijk, hoe de schrijver zich de behandeling van de overige deelen der grammatica voorstelt. Zeer belangrijk was ook zijne werk zaamheid als schrijver in Noord en Zuid. Tal van opstellen, zoowel over de grammatica als orer letterkundige onderwerpen, ver schenen daarin van zijne hand. Ia den 12en jaargang \miNoordenZuid trad hij als redacteur op met een artikel, dat tevens een programma was: «De taai studie der onderwijzers". Bekend ziin vooral: «Bijdragen tot de studie van Potgieter", »De meesterwerken van Da Costa", «De Romantiek in Neder land", (jammer genoeg, onvoltooid geble ven), «Kollewijns Voorstel". In. het laatst genoemde artikel bestreed hij de denk beelden over de spelling van Kollewijnen zijne aanhangers. In de beantwoording van eene prijsvraag van de «Atnsterdatnsche Zwemclub" ge titeld «Naar de zwemschool" toonde hij duidelijk, hoe een dergelijk onderwerp op ongemeene en toch populaire wijze kan worden behandeld De werkzaamheid voor algetneene be langen van onderwijs, vooral zoover het openbaar onderwijs betreft, moesteen kwart eeuw geleden als uu in de eerste plaats gezocht worden in de kringen van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. Met Terwty stond hij in dien kring vooraan, ook als leider van de toenmalige oppositie. Hoe warm voorstander van en vurig strijder voor het openbaar onderwijs, nooit vergat hij dat boven alles gold het belang van goed onderwas. De bekende artikelen in het Handelsblad in 1889 doen dit standpunt duidelijk kennen. Werkzaam aan de Oefenschool, die van wege de Afdeel ing Amster dam van dit Genootschap was opgericht, verheugde hi} zich niettemin als Voorzitter van die Afdeeling in de oprichting der Gemeentelijke Kweekschool, die haar in 1876 verving. Hij was een dergenen, diein 1880het ondersteuningsfonds van het N. O. G. in 't leven riepen, dat door bijbetaling van E remie de minder gegoede ambtsbroeders et sluiten van eene verzekering bij de Levensverzekering-Maatschappij van het Genootschap mogelijk wilde maken. Maar vooral gewichtig is zijn arbeid pp het terrein der voorbereide' de onderwiiswetgeving. De bekende «Wenschen en Voorstellen" waarin de toekomstige wetgever op onder wijsgebied hoogst belangrijke gegevens zal vinden voor eene betere regeling van ons lager onderwijs en voor eene goede aan sluiting bij het voortgezet onderwijs, zijn frootendeels zijn werk. En ik begrijp volomen, hoe hu, toen wij samen waren op de Algemeene Vergadering te 's Hertogenbosch, in 1893, en op denzelfden dag lid van den gemeenteraad van Amsterdam en honorair lid van het N. O. G. werd, in de vergadering verklaarde, dat van die beide onderscheidingen de laatste door hem als de hoogste werd beschouwd. Hij had toen reeds wegens ziekte ontslag genomen als Hoofd der School, maar bleef ook daarna zich in steeds toenemende mate wijden aan de belangen van het onderwijs. Zijn optreden als gemeenteraadslid in de grootste gemeente van ons land opende hem eene buitengewone gelegenheid om zijn kennis en inzicht vooral van onder wijszaken meer in daden om te zetten. De hoogst belangrijke verbeteringen op onder wijsgebied, in de laatste jaren in Amsterdam tot stand gebracht, zijn vaak door zijn initiatief of krachtige medewerking voor bereid of bewerkt. Vooral zijn arbeid in de Raadscommissie van Bijstand in de zaken van het onderwijs is in dit opzicht van groote beteekenis. Maar ook in den breederen kring van den Raad hadden zijne degelijke adviezen, vooral wat onder wijszaken betrof, grooten invloed op de te nemen beslissingen en gaven soms den doorslag. Zijn voorlaatste levensjaar bracht hem in de Tweede Kamer en in htt Rijksschooltpezicht. Wat het eerste betreft, nog juist bijtijds om mede invloed uit te oefenen pp de wijziging der Wet op het lager onderwijs. Tot de verhoogingen der minima voor de salarissen der onderwijzers en de vaststelling van eene tegemoetkoming in de huishuur ook voor gehuwde onderwijzers boven 28 jaar heeft hjj krachtig medegewerkt. In tal van onderwijzersgezinnen, die van een zeer bescheiden inkomen moesten leven, zal men zijn naam in 1902, en naar ik hoop ook daarna, met dankbaarheid herdenken. Den Hertog was geen plooibare natuur, maar iemand van zeer besliste meeningen, die hij steeds krachtig, vaak heftig, verde digde. Zag hij den historisch geworden vorm der moedertaal, die hij in haar wezen kende en zoo volkomen beheerschte, bedreigd, dadelijk liep hij te wapen en bestreed de voorstanders der nieuwe spelling, al mocht Terwey zich bij hen voegen. Verdedigde zijn mederedacteur aan het schoolblad De Raaf met krachtige overtuiging de concen tratie naar Herbarts philosophisch stelsel, hij greep hem aan in woord en geschrift. Werd de handenarbeid met vuur en kracht als een nieuwe leervorm voor onderwijs aangeprezen, hij kwam met volle erken-ning van de waarde, die dit vak voor vermeer derde aanschouwelükheid en zelfwerkzaam heid kan hebben, met groote beslistheid op tegen hetgeen hem gevaarlijke overdrijving scheen, en waarvan hij groote schade duchtte voor het onderwijs. Welsprekend was hij eigenlijk niet. Ik heb, waar ik hem het woord hoorde voeren, altijd iets gevoeld van eene locomotief, die op gang moest komen. Maar hoe spoedig was men onder den indruk als hij op gang was. De goed gebouwde, meestal korte zinnen, vol denkbeelden en gedachten deden de diepgaande studie gevoelen, die daar achter verborgen was. Treffend wist hij soms het juiste woord te vinden, dat in 't geheugen der hoorders, voor goed zijn op vatting grifte en mij menigmaal den indruk gaf, alsof een deur, die zyne gedachten afsloot, dreunend in 't slot viel, en duidelijk leesbaar den hoofdinhoud van 't geen hij zeggen wilde, als opschrift achterliet. Hij was een burgerman en droeg, spijt zijn vorstelijken naam geen wapenschild. Maar zoo er sprake kon zijn van een devies, ik geloof dat het zou moeten luiden : «Ken nis is macht". Da zucht tot grondig en degelijk weten, de echte dorst naar kennis verloochende zich bij hem nooit. Nimmer werd hvj moede te onderzoeken en na te vorschen, tot hij eene zaak goed wist, beter wist dan een ander. En on bewust of bewust school achter dien drang naar kennis het verlangen, om door haar de macht uit te oefenen, waartoe zij eene hoofdvoorwaarde is. Te midden van zijn werk is hij! gevallen. Slechts enkele uren liggen tusschen zjjn arbeid voor de gemeen schap en zijn dood. Zijne buitengewone werkkracht is in hooge mate een van de grootste volksbelangen: «het onderwijs" ten zegen geweest. Amsterdam, 13 Nov. G. MEIJER. gevoelens van aanhankelijkheid heb, spoedig de levensperiode van zelfverachting moge door maken, om zich daarna hersteld en gelouterd aan de Hollandsche litteratuur terug te geven. OTTO KNAAP. Freflerik yan Eedens verwerf, Het moet gezegd worden: Frederik van Eeden blyft verrassen. Instede van zy'ne be lofte na te komen om ons eens r e'j as te ver tellen, hoe hy denkt over lyriek, epiek en dra matiek, is hy in de November-RÜivering van De XX', Eeuw danig te keer gegaan tegen de brutale wezens, die terzet meenden te moeten aanteekeneu tegen zyn vorig opstel over woord kunst. Dat hy in dit tweede opstel de be zwaren van zyn kleine tegenstanders al heel weinig heeft ontzenuwd en zich voornamelijk vermeid heeft in het bespreken van zijne groote ikheid, is eveneens verrassend. Zie hier een staaltje uit zy'ne autobiographie: Ik schreef een scherpe zelfkritiek onder pseudo niem, zoo fel dat welmeenende vrienden er schande van spraken een van Je leerrijkste proeven, die ik in mijn zoo even genocml studie-vak ooit heb genomen het heette ijdelheid! Ik hielp een mensch die mij wel van allen 't meeste leed ha.ïbezorgd uit den modder waar hij door eigen dwaasheid in was geloopen ijdelheid of aanstellerij! Ijdelheid of aaustellery' ditmaal is er meer. Die verheorlgkte zelfkritiek was eene slappe navolging van het kunstituk, dat eens, lang vóór van Eeden en zonder doeleinden van partikulieren aard, Eluard von Hartmann heeft uitgehaald. DlèJ.'leerrijke proef was er dus eene uit de tweede hand. Ea wie, zon der de minste noodzaak, eene weldaad uitba zuint, terwyl by tegelijkertijd den beweldadigde neerhaalt, doet gemeen. Heel eenvoudig: gemeen. Aan myn speciaal adres is het volgende ge richt : Ik hield mezelf voor een profeet. Maar een zekere knaap zegt in de Groene dat dit niet kan omdat ik een gezwollen toon" heb ik denk van de witte port en karrebonades, weet u en dat ik daar iifi en dan nit val". Zulke kunstjes k m Jesaia niet. Ik wel. Daarmee ben ik dan niet alleen uit mijn gezwol len toon maar ook nit de profetenkoets gevallen. Ik vermoed, dat de heer Van Eeden ?ver zamelen" heeft geblazen om eens heel geestig uit den hoek te komen. Ea inderdaad is deze tirade vermakelijk, hoewel om andere redenen dan de schrijver heeft bedoeld. Daargelaten nog, dat iemand, die, zooals hy zelf beweert, by' beschikking van hooger hand >een deel in zich (aeefi) der eeuwige waarheid en der eeuwige schoonheid", zich niet aan zulke gelykvloersche pogingen moest Kinnen bezon digen, leert ze ons, dat Van Eeden, als hy in het nauw is gedreven, de aandacht van de zaak, waar het om te doen is, tracht af te leiden door vermeende kwinkslagen. Wie weet, dat ik in m\\n vorig stukje letterly'k heb gespro ? ken over de >gezwollenheid" in zy'ne »uitings ? wy'ze," kan tevens zien, hoe geforceerd zy'ne moppentappery is. Esn paar bladzij len verder noemt bij mij, met eene kleine variatie op het thema, «groene knaap" ik heet Knaap en schry'f in De Groene; de ui is dus gezond! Heerly'k! De heer Van Eaden heeft alweder volkomen gelijk: Jesaia en alle andere oude profeten kenden zulke kunstjes veel minder dan onze tydgenootelyke Hollandsche eeuwigewaarheidsbezitter. Maar dat is alles Spielerei, alleen maar gegeschikt om ten bewijze te strekken, dat Cornelis Paradijs een kindsche stakkerd is ge worden. Wat liegt echter de heer Van Eeden in zyn tweede opstel? Niets dan dit: Albert Verwey en Lodewyk van Deyssel zijn bly'ven streven naar het goede, en Willem Kloos niet. De eersten hebben niet afgelaten van den cultus van schoonheid en waarheid, de laatste wel. De kwestie is heel handig op een ander terrein overgebracht. Er was toch geen sprake van de min of meer goede bedoelingen der drie schry'vers, maar van het al of niet door hen bereikte meesterschap in de woordkunst. Op dit nieuwe terrein behoeft men den fxNieuwegidsiaan niet te volgen, daar de desbetrei?3nde inzichten niet uit het geschreven woord allén zyn te verkregen. Trouwens, ook in deze parallel zyn groote woorden gebezigd, die van weinig diepte getuigen. tik ben maar een klein menscbje"is zoowat de eenige mededeeling in voormelde autobio graphie, die schijnbaar niet van ontstellende zelfverblinding getuigenis aflegt. Schijnbaar, want onmiddellyk daarop komt, als eene malle surprise, Frederiks vergelijking van zichzelf met Socrates, Rembrandt jn Jezus! Risum teneatis, amici, want het geval is treurig genoeg. Eane aanhaling uit Johannes Viator: Tut ei' opwelt uit mijn diepe ziel en barst door de starre verbijstering der illusie, een maehtige golf j van zware zelfverachting, een dunkere vloed van woede, een bittere, scherpe afschuw van mijn stomme, hulpelooze zelf. l Uit den grond van myn hart hoop ik, dat Van Esden, voor enkele van wiens werken ik Ds Bijbel voor kinderen naverteld, door NELLIE. De waarde van den Bybel is een archeolo gische en eene voor het persoonlek godsdienstig leven. Om de eerste zal dit boek altijd voor een groot aantal geleerden een kostbaar docu ment zy'n. O .n de laatste zal het voor een oneindig veel grooter aantal joodsche en christsly'ke theologen de onuitputtelijke bron zijn van studie, stichting en strijd. Voor den leek is dit boek met den besten wil zonder des kundige hulp riet verstaanbaar; met instemming hoorde ik een eerbiedwaardig grijsaard zeggen: ?Zoo gy iemand een bybel geeft, geef er hem dan een domiréby". Dat de bijbel een boek voor kinderen zon zy'n, wordt door niemand beweerd. Echter vinden velen, dat hy toch heel wat bevat dat voor de zedelijke en gods dienstige vorming der jeugd van hooge waarde is en nemen daarom op zich er wat nit te vertellen. Wie dat doen moeten bijbelkennis en kinderkennis bezitten. Bijbelkennis om met oordeel te kiezen en kinderkennis om te worden begrepen en de rechte snaren van het gemoed te treffen. Ik zeg met opzet kinder kennis, en niet: paedagogie, omdat de groote paedagogen, een Pestalozzi, een Rousseau, in de praktijk der opvoeding faalden. Theoretici kunnen b y'zon der smakelyk redeceeren over de beste wyse, waarop hun theoretische kin deren met zieltjes als blanke wastafaltjas moeten worden gebracht tot verstand van dit, tot gevoel voor dat. Kr is in hunne theorieën veel, waar de mannen en vrouwen der praktijk hun voordeel mee kunnen d oer, maar de theoritici zelven, die een bespiegelend leven leiden, alty'd min of meer eenzijdig zya en hunne stokpaardjes hebben, doen beter buiten de praktyk te blijven. Omtrent Nellie is de onderstelling zeker riet gewaagd dat zy', als vrouw van ryper leeftijd tot godsdienstig leren ontwaakt, zoowel aan dat nieuwe leven als aan den weg daartoe een buitengewoon hooge waarde toekent en er nu in de opvoeding van kinderen een zeer groote plaats voor wil afstaan. En hoawel zij als verstandige vrouw moest begrypen, dat het onnatuurlijk en orgezond zou zy'n, als kinderen dat ry'pe en diepe religieuse gevoel hadden, hetwelk haarzelven bezielt (men denke aan de kleine Eva in de Negerhut), zoo wil zy ze toch in die richting dry ven; waarscbynly'k uit den onbewusten drang om te getuigen van den grooten schat, dien zy in zichzelren ge vonden heeft. Hiar weg om ze tot dat raligieuse gevoel te brengen, loopt door hst Oade Testa ment Het heeft mij altyd verwonderd, dat menschen, die in onzen tyd aan kinderen modern-religieuse begrippen en gevoelens willen bijbrengen, daartoe nog de verhalen des Oaden Verbonds bezigen; verhalen tot begrip en waardeering waarvan een historische kennis noodig is, die kinderen niet kunnen hebben en maar niet »en passant" kunnen kry'gén; verhalen, waarop de vertellers uit een oogpunt van moraal (toetsende aan hedendaagschen maatstaf) vrij wat aan te merken hebben. Nellie geeft dan ook zonder schroom haar critiek er by. By de verhalen der Aartsvaders teekent zy' aan: »Het mooie in deze geschiedenis ligt voor mg in de onuitgesproken les: wanhoop nooit aan eenig mensch en veroordeel niemand vol strekt en onherroepelijk om eene sterk uit komende font of om een misdaad.... Gaen dezer handelende personen kan wat volmaakte grootheid en goedheid betreft, in Abrahams schaduw staan. Jacob was in zijn jeugd een leelyke bedrieger en schacheraar, veel minder sympathiek dan de ruwe Ezau. Jozef was een onuitstaanbare jongen, een aanbrenger en een baasspeler over de oudere broeders, omdat hy vaders troetelkindje was; de broeders werden uit wangnnst en haat misladig jegens hun vader en Jazef, en hadden buitendien al heel wat op hun kerfstok. Maar over al deze menschen is het leven gegaan met zy'n lessen en ervaringen en heeft hun goede zijden meer naar voren gebracht... En op het eind, op hot eind zien wy niets dan arme menschenkinderen in hen, die meer medelijden dan smaad verdienen. Ga eens na by uzelf: heb jullie niet met hen gevreesd en geleden; en was jullie niet bly' toen de geheele groote familie in volkomen verzoening tot elkander kwam 'C' Dat is met andere woorden gezegd: de karakters in dit verhaal zyn op ne uitzon dering na slecht, maar zoo echt menschelyk dat we met hen meevoelen. De intrigue is boeiend en einde goed, al goei. Staat men op Nellie's standpunt, die in den geheelen bybel God'a Woord niet erkent, dan begrijpt niemand, waarom dan juist deze verhalen gekozen wor den om aan West-Europeesche kinderen in de twintigste eeuw modern religieuse begrip pen aan te brengen. Of zou Nellie zich nog niet losgemaakt hebben van het denkbeeld dat deze verhalen toch nog iets meer zyn dan een boeiende roman omdat ze in den by'bel staan ? Uitvoerig behandelt Nellie ook de Bileamgeschiedenis. >En God kwam des nachts tot Bileam en zeide : >Sta op en ga met hen mede; maar alleen wat ik tot u spreken zal, zult gy' doen." Des morgens stond Bileam op en zadelde zyn ezelin, en ging met de vorsten van Moab mede. Maar God ontstak in toorn omdat hij ging." Hierbij een noot: >Dit schynt zeer onredelijk, wat wij echter van Jahicège wend zyn. Doch hier ontstaat de tegenspraak uit het feit dat dit verhaal evenals zocvele andere, is samengesteld uit brokstukken van andere verhalen, waarin n van Jahwe n van Bileam verschillende voorstellingen worden gegeven." Ik herhaal nu met te meer klem mijn vraag: waarin bestaat toch de waarde van die Bileam geschiedenis, als het niet is omdat ze in den by'bel staat ? Nellie gelooft zelf niet aan spre kende ezelinnen en engelen met zwaarden, verlangt ook van de kinderen niet, dat ze de geschiedenis voor »waai" (wat kinderen noemen >waar'') zullen aannemen. Welke waarde heeft dan dit verhaal voor »de gezonde modernreligieuse gevoelens" die de schrijfster by de kleine lezers (12?16 jaar) wil aankweeken. En waarom die hatelijke woorden over Jahwe, als hy ditmaal geen schuld heeft aan de ; onbillijkheden en tegenstrijdigheden hem door verkeerde compilatie in den mond gelegd ? Op sommige plaatsen, als byv. aan het eind van het tweede deeltje, by Mozes' dood houdt Nellie een modern preek j e en reamt dan een 1 vry hooge vlucht. Doch zy' voelt dan zelve wel dat de weerklank op haar preeïje by' de kin deren niet kan ontstaan nit de voorafgegane lezing dier verhalen, dat haar preekje meer dient om het eigen, tot berstens toe vol reli gieus gemoed te ontlasten; om te getuigen; daarom laat ze dan volgen: »Ik denk, op dit oogenblik verstaat gy deze woorden niet geheel, die ik tot n spreek. (Juister ware : in 't ge heel niet). Maar de dag zal komen dat gy ze verstaat. (Geloofsverzekerdheid) Ik hoop het althans, (»echt vrouwelijk: eerst vast beloven en daarop weer achteruitkrabbelen). Met heel mijn ziel hoop ik het. Al het werken dat ik voor u doe (kinderen, weest Nellie toch dank baar) heeft niets anders ten doel dan u de richting aan te wyzen waarin de Schatkameren des Geestes liggen." (Jawel: via Adam den zondaar, Eva de verleidster, Jacob den be drieger en Jozef den verklikker zullen de kinderen wel tot dia schatkameren komen). Overtuigd dat zy door hare lezers en leze ressen niet meer begrepen wordt, gaat Nellie nochtans voort: «Evenmin ah gy' my begrypt, evenmin kan ik alles onder wporlen Irjngen wat ik soms denk en voel by het lezen van den bybel en andere boeken. Want de diepten des levens zyn niet te peilen in dit leven...." Ea na een tirade ten betooge dat zy zelve pok nog leert, niet op de gewone school, maar in de School des levens, besluit zij in fraaie paradoxen: >Ryk zult gy worden in armoede, vry in banden, sterk in zwakte, wys in een voud, jong in gry'shéii-.." Styl heeft. Nellie wel. Als ze ook voordragen kan, zou ze de leden der Vry e Gemeente een genoegelyk uurtje kunnen bezighouden. Men zon haar eens knnnen polsen. Maar kinderen kry'gén en kinderen op voeden zy'n twee. Ea in kinderen het goede dat er in zit, wakker te maken, den zin voor recht en billijkheid een heel klein beetje ver sterken, wie dat bereikt, heeft al veel bereikt. Maar daarvoor is wat anders noodig dan boekjes met verhaaltjes nit den bybel, met preekjog en later groote dominéi-preeken. Negentien eeuwen al is er gepreekt op de wy'ze van Nellie, over de hoofden heen, met het resultaat: naamchristenen ... Wy die dat inzien, we kunnen onzen kinderen beter geven dan preeken: de practyk van den godsdienst, la religion en action, d. i. sociaal werk. En als Nellie op pag. 106 in een noot zegt: *Het is een oude, oude en altoos nieuwe ge schiedenis: dat de grooten en machtigen vet worden van het mtrg der kleinen, en dat, hoe machtiger iemand is, hij op des te grooter schaal miibruik maakt van den nood en de afhankelijkheid ker kleinen," als dat nu geen rhetorische klinkklank is, maar waarachtige diepgewortelde overtuiging, moet men zich dan niet afvragen: hoe kan een vrouw, die zoo denkt, en dat zoo zeggen kan, in ernst meenen onze ten hemelschreiende maatschappelijke organisatie te verbeteren, door aan onze kin deren wat oude geschiedenis in den vorm van mythen, legenden en kronieken te vertellen. Men kan evengoed tot verklaring van de noodzakelijkheid van grondwetsherziening wat vertellen van de Batavieren, Albrecht Beiling, Jan van Schsffelaar en Hugo de Groot in een bpekenkist! Neen Nellie, gij kent de kinderen niet, a!s ge meent ze gelukkiger te maken door eene opleiding tot godsdienstige bespie geling met een boekje in een hoekje Kinderen z\jn aanstaande manschen en menschen voelen zich altijd het gelukkigst na goede daden. Laten wy ze dan daarin voorgaan, doch in stilte, zonder er telken» by te zeggen; Ziet gij wel hoeyiw vader of moeder «goed doet"? Rotterdam. H. L. Warendorfg G.'illustreerde Familiekalender voor 1893 : Volledige kalender met plaats voor notitiën en kasboek, postgids, telegraafgids, feestdagen, munttafel enz De volgende novellen en schetsen: J. F. L. de Bilbian Verster, Wat het afgeloopen jaar ons bracht, met 23 portr. Justus van Maurik, Geen eetlust Wel eetlust. Jan C de Vos, Een katje, dat miauwde. Justus van Maurik, Verwaarloosde kinderen. F. de Sinclair, Ean amateur-detective. Barnard Cinter, Door den drank gered. Hoe onze kleintjes dienen behandeld te worden, met vele platen. ? Jacqs. Lsefson, Pas des Patineurs, met vele platen. Hoe een groot Weekblad tot stand komt, met vele platen. Van Holkema & Warendorf te Amsterdam. 40 cents per regel. IIHIIIIIflIMIMIMIIIIIIIIIIII TRADEMARK NlARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhandelaars en bg de vertegenwoordigers KOOPMANS «k BRUINIER, W|jnhandelaars te Amsterdam. ?f* Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORI8, oroaal-WolartMeiL K. F. DKUSCHLB-BBNGKB, Amsterdam, Kalverstr. IS?. Eenig specialiteit in dei» artikelen in geheel NederL Piano-, Orpl- en MnzietaJel NEYROOS «fc KALSHOVES, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur, Bepareeren Stemmen Builen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl