Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1327
gen aan te brengen alle aanbeveling ver
dient.
Ia het slotartikel nog enkele beschou
wingen over de vestingbegrooting.
* *
Indiëverloren.
L
Het valt dikwijls bard, de waarheid te
boorfp.
Meer dan ooit te voren doorleven kleine
mogendheden een bangen tijd, waarin hun
volksbestaan bedreigd wordt door de Hydra
van het Imperialisme. Vooral die rijkjes,
welke in hunne kolonies een lokaas hebben
voor het veelhoofdig monster.
* *
*
Het terrein waarop om de. beslissing
van ons volksbestaan zal gettreden worden,
moeten wij niet zoeken in het Europeeeche
Nederland, maar op hét Bchoone Java.
Wie de overweldiger zijn zal, die ons in
Aziëaan zal randen, valt moeilijk te voor
spellen; doch wél kan men met zekerheid
vaststellen, dat hij komen zal met een over
macht, waartegenover wij, met onze tegen
woordige middelen zooals ze zijn (en niet
zooals zij wezen kunnen), slechts een matige
tegenkracht kunnen plaatsen.
Dit aan te toonen zal het doel zijn van
ons opstel. Voorop stellen wij echter, dat
bet onze bedoeling niet is met ons betoog
een aanval te doen op leger, vloot of civiele
regeering in Indië. Wij zijn overtuigd, dat
n officieren n ambtenaren, ieder in hun
kring hun plicht doen. De ongunstige toe
stand, zooals bij is, moeten we aannemen
ak een slechte erfenis.
* *
De krachten, waarmede een toekomstige
veroveraar van Nederlandsch Indiëte reke
nen heeft zijn: vloot, leger en bevolking.
Laten wij elk dezer krachten afzonderlijk
beschouwen.
Vloot.
De vloot in ruimen zin genomen
die bij een eventueel vijandig optreden van
buiten, in de Indische wateren aanwezig
ia, kunnen we gevoeglijk verdeelen in:
a de oorlogsmarine;
b de gouvernementsmarine;
e de koopvaardijschepen.
Dat de onder b en c genoemde vaar
tuigen geen deel kunnen nemen aan directe
oorlogshandelingen, behoeft geen nader
betoog. Weliswaar zijn op enkele schepen
der G. M. (o. a. Dog, rak enz.)
kanonnetje?, die heel goed zijn om een
inlandschen smokkelaar in den grond te boren,
maar raiuurlijk nul en van geener waarde
in het artillerie-duel ter zee. Echter
zullen zij goede diensten kunnen bewijzen
door troepen en materiaal der
buitenbezittingen als 't mogelijk is naar Java
te tranpporteeren (wij gaan van de logische
veronderstelling uit dat de hoofd verdediging
op Java plaats zal hebber). Daarna zullen
lij zich moeten terugtrekken in onze groote
havens.
Best dus alleen nog de oorlogsmarine
van nabij te beschouwen.
Dere bestaat wederom uit bet Auxiliair
Eskader en de Ii-disch militaire marine.
De 1. M. M. heeft schepen, welke speciaal
gebouwd zijn voor den Indtschen dienst,
d. w. z. tmokkelhatdel te weren, hier en
daar een karopong te tuchtigen enz. Aan
gezien de flottielje vaartuigen geen
pantsering hebben (alleen de Sumatra is e>n
pantserdekkorvel), zullen zij weinig
presteeren tegen een vijand, die met gepant
serde kruisers en zware slagschepen aan
komt zetten.
Het Auxiliair Eskader telt naas-t een
tweetal pantserschepen nog 3 a 4
pantserdek vaartuigen en een paar oude houten
fregatten, die alken als opleidingsschip
dieren. Met dit bescheiden smaldeel zal
Indiëzich moeten verdedigen tegen een
vijand, die ongetwijfeld als voorste echelon
een eskader zal zenden, dat 3 d 4 maal
sterker is.
Met hoeveel respect we ook bezield zijn
voor de flickheid onzer zeejanijes, g«looven
wij, dat de rol van onze Indische Marine
bij het uitbreken van een grooten oorlog
zeer bescheiden en ongeveer als volgt
aijn «tl:
Ie het verkennen der vijandelijke vloot.
2e het terugtrekken in onze havens onder
befcherming der kustbatterijen.
3s het afstaan van geschut en perso
neel aan het landleger.
Dit laatste zou voor het leger, naast
een aanwinst van voortreffelijke
vuurmonden een vermeerdering zijn van pl.m. 2500
earopeesche «o pl.m. 800 inlandsche matro
zen ; een groote steun dus.
Wellicht dwakn wij geheel en al in
onze beechouwirg omtrent de actie der
vloot; onte maritieme kennis is te gering
om iets anders dan «en «veronderstelling '
te durven geve»; maar toch schijnt het
gevaar groot, dat het -einde zal zij n, dat de
vloot werkeloos ligt en daarom het land
leger hare goede diensten tal verkenen,
Leger.
Alvorens het leger in zijn wapens af
zonderlijk te beschouwen, zullen wij eerst
het geheel de revue laten passeeren. Uit
verschillende landaarden samengesteld is
het noodig zij het dan ook zetr be
knopt deze laatste n voor a na te
gaan.
Aanvangende met de Amboineezen,
waarvan wij uit A'jeh aangename her
inneringen hebben, qualificeeren wij deze
Eoldat n als pittige kereltjes, met vele goede
militaireeigenschappen. Nervositeit is echter
bij hen niet uitgesloten en daarom ver
onderstellen wij panieken die zelfs bij
de allerbeste troepen voorkomen bij
hen in de toekomst geen zeldzaamheid.
Laten wij echter het beste hopen van onze
»Ambonmeters" en hen hoog hou 'ei als
trouwe onderdanen van onze geëerbiedigde
Koningin.
De enkele afstammelingen van het
Afrikaansche ras, die nog in de lodische
gelederen dienen, stellen wij, wat ge
vechtswaarde aangaat met de Amboi
neezen gelijk.
Tegenover enkele Javanen-vereerders
staat het meerendeel der officieren met
hun meening, dat de Javaan niet voldoet
aan de matigste eischen van een slechts
middelmatig goed soldaat.
Eerstgenoemden beweren, dat het gebrek
. aan taalkennis bij c fficieren oorzaak is,
dat deze laatsten riet genoeg uit den
Javaan weten te halen. Niet te loochenen
valt het, dat taalkennis een factor is in
deze kwestie, maar desondanks blijft onze
overtuiging dat het moeilijk is veel te
halen, waar weinig of niets aanwezig is.
Het zcu ons niet moeilijk vallen, ter
bevestiging van onze meening, een aantal
goed gemotiveerde redenen bij te brengen,
welke bewijsstukken zouden zijn, dat op
het pbysiek en moreel van den Javaan
?te veel valt af te dingen dan dat hij ook
maar eventjes voldoen kan aan zeer matig
gestelde eischen van soldaat. Doch dit zou
ons te ver voeron en daarmede zouden
wij niets bereiken, want de Javaan kan
niet gemist worden in het Indische leger.
Immers om financieële redenen is een
koloniaal leger, uit Europeanen alleen be
staande, bijna niet mogelijk. De bezwaren
aan voldoende aanvulling verbanden zouden
enorm zijn.
Onze weinig gunstige meening omtrent
den Javaan als soldaat kunnen wij als
volgt in getallen uitdrukken :
Kies uit iedere compagnie van pi. m.
160 man de 30 allerbeste Javanen uit en
zend de overigen naar huis om padi te
planten. Voeg van de vier compagnieën
van een bataljon die keurbenden bijeen
en ge hebt een zwakke compagnie van
middelmatig goede soldaten!
M. a. w. 45 van de in ons leger dienende
Javanen deugen niet voor het handwerk.
Het Europeegche element onder de sol
daten van de Indische arnjéa, doet in
gevechtswaarde niet onder voor de beste
troepen in Europa; d. w. z. de gezonde
soldaat, die nog fiiet geleden heeft, van het
klimaat.
Wij zouden de Europeanen gevoeglijk
kunnen onderver leelen in: Hollanders,
Vreemdelingen (Duitschers, Zwitsers, Bel
gen, Oostenrijkers, Luxemburger),en Indo's.
Onder de uit Europa afkomstige eoldaten
zijn er velen, die schipbreuk gele.len hebben
op de zee van het sociale leven ; vau hen
kan men niet zeggen, dat zij direct van
moeders borst komen; neen, het zijn sgare'1
jongens, met eenige ondervinding en dik
wijls wat onverschillig. Dit laatste maakt
hen in het garnizoen moeilijk te regeeren,
doch vermindert hun geschiktheid als
veldsoldaat niet.
De Indo's staan pbysiek hooger dan de
Europeaan. Aan de lichaamskracht van
dezen laatste, paren zij de lenigheid en
het gestel van den Inlander. Was hun
karakter in overeenstemming met het pby
siek, dan kon men zich geen beter soldaat
voor de tropen wenschen. Doch op het
moreel valt heel wat af te dingen. Enkele
gunstige uitzonderingen ter zijde gesteld,
kan men zeggen, dat in den sinjo het
slechte van den Europeaan vereecigd is
met het slechte van den lulander, terwijl
de goede eigenschappen van beide rassen
schitteren door afwezigheid.
Op onze goode opinie omtrent de ge
vechtswaarde van den echten Europeaan
moeten wij echter een domper plaatsen.
De geheel andere omstandigheden namelijk,
waaronder de Europeaan in ladie geplaatst
wordt, verminderen spoedig zijn waarde
als veldsoldaat. De betrekkelijk zware
kracbtsinspanning 1), onder een afmattend
klimaat en de veranderde v< eiiingswijze
werken ongunstig op zijn lichaam en doen
zijn ausdauer in betrekkelijk korten tijd
geringer worden.
De Soendaneezen stellen wij iets hooger
dan de Javanen ; de enkele Madureezen,
Niassers en Tunoreesen, verdwijnen door
hun gering aantal geheel in het Javaansch
element en kunnen daarom moeielijk af
zonderlijk beschouwd worden.
Dit wat de rassen betreft.
Alvorens na te gaan, welke de toestand
zijn zal als de oorlog met het buitenland
werkelijkheid is, zullen wij eerst zien in
welke omstandigheden het leger zich thans
bevindt.
(Wordt vervolgt.)
1) Het is mi*sc''ien niet algrmefn bekend,
dat in Indjëondir i l'e standen dtr Europetsche
bevolkiig hard gewerkt wordt; niet h.tt minst
in Let leger. De diensten in htt vredesgarn zoen
zijn even zwaar, zoo niet zwaardtr dan in Hol
land, waar het klimaat zooveel gui.st:ger is.
Op het oorlogsveld zijn mancben van 40 K.M.
geen zeldzaamheid voor Infanterie. Enkele malen
worden zij wel uitges'rtkt tot 50 h CO K.M.
(marech. op A'jel). Het voorcttrift op den
velddietst noemt een marset van 25 K.M.
voor Iiifai.ttrip, normaal.
Eeisbezwaar en Eedsgevaar.
Vraagstukken die op oplossing wachten,
mogen langer of korttr tijd op d«n achter
grond blijsen ; EU en dan treden zij
plotselir.g voor het voetlicht om de aandacht te
trekken niet alleen, doch ook den indruk
te vestigen dat er wat sedaan moet worden
om hunne oplossing te verhaasten.
Zoo ging het in de laatste week van
October met bet vraagstuk van'den eed.
Een fefci!*sold»at weigerde den eeu af te
leggen, wéigerd* *e voldoen aan de ceremo
nie om beide voorste vingers van de rech
terhand om hoog te steken en de formule
uit te spreken ; zoo waarlijk helpe mij Gf d
Almachtig. De man weid tengevolge van die
weigering achter slot gezet, en zijn gij ze'in?
was ook geeii digd toen de zaak opnieuw
voorkwam. Bij deze gelegenheid toch heeft de
jonge man zich bereid verklaard den eed af
te leggen en wel zooala hij zeide, uit eigen
beweging. En voorde Haagscherechtbank
heeft zich bet geval voorgedaan dat twee
Joodache vrouwen, die als getuigen in eer.e
strafzaak moesten gehoord worden, weiger
den om de twee voorste vingers van de
rechterhand op te steken, maar wel bereid
waren om den eed af te leggen onder het
opsteken van a vinger. E«n vinger om
hoog, achtten zij in overeenstemming met
haar godsdienst, twee vingers omhoog,
daarmede in strijd.
Welke de beteekenis is van de eedsceremo
nie om derec'nterhandge.-iloten te houden met
de twee voorste vingers omhoog, is mfen
ik tot op heden rog niet verklaard. Z'et
men er het fymbool in van de Heilige
Drievuldigheid zo >dat de langste vinger
op den Vader doelt, de kortere vingen op
den Zo:>p, en het overige gedeelte van de
band op den Heiligpn Geest dan is het
begrijpelijk dat een Jood die karakter heeft,
weigert aan deze ceremonie gevolg te geven,
immers de I.<n litische godsdienst bezit
het dogma der dru aigheid niet. Heeft deze
eedsceremonie in het geheel geen beteekenip,
laat de metschen dan vrij in het al of r.iet
opsteken der vinger». Dat de plechtigheid
aaogecomen dat deze gedwongen
fraaiigheid een plechtigheid is er door ver
hoogd wordt, is toch alleen waar in
materialisiiechea zin; van «eestverhefflng ge
tuigt deze vingerverheffiag wel allerminst.
Materialistisch genomen duiden de twee
voorste vingers van de rechterhand, omhoog
gestoken in de rechtzaal, iemand aan
die zweert. Men zou kunnen zeggen : in die
vingers hebben wij het zichtbare teeken
van den eeddoener gelijk men in de eeds
formule het hoorbare teeken bezit.
Dat zichtbare teekea is echter een
willekeurig teeken, een teeken dat noch met
den «raëlietischen noch met den
Christelijken godsdienst iets te maken heeft, en
daardoor al dadelijk bewijst dat de eed
voor de helft en van zijn zichtbaren kant
beschouwd, geen godsdienstige plechtigheid
is. De zichtbare zijde van den eed dankt
hij dan ook alleen aan de rechterlijke macht.
De rechters schrijven u dat opsteken der
beide vingers voor. Of zij zoo ze vastge
groeid zijn, zooals bij enkele menschen
het geval is, voor n vinger gelden weet
ik niet, ook niet hoe zij den eed moeten
afleggen die een rechterhand missen. Wel
mag hier nog eens herinnerd worden op
wilKe eene zonderlinge wijze wiilen de
minister van Justitie mr. A. E. J. Mod
derman, de gedwongen twee vinger-opsteking
verdedigde. Hij verklaarde namelijk te
meenen, »dat het stelsel van vrije keuze tot
allerlei ongerijmdheden zou leiden, zoodat
de een b.v. zijn vinger, de andere zijn hand,
een derde zijn arm of been opsteekt, mis
schien wel zijn tong uitsteekt, als hij dat als
zijn wyze vau eedaflaggen aangeeft."
Daargelaten dergelijke acrobatenkunsten
die ttoor de gedwongen vingeropsteking
ztker worden voorkomen, da,n rest toch
nog de vraag: moet een Christen die een
pruik draagt deze afietten als hij zweeit
immers hij moet naar de wijze van zijn gods
dienst dit met ongedekten hoofde doen
en behoeft een Isrsëliet met een pruik,
zijn hoed niet op te zetten, immers door
zun pruik zweert hij reeds met gedekten
hoofde ? ...
Gaan wij v»m de zichtbare tot de hoor
bare zijde van den eed over, dan worden
wij gesteld voor de formule: »Zno waarlijk
helpe mij God Almachtig". Het woord
»helpe" heeft in dezen met hulp in den zin
van bijstand niets te maken. Ware het zoo,
de meineedigen zouden de schuld te allen
tijde op God kunnen werpen en zeggen:
God heeft ons niet geholpen bij 't waarheid
spreken, en zoodoende kwamen wij er toe
om te liegen. Voor deze verontschu digiisg
bestaat echter geen enkele grond, daar het
woordje «helpe" hier gelijk staat met
?straffe" of «verdoeme". Een vijf en veertig
jaar geleden bestonden de vervloeking:
»God verdoeme m\j" en »God help me"
dan ook nog naast elkatdtr. Ik heb ah
kind nog twee htereii gekenJ van welke
de een als bijnaam had «Jan goddoome",
en da auder »God help me", omdut zij
voortdurend op deze manier vloekten.
Da eedaformule »ioo waarlijk helpa mij
Gjd Almachtig", beteekent dan ook alleen
dit: als ik onwaarheid spreek dan moge
de Almachtige G )d mij werkelijk straffen.
Ook in dez n xin trouwens een vrij zon
derlinge formule die hierop neerkomt: dat
het schepst l wel zoo goed is om aan zijn
Schepper toe te t taan hen» eene kasiydiug
toe te dienen, wanneer genoemd «chepsel
zijn woord niet houdt.
Is de eed8i.fl gging f ene godsdienstige
plechtigheid, en beslaat er in Nedeilacd gods
dienstvrijheid, dan mag niemand van
regeeringswege tot den eed gedwangen worden.
Is ds eed geen gorisdit* isiige plechtigheid,
zoodat de i.aam >God" Liets hetetkent,
zoowat neerkomt op de gedachtelooze
uitwjraak: God vreet het niemand we«t hef;
dan wordt ieder religieus mensch door den
eedsdwang _tevens gadwongeii den naam
»God'' te misbruiken.
Hoe ook bi schou vvd, dus, is geheele afschaf
fing van den eed noodig of teruggang
naar een staatsgodsdienst met ter zijde
stelling van godsdienstvrijheid.
Ein jurist van onverdachte
anti-revolutionaire richting, jhr. mr. O. Q. van
Swiuderen, schreef reeds voor twicug jaar.
»De eed is eei e godsdienstige handeling,
waartoe de Staat niet dwingen mag.
»leder, die op ware vrijheid prijs stelt,
moet dan ook ten diepste betreuren, dat
de eeddwang in de negentiende eeuw nog
verdedigers vindt; hij moet niet aarzelen
het met den meesten nadruk uit te spreken,
dat hij gewetensvrijheid in den ruims-ten
zin voor allen even goed, als voor zich
zei ven verlargt."
Van het huidige Christelijke Ministerie is
in dezen niets te verwachten omdat het Chri
stelijk is in Bqbelschen en kerkelijken zin.
Van _ Katholieke zijde t«ch zoowel als van
Calvinisii che ziide, beroept men zich op
teksten uit het Oude- en het Nieuwe Tes
tament om den eed niet in gevaar te bren
gen en te behouden, terwijl deze teksten
dan tevens dienst doen om het woord van
Jezus «zweert in het gtheel niet" van zijn
krscht te berooven.
Maar Bijbel en Christendom daargelaten,
en in het oog gehouden dat de rnorierne
Staat godsdienstloos moet zijn zal
godsdienstvrijheid geen ijdele klank zijn; dan is en
blijft de geheele afschaffing van den eed
slechts een kwestie van tijd. Oüomstooteljjk
staat toch vast dat eedsdwang samenhangt
met godsdienstdwang.
J. A- HELPER SESBRUGGER
Am s t., 11 Nov. 1902.
Teleurstelling.
De Standaard schreef in haar No. van
24 November:
»Dat de B :(recgener9als teleurgesteld van het
contueut naar E! geland terugkeerden, behoeft
thans niet metr g. fluisttid te worder.
Nederland heeft huu verpachting niet be
schaamd. Wat hier te lande deze drie jaren voor
de Zuid-Afrikaansche zaak op allerlei manier
geifförd is, beloopt eeu som die m n noemen mag.
t, Maar wat te zeggen van wat Belgiëofferde ?
Wat te oordeelen over de onbeduidende bedragen,
die in gro ti Staten als Duitschland en Frank
rijk werden bijeengebracht ?
Voe'stoots geven we toe, dat zoo een
ooj;enblik de verwachting grko sterd waa, dat deze
collecte de drie hond r.l en meer nu'joen zou
opbrengen, die de generaals als miiiiinum van
het benooiigde in hua manifest aar^aven, zij
zich van den staat van zaken een verkeerd denk
beeld hadden gevormd.
Dat kon niet.
*ün over zulk een som de besch!kkirg te
krijgen, had van meet af en uitsluiteid op het
aingaaa van een l yputheeaire leen ing moeten
zijn aangestuurd
Maar ook al hadlen ze slechts hope gekoe
sterd, om v o M den eersten nood een tiental
mijoenen op te zamelin, dan nog was de uit
komst van bun toclit m België, Frankrijk en
Duitschland bnter teleurstellend; en we verstaan
het, wat zulk een tekurs'eün g zijn moest voor
mannen, die zoo zwarte tllende aanschouwd
hadden, en met zoo uitouiidig entcous asme door
tienduizenden wi r ten begroet.
»De Wti's vroegtijdig ht engaan staat hiermede
stellig in verbaud; en dat zeifs stemmiig en
gezondheid hieronder leed, is alleszins
verstaanbaar.
»Gelukkif, dat ons Hnd hieraan geen- schuld
heeft.
Althans niet wat de vrije litfdegaven betrtfr.
»Te diep ech'er moeten ock wij de zaak niet
indenken. Dau toch is er aile oorzaak de hand
ock ia eigen boezem te steken.
Waar blijft de stoomvaartlijn van Nederland
op Zuid-A'rika? Waar schuilen de mannen van
de haute finance, die de lypoth'caire leeuug op
t< uw zeiten 'i Wat deed de Zuid- Mnkaatsche
Vereeniging, aan wie bij het uitbreken van den
oorlog een nieuw mantoat van vertrouwen was
gegeven? Wat boorde men v»a po^i gen, door
onze Nijverheid aangewend ooi m Zuid-A'nka
vasten voet te vtrkrijgeii?
»Zoovetl vragen, zoovetl tegenvallers!"
Het zij ons vergund nog een paar vragen
aan de bovenstaanden toe te voegen. En.
wel dezen: Wat deed de Nederlandsche
Pers om er voor te zorgen, dat de zoo
diep-treurige houding vau de Nedeil.
Zuid-Afr. Vereeniging onmogelijk werd
gemaakt ?
Heeft men ons en enkele anderen
niet alleen laten staan praten, toen de
tijd tot handelen drong?
Op hoe onverantwoordelijke wijs heeft
de Pers en het spijt ons het te moeten
getuigen de Pers tot zelfs de Standaard,
die n is in den geloove met de Boeren
de Heeren gespaard Wormser incluis
op wier daden de natie wachtten ?
Wie heeft het uitgesproken en er op
aangedrongen, dat de Zuid Afr. Vereeni
ging aan welke »een nieuw mandaat van
vertrouwen was gegeven1' een internationale
organisatie op touw zou zetten, iets, waar
toe niemand eer dan zij was verplicht?
De haute flnance, de handel en de
nijverheid men kan ze voorloopig buiten
bespreking houden ; van deze drie mach
ten heeft men immers nooit iets anders
tegemoet mogen zien dau het becijferen
van winst en men kan het hun niet
eens kwalijk nemen, daar zijn zij haute
ftnance, handel en nijverheid voor; zoo is
de aard van hun bedrijf.
Maar ook uit deze kringen kwamen, gelijk
uit de overigen, de «vrije liefdegaven."
Waartoe zou men dan juist van hen meer
dan van ons allen vragen ?
Het treuiige van de zaak is, dat wij
Nederlanders, in ons nationaliteitsgevoel
en anti Engelsche gezindheid, ons twee
;i drie jaar hebben verkwikt aan het
bloedig drama, waarvan eiken dag iets te
aanschouwen werd gegeven ; en dat toen
het scherm eindelijk voor goed viel, zelfs
de harten van hen, die officieel in deze
de vertegenwoordigers van ons volk waren
de Zuid-Afr. Vereeniging en de Pers
te koud waren, om tot de krachtigste
inspaniing te drijven.
Laat ons dese les uit die wreedste aller
histories van den modernen tijd putten.
Ze komt nog wel eens te pas.
President Roosevelt na de ver
kiezingen.
Voor de achtenvijftigste maal sinds de
invoering der Grondwet, zijn de burgers
di r Vereen igde Staten opgeroepen ter ver
kiezing van hunne vertegenwoordigers.
Het Representantenhuis, welks ledental
tengevolge van de laatste volkstelling moest
worden vermeei^ierr1, zal nu 380 in plaats
van 357 leden tellen. Deze vermeerdering
ia hoofdzakelijk het gevolg van de krach
tige ontwikkeling der Staten in het Westen
en in het Zuidwesten der groote republiek.
Het aantal leden van den Senaat is, zoo
als men weet, onafhankelijk van het be
volkingscijfer der afzonderlijke Staten. Elke
Staat vaardigt 2 leden af, zoowel Idaho
met 171,000 als New-York met 7,200,000
inwoners. Van de 90 Senaatsleden moeten
er in Maart van het volgende jaar 30 af
treder ; daar bij de November verkiezingen
ook de lichamen zijn samengesteld, die de
Senatoren benoemen, kan men zich thans
vrij wel een voorstelling maken van het
geheele Congres, dat 380 + 00, dus 470
leden zal tellen.
Vóór de verkiezingen bezaten de Repu
blikeinen in den Senaat eene meerderheid
van 20 stemmen, in het
Representantenhuis eene van 38 stemmen. Eene ingrij
pende wijziging heeft de samenstelling van
het Representantenhuis niet ondergaan.
Maar toch kan men zeggen, dat de uitslag
der verkiezingen eene schitterende over
winning is geweest voor president
Roosevelt, en diens herkiezing als president ia
1904 heeft verzekerd.
De republikeimche partij was, vijftig
jaren geleden, een wakker kampioen voor
de afschaffing der slavernij en de hand
having der Unie. Hare roemrijke herinne
ringen behooren thans grootendeels tot
het verleden ; zij is de partij geworden van
de tariefwetten, van het protectionisme,
van de coalitie der grocte kapitalistische
belangen. De geldmannen beheerschen
haar volkomen. President Mac Kinley,
wiens naam aan het protectionistisch tarief
verbonden was, trachtte, kort voor den op
hem gepleegden noodlotligen aanslag, zich
aan dien druk te ontworstelen, en bepleitte
in zijne rede te Buffalo het beginsel der
reciprociteit, dat tot wijziging der tarief
wetgeving zou moeten leiden. De
republikeinsehe partij heeft geweigerd naar
den raad van Mac Kiriky te luisteren;
evenmin heeft zij tot dusver toegegeven
aan den drang van Roosevelt, om aan
Cuba recht te laten wedervarMj. Roose
velt was reeds geruimen tijd, m de oogen
van de leiders der republikeinen, een ge
vaarlijk man, om zijn onafhankelijkheid
en zijn doortastendheid. Door hem tot
vice-president te laten verkiezen en hem
daarmede de gelegen h 'it ie benemen, om
zijne denkbeelden te ver»ezenlijken, meen
den die leiders, hem onschadelijk te hebben
gemaakt. De onverwachte dood van Mac
Kinley, wiens plaats volgens de constitutie,
zonder nadere verkiezing, door den vice pre
sident Roosevelt moest worden ingenomen,
heeft een dikke streep door hun rekening
gemaakt.
Roosevelt heeft zich niet gebogen onder
het partij juk. Hij gelooft niet *an de
onaantastbaarheid der tarief-wetgeving; hij
wil de trusts onder contióle vanden Staat
brengen; hij erkent aet goed recht der
arbeidersorganÏBatiën tegenover de coalitie
van het kapitaal. »Het was" zoo schreef
dezer dagen de correspondent van het
Berliner Tageblatt uit New-York »ieta
nieuws en iets gewaagds, dat hij, zonder
door de eigenaars der mijnen uitgenoodigd
te zijn, als hoofd van den Staat in den
kolen-strike tusschenbeiden kwam. Indien
zijn ingrijpen geen resultaat had gehad,
dan zou dit natuurlijk aan zijn prestige
afbreuk hebben gedaan en aan zijne partij
de nederlaag hebben bez'orgd. Maar daar
hij de weerbarstige kolen magnaten werke
lijk wist te dwingen, aan zijne
tusschenkomst toe te geven, heeft hij eene popu
lariteit verkregen, zoonls vóór hem alleen
Washington en Lincoln bezaten, die de
republiek door haar meest critieke perioden
heen hielpen. Klaarblijkelijk staan de
Vereenigde Staten tegenover eene
moeielijkheid, die zoo diep in hun bestaan ingrijpt,
als eertijds de onafhankelijksoorlog tegen
Engeland of de handhavir g der nationale
eenheid tegen de slavenhouders van het
Zuiden. De sociale quaestie zal weldra
ernstige hervormingen eischen, om de
massa's op den duur belang te doen hebben
bij het voortbestaan der republiek; ge
schiede dit niet, dan dreigt het gevaar, dat
trust magnaten en demagogische avontu
riers elkander de heerschappij bestrijden,
en zoo de burgerlijke vrijheid haren onder
gang doen tegemoet gaan."
De Temps omschreef den toestand vóór
de verkiezingen in de volgende woorden:
»Aan het hoofd van een versleten,
gecompromitteerde, in discrediet gekomen
partij, een populair, invloedrijk president,
wiens crediet in de eerste plaats samenhing
met de onaf hankelijkheH, welke hij had
getoond tegenover de partij, die gemeend
had, hem tot haar werktuig te kunnen
maken.... Eene nederlaag van de repu
blikeinen zou den president niet raken
en zijne kansen op herkiezing in 1904
slechts weinig verminderen; eene over
winning van de partij zou zijn autoriteit
en zijn kansen op herkiezing boven allen
twijfel hebben verheven."
Zeer opmerkelijk ia uet, dat de demo
craten, als opposit' V ? tij, in hunne ver
kiezingsreden de p ' iiek van Roosevelt
in meer dan n opzicht prezen vooral
waar het zijn tusschenkomst in den
ko'.enstnke betrof terwijl de republikeinen,
waar zij zich van hunne zaak niet zeker
voelden, zich vastklampten aan de popu
laire persoonlijkheid van den president.
Hoe Roosevelt den strijd legen de
overheersching der trvsls zal aanbinden, heeft
hij nog niet gezegd. Wél, dat hij voor die
taak niet zal terugdeinzen. »Wij (de regee
ring) hebben de macht om vraagstukken
op ie lossen als dat van e^ne behoorlijke
conti óle over industrieele combinaties, en
wij zullen ook den weg vinden, om tot
die oplossing te komen.
Alles wijst er op, dat de president bij
dit streven door eene machtige strooming
van de openbare meeuing zal worden
gesteund.
in fle HMfflstaü,
De beoefening der kamermuziek taeft in den
laatst t n tijd een buitengewoon grooten o m var g
aangenomen.
Eer'yds waren de kamermuiieknitvoeringen
van Toonkunst, met medewerking van de heeren