De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 30 november pagina 2

30 november 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1327 gen aan te brengen alle aanbeveling ver dient. Ia het slotartikel nog enkele beschou wingen over de vestingbegrooting. * * Indiëverloren. L Het valt dikwijls bard, de waarheid te boorfp. Meer dan ooit te voren doorleven kleine mogendheden een bangen tijd, waarin hun volksbestaan bedreigd wordt door de Hydra van het Imperialisme. Vooral die rijkjes, welke in hunne kolonies een lokaas hebben voor het veelhoofdig monster. * * * Het terrein waarop om de. beslissing van ons volksbestaan zal gettreden worden, moeten wij niet zoeken in het Europeeeche Nederland, maar op hét Bchoone Java. Wie de overweldiger zijn zal, die ons in Aziëaan zal randen, valt moeilijk te voor spellen; doch wél kan men met zekerheid vaststellen, dat hij komen zal met een over macht, waartegenover wij, met onze tegen woordige middelen zooals ze zijn (en niet zooals zij wezen kunnen), slechts een matige tegenkracht kunnen plaatsen. Dit aan te toonen zal het doel zijn van ons opstel. Voorop stellen wij echter, dat bet onze bedoeling niet is met ons betoog een aanval te doen op leger, vloot of civiele regeering in Indië. Wij zijn overtuigd, dat n officieren n ambtenaren, ieder in hun kring hun plicht doen. De ongunstige toe stand, zooals bij is, moeten we aannemen ak een slechte erfenis. * * De krachten, waarmede een toekomstige veroveraar van Nederlandsch Indiëte reke nen heeft zijn: vloot, leger en bevolking. Laten wij elk dezer krachten afzonderlijk beschouwen. Vloot. De vloot in ruimen zin genomen die bij een eventueel vijandig optreden van buiten, in de Indische wateren aanwezig ia, kunnen we gevoeglijk verdeelen in: a de oorlogsmarine; b de gouvernementsmarine; e de koopvaardijschepen. Dat de onder b en c genoemde vaar tuigen geen deel kunnen nemen aan directe oorlogshandelingen, behoeft geen nader betoog. Weliswaar zijn op enkele schepen der G. M. (o. a. Dog, rak enz.) kanonnetje?, die heel goed zijn om een inlandschen smokkelaar in den grond te boren, maar raiuurlijk nul en van geener waarde in het artillerie-duel ter zee. Echter zullen zij goede diensten kunnen bewijzen door troepen en materiaal der buitenbezittingen als 't mogelijk is naar Java te tranpporteeren (wij gaan van de logische veronderstelling uit dat de hoofd verdediging op Java plaats zal hebber). Daarna zullen lij zich moeten terugtrekken in onze groote havens. Best dus alleen nog de oorlogsmarine van nabij te beschouwen. Dere bestaat wederom uit bet Auxiliair Eskader en de Ii-disch militaire marine. De 1. M. M. heeft schepen, welke speciaal gebouwd zijn voor den Indtschen dienst, d. w. z. tmokkelhatdel te weren, hier en daar een karopong te tuchtigen enz. Aan gezien de flottielje vaartuigen geen pantsering hebben (alleen de Sumatra is e>n pantserdekkorvel), zullen zij weinig presteeren tegen een vijand, die met gepant serde kruisers en zware slagschepen aan komt zetten. Het Auxiliair Eskader telt naas-t een tweetal pantserschepen nog 3 a 4 pantserdek vaartuigen en een paar oude houten fregatten, die alken als opleidingsschip dieren. Met dit bescheiden smaldeel zal Indiëzich moeten verdedigen tegen een vijand, die ongetwijfeld als voorste echelon een eskader zal zenden, dat 3 d 4 maal sterker is. Met hoeveel respect we ook bezield zijn voor de flickheid onzer zeejanijes, g«looven wij, dat de rol van onze Indische Marine bij het uitbreken van een grooten oorlog zeer bescheiden en ongeveer als volgt aijn «tl: Ie het verkennen der vijandelijke vloot. 2e het terugtrekken in onze havens onder befcherming der kustbatterijen. 3s het afstaan van geschut en perso neel aan het landleger. Dit laatste zou voor het leger, naast een aanwinst van voortreffelijke vuurmonden een vermeerdering zijn van pl.m. 2500 earopeesche «o pl.m. 800 inlandsche matro zen ; een groote steun dus. Wellicht dwakn wij geheel en al in onze beechouwirg omtrent de actie der vloot; onte maritieme kennis is te gering om iets anders dan «en «veronderstelling ' te durven geve»; maar toch schijnt het gevaar groot, dat het -einde zal zij n, dat de vloot werkeloos ligt en daarom het land leger hare goede diensten tal verkenen, Leger. Alvorens het leger in zijn wapens af zonderlijk te beschouwen, zullen wij eerst het geheel de revue laten passeeren. Uit verschillende landaarden samengesteld is het noodig zij het dan ook zetr be knopt deze laatste n voor a na te gaan. Aanvangende met de Amboineezen, waarvan wij uit A'jeh aangename her inneringen hebben, qualificeeren wij deze Eoldat n als pittige kereltjes, met vele goede militaireeigenschappen. Nervositeit is echter bij hen niet uitgesloten en daarom ver onderstellen wij panieken die zelfs bij de allerbeste troepen voorkomen bij hen in de toekomst geen zeldzaamheid. Laten wij echter het beste hopen van onze »Ambonmeters" en hen hoog hou 'ei als trouwe onderdanen van onze geëerbiedigde Koningin. De enkele afstammelingen van het Afrikaansche ras, die nog in de lodische gelederen dienen, stellen wij, wat ge vechtswaarde aangaat met de Amboi neezen gelijk. Tegenover enkele Javanen-vereerders staat het meerendeel der officieren met hun meening, dat de Javaan niet voldoet aan de matigste eischen van een slechts middelmatig goed soldaat. Eerstgenoemden beweren, dat het gebrek . aan taalkennis bij c fficieren oorzaak is, dat deze laatsten riet genoeg uit den Javaan weten te halen. Niet te loochenen valt het, dat taalkennis een factor is in deze kwestie, maar desondanks blijft onze overtuiging dat het moeilijk is veel te halen, waar weinig of niets aanwezig is. Het zcu ons niet moeilijk vallen, ter bevestiging van onze meening, een aantal goed gemotiveerde redenen bij te brengen, welke bewijsstukken zouden zijn, dat op het pbysiek en moreel van den Javaan ?te veel valt af te dingen dan dat hij ook maar eventjes voldoen kan aan zeer matig gestelde eischen van soldaat. Doch dit zou ons te ver voeron en daarmede zouden wij niets bereiken, want de Javaan kan niet gemist worden in het Indische leger. Immers om financieële redenen is een koloniaal leger, uit Europeanen alleen be staande, bijna niet mogelijk. De bezwaren aan voldoende aanvulling verbanden zouden enorm zijn. Onze weinig gunstige meening omtrent den Javaan als soldaat kunnen wij als volgt in getallen uitdrukken : Kies uit iedere compagnie van pi. m. 160 man de 30 allerbeste Javanen uit en zend de overigen naar huis om padi te planten. Voeg van de vier compagnieën van een bataljon die keurbenden bijeen en ge hebt een zwakke compagnie van middelmatig goede soldaten! M. a. w. 45 van de in ons leger dienende Javanen deugen niet voor het handwerk. Het Europeegche element onder de sol daten van de Indische arnjéa, doet in gevechtswaarde niet onder voor de beste troepen in Europa; d. w. z. de gezonde soldaat, die nog fiiet geleden heeft, van het klimaat. Wij zouden de Europeanen gevoeglijk kunnen onderver leelen in: Hollanders, Vreemdelingen (Duitschers, Zwitsers, Bel gen, Oostenrijkers, Luxemburger),en Indo's. Onder de uit Europa afkomstige eoldaten zijn er velen, die schipbreuk gele.len hebben op de zee van het sociale leven ; vau hen kan men niet zeggen, dat zij direct van moeders borst komen; neen, het zijn sgare'1 jongens, met eenige ondervinding en dik wijls wat onverschillig. Dit laatste maakt hen in het garnizoen moeilijk te regeeren, doch vermindert hun geschiktheid als veldsoldaat niet. De Indo's staan pbysiek hooger dan de Europeaan. Aan de lichaamskracht van dezen laatste, paren zij de lenigheid en het gestel van den Inlander. Was hun karakter in overeenstemming met het pby siek, dan kon men zich geen beter soldaat voor de tropen wenschen. Doch op het moreel valt heel wat af te dingen. Enkele gunstige uitzonderingen ter zijde gesteld, kan men zeggen, dat in den sinjo het slechte van den Europeaan vereecigd is met het slechte van den lulander, terwijl de goede eigenschappen van beide rassen schitteren door afwezigheid. Op onze goode opinie omtrent de ge vechtswaarde van den echten Europeaan moeten wij echter een domper plaatsen. De geheel andere omstandigheden namelijk, waaronder de Europeaan in ladie geplaatst wordt, verminderen spoedig zijn waarde als veldsoldaat. De betrekkelijk zware kracbtsinspanning 1), onder een afmattend klimaat en de veranderde v< eiiingswijze werken ongunstig op zijn lichaam en doen zijn ausdauer in betrekkelijk korten tijd geringer worden. De Soendaneezen stellen wij iets hooger dan de Javanen ; de enkele Madureezen, Niassers en Tunoreesen, verdwijnen door hun gering aantal geheel in het Javaansch element en kunnen daarom moeielijk af zonderlijk beschouwd worden. Dit wat de rassen betreft. Alvorens na te gaan, welke de toestand zijn zal als de oorlog met het buitenland werkelijkheid is, zullen wij eerst zien in welke omstandigheden het leger zich thans bevindt. (Wordt vervolgt.) 1) Het is mi*sc''ien niet algrmefn bekend, dat in Indjëondir i l'e standen dtr Europetsche bevolkiig hard gewerkt wordt; niet h.tt minst in Let leger. De diensten in htt vredesgarn zoen zijn even zwaar, zoo niet zwaardtr dan in Hol land, waar het klimaat zooveel gui.st:ger is. Op het oorlogsveld zijn mancben van 40 K.M. geen zeldzaamheid voor Infanterie. Enkele malen worden zij wel uitges'rtkt tot 50 h CO K.M. (marech. op A'jel). Het voorcttrift op den velddietst noemt een marset van 25 K.M. voor Iiifai.ttrip, normaal. Eeisbezwaar en Eedsgevaar. Vraagstukken die op oplossing wachten, mogen langer of korttr tijd op d«n achter grond blijsen ; EU en dan treden zij plotselir.g voor het voetlicht om de aandacht te trekken niet alleen, doch ook den indruk te vestigen dat er wat sedaan moet worden om hunne oplossing te verhaasten. Zoo ging het in de laatste week van October met bet vraagstuk van'den eed. Een fefci!*sold»at weigerde den eeu af te leggen, wéigerd* *e voldoen aan de ceremo nie om beide voorste vingers van de rech terhand om hoog te steken en de formule uit te spreken ; zoo waarlijk helpe mij Gf d Almachtig. De man weid tengevolge van die weigering achter slot gezet, en zijn gij ze'in? was ook geeii digd toen de zaak opnieuw voorkwam. Bij deze gelegenheid toch heeft de jonge man zich bereid verklaard den eed af te leggen en wel zooala hij zeide, uit eigen beweging. En voorde Haagscherechtbank heeft zich bet geval voorgedaan dat twee Joodache vrouwen, die als getuigen in eer.e strafzaak moesten gehoord worden, weiger den om de twee voorste vingers van de rechterhand op te steken, maar wel bereid waren om den eed af te leggen onder het opsteken van a vinger. E«n vinger om hoog, achtten zij in overeenstemming met haar godsdienst, twee vingers omhoog, daarmede in strijd. Welke de beteekenis is van de eedsceremo nie om derec'nterhandge.-iloten te houden met de twee voorste vingers omhoog, is mfen ik tot op heden rog niet verklaard. Z'et men er het fymbool in van de Heilige Drievuldigheid zo >dat de langste vinger op den Vader doelt, de kortere vingen op den Zo:>p, en het overige gedeelte van de band op den Heiligpn Geest dan is het begrijpelijk dat een Jood die karakter heeft, weigert aan deze ceremonie gevolg te geven, immers de I.<n litische godsdienst bezit het dogma der dru aigheid niet. Heeft deze eedsceremonie in het geheel geen beteekenip, laat de metschen dan vrij in het al of r.iet opsteken der vinger». Dat de plechtigheid aaogecomen dat deze gedwongen fraaiigheid een plechtigheid is er door ver hoogd wordt, is toch alleen waar in materialisiiechea zin; van «eestverhefflng ge tuigt deze vingerverheffiag wel allerminst. Materialistisch genomen duiden de twee voorste vingers van de rechterhand, omhoog gestoken in de rechtzaal, iemand aan die zweert. Men zou kunnen zeggen : in die vingers hebben wij het zichtbare teeken van den eeddoener gelijk men in de eeds formule het hoorbare teeken bezit. Dat zichtbare teekea is echter een willekeurig teeken, een teeken dat noch met den «raëlietischen noch met den Christelijken godsdienst iets te maken heeft, en daardoor al dadelijk bewijst dat de eed voor de helft en van zijn zichtbaren kant beschouwd, geen godsdienstige plechtigheid is. De zichtbare zijde van den eed dankt hij dan ook alleen aan de rechterlijke macht. De rechters schrijven u dat opsteken der beide vingers voor. Of zij zoo ze vastge groeid zijn, zooals bij enkele menschen het geval is, voor n vinger gelden weet ik niet, ook niet hoe zij den eed moeten afleggen die een rechterhand missen. Wel mag hier nog eens herinnerd worden op wilKe eene zonderlinge wijze wiilen de minister van Justitie mr. A. E. J. Mod derman, de gedwongen twee vinger-opsteking verdedigde. Hij verklaarde namelijk te meenen, »dat het stelsel van vrije keuze tot allerlei ongerijmdheden zou leiden, zoodat de een b.v. zijn vinger, de andere zijn hand, een derde zijn arm of been opsteekt, mis schien wel zijn tong uitsteekt, als hij dat als zijn wyze vau eedaflaggen aangeeft." Daargelaten dergelijke acrobatenkunsten die ttoor de gedwongen vingeropsteking ztker worden voorkomen, da,n rest toch nog de vraag: moet een Christen die een pruik draagt deze afietten als hij zweeit immers hij moet naar de wijze van zijn gods dienst dit met ongedekten hoofde doen en behoeft een Isrsëliet met een pruik, zijn hoed niet op te zetten, immers door zun pruik zweert hij reeds met gedekten hoofde ? ... Gaan wij v»m de zichtbare tot de hoor bare zijde van den eed over, dan worden wij gesteld voor de formule: »Zno waarlijk helpe mij God Almachtig". Het woord »helpe" heeft in dezen met hulp in den zin van bijstand niets te maken. Ware het zoo, de meineedigen zouden de schuld te allen tijde op God kunnen werpen en zeggen: God heeft ons niet geholpen bij 't waarheid spreken, en zoodoende kwamen wij er toe om te liegen. Voor deze verontschu digiisg bestaat echter geen enkele grond, daar het woordje «helpe" hier gelijk staat met ?straffe" of «verdoeme". Een vijf en veertig jaar geleden bestonden de vervloeking: »God verdoeme m\j" en »God help me" dan ook nog naast elkatdtr. Ik heb ah kind nog twee htereii gekenJ van welke de een als bijnaam had «Jan goddoome", en da auder »God help me", omdut zij voortdurend op deze manier vloekten. Da eedaformule »ioo waarlijk helpa mij Gjd Almachtig", beteekent dan ook alleen dit: als ik onwaarheid spreek dan moge de Almachtige G )d mij werkelijk straffen. Ook in dez n xin trouwens een vrij zon derlinge formule die hierop neerkomt: dat het schepst l wel zoo goed is om aan zijn Schepper toe te t taan hen» eene kasiydiug toe te dienen, wanneer genoemd «chepsel zijn woord niet houdt. Is de eed8i.fl gging f ene godsdienstige plechtigheid, en beslaat er in Nedeilacd gods dienstvrijheid, dan mag niemand van regeeringswege tot den eed gedwangen worden. Is ds eed geen gorisdit* isiige plechtigheid, zoodat de i.aam >God" Liets hetetkent, zoowat neerkomt op de gedachtelooze uitwjraak: God vreet het niemand we«t hef; dan wordt ieder religieus mensch door den eedsdwang _tevens gadwongeii den naam »God'' te misbruiken. Hoe ook bi schou vvd, dus, is geheele afschaf fing van den eed noodig of teruggang naar een staatsgodsdienst met ter zijde stelling van godsdienstvrijheid. Ein jurist van onverdachte anti-revolutionaire richting, jhr. mr. O. Q. van Swiuderen, schreef reeds voor twicug jaar. »De eed is eei e godsdienstige handeling, waartoe de Staat niet dwingen mag. »leder, die op ware vrijheid prijs stelt, moet dan ook ten diepste betreuren, dat de eeddwang in de negentiende eeuw nog verdedigers vindt; hij moet niet aarzelen het met den meesten nadruk uit te spreken, dat hij gewetensvrijheid in den ruims-ten zin voor allen even goed, als voor zich zei ven verlargt." Van het huidige Christelijke Ministerie is in dezen niets te verwachten omdat het Chri stelijk is in Bqbelschen en kerkelijken zin. Van _ Katholieke zijde t«ch zoowel als van Calvinisii che ziide, beroept men zich op teksten uit het Oude- en het Nieuwe Tes tament om den eed niet in gevaar te bren gen en te behouden, terwijl deze teksten dan tevens dienst doen om het woord van Jezus «zweert in het gtheel niet" van zijn krscht te berooven. Maar Bijbel en Christendom daargelaten, en in het oog gehouden dat de rnorierne Staat godsdienstloos moet zijn zal godsdienstvrijheid geen ijdele klank zijn; dan is en blijft de geheele afschaffing van den eed slechts een kwestie van tijd. Oüomstooteljjk staat toch vast dat eedsdwang samenhangt met godsdienstdwang. J. A- HELPER SESBRUGGER Am s t., 11 Nov. 1902. Teleurstelling. De Standaard schreef in haar No. van 24 November: »Dat de B :(recgener9als teleurgesteld van het contueut naar E! geland terugkeerden, behoeft thans niet metr g. fluisttid te worder. Nederland heeft huu verpachting niet be schaamd. Wat hier te lande deze drie jaren voor de Zuid-Afrikaansche zaak op allerlei manier geifförd is, beloopt eeu som die m n noemen mag. t, Maar wat te zeggen van wat Belgiëofferde ? Wat te oordeelen over de onbeduidende bedragen, die in gro ti Staten als Duitschland en Frank rijk werden bijeengebracht ? Voe'stoots geven we toe, dat zoo een ooj;enblik de verwachting grko sterd waa, dat deze collecte de drie hond r.l en meer nu'joen zou opbrengen, die de generaals als miiiiinum van het benooiigde in hua manifest aar^aven, zij zich van den staat van zaken een verkeerd denk beeld hadden gevormd. Dat kon niet. *ün over zulk een som de besch!kkirg te krijgen, had van meet af en uitsluiteid op het aingaaa van een l yputheeaire leen ing moeten zijn aangestuurd Maar ook al hadlen ze slechts hope gekoe sterd, om v o M den eersten nood een tiental mijoenen op te zamelin, dan nog was de uit komst van bun toclit m België, Frankrijk en Duitschland bnter teleurstellend; en we verstaan het, wat zulk een tekurs'eün g zijn moest voor mannen, die zoo zwarte tllende aanschouwd hadden, en met zoo uitouiidig entcous asme door tienduizenden wi r ten begroet. »De Wti's vroegtijdig ht engaan staat hiermede stellig in verbaud; en dat zeifs stemmiig en gezondheid hieronder leed, is alleszins verstaanbaar. »Gelukkif, dat ons Hnd hieraan geen- schuld heeft. Althans niet wat de vrije litfdegaven betrtfr. »Te diep ech'er moeten ock wij de zaak niet indenken. Dau toch is er aile oorzaak de hand ock ia eigen boezem te steken. Waar blijft de stoomvaartlijn van Nederland op Zuid-A'rika? Waar schuilen de mannen van de haute finance, die de lypoth'caire leeuug op t< uw zeiten 'i Wat deed de Zuid- Mnkaatsche Vereeniging, aan wie bij het uitbreken van den oorlog een nieuw mantoat van vertrouwen was gegeven? Wat boorde men v»a po^i gen, door onze Nijverheid aangewend ooi m Zuid-A'nka vasten voet te vtrkrijgeii? »Zoovetl vragen, zoovetl tegenvallers!" Het zij ons vergund nog een paar vragen aan de bovenstaanden toe te voegen. En. wel dezen: Wat deed de Nederlandsche Pers om er voor te zorgen, dat de zoo diep-treurige houding vau de Nedeil. Zuid-Afr. Vereeniging onmogelijk werd gemaakt ? Heeft men ons en enkele anderen niet alleen laten staan praten, toen de tijd tot handelen drong? Op hoe onverantwoordelijke wijs heeft de Pers en het spijt ons het te moeten getuigen de Pers tot zelfs de Standaard, die n is in den geloove met de Boeren de Heeren gespaard Wormser incluis op wier daden de natie wachtten ? Wie heeft het uitgesproken en er op aangedrongen, dat de Zuid Afr. Vereeni ging aan welke »een nieuw mandaat van vertrouwen was gegeven1' een internationale organisatie op touw zou zetten, iets, waar toe niemand eer dan zij was verplicht? De haute flnance, de handel en de nijverheid men kan ze voorloopig buiten bespreking houden ; van deze drie mach ten heeft men immers nooit iets anders tegemoet mogen zien dau het becijferen van winst en men kan het hun niet eens kwalijk nemen, daar zijn zij haute ftnance, handel en nijverheid voor; zoo is de aard van hun bedrijf. Maar ook uit deze kringen kwamen, gelijk uit de overigen, de «vrije liefdegaven." Waartoe zou men dan juist van hen meer dan van ons allen vragen ? Het treuiige van de zaak is, dat wij Nederlanders, in ons nationaliteitsgevoel en anti Engelsche gezindheid, ons twee ;i drie jaar hebben verkwikt aan het bloedig drama, waarvan eiken dag iets te aanschouwen werd gegeven ; en dat toen het scherm eindelijk voor goed viel, zelfs de harten van hen, die officieel in deze de vertegenwoordigers van ons volk waren de Zuid-Afr. Vereeniging en de Pers te koud waren, om tot de krachtigste inspaniing te drijven. Laat ons dese les uit die wreedste aller histories van den modernen tijd putten. Ze komt nog wel eens te pas. President Roosevelt na de ver kiezingen. Voor de achtenvijftigste maal sinds de invoering der Grondwet, zijn de burgers di r Vereen igde Staten opgeroepen ter ver kiezing van hunne vertegenwoordigers. Het Representantenhuis, welks ledental tengevolge van de laatste volkstelling moest worden vermeei^ierr1, zal nu 380 in plaats van 357 leden tellen. Deze vermeerdering ia hoofdzakelijk het gevolg van de krach tige ontwikkeling der Staten in het Westen en in het Zuidwesten der groote republiek. Het aantal leden van den Senaat is, zoo als men weet, onafhankelijk van het be volkingscijfer der afzonderlijke Staten. Elke Staat vaardigt 2 leden af, zoowel Idaho met 171,000 als New-York met 7,200,000 inwoners. Van de 90 Senaatsleden moeten er in Maart van het volgende jaar 30 af treder ; daar bij de November verkiezingen ook de lichamen zijn samengesteld, die de Senatoren benoemen, kan men zich thans vrij wel een voorstelling maken van het geheele Congres, dat 380 + 00, dus 470 leden zal tellen. Vóór de verkiezingen bezaten de Repu blikeinen in den Senaat eene meerderheid van 20 stemmen, in het Representantenhuis eene van 38 stemmen. Eene ingrij pende wijziging heeft de samenstelling van het Representantenhuis niet ondergaan. Maar toch kan men zeggen, dat de uitslag der verkiezingen eene schitterende over winning is geweest voor president Roosevelt, en diens herkiezing als president ia 1904 heeft verzekerd. De republikeimche partij was, vijftig jaren geleden, een wakker kampioen voor de afschaffing der slavernij en de hand having der Unie. Hare roemrijke herinne ringen behooren thans grootendeels tot het verleden ; zij is de partij geworden van de tariefwetten, van het protectionisme, van de coalitie der grocte kapitalistische belangen. De geldmannen beheerschen haar volkomen. President Mac Kinley, wiens naam aan het protectionistisch tarief verbonden was, trachtte, kort voor den op hem gepleegden noodlotligen aanslag, zich aan dien druk te ontworstelen, en bepleitte in zijne rede te Buffalo het beginsel der reciprociteit, dat tot wijziging der tarief wetgeving zou moeten leiden. De republikeinsehe partij heeft geweigerd naar den raad van Mac Kiriky te luisteren; evenmin heeft zij tot dusver toegegeven aan den drang van Roosevelt, om aan Cuba recht te laten wedervarMj. Roose velt was reeds geruimen tijd, m de oogen van de leiders der republikeinen, een ge vaarlijk man, om zijn onafhankelijkheid en zijn doortastendheid. Door hem tot vice-president te laten verkiezen en hem daarmede de gelegen h 'it ie benemen, om zijne denkbeelden te ver»ezenlijken, meen den die leiders, hem onschadelijk te hebben gemaakt. De onverwachte dood van Mac Kinley, wiens plaats volgens de constitutie, zonder nadere verkiezing, door den vice pre sident Roosevelt moest worden ingenomen, heeft een dikke streep door hun rekening gemaakt. Roosevelt heeft zich niet gebogen onder het partij juk. Hij gelooft niet *an de onaantastbaarheid der tarief-wetgeving; hij wil de trusts onder contióle vanden Staat brengen; hij erkent aet goed recht der arbeidersorganÏBatiën tegenover de coalitie van het kapitaal. »Het was" zoo schreef dezer dagen de correspondent van het Berliner Tageblatt uit New-York »ieta nieuws en iets gewaagds, dat hij, zonder door de eigenaars der mijnen uitgenoodigd te zijn, als hoofd van den Staat in den kolen-strike tusschenbeiden kwam. Indien zijn ingrijpen geen resultaat had gehad, dan zou dit natuurlijk aan zijn prestige afbreuk hebben gedaan en aan zijne partij de nederlaag hebben bez'orgd. Maar daar hij de weerbarstige kolen magnaten werke lijk wist te dwingen, aan zijne tusschenkomst toe te geven, heeft hij eene popu lariteit verkregen, zoonls vóór hem alleen Washington en Lincoln bezaten, die de republiek door haar meest critieke perioden heen hielpen. Klaarblijkelijk staan de Vereenigde Staten tegenover eene moeielijkheid, die zoo diep in hun bestaan ingrijpt, als eertijds de onafhankelijksoorlog tegen Engeland of de handhavir g der nationale eenheid tegen de slavenhouders van het Zuiden. De sociale quaestie zal weldra ernstige hervormingen eischen, om de massa's op den duur belang te doen hebben bij het voortbestaan der republiek; ge schiede dit niet, dan dreigt het gevaar, dat trust magnaten en demagogische avontu riers elkander de heerschappij bestrijden, en zoo de burgerlijke vrijheid haren onder gang doen tegemoet gaan." De Temps omschreef den toestand vóór de verkiezingen in de volgende woorden: »Aan het hoofd van een versleten, gecompromitteerde, in discrediet gekomen partij, een populair, invloedrijk president, wiens crediet in de eerste plaats samenhing met de onaf hankelijkheH, welke hij had getoond tegenover de partij, die gemeend had, hem tot haar werktuig te kunnen maken.... Eene nederlaag van de repu blikeinen zou den president niet raken en zijne kansen op herkiezing in 1904 slechts weinig verminderen; eene over winning van de partij zou zijn autoriteit en zijn kansen op herkiezing boven allen twijfel hebben verheven." Zeer opmerkelijk ia uet, dat de demo craten, als opposit' V ? tij, in hunne ver kiezingsreden de p ' iiek van Roosevelt in meer dan n opzicht prezen vooral waar het zijn tusschenkomst in den ko'.enstnke betrof terwijl de republikeinen, waar zij zich van hunne zaak niet zeker voelden, zich vastklampten aan de popu laire persoonlijkheid van den president. Hoe Roosevelt den strijd legen de overheersching der trvsls zal aanbinden, heeft hij nog niet gezegd. Wél, dat hij voor die taak niet zal terugdeinzen. »Wij (de regee ring) hebben de macht om vraagstukken op ie lossen als dat van e^ne behoorlijke conti óle over industrieele combinaties, en wij zullen ook den weg vinden, om tot die oplossing te komen. Alles wijst er op, dat de president bij dit streven door eene machtige strooming van de openbare meeuing zal worden gesteund. in fle HMfflstaü, De beoefening der kamermuziek taeft in den laatst t n tijd een buitengewoon grooten o m var g aangenomen. Eer'yds waren de kamermuiieknitvoeringen van Toonkunst, met medewerking van de heeren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl