De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 30 november pagina 7

30 november 1902 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1327 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. IJ VEELHEID. Jaraansche kopergriet- en smeedknnst. De tentoonstelling te Batavia van inlandsche kunstnijverheid, in Juni 1902 gehouden door de afdeeling »NederlandschIndië" van de Vereeniging Oost en West, heeft heel wat pennen in beweging gebracht. I. Muurbord en waterkaraf. De hoofdleider van die tentoonstelling was de controleur J. E. Jasper. Die onvermoei bare man had de zich altijd min of meer schuil houdende Javaansche kunst opgezocht, had in desa's rondgezworven, inlandsche kunstenaars en kunstnij veren aan den arbeid gezienj [zich met hen onderhouden, groote ethnologen 'n welkome gelegenheid om den Indischen meneer eens op de vingers te tikken en met eigen boekengeleerdheid te pronken. Zeker, er viel wat aan te mer ken op de kunstbe schouwingenvanden heer Jasper. Z'n ken nis, spaarzaam ver kregen in rustuurtjes na ambtelijke be zigheden, is nog jong en ongeordend. Hij is geen artist en z'n kijk op het Javaansche kunst wezen is nog wat naïef. Maar ook de Hollandsche betwe ters zjjn geen artisten. Hun kennis is opgeduikeld uit boe ken en voorwerpen uit musea, is dus te eenenmale onvol doende. Buitendien hebben ze de kunst niet in actie gezien, 'n voorrecht, dat den blik machtig kan verhelderen. Met hun beperkte museawijsheid bouwen ze eindelooze kunststelsels op. En wat daarbuiten valt, wel, >das ist nicht absolut, wissen Sie". Hun malle woorden zijn legio. Heusch, van den heer Jasper valt in zake inlandsche kunst meer op te steken dan van de absolute kamertjes geleerden in Holland, die nooit in Indi zijn'geweest en geen artist zijn. Nog andere stemmen hebben gekrijscht kan het tot draden trekken en deze draden bewerken tot allerlei lofwerk. Men kan er dunne platen van maken en er dan II. Wajang-lamp in den vorm van den woudvogel Garoedo. belangstelling in hun werk getoond, hen zelfs met geld bijgestaan. Zoo had hij zich 'n schat van kennis vergaard, welke moei zaam verkregen kennis hij aan anderen mededeelde zoowel door middel van het gesproken als van het geschreven woord. Van de tentoonstelling zelve was hij de beweegkracht. Te allen tijde stond hij in de bres. HU deed dit en deed dut, alles III. Wajang-lamp in den vorm van de Goenoengan. even volijverig. Z'n krachten waren overal, kónden zich niet concentreeren; ze ver snipperden. Daarom deed hij weieens on verstandig en zei hij weieens 'n mal woord. Dat was voor 'n paar Hollandsche kamertjes tegen de tentoonstellingen van inlandsche kunstnijverheid in Indiè. Stel u voor, dat door die tentoonstellingen de afzet van inlandsche kunstprodukten sterk werd be vorderd, vooral ten aanzien van gebruiks voorwerpen waar moest het dan heen met de tallooze prullen, die dagelijks van het moederland naar de koloniën worden j +rogch jjy acnt ze uitgevoerd? Ze zou we d'r hier immers mee op gescheept zitte! Waarom belanghebbende industrieelen herauten uitzonden om de aankondiging te doen, dat die tentoonstel lingen nergens toe dienen. Waarachtig, Holland is een klein land, niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats in den letter- i lijken zin van het woord. Intusschen groeit de inlandsche kunst tengevolge van genoemde tentoonstelling , langzaam nog, schuchter en vol schroom, maar met 'n onvernietigbare levenskracht, die zich breed kan uitslaan, zoodra er zich de lang verbeide man mede bemoeit, die Indiëkent n artist is. De kundige heer Roufiaer heeft 'n technisch-artistiek onder zoek in Indiënaar de inlandsche kunst aanbevolen. Dat idee is uitstekend, en de regeering, die 't bewerkstelligde, zou aller dank verdienen. Maar dat men er in 's hemels naam geen kamertjeegeleerde, geen compi lator mee belaste! Liever nog'n controleur dan 'n museum-wijze. De eerste heef t alleen maar wat aan te leeren om althans technisch deskundige te worden, de laatste heeft aan te leeren n af te leeren. lo sono il Prologo, hierboven. Genoemde tentoonstelling was er voor namelijk een van metaalwerk. En verreweg de grootste plaats daarvan besloegen de koperen voorwerpen. Wat kan men met koper doen? Men IV. Goenoengan met drie armluchters. versieringsfiguren op uitkloppen. Men kan het, in smeltenden toestand, bij hooge temperatuur emailleeren. Ten slotte kan men het oppervlak bewerken met den beitel of met de etsnaald, en het polijsten. Het draadwerk of de tiligraan-kunst wordt in Indiëslechts beoefend door de goud- en zilversmeden ter Sumatra's West kust. Het emailleeren is 'n kunst, die de inlanders niet verstaan. De etskunst is hun onbekend; aan 'n scheikundig kunstprocédé, waarbij bovendien het bewerkte voorwerp niet het eigenlijke kunstprodukt is, zqn zvj nog lang niet toe. Rest: polijsten, draven en ciseleeren, waartoe de kopergieten smeedkunst in Indiëzich bepaalt. Wie weten wil, hoe en met welke werk tuigen de Javaan giet, smeedt, polijst, drjjft en ciseleert, leze hetgeen o.a. de heeren De Does, L. Th. Mayer, P. F. Abell en J. E. Jasper daarover hebben geschreven. Hij zal dan tot z'n groote verrassing ont waren, dat de werktuigen, waarmee de Javaan z'n voorwerpen van kunst ver vaardigt, uitermate primitief zijn. Tot recht begrip van de Javaansche kunst dien ik er de aandacht op te vesti gen, dat de Javaan in 't algemeen slechts kunstgevoel en geen kunstbegrip heeft. Hq denkt nooit over kunst op zichzelve na. l Omdat kuust en leven hem geen afzon- j derlijke dingen zijn, maar 'n aleenheid vormen. Niet dat hij zich door bespiegeling j bewust is van die aleenheid, want hierover gaan z'n gedachten nooit; doch hij weet niet van scheiding tusschen kunst en leven. Het Westersch wanbegrip, dat aesthetiek 'n apart hokje behoort te hebben, is hem vreemd. De Javaansche kunstenaar voelt zich dan ook volstrekt niet hooger staan dan z'n landgenooten, die niet aan kunst doen. Z'n artisticiteit voelt mj daarom nooit heftig, hevig, wel intiem. Ze maakt hem gelukkig, nimmer n vertolking te zijn stelt 'n muurbord en 'n gendi (waterkaraf) voor. Duidelijk wordt men gewaar, dat de vervaardiger 'n meesterlijke techniek heeft. De wajang-figareu zijn fijn en toch krachtig van belijning. Wie de leeren wajang-poppen kent, ziet onmiddellijk,hoe soepel en gracelijk de figuren op het harde metaal zijn aangebracht. De geheele bewerking wijst op 'n gevoelig oog voor lijnenharmonie, op 'n groot illustratief vermogen en op 'n geoefende hand. Maar... wat doet het Nederlandsche wapen mal te mid den van de Oostersche figuren op het muur bord. De Ja vaansche helden in 'n rondedans met Hollandsche leeu wen ! De combinatie is bespottelijk. On zuiver is ook, op de gendi, »Soerabaia" ia Latijnsche karakters. Voor 't naast geloof ik, dat de inlandsche kunstenaar die voorwerpen heeft afgeleverd op bestelling van Europeesche zijde. Uit zichzelf zal de Javaan wel niet op zoo'n zot mixlum compositum komen. Voor het Fransche »Je maintiendrai" der Hollanders, z'n overheerschers, voelt h\j niemendal, of het moest antipathie wezen. Doch de lijd van de gezamenlijke gevoelens zijner land genooten, die zich door hem uiten. Daarom is de Javaansche kunst nooit individueel. Door den vasteren toets van het individu kan de eene kunstenaar tech nisch volmaakter arbeid leveren dan de andere het kunstbegrip staat er echter buiten. Deze afwezigheid van 'n bepaalde schoonheidsleer heeft haar bekoring: de Javaansche artist is vrij van aanstellerij. Maar ze heeft ook haar gevaren: doordat de kunstenaar zich niet individueel uit spreekt, komt z'n kunst, die dus eigenlijk volkskunst is, spoedig tot verval, zoodra het artistiek gevoel van het volk verslapt. Deze verslapping kan tweeërlei oorzaak heb ben: eerstens het gebrek aan voortbrenging als terugslag van de geringe kans op afzet; ten tweede de ontaarding als gevolg van de opdringerige inmenging van Westersche stijlmotieven. Die verwestering sit venia verbo heeft plaats gehad en vindt nu nog gestadig plaats. De kans op afzet van de inlandsche kunstvoorwerpen is nog altijd gering. Is het wonder, dat de Javaansche kunst sinds lang kwijnende is ? Behoeft het betoog, dat tentoonstellingen veel goeds kunnen uit richten, mits de leiding daarvan berust bij een of meer arlisten, die Indiëkennen ? 'n Staaltje van Westersche inmenging ziet men op nevenstaande af beelding I. Ze van reigers, strandvogels dus, met de opgehaalde visschen. Voorts is er weinig verstandelijk inzicht in het plaatsen van luchters op vogelkoppen. Op afbeelding V ziet men 'n sirihrdooa met toebehooren, benevens 'n paar kwispedoors. Bij het volle, rijke ciseleerwerk steekt het armzalige, ongeproportionneerde VI. Kwispedoor. haan-motief als dekselvat sterk af. Dat haan-motief wordt bij sirih-stellen veelvul dig gebezigd, 'n Verklaring weet ik er niet voor. Afbeelding VI vertoont 'n pronkstuk van 'n kwispedoor, 'h vorstelijk spuwpotje. De figuren zijn streng in stijl en meesterlijk V. Sirih-doos met toebehooren en kwispedoors. zame Indiër verzet zich geenszins tegen dergelijke opgaven. Hij is daarvoor niet individueel genoeg. Welk gevaar er schuilt in de uitvoering van soortgelijk bestellingswerk, kan men nagaan, als men weet, dat het aantal Europeesche kunstbarbaren in Indiëschrikbarend groot is. Uitteraard. De afbeeldingen II en III daarentegen geven types weer van onvervalschte Ja vaansche kunst, 't Zijn wajang-lampen (blèntjong); een in den vorm van den gekroonden woudvogel garoedo, met gespreide vleugels en geheven staart; de andere, keurig a jour bewerkt, in den vorm van de goenoengan. De garoedo is de geheiligde vogel met wonderlijke eigenschappen, die in de mythische verhalen van de Bharatajoeddha voorkomt. De goenoengan is 'n peervormig tooneelrequisiet, dat,naar gelang der oogenblikkelijke behoefte, dienst doet als voorstelling van gebergte (goenoeng = berg), van 'n legerkamp, van 'n bosch, enz. Dat zijn echt Oostersche kunstvoort brengselen, zonder vreemde stijlmotieven. Daar zit, om met Bacine te spreken, de goedige, naïeve »pompe oriëntale" in, vooral in de goenoengan fantastisch fraai van lijnenteekening. Wemeling van lijnen, doch in zoo konsekwent volgehouden stijl, dat ze volstrekt niet barok wordt. Ingewikkeld heid zonder banale grilligheid. Iets als 'n teer dandysme van zwierige festonnatie. Echt, ofschoon minder fraai van vormen, is ook de andere goenoengan, op afbeelding IV, met de drie armluchters. Dat de aan de plantenwereld ontleende ornamentiek (bloem-, blad- en stengelversieringen) onder broken wordt door de voorstelling van vliegende, vogels is, hoewel de behandeling grof is te noemen, niet onredelijk. Maar redeloos is het aanbrengen, benedenaan, l van behandeling. En de vorm is zeer sier lijk. Het is, zou ik zeggen, niet mogelijk in dat genre hooger te stijgen. Belangwek kend, ofschoon misschien eigenlijk buiten de kunst staande, is het feit, dat men, het kwispedoor omkeerende, 'n fraai voetstuk voor 'n bloempot krijgt. Misschien, want bij de vervaardiging heeft stellig het idee voorgezeten om beide gebruiksdoeleinden VIL Kan en bloempot] e. in hetzelfde voorwerp te vereenigen. En kortzichtig zou het zjjn, dat idee a priori onder de rubriek kunstenmaker^ te rang schikken.. »JLe génie s' lance vers les resultats" is 'n uitspraak van Bolste, die menige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl