Historisch Archief 1877-1940
Na 1328
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
o u w B; u N
T.
De Nieuwe Beurs te Amsterdam.
II.
Het algemeen gevoel voor schoonheid.
Uit de wijze waarop wij in het vorig stuk
over de publieke opinie spraken, zo a allicht
de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt,
dat we weinig waarde hechten aan het
gevoelen van het Algemeen over de waarde
van eenig kunstwerk. Dit is echter niet
het geval. We hebben integendeel een vast
geloof in het oorspronkelijk kunstgevoel
van ieder normaal individu, zelfs van den
minst ontwikkelde. Zelfs geloven wa dat
dit gevoel den mensch ingeboren is, dat het
een eigenschap is van zijn natuur, een
onvergankelijke eigenschap, hoe diep soms
ook verborgen.
Dat het gevoel voor schoonheid eene
eigenschap is van de menschelijke natuur
bljjkt ten dui lelijkst uit bet werk van de
meest primitieve en barbaarsche volken.
Alles toch wat door deze volkeren wordt
voortgebracht bezit zonder uitzondering de
eigenschappen van schoonheid. Het is
schoon gelijk alles wat door onbewuste
wezens wordt voortgebracht. Het is schoon
en zuiver, on vermengd, gelijk de schelp
die zich het schaaldier bouwt op den bo iem
der zee, schoon als de zeskante cellen die
zich de bijen bouwen, schoon als het on
vergelijkelijke glakkenhuis, schoon ala alles
wat onbewust het leve a ondergaat en door
de schoonheid van dat léven-zelve is door
trokken.
Daar echter de menschelijke ontwikkeling
een geleidelijke evolutie is van ondergaan
tot doen, van geleid worden tot
zdfbeheersching.van onbewustheid tot bewustheid,
spreekt het van zelf, dat alles wat in dit
overgangestadium wordt voortgebracht het
kenmerk van het weifelachtige en onstand
vastige, het tweeslachtige zal dragen; en
wel, doordat de mensch zelf zich dan in
de schommeling van het onovertuigde, het
onzekere bevindt.
Dit is oorzaak van de zoo verschillen ie
inzichten in het leven en zijn be teeken is,
de oorzaak van de onvolmaaktheid op ieder
gebied, gelijk van het zoo uiteenloopend
oordeel in onderlinge appreciatie wat betreft
de menschelijke werkzaamheid.
Zoolang we in dit stadium zijn, zullen
onze oorspronkelijke gevoelens voor schoon
heid (ons schoonheidainstinkt zouden we
bijna zeggen) door allerlei overwegingen j
en verstandelijke redeneeringen op den
achtergrond worden gedrongen.
Doch, gelijk onze oorspronkelijke natuur
onverwoestbaar is, hoe teruggedrongen ook
soms in de diepste echuilhoeken van ons
wezen; zoo ook is onze oorspronkelijke
schoonheidsgevoel onvernietigbaar, en zoo
ook behouden we de macht, het steeds weer
in onze beste oogen blikken op te roepen.
't Gaat met het oordeelen van Kunst
werken gelijk het gaat met het oordeelen
over menechen onderling. Meestal gaat
men af op den indruk van het oogenblik.
Niet dat deze indruk steeds onjuist zal
zijn; integendeel l de eerste indruk is de
oorspronkelijkste en daardoor veelal de
beste. Om echter van de juistheid en onfeil
baarheid van dezen eersten indruk over
tuigd te zijn, moet men den oorsprong ervan
kennen, en instaat zij a na te gaan of zij
niet door onzuivere stem mingen of beweeg
redenen is vertroebeld.
Niets is droefgeestiger dan de wijze
waarop geoordeeld wordt als- gevolg van
een oogen bliksstemming.
Het gaat met kunstwerken als
metmenschen; zij bezitten verschillende en vaak
zeer uiteenloopende eigenschappen; en dat
maakt juist oordeelen zoo moeilijk. Het
gaat met menschen en kunstwerken als met
diamanten: ofschoon 'n geheel, een Eenheid,
vertoonen zij verschillende facetten. En
slechts deze facetten nemen we waar. Valt
er veel licht op den steen dan schijnt hij
licht en schitterend; minder licht, en hij
schijnt rood en gloeiend met een trilling
van een geheimzinnig blauw. Nóg minder
licht, en hij brandt als een stip in de duis
ternis, als de laatste flikkering van een
stervend oog .. ? Daarom schatten kenners
diamanten niet naar het toevallig licht dat
erop valt, maar naar hun gehalte, hun
innerlijke waarde.
Over kunstwerken gelijk over menschen
uit het verleden, wordt billijker geoordeeld
dan over die van het heden. Zij staan
buiten het bewegen van den tijd, men be
schouwt hen zonder hartstocht. Ztj bijten
niet. EQ daarom is de overledene steeds
'n braaf mensch, hij spreekt niet meer,
Alleen het verleden omdat het passief is.
wordt zonder vooroordeel geoordeeld.
?Beidt uw tijd", als de tijd u bijt.
Afgescheiden nu van den hierboven
geschetsten, zeer juisten en volkomen
begrijpelijken drang naar overweging en rede
neering die juist oordeelen over kunstwer
ken zoo moeilijk, doch niet onmogelijk,
maakt, zijn er minder verheven oorzaken
die ons oorspronkelijk inzicht en gevoel
voor schoonheid op den achtergrond drin
gen. Dit zijn de bepaalde vooroordeelen,
. de onbewust overgenomen en nageredeneerde
inzichten van anderen, de redelooze modes
en conventies, die hun oorsprong vinden
in het klakkeloos navolgen van «dege
nen die het weten kunnen". De invloed
van «degenen die het weten kunnen" is
genwoordig handschoenen dient aan te
hebben) een andere meening kunnen zijn
toegedaan ?
weer ertoe meewerkt, dat kunstenaars (zijn
het ook niet steeds de besten) vaak hun
naam te grabbel gooien door werk te leveren
<r:.,, ?,-,
onnoemelijk groot in dezen tijdivan over
weging en redeneering; hun onrijpe theo
rieën hebben ons, o zoo spoedig (zij het
ook tijdelijk) te vertroebelen oorspronkelijk
gevoel omfloerst, nog vóór we ons een eigen
inzicht vormen konden. Daarna is de mode
gekomen, die, ofschoon met tegenzin aan
vaard in onze jeugd, dit oorspronkelijk en
individueel gevoel voor schoonheid nog
meer heeft verschrompeld. Zoo zijn we
wezens geworden met hooge hoeden, wan
delende kleeren magazijnen, uitgeknipte
modeplaten. (Wat
een eenheid! wat
een gelijkheid;
maar van welk
soort!)
Doch dit alles
is het ergste niet.
Wat den
droevigsten invloed
heeft uitgeoefend,
is zeker wel »de
kritiek" geweest.
D. w. z. niet de
echte kritiek, de
kritiek die oor
deelt en over
weegt ; maar de
kritiek die slee ats
stemmingen en
indrukken geeft,
en die van oordeel
is, dat o?er kunst
niet geredeneerd
mag worden. De
kritiek die botweg
een oordeel uit
spreekt zonder
opgaaf van rede
nen. Het gevoel
van een menheer
>die of die", die,
waarom weet men
niet, veel in de
aesthetische melk
heeft te brokken.
Deze wijze van
doen heeft veel
bijgedragen tot
de verstomping
der schoon heids
zin bij zooge
naamd ontwik
kelden. Zij heeft
de
kunstbewondering, tot een
soort liefhebberij,
'n sport, 'n afwis
seling, 'n verpo
zing, 'n flirt ge
maakt; het heeft
het laatste grein
tje oorspronkelijk
gevoel en eigen
oordeel op den
achtergrond ge
drongen. A.ls zoo
iemand dat zegt
niet waar; hoe zou men dan zonder
gevaar van een boer te gelijken, in den
Tempel der kunst (waar men vooral
teDe voorgevel van de Nieuwe Beurs.
Deze manier van doen beeft zelfs tot l
gevolg gehad, dat velen meer naar de namen
der makers, dan naar de kunstwerken
zelven kijken. Let eens op: Veelal zal men
u eerst naar den [naam van den maker
van een of 'ander! kunstwerk vragen. >Van
wie is dat?'' Ea als men dan den naam
j van een of .andere beroemdheid heeft
gej noemd, laat ons zeggen van JanClaassen;
j dan hoort men antwoorden: Zoo, van Jan
Glaassen? O, maar dat is subliem! Wat
'n.kleur, wat 'n>orm, wat 'n lijn!
dat uitsluitend] teert op de onderteekening
van den naam!
Oef! - B
f Schrijver dezes eindigt de bespreking van
>de publieke opinie" met den wensen, dat
niemand zich knollen] voor citroenen late
verkoopen, ook door hem niet.
Een der drie deuren van den hoofdingang.
Wat een {knappe kerel is dielJan Claaesen
toch!
Welke wijze van oordeelen op haar beurt
UIL
- De
kunstwaarde
van de
Nieuwe Beurs.
Welke indruk
maakt dit gebouw
op den ernstigen
beschouwer ?
Dan dient al
dadelijk erkend,
dat die indruk
zeer verschillend
is. En wel, al
naar gelang van
de plaats van
waar men haar
beschouwt.
De voorzijde
van het gebouw
maakt een geheel
anderen indruk
dan, de zij- en
achterzijden. Be
zien van de voor
zijde (de zijde
naar den Dam
gekeerd) maakt
het gebouw on
miskenbaar een
trotschen en kla
ren indruk.
Moge men al
niet dweepen met
de vormenspraak
der onderdeelen
en een minder
stoere en sobere
détailleering heb
ben gewenscht,
het valt niet te
ontkennen dat,
van deze zijde als
geheel, het ge
bouw een gevoel
geeft van kracht
en standvastig
heid ; het staat,
het is ongezocht,
eenvoudig en na
tuurlijk.
Loopt men nu
verder de drukke
zijde van het
Damrak op, dan behoudt men dien in
druk, tot, verder gaande bij den achter
gevel, opeens deze indruk wordt verbroken.
Men weet niet wat men ziet, het klare
overzicht is verstoord, men ziet, als hei ware
een groepeering van gebouwen. Hooge en
lage gedeelten, van geheel verschillende
proportie. Zonder eenheid, zonder geestelijk
verband. Het schijnt als een vereeniging
van verschillende bouwwerken, geheel af
gescheiden van elkaar ontstaan en van
verschillende functie en bestemming. Vooral
is dit het geval, als men het gebouw uit
de verte, van af het Centraal station, beziet.
Verder gaande om het gebouw heen naar
de stille Damrak zijde, wordt deze indruk
van verstoorde eenheid wederom gedeeltelijk
opgeheven, doch daarvoor treedt een ander
en nog zonderlinger gevoel in de plaats.
Hier schijnt het namelijk, als ware een
oorspronkelijk regelmatig bouwwerk door
eene aardschuiving getroffen; waardoor de
eerst rechte en ongebroken lijn van het
gevelvlak verschoven werd en in verschil
lende richtingen verzet.
Deze uiteenloopende indrukken danken
hun ontstaan aan tweeerlei oorzaak.
Ten eerste aan den vorm zelve van het
terrein, dat scheef is. (Het] is achter veel
breeder dan voor.) Dit is de materieele
oorzaak van deze ongelijkmatigheid.
De tweede oorzaak vindt zijn grond in
de conceptie! van den architect zelf, die,
wat betreft het doen groeien tot eenheid
van de verschillende functies vervullende
deelen van zijn gebouw, gedeeltelijk heeft
gefaald.
Dat deze schee ve terrein vorm een groot
deel der schuld draagt, ligt voor de hand.
Wat scheef is toch, blijft scheef, dat is
onomstootelijk. Door het streven echter,
dit scheeve recht te doen schijnen is het
kwaad verergerd in stede verbeterd.
Door de afwisseling namelijk van scheve
en rechte gedeelten in den gevel stille
Damrak zijde is een zigzag lijn ontstaan,
een breuklijn dus, een lijn die, om het zoo
eens uit te .drukken, zich zelve vermoordt.
Wat men te doen heeft in zulk een geval,
heeft de architect van de Beurs ons in zijn
eigen werk geleerd, in zijn gebouw aan de
Raadhuisstraat tegenover de winkelgalerij
bijvoorbeeld. Daar heeft hij het scheve
terrein geaccepteerd zooals het was, en zijn
gebouw de lijn van dat terrein doen volgen.
Zoo deden trouwens alle vroegere bouw
meesters in de steden; de oude gebouwen
bewijzen dit ten duidelijkste. (Het spreekt
natuurlijk van zelf dat een recht grondvlak
beter is dan»een scheef, scheef is scheef.
Echter, zooals gezegd: met kunstmiddelen
dat weg te werken gaat niet; men dient
de dingen te geven zooals zij zijn ten
minste als men hen als zoodanig accep
teert ...)
Voerde het ons niet te ver, dan ware o ver
den vorm van het terrein waarop de Beurs
is gebouwd, zoowel als over de keuze ervan,
nog veel te zeggen. Moge het bovenstaande
echter volstaan. Het zij ons nog slechts
vergund op te merken : dat voor de oprich
ting van een, in alle deelen volmaakt
kunstwerk de grondslag ervan op de eerste
plaats regelmatig dient te zijn.
Een kunstwerk verkeert in dezelfde con
dities als een plant of eene vrucht Het
moet vry zijn en door niets gehinderd om
zich volkomen te kunnen ontwikkelen.
Het moet onbelemmerd kunnen groeien
volgens zijn bestemming en zijn aard
Anders vergroeit het; hoe goed de bedoe
ling en den opzet ervan ook zijn.
(Wordt vervolgd).
H. WALENKAMP.
"i" "Mi n in HUI mui n nu.
Het voor nitïoerw Weide ontwerp eener
Reionstrantsclie M te Arnliem.
De Remonstranteche gemeente te Arühem,
die in het volgend jaar haar zil reren feest zal
vieren, beeft reeds geruimen tijd den wensen
gekoesterd de Nutszaal, waarin zy thans bij
eenkomt, voor een eigen kerkgebouw te verlaten.
Een ruim terrein werd aangekocht, maar da
onderhandelingen met een architect leidden
niet tot het verkregen fan een ontwerp, dat
met de beschikbare middelen was uit te voeren.
Het Bestuur der Remonstrantscbe gemeente
besloot onder deze omstandigheden eenige
architecten uit te noodigen tot mededinging in
eene besloten prijsvraag, welker eerste be
kroonde met de uitvoering van zijn ontwerp
zou worden belast. De jury, bestaande uit de
beeren ds. H. L. Slotemaker en F. E. Ozinga
deze beide als leden van het kerkbestuur
A. Ie Comte, C. B. Posthumus Meyjes en G.
6. Versteeg, heeft zooalg te zijner tijd de
dagbladen reeds vermeldden van de acht inge
komen bekroond dat van den heer J. H. W.
Leliman, bouwkundig ingenieur te A-ngterdam.
Het aangewezen bouwterrein omringd zijnde
aan eene zijde door tuinen, aan de drie andere
door de achtergevels van weini; fraaie woningen,
was de grondgedachte van het bekroonde ont
werp om kerk en kostery waarin ook
katechiaatie- en kerkeraadskamer zoodanig
te combineeren, dat aan twee zijden bedoelde
woningen aan het oog werden onttrokken.
Langs de derde z\jde zullen zij mettertijd