De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 7 december pagina 7

7 december 1902 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1328 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. o u w B; u N T. De Nieuwe Beurs te Amsterdam. II. Het algemeen gevoel voor schoonheid. Uit de wijze waarop wij in het vorig stuk over de publieke opinie spraken, zo a allicht de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat we weinig waarde hechten aan het gevoelen van het Algemeen over de waarde van eenig kunstwerk. Dit is echter niet het geval. We hebben integendeel een vast geloof in het oorspronkelijk kunstgevoel van ieder normaal individu, zelfs van den minst ontwikkelde. Zelfs geloven wa dat dit gevoel den mensch ingeboren is, dat het een eigenschap is van zijn natuur, een onvergankelijke eigenschap, hoe diep soms ook verborgen. Dat het gevoel voor schoonheid eene eigenschap is van de menschelijke natuur bljjkt ten dui lelijkst uit bet werk van de meest primitieve en barbaarsche volken. Alles toch wat door deze volkeren wordt voortgebracht bezit zonder uitzondering de eigenschappen van schoonheid. Het is schoon gelijk alles wat door onbewuste wezens wordt voortgebracht. Het is schoon en zuiver, on vermengd, gelijk de schelp die zich het schaaldier bouwt op den bo iem der zee, schoon als de zeskante cellen die zich de bijen bouwen, schoon als het on vergelijkelijke glakkenhuis, schoon ala alles wat onbewust het leve a ondergaat en door de schoonheid van dat léven-zelve is door trokken. Daar echter de menschelijke ontwikkeling een geleidelijke evolutie is van ondergaan tot doen, van geleid worden tot zdfbeheersching.van onbewustheid tot bewustheid, spreekt het van zelf, dat alles wat in dit overgangestadium wordt voortgebracht het kenmerk van het weifelachtige en onstand vastige, het tweeslachtige zal dragen; en wel, doordat de mensch zelf zich dan in de schommeling van het onovertuigde, het onzekere bevindt. Dit is oorzaak van de zoo verschillen ie inzichten in het leven en zijn be teeken is, de oorzaak van de onvolmaaktheid op ieder gebied, gelijk van het zoo uiteenloopend oordeel in onderlinge appreciatie wat betreft de menschelijke werkzaamheid. Zoolang we in dit stadium zijn, zullen onze oorspronkelijke gevoelens voor schoon heid (ons schoonheidainstinkt zouden we bijna zeggen) door allerlei overwegingen j en verstandelijke redeneeringen op den achtergrond worden gedrongen. Doch, gelijk onze oorspronkelijke natuur onverwoestbaar is, hoe teruggedrongen ook soms in de diepste echuilhoeken van ons wezen; zoo ook is onze oorspronkelijke schoonheidsgevoel onvernietigbaar, en zoo ook behouden we de macht, het steeds weer in onze beste oogen blikken op te roepen. 't Gaat met het oordeelen van Kunst werken gelijk het gaat met het oordeelen over menechen onderling. Meestal gaat men af op den indruk van het oogenblik. Niet dat deze indruk steeds onjuist zal zijn; integendeel l de eerste indruk is de oorspronkelijkste en daardoor veelal de beste. Om echter van de juistheid en onfeil baarheid van dezen eersten indruk over tuigd te zijn, moet men den oorsprong ervan kennen, en instaat zij a na te gaan of zij niet door onzuivere stem mingen of beweeg redenen is vertroebeld. Niets is droefgeestiger dan de wijze waarop geoordeeld wordt als- gevolg van een oogen bliksstemming. Het gaat met kunstwerken als metmenschen; zij bezitten verschillende en vaak zeer uiteenloopende eigenschappen; en dat maakt juist oordeelen zoo moeilijk. Het gaat met menschen en kunstwerken als met diamanten: ofschoon 'n geheel, een Eenheid, vertoonen zij verschillende facetten. En slechts deze facetten nemen we waar. Valt er veel licht op den steen dan schijnt hij licht en schitterend; minder licht, en hij schijnt rood en gloeiend met een trilling van een geheimzinnig blauw. Nóg minder licht, en hij brandt als een stip in de duis ternis, als de laatste flikkering van een stervend oog .. ? Daarom schatten kenners diamanten niet naar het toevallig licht dat erop valt, maar naar hun gehalte, hun innerlijke waarde. Over kunstwerken gelijk over menschen uit het verleden, wordt billijker geoordeeld dan over die van het heden. Zij staan buiten het bewegen van den tijd, men be schouwt hen zonder hartstocht. Ztj bijten niet. EQ daarom is de overledene steeds 'n braaf mensch, hij spreekt niet meer, Alleen het verleden omdat het passief is. wordt zonder vooroordeel geoordeeld. ?Beidt uw tijd", als de tijd u bijt. Afgescheiden nu van den hierboven geschetsten, zeer juisten en volkomen begrijpelijken drang naar overweging en rede neering die juist oordeelen over kunstwer ken zoo moeilijk, doch niet onmogelijk, maakt, zijn er minder verheven oorzaken die ons oorspronkelijk inzicht en gevoel voor schoonheid op den achtergrond drin gen. Dit zijn de bepaalde vooroordeelen, . de onbewust overgenomen en nageredeneerde inzichten van anderen, de redelooze modes en conventies, die hun oorsprong vinden in het klakkeloos navolgen van «dege nen die het weten kunnen". De invloed van «degenen die het weten kunnen" is genwoordig handschoenen dient aan te hebben) een andere meening kunnen zijn toegedaan ? weer ertoe meewerkt, dat kunstenaars (zijn het ook niet steeds de besten) vaak hun naam te grabbel gooien door werk te leveren <r:.,, ?,-, onnoemelijk groot in dezen tijdivan over weging en redeneering; hun onrijpe theo rieën hebben ons, o zoo spoedig (zij het ook tijdelijk) te vertroebelen oorspronkelijk gevoel omfloerst, nog vóór we ons een eigen inzicht vormen konden. Daarna is de mode gekomen, die, ofschoon met tegenzin aan vaard in onze jeugd, dit oorspronkelijk en individueel gevoel voor schoonheid nog meer heeft verschrompeld. Zoo zijn we wezens geworden met hooge hoeden, wan delende kleeren magazijnen, uitgeknipte modeplaten. (Wat een eenheid! wat een gelijkheid; maar van welk soort!) Doch dit alles is het ergste niet. Wat den droevigsten invloed heeft uitgeoefend, is zeker wel »de kritiek" geweest. D. w. z. niet de echte kritiek, de kritiek die oor deelt en over weegt ; maar de kritiek die slee ats stemmingen en indrukken geeft, en die van oordeel is, dat o?er kunst niet geredeneerd mag worden. De kritiek die botweg een oordeel uit spreekt zonder opgaaf van rede nen. Het gevoel van een menheer >die of die", die, waarom weet men niet, veel in de aesthetische melk heeft te brokken. Deze wijze van doen heeft veel bijgedragen tot de verstomping der schoon heids zin bij zooge naamd ontwik kelden. Zij heeft de kunstbewondering, tot een soort liefhebberij, 'n sport, 'n afwis seling, 'n verpo zing, 'n flirt ge maakt; het heeft het laatste grein tje oorspronkelijk gevoel en eigen oordeel op den achtergrond ge drongen. A.ls zoo iemand dat zegt niet waar; hoe zou men dan zonder gevaar van een boer te gelijken, in den Tempel der kunst (waar men vooral teDe voorgevel van de Nieuwe Beurs. Deze manier van doen beeft zelfs tot l gevolg gehad, dat velen meer naar de namen der makers, dan naar de kunstwerken zelven kijken. Let eens op: Veelal zal men u eerst naar den [naam van den maker van een of 'ander! kunstwerk vragen. >Van wie is dat?'' Ea als men dan den naam j van een of .andere beroemdheid heeft gej noemd, laat ons zeggen van JanClaassen; j dan hoort men antwoorden: Zoo, van Jan Glaassen? O, maar dat is subliem! Wat 'n.kleur, wat 'n>orm, wat 'n lijn! dat uitsluitend] teert op de onderteekening van den naam! Oef! - B f Schrijver dezes eindigt de bespreking van >de publieke opinie" met den wensen, dat niemand zich knollen] voor citroenen late verkoopen, ook door hem niet. Een der drie deuren van den hoofdingang. Wat een {knappe kerel is dielJan Claaesen toch! Welke wijze van oordeelen op haar beurt UIL - De kunstwaarde van de Nieuwe Beurs. Welke indruk maakt dit gebouw op den ernstigen beschouwer ? Dan dient al dadelijk erkend, dat die indruk zeer verschillend is. En wel, al naar gelang van de plaats van waar men haar beschouwt. De voorzijde van het gebouw maakt een geheel anderen indruk dan, de zij- en achterzijden. Be zien van de voor zijde (de zijde naar den Dam gekeerd) maakt het gebouw on miskenbaar een trotschen en kla ren indruk. Moge men al niet dweepen met de vormenspraak der onderdeelen en een minder stoere en sobere détailleering heb ben gewenscht, het valt niet te ontkennen dat, van deze zijde als geheel, het ge bouw een gevoel geeft van kracht en standvastig heid ; het staat, het is ongezocht, eenvoudig en na tuurlijk. Loopt men nu verder de drukke zijde van het Damrak op, dan behoudt men dien in druk, tot, verder gaande bij den achter gevel, opeens deze indruk wordt verbroken. Men weet niet wat men ziet, het klare overzicht is verstoord, men ziet, als hei ware een groepeering van gebouwen. Hooge en lage gedeelten, van geheel verschillende proportie. Zonder eenheid, zonder geestelijk verband. Het schijnt als een vereeniging van verschillende bouwwerken, geheel af gescheiden van elkaar ontstaan en van verschillende functie en bestemming. Vooral is dit het geval, als men het gebouw uit de verte, van af het Centraal station, beziet. Verder gaande om het gebouw heen naar de stille Damrak zijde, wordt deze indruk van verstoorde eenheid wederom gedeeltelijk opgeheven, doch daarvoor treedt een ander en nog zonderlinger gevoel in de plaats. Hier schijnt het namelijk, als ware een oorspronkelijk regelmatig bouwwerk door eene aardschuiving getroffen; waardoor de eerst rechte en ongebroken lijn van het gevelvlak verschoven werd en in verschil lende richtingen verzet. Deze uiteenloopende indrukken danken hun ontstaan aan tweeerlei oorzaak. Ten eerste aan den vorm zelve van het terrein, dat scheef is. (Het] is achter veel breeder dan voor.) Dit is de materieele oorzaak van deze ongelijkmatigheid. De tweede oorzaak vindt zijn grond in de conceptie! van den architect zelf, die, wat betreft het doen groeien tot eenheid van de verschillende functies vervullende deelen van zijn gebouw, gedeeltelijk heeft gefaald. Dat deze schee ve terrein vorm een groot deel der schuld draagt, ligt voor de hand. Wat scheef is toch, blijft scheef, dat is onomstootelijk. Door het streven echter, dit scheeve recht te doen schijnen is het kwaad verergerd in stede verbeterd. Door de afwisseling namelijk van scheve en rechte gedeelten in den gevel stille Damrak zijde is een zigzag lijn ontstaan, een breuklijn dus, een lijn die, om het zoo eens uit te .drukken, zich zelve vermoordt. Wat men te doen heeft in zulk een geval, heeft de architect van de Beurs ons in zijn eigen werk geleerd, in zijn gebouw aan de Raadhuisstraat tegenover de winkelgalerij bijvoorbeeld. Daar heeft hij het scheve terrein geaccepteerd zooals het was, en zijn gebouw de lijn van dat terrein doen volgen. Zoo deden trouwens alle vroegere bouw meesters in de steden; de oude gebouwen bewijzen dit ten duidelijkste. (Het spreekt natuurlijk van zelf dat een recht grondvlak beter is dan»een scheef, scheef is scheef. Echter, zooals gezegd: met kunstmiddelen dat weg te werken gaat niet; men dient de dingen te geven zooals zij zijn ten minste als men hen als zoodanig accep teert ...) Voerde het ons niet te ver, dan ware o ver den vorm van het terrein waarop de Beurs is gebouwd, zoowel als over de keuze ervan, nog veel te zeggen. Moge het bovenstaande echter volstaan. Het zij ons nog slechts vergund op te merken : dat voor de oprich ting van een, in alle deelen volmaakt kunstwerk de grondslag ervan op de eerste plaats regelmatig dient te zijn. Een kunstwerk verkeert in dezelfde con dities als een plant of eene vrucht Het moet vry zijn en door niets gehinderd om zich volkomen te kunnen ontwikkelen. Het moet onbelemmerd kunnen groeien volgens zijn bestemming en zijn aard Anders vergroeit het; hoe goed de bedoe ling en den opzet ervan ook zijn. (Wordt vervolgd). H. WALENKAMP. "i" "Mi n in HUI mui n nu. Het voor nitïoerw Weide ontwerp eener Reionstrantsclie M te Arnliem. De Remonstranteche gemeente te Arühem, die in het volgend jaar haar zil reren feest zal vieren, beeft reeds geruimen tijd den wensen gekoesterd de Nutszaal, waarin zy thans bij eenkomt, voor een eigen kerkgebouw te verlaten. Een ruim terrein werd aangekocht, maar da onderhandelingen met een architect leidden niet tot het verkregen fan een ontwerp, dat met de beschikbare middelen was uit te voeren. Het Bestuur der Remonstrantscbe gemeente besloot onder deze omstandigheden eenige architecten uit te noodigen tot mededinging in eene besloten prijsvraag, welker eerste be kroonde met de uitvoering van zijn ontwerp zou worden belast. De jury, bestaande uit de beeren ds. H. L. Slotemaker en F. E. Ozinga deze beide als leden van het kerkbestuur A. Ie Comte, C. B. Posthumus Meyjes en G. 6. Versteeg, heeft zooalg te zijner tijd de dagbladen reeds vermeldden van de acht inge komen bekroond dat van den heer J. H. W. Leliman, bouwkundig ingenieur te A-ngterdam. Het aangewezen bouwterrein omringd zijnde aan eene zijde door tuinen, aan de drie andere door de achtergevels van weini; fraaie woningen, was de grondgedachte van het bekroonde ont werp om kerk en kostery waarin ook katechiaatie- en kerkeraadskamer zoodanig te combineeren, dat aan twee zijden bedoelde woningen aan het oog werden onttrokken. Langs de derde z\jde zullen zij mettertijd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl