De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 14 december pagina 4

14 december 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

"H. ?" DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1329 ft 't geven, dat ik zoo heel veel bizonders toch niét bereikt heb, in November komt hij luide getuigen van mijn werk met lofprij zende uitdrukkingen. 1 Houd maar bij u, zwijntje, vosje, grie zelige moeras-kikker, wat meent ge wel u in November te hebben betoond, een profeet" nu of ditmaal meer een genie"? houd maar bij u, ik beu van uw honig niet gediend. Ik wil niet geprezen zijn uit denzelfden mond, die mijn grootste en beste kamera den hoont. '?Zijt gij waarlijk zoo vreeselijk bang ge worden toen ge in October den klauw van een, die naar uw meening zoo goed als dood was, plotseling weerom zaagt en wel zeer in uw nabijheid?" Het zou vruchteloos zijn, Van Eeden zijne verkeerdheid duidelijk te maken. Hoe kan uien het wezen der schijnheiligheid, der schijn-recht-uitheid" vaststellen niet alleen, maar den betrokkene, wiens kern uit valschen schijn bestaat, dat duidelijk maken ? Hij beweerde, in verontwaardiging of in ironie, niet ijdel te zijn, maar de ijdelheid schuilt juist in de vooraf aanwezige en volstrekt on betwijfel d blijkende meening, dat de vraag belangrijk zou zijn of de schrijver Van Eeden al of niet ijdel is. Van Eeden had in het leven werkelijk het betrekkelijk kleine en geëerde maatschappij-lid behooren te zijn, dat hij op bladzijde 541 der Novemlier-aflevering heeft beschreven. Door te knoeien in het groote heeft hij zijn leven gemist, dat bestemd was normaal te zijn in het kleine. In de Noveraber-aflevering van De Nieuwe Gids klonk Kloos' magnifieke stem, die als van eene zonnige hoogte van moreele schoonheid zich liet hooren in zijne beant woording van Van Eedens aanval. Hoor daarnaast de stem van den laatste, die o. a. zei, dat hij wilde vechten heel alleen tegen heel Holland, heel allen tegen heel Europa, heel alleen tegen het reusachtige Londen, tegen het machtige Amerika". Niemand gelooft er iets van. Als een waarlijk groot man zóó iets over zichzelf zegt, neemt zijne houding, dat is hier de houding zijner taal, vanzelf eene veroverende schoonheid aan, die den lezer onwederstaanbaar overtuigt. Van den schrijver van eenige fraaie boek werken en den dilettant-heerboer Van Eeden is zoo'n gezegde zinloos gezwete, veroorzaakt door lelie zelfoverschatting. Ten slofte wenscht Van Deyssel den be sprokene beterschap toe en dat deze ofschoon ik de vervulling van mijn vvensch bijna onmogelijk acht" tot zelfinkeer moge komen. Den dag, dat Van Eeden diep in zichzelf zal erkennen, een kleiner zieltje te zijn dan de hem omgevende kun stenaars, en dat hij /-ich niet meer voor miskend, maar voor redelijk terechtgewezen en heilzaam gestraft zal houden dien dag zal Van Deyssel gelooven, dat er toch meer goeds in Van Eeden stak, dau hij kon vermoeden. Tot zoover het referaat. Van alle terechtwijzingen zal deze stellig den heer Vnn Eeden het hevigst hebben getroffen. Zoowel over den kunstenaar als over den mensch heeft Van Deyssel op onbarmhartige wijze het eindvonnis uitge sproken. Naar mijn weten ia nooit feller kritiek op hem uitgeoefend. Noch door Willem Klo >s in zijne Gedachten en afo rismen over Frederik van Eeden" in een' der vroegere jaargangen dien van 1893 meen ik van De Nieuwe ids; noch door Albert Verwey in zijne bespreking van Ellen en Johannfs Viator; noch door P. Tideman waar is deze zonderling gebleven ? , die, oordeelende over Johannes Viator, dat hij paraphraseerde als Jan de schenner, het boek der verdommenis", Van Eeden o. a. aldus kenschetste: Een man die op een heel dik boek gaat staan om te kijken over betere, sterkere en echter menschen, die hem braken en maakten als ze «vilden, om te kunnen zeggen: Ik ben Johannes, eenzaam nu", is een boos aardige ijdeltuit, een blinde vink, die de stem meent te hebben van een nachtegaal". Noch eindelijk door Van Eeden zelf in zijne laatst opgerakelde zelfkritiek a Ia Hartmann. En de roede kwam van het vriendenkamp! Maar het komt mij voor, dat, hoe mooi en edel het ook van Van Deyssel is, dat hij de verdediging op zich nam van zijne gehoonde grootste en beste kampraden", hij Van Eeden wat al te streng heeft af gestraft. Ik voor mij althans vind, dat Van Eeden hooger staat dan de figuur, die men uit het opstel van den hartstochtelijke!! kastijder kan construeeren ; in die figuur lijkt mij de gestrafte tevens meedoogenloos verminkt te zijn. Nog iets. Van Deyssel constateert onder meer het volgende: l", de letterkundige kennis en het onder scheidingsvermogen der redactie van De Gids zijn nul gebleven, waardoor in dat tijd schrift nogal eens waardelooze bijdragen worden opgenomen; 2°. Van Eedens geschrijf in de De XXe Eeuw was zeer weinig waa,rd, niet veel zaaks ; 3". hij acht het bijna onmogelijk, dat Van Eeden ooit tot zelfinkeer komt. Brengt men nu l°. met 2°. in verband, dan rijst de vraag, waarom de redactie van De XXe Eeuw de bewuste artikelen heeft op genomen. Dat tijdschrift houdt dan óók weleena zoo goed als waardelooze bijdra gen in. Misschien besloot de redactie tot de opname, om Van Eeden daarna eens flink onder handen te nemen, teneinde hem tot zelfkennis en inkeer te brengen ? Maar.... afgescheiden hiervan, dat de af straffing in een onderonsje had kunnen geschieden de schuldige verkeerde met zijn' rechter als met een vriend" aan de mogelijkheid van dat komen tot inkeer en zelfkennis twijfelt Van Deyssel zelf sterk, zooals uit 3°. blijkt OTTO KNAAP. wogen oneindigheid. Alleen tegen den natten voet van den uitgekanten rotsen-oever klotste zacht-ruiseher/d als klagend gezang, het glin sterend-witte «chuim. En blanke vogels dwar relden er over heen, als lichte, opvliegende vlokken; en soms wist men niet meer of het schuimvlokken dan witte vogels waren. Ik luisterde en droomde En wat ik hoorde was van wonderlijke dingen, in woorden die waren als zachte muziek, heel verre zingend en klagend, ergens in een droomen-wereld, waar sprookjes zich tot wer kelijkheid vervormden. Ik hoorde en droomde van een Prinses met blauwe haren, van kristallen torens, van lich tende drempels, van dagen en seizoenen, en van een erfenis die onzalig was. Ik voelde mg als Ada op den eersten lichtenden drempel. Ik droomde dat ik leefde, maar dat ik dood was voor't leven der wereld. Om my' heen tooverde zich de paradiziale atmosfeer, en ik hoorde als in extaze deze klanken: ?Moeder, zeg m\j, waar wandelen wij samen hier langs stroomen van licht, in wouden van licht ... Nooit nog zag ik zoo glanzende wateren, die voortstuwen louter zonneschijn; nooit zag ik hoornen en b'aren, die, blauw, louter stralen van zuiverder licht dan van zonneschijn, en moeder, nog nooit hoorde ik licht zingen om m\j been als met eindeloos ver' gespannen snaren, tusschen wier trillende koorden ik ga als tusschen slanke zuilen van wondermnziek, zuilen van muziek paleizen, tempels van verre zuil verschieten, en iedere zuil trillende klank...." En zacht voelde ik my leven als in een heldere rcïicarnatie van theosophisch leven. Mijn astrale wezen herinnerde zich nog my'n aardsche wezen, en mee kon ik roeien en denken: «Als de smart de arme menschen niet opbeft, trekt tij ze neer... O, zelfs, mijn liefde, doet ze beiden tegelijkertijd. Z\j heft op, zij trekt nee1, en zy golft en deint als een zee, en de ziel van de aardsche menschen is als het arme wrak, dat de stuwende zee nu slin gert op naar de sterren, nu weer sliert naar den groenen afgrond ..." Ei mede zong en klaagde ik met den dichter : ?Bewaak hem met mn, o mija liefde, opdat h\j niet sterve in den levenden dood. Bewaak hem met my, want een straal uit een ster zal tot hem neerschieten je, over hem waker de, gedachte. Laat waak e gelen al je gedachten zyo, over hem en de teere kinderen ... Zie, in de schaduw van de zonde sluipt om bet zwarte leger der booze demonen. Zg bezwaren met bun zondezwaarte de helle op par ing der ziel, in het le?en en na het leven.... Ook al vallen zy altijd af, eenmaal, als rotte vrucbten, zy verhinderen den snellen opbloei en zy buigen de tengere stengels ntêr, de stengels die willen toe naar de hoogste zon .... O, my'n liefde, sneeuw r,ter als bloesem al je zuivere gedachten, gedachten van lief Ie over hen uit; opdat zij in reicbeid van bloemenzegen niet zullen vergeten, dat zy lé/en...." E a orer de lichtende drempels veivalgde mij het spook van 't aardsche ly'den, en weer droevig klaagde ik mee in 's dichters hooge, bespiegelende philoscrh: »0. nu te weten, dat grootere smart en vertwijfeling, dan ooit op de duistere aarde, geleden kan worden hier op deze eerste sporten der glanzende trappen.... omdat wy alles zien, omdat wy alles hooren, omdat wy a'les voelen, omdat wy alles lijden " Maar dan kwam ook de zalige troost in hoogverheven idealisme: >Galeid hebben wy alleen geleid en gewaakt, o mijn liefde Gehoorzame werk tuigen waren onze helle energieën, en de heilige machten hebben de hand over ons heen gebonden, en wy hebben ons gebogen naar hunne goedheid Wy hebben alleen geschakeld n schalm aan den anderen schalm..." Een heelen middag lang heb ik my zacht zoo laten wiegen op den melodieuzen rythmus van klanken, die meer droomen dan gepeinzen werden. Het was muziek en poëzie, en verre weg, heel zwak en toonlooa, gonsde ergens nog de schuchtere weerklank van ons klein, materiëele, aardsche leven. Het zyn geweest enkele bespiegelende levens uren in de gelouterde, ideale sfeer van het Sprookje, dat de werkelijkheid der Illuzie is. CïBIEL BüYSSE Louis COUPBBUS, Ooer Lichtende Drempels. 'Uitgave van L. J. V t en, Amsterdam. Heden ben ik by Couperus »te luisteren'' «n »te droomen" geweest.... Wy zaten op een berg aan blauwe zuidenzee onder azuren hemel. Om ons heen bloeiden en geurden teer-roze amandelboomen en gouden mimosas. Palmen kruinden op als groote schaduw-parasols boven onze hoofden, en veel andere boomen die nooit hun blad ver liezen doLktrden zwaar-groen, in grillige vlekken, tegen de ruige, gry'ze rotsen. De verre blauwe zee was stil als eenonbeCiaematoiraaf. Trilbeelden, door G. VAN HULZEN. L. J. Veen, Amsterdam. De titel is niet gelukkig. Het levensbeeld dat we per cinematogrr fi iche oprame te zien krijgen, is niet reëel, 't Trikkelt zoo vermoeiend voor onze oogen 't Bewegen ervan is onecht, genomen en weergegeven door een dood toestel, onvolkomen van constructie. De cinematograaf geeft niet het eigen mouvement, het feitelyk leven, wat de heer Van Hulzen in zyn »Proloog" meent te mogen opmerken. Fotografie voorby rammelend of stilliggend mist, dok in de opname door een bekwaam vakman, echtheid, ziel. In schetsen, aquarellen, schilderyen, de natuur gegeven door een artiest willen we 't leren zien. Zola'a formule is al zoo oud! We behoeven over dien titel niet te twisten, maar die titel is een vergissing. En vooral een vergissing is by voor het veelal zookoelgeobserveerde, krachtigweergegeven levensbewegen in Van Hnlzen's zoo beteekenis volle litteratuur. Waarvan echter dit moet erkend deze schetsenbuadel niet een by' uitstek gelukkig specimen is. Van Hulzen verdient ZJJD. plaats in onze litteraire kunst door beter, nobeler, krachtiger werk dan deze schetsen. >Ik vertoon hier, zegt hy' in denzelfden proloog, ik vertoon hier het openbare leven, en van alles wat, ernst en grap, slechts enkele binnenbijkjes, m s ar bovenal, geliefkoosd onder werp voor ciEematograaf, een straat met wat zich erin beweegt En mogelijk, maar dit zeg ik onder voorbehoud, merk je, waar je anders niet aan denkt, of den blik afwendt, omdat werkelijkheid en reëele weergave nog meer verschillen, de krorkeldraad der dingen, byvoorbeeld, in de scènes, waar het achterbuurts en gemeen ly'kt, maar wat niet anders dan natuurdrang is, botsend tegen gereglementeerde beschavir gsvormen". _ Dit is niet fraai gezegd maar het blijkt boven dien voor deze schetsen niet geheel waar. Da bedoeling van deze proloog-bewerir.g geldt «el voor «Zwervers", voor «Machteloozen", voor ?Getrouwd", maar lang niet voor alles in deze verzameling. En dat is eigenlijk een wel heuchelyk ding. Want de minste dezer schetsen blijken (zy zyn gedateerd) geschreven \óór de drie genoemde boeken; zij bewijzen dus dat Van Hulzen's talent rijker en krachter geworden is. Het best geslaagd in dezen bundel zijn de jongste schnt«fra. Daa-om is deze uitgave voor de beoordeeling van den schrijver van beteekenis, zal men haar met belangstelling te ontvangen en te waardearen hebben. Want achter verreweg de meeste van het elftal, ook al is daar de realiteit minder spontaan, minder door-dringend, gevoelen we toch de eerlijke, krachtige artiest Van Hulzen. Aan vrijwel pp zich zelf o beduidende ge val l et j «s heeft hu een levendigheid en een belangrijk heid weten te geven, die prouveert voor een bijzonder scherpe visie en een beteekenisvol vermogan van wedergave. Dit geldt wel het meest voor »Na sfldop Kermis" (1897) »De stichtelijke wagen" (1897) .Danszaal" (1899) en »Een brokje ziel" (1901). »Strek kir g", dat een reclamestukje is voor vaktijdschrift en dat deze bundel ontsiert, evenzeer als >Uit Drfyfusdagen" een on- j vriendelijk, ongepast anti-Falkland artikeltje, moeten we by de beoordeeling liever geheel vergeten. In de vijf andere is de stemming niet overal goed volgehouden, zij hebben ook : iets vlucbtig-geschrevens en we betrappen daar Van Hulzen op dingen als, in »Het Dames- j orkest j e" : »Mooi was ze niet, onregelmatig het > gezicht, maar rein frisch, aanlokkend wel om i te begeeren, een rype appel aan een boom" l Het best, het meest Van Hulzensch is »De stichtelijke wagen", plastisch vooral heel goed, en in de weergave een zoo simpel levensverschyosel wanriyk temperamentvol geassi mileerd voortrtffely'k. »De vrouw, het vroom gezicht niet uit de plooi, 't raakt evenmin haar ziel wat het godd'loos krapnul misdoet, alsdat ze kans ziet de profanie te beletten, verschuift met verkropte ergernis, die toch wel in baar woelt, heel kalm en welbedacht de stichtelijke boeken, de liederen en tractaa'jes, zonder van haar verhooginlje af te dalen. En nu weer in even wicht, recht op de warme stoof, die gemoedely'kzacht haar rokkenboel doorzuigt, zingt by opnieuw baar lied, dat langzaam creint door de nare wintersfeer, in 't stemgegons der stadsche marktgeluiden vergaat, verteert". Zóó, kort en raak typeerend, geeft Van Hulzen deze geheele schets. En hier weet by zichzelren gansch buiten bet geval te houden, behalve, jammer genoeg aan het slot, waar hij een «schimmelhitje, tusschen maiktgeschreeuw en vroom gezang, gebonden aan de stichtelijke kar, met zyn vaal-gepikten kop si ff <nd-loom" laat staan klagen, voortsoezen in eigen paardgedroom bepeinzen »hoe vrome menschen in gurig winterweer, tot Gode's eer en welbehagen, hem zonder dek bijna, maar laten kleumen aan hun bijbelwagen". Dat reëel peinzende paardj9 hangt wat dwaas aan deze gterk-gedane schets aan. Iets dergelijks, wat aan een overigens in n zuivere stemming gehouden verhaal, beslist schaadt, vindt men meermalen in »Na tfl>op Kermis" waar b. v. b. op een zeer stoere be schrijving van een trio verloederde kermisgacgers een meid en een paar jonger, s volgt: >Van verre gluurt een dienstmeid door de spleet van voorzichtig-geopend tulle gordijnen, en denkt: wat 'n gemeene meid, beh, wat 'n pan l ... Het zyn vooral deze, in een geval van reali teitskunst niet te vergeven fouten, die «Cine matograaf" in beteekenis stellen beneden Van Hulzen's andere bundels, waarin men, terecht, de zuiverheid, het onbevooroordeelde gewaar deerd beeft. Hit is dus psychologisch minder. In 't later geschrevene merken we deze onvol komenheden minder op en als gezegd bewast dit 't sterker worden van Van Hulzen's tal er, t. Men vergunre ons, ten slotte, ter typeerirg van het koel- krachtig waarnemen van de» auteur dit schelf j e van een dansend paar uit «Danszaal". Men deelt dan ook wel 'c bezwaar tegen den titel Hoe weinig »3inematografhch" is dit! «Met neerhangende onderlip en vaag geloken lustenblik, wegstarend in 't genotvol zwyme!wenden, niets ziende voor de oogen dan 't vlekkelig waas in spiegellysten en 't zwartbrokkerige van wild voortdraaien.de gestalten, hy'scht zy ha ir jong-rijp, vol meisjesly'f tegen hem op. Het onderdeel in de rokkenzwaarte breeder uitzettend, haalt ze zich rbythmeerend, zwalpend neer, 't boten deel van 't lichaam te gelijk weer zweve-hiffsnd, o a voort te zweven, al krachtiger deinend, in draaiesuizel van den wiekslag, zich te laten gaan op't kadanseerend sleepgedein. Hy, klemmend zyn stompje sigaar in den uitersten mondhoek, verwezen het gezicht by het aanklitten van haar warme lyf, dat by nog gretiger strengelt, draait, half- op door haar breed gelykmatig zwaaien, toch alty'd nog forscher. Wilder en wilder, door snelle opvolging in elkaar gemengeld, rukken ze schouders, armen en r og wyderuit gaan de zwaaien, die lyken vloeie draaien tot een uitzweving der voeten, de voeten die zich nauwelijks verplaatsen, lichtelijk om elkaar glippen, waarbij ze elkaar rbythmisch htffjn en neerzwalpen te ge'y'k. En zy, de oogen geheel geloken in de weelde te worden gewiegd met vleugelen die snel ruischen, deinend op de zwiepe-zwevingharer eigen rokken, even slechts voelend den arm vairop zy zwenkt, waarvan de rukken haar aandoen, als magnetiseerende schokken van een sterkere, gelijk hy haar keert en wendt in een zuiging van wind, voelt slechts het genot van het zich laten gaan, on weerhouden. Om beider hoofd, ros en rood, byna in vlammen, deint mede da warmte, de hitte, die wordt als , een eigen aureool. Het waaiert warmte. ' Ze dansen, zwiepen voort, klit-klemmend in hun gestrenge!, de hoofden tot elkaar met eêtnechtig-gtademd hijgen, zonder eind; de voeten al maar voortglijdend, draaiend, als schroef-zonder-eind om een spil. Ze waai-draaien voort in den zwevenden zwalp van de zwiepende wals, tot met een hort en een stoot de muziek bet verbreekt nu opeens los van elkaar. De oogen even knipperend, bet hoofd wat suf en ijl, om den i mond het lachj9 van zwymbevrediging, sjokken ze naar hun plaatsen laten zich maar zakken, j vreemdontdaan op de harde bank, de opwinding ten einde". | Al zal een leeraar M. O. tegen enkele dezer zinnen wel bezwaren kunnen motiveeren, als geheel is dit schetsje heel raak en heel echt. R'dam, 28 October. H. M. DEKKING. Op sneeuw choenen door Groenland, door S. ABKAMSZ, naar dr. FBITHJOF NAHSEN. Amsterdam, W. Verslnys. In dit boek vertelt Frithjof Kansen de wederwaardigheden van zyn tocht dwars door Groenland, het stoute stuk, dat hem beroemd maakte in zyn vade/land, lang voor hij het werd in de geheele beschaafde wereld, door zijn expeditie met de Fram. 't Is een zeer byzonder boek; door het verhaal van den vrjjwilligen strijd tegen een overmachtigen vijand; eenvoudig, zonder eenige fantasie ter versiering, zoo voor den mond weg verteld, wordt het een pendant, komt het geheel in 't genre, van de boeken der boerengeneraals, die op 't oogenblik onze leestafels beheer BC hen; daar in 't zuiden de worsteling tegen vijandige menschen, de strijd om recht, bier in 't noorden de worsteling tegen ijs, water en wind, een strijd om kennis. Wat de aantrekkelijkheid geeft aan zulke boeken is in twee woorden gezegd: waarheid en groote daden Daden van moed, daden van wilskracht en kennis, zoo groot, zoo buiten gewoon groot, dat ze ocs gewone menscbjes eerst verbijsterd doen inkrimpen, tot we al lezende ons weer voelen rekken, nu wy' merken dat er toch nog zulke lichaams- en geestesreuzen tot ons eigen geslacht behooren. Als daar nu nog bijkomt, dat een van de hoofdpersonen van het feit zelf vertelt wat er eigenlijk gebeurd i», en dat doet met een niet opzettelijke bescheidenheid, bij het ntïjve af, en in een taalvorm welke niet die is van een letterkundige, toch scherp van woord en forsch van zin, dan komt in die ruwe houten lyat de schildering zoo sterk naar voren, dat wij met angstige bewondering staren naar die werke lijkheid. Zoo'n boek is het verhaal van Nansen's tocht van '82, dwars door de toen geheel onbekende binnenlanden van Groenland, dat ijzige land met zyn misleidenden naam. Het boeit meer dan zyn «Door nacht en ijs". Wie meent dat het onopgesmukt relaas van zoo'n tocht door ijs en sneeuw en sneeuw en y°s uitteraard eentonig moet worden, leze toch dit boek, en hy is van zyn dwaling genezen. Geen bladzij Z&1 DÜoverslaan, die eens aan het lezen gaat, of ook maar begint te bladeren; of hu oog op de schoolbanken of al in een armstoel zit, het boek laat hem niet weer los. Misschien zou voor de mteste lezers het oorspronkelijk boek in twee dikke deelen wél te lang, te machtig zijn gebleken. In deze bewerking is van het speciaal technische en wetenschappelijke gedeelte zooveel weggelaten, dat in een 240 bladzijden duidelyken druk alles staat te lezen, wat in Nansens werk ieders belangstelling kan wekken, 't li nu een en al actie. Ea al zyn in 't hoofddeel van 't boek maar zes menschen bezig, vier Noren en twee Lappen, die maken zooveel leven on beweging en zyn in de grootste gevaren zoo jilig en zoo vief, dat de lezer zich op 't laatst soms verbeeldt, zelf op ski's over de gladde witte velden te fikssn. 't Is den heer 8 Abramsz, die trouwens geen beginner op dit gebied is, opperbest gelukt in flinke Nederlandsche taal een beknopte en toch geen fragmentarische bewerking te geven. Een kaartje en een groot aantal kleine prentjes maken 't ons gemakkelijker den f>ympathieken jongen Noor en zyn dappere met gezellen op den voet te volgen. Voor jongelui vooral, die «In Nacht en IJs" nog te goed hebben, i) het aan te bevelen, eerst dit boek te lezen; zs zullen dan van den oorspong van den bovenmenBchelyken moed en de ongelooflijke volharding van den held van de IJszee althans iets begrijpen en 't verband inzien tusschen weten, kunnen en durven. E. HEIMANS. Ii Harminie m'.t het oneindige, door RALPH WALDO TRINE. vertaald door A. W. SANDERS VAN Loo Uitgegeven door de Drukkerij Vrede te Blaricum 1902. Dat is een boek van durf, van geloofs durf. Ea de vertaalster liet r.og wel het meestgedurfde weg. Waarom ? Omdat de schrijver wat te stellig spreekt. Dat had de vertaalster niet moeten doen. Als men een beslist geloof voorstaat en aanvaardt alle gevolgtrekkingen, dan moet een ander niet komen en zeggen: je geloof wel, maar de gevolgen niet. Het geloof wordt geoordeeld uit wat het kweekt. Nu, de scbry er heeft durf. Hy durft de gevolgtrekkingen uit zyn geloof aan. Ea hy noopt de grenslein tusschen geloof en weten scherp te trekken, op het gebied der niet te ziene dingen. Hy dwingt tot nadenken over de vraag: verdient uw godsdienstig geloof inder daad dien naam. Hy veroordeelt menig met zich zelf ingenomen geloof het: zoogenaamd geloof; God is voor hem geen koud etherisch gedachteding maar een levende werkelijkheid en zyn kracht-werkingen zyn het evenzeer, en het God-in-ons is by hem allerminst een frase. Hy aanvaardt met al zyn gevolgen het woord : de geest is het die den mensch maakt en levend maakt. De ziel des menschen bouwt haar eigen lichaam en brengt het waar zy het wil. Dd mensch is geen slaaf van omstandig heden, wat hij wordt hangt af van het al of niet gebruik maken der in hem wonende en rondom hem, op hem inwerkende krachten. Wie gatrtffm wil worden door rake stooten, wie verlichting wil voor eigen nevelig bin nenste door plotse flitsen, hij neme het boek en leze. 't Zal hem een vijand van gelooven, een beslist ongeloovige maken of een herboren geloovige. Spoorloos over, door hem heengaan doet het niet. Ik onthoud my van aanhalingen, ofschoon er vele treffende te doen waren. Maar het meest treffen zij in het verband. Slechts deze eene: «als de vensters van uw ziel beslagen zyn en met stof bedekt, zal ook de werald die ge er door beziet, u vuil en verontreinigd schijnen. Maar houd uw klachten in, houd uw pessimisme, uw medelijden met uzelf vóar u uit vrees dat men merken mocht dat uw vensters noodig schoongemaakt moesten worden. Ea weet dat uw buurman, die zyn zielevensters rein hield, zó J dat de eeuwige zon alles van binnen kan verlichten ea alles buiten hem zichtbaar maken weet dat by in een geheel andere wereld dan de uwe leeft: Houd dus uw vensters rein, en in plaats van naar eene andere werald te verlangen, zult ge wonderen van schoonheid in deze ontdekken." Deventer. W. ZAALBERG, NIEUWE UITGAVEN. Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bydrage van Nederl. letterkundigen onder redactie van mr. M. G L. VAN LOGHEM. Jaarg. 1902. No. 2 Amsterdam, Liman & Fanke. Vlaanderen. Maandschrift voor Vlaamsche letterkunde onder redactie van Styn Strenvels, Herman Teirlinck, E. de BDOI, A, Vermeylen, A. Hegenscheidt en P, van Langendonck. .Eerste jaargang, Januari 1903. Amsterdam, C. A. J. v. Dishoeck. Gemeente-Archiff Eerste jaarg. Vijfde afl. Groningen, J. B. Wolters Nederl. Staatsalmanak voor iedereen Janrg. 1902 Samer gestel d door H. PIJTTEBSEN TZN. Zalt Bommel, H J. v. d. Garde. Eudïnoord, door THÉEÈSB HOVEN. Haarlem, Vincent Loopjes. Htlena, door H. H J. BOEKEN Amsterdam, W. Versloya. Diervjc, de Schrijnwerker. Historisch verhaal uit het midden der veertiende eeuw, door E. MOLT. Geïllustreerd door B. W. WIEEINK. Medemblik, K. A. Idema. Inhoud van Tijdschriften. Groot-Ned rland. Januari-sfl.: Cyriel Bnysse, Daarna, (I) Prof. dr. N. Mansvelt, Iets over de Zuid-Afrikaansche Literatuur Frans Netscher, De Haas. Marie Marx-Koning, De Ring Frans Coenen Jr., Tooneel en Reali teit. W. G. van Nouhuy», Ew Keerpunt. Bibliographie, door K. Oe Februari afl ne ring zal. o a. bevatten: Da Zonen der Zjn, door Louis Couperus. Tydscfir.ft voor Nederland f ch-Indië. Afl 11: N. H. van Maren, Bezuiniging op de uitgaven wegens pensioenen van de Etiropeesche bur gerlijke ambtenaren in Nederlan'dsch-IndiS. N. H. v. Maren, De herziening van het regle ment voor het Weduwen- en Weezenfonds der E'iropeesche burgerlijke ambtenaren in Neder landsen-Indie. Wong Tanie, Iets ever de bevloeiïng en over groene bemesting, een oud bekend, maar veronachtzaamd middel tot verhooging der rystopbrengst. Dr. Th. W. Jnijnbolll, Iets over den meest wenschelijken vorm eener Hulp- en Spaarbank ten behoeve der Inlanders. Dr. H. H. Juijnboll, De nieuwste Maleische grammatica. J. A H. Reiziger, J h r. mr. Titus Anthory Jacob van Asch van Wy k herdacht als gouverneur van Suriname. Jhr. O van Baresteijn, Revue van brochures enz W. C Muller, Bibliogr&fig. De Katholieke Gids. Dacembertfl.: Heniyk Sienkiewicz, door A. op de Laak. Tgdschriftentafel. Polituk overzicht. Europa. Afl 12 : Dora, door M. van Waldrichem De oude boerin, door G nstaf af G y arstam. Emeljjn PJjit'i, door Mixim Garki. In den nacht, schets uit hbt Russisch van V. Korolenko. Een boekenpraaija, door Canatos. Ome Kunst. No. 12: Tekst: Ei. Thora Prikker, Em lyricus, Henri van Daalhrff Max Rooses, De teekeningen der Vlaamsche meesters De R>manisten Birend van Orley, D. J. Vellaert, Pieter Coecke, Ant. Moro Jan Veth, E«n studie over Jacob Maris. Komstberichten. P, at en : Henri van Daalhoff, De kinderen lar'gi de straten. Vooruit de muzikanten. Vaak zat hy lang te turen. Daar zingen zy een liedje. Pieter Coeske van Aalst, muzikanten, dieren doende dansen. Joan, koning van Portugal met vrouw en heiligen patroon. Biddende prelaat met patroon. J Aarts, Oorspronkelijke houtsnede. Frans Hals eigen portret. Willem van H°ythuijsen. E'gen H'iard, No. 50: De R >tterdamsche Juffer, historisch verhaal uit het midden der 17Je eeuw, F. A Buis, VIL Ein en ander orer onze vestiging aan de Merauke-rivier, met afb. 5'iSSDethi m9t portret naar de schilderij van C>rne)is Troont, op den Huize Fi-apylemaborch by Slochteren, en afb., naar foto's van den heer F J. von Kolkow, te Groningen. -^- L'iry's Kerstfeest, naar het Engelsch ?an Miry E Wilkins Freenaan. I. P. Galand, door R P. J. Tuteiu Nolthenins, met portret en kaarten, I. Feuilleton. CORRESPONDENTIE. Verax gelieve ons zyn adres te zendea. RED. 40 cents per r e g ? 1. HMHHtHtintmHIIMHIIII TRADEMARK COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhan delaars en bij de vertegenwoordigers K1»«>riTIA\S «Ir BUI IMF R, Wü'nhanuelaars te Amsterdam. Piïziraaf/250iierElescL IIoofd-Depöt VAK Dr. JAEGER'S O RIS. Honaal-Tdartiteln. K. F. DEUSCHLB-BKNGKR, Amsterdam, Kalverttr. 257, Eenig specialiteit in dei» artikelen in geheel Nederl, Piano-, Orpl- en METRO OS & KALSIIOVEUI, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huuf. Repareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl