Historisch Archief 1877-1940
"H. ?"
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1329
ft
't
geven, dat ik zoo heel veel bizonders toch
niét bereikt heb, in November komt hij
luide getuigen van mijn werk met lofprij
zende uitdrukkingen.
1 Houd maar bij u, zwijntje, vosje, grie
zelige moeras-kikker, wat meent ge wel
u in November te hebben betoond, een
profeet" nu of ditmaal meer een genie"?
houd maar bij u, ik beu van uw honig
niet gediend.
Ik wil niet geprezen zijn uit denzelfden
mond, die mijn grootste en beste kamera
den hoont.
'?Zijt gij waarlijk zoo vreeselijk bang ge
worden toen ge in October den klauw van
een, die naar uw meening zoo goed als
dood was, plotseling weerom zaagt en wel
zeer in uw nabijheid?"
Het zou vruchteloos zijn, Van Eeden
zijne verkeerdheid duidelijk te maken. Hoe
kan uien het wezen der schijnheiligheid,
der schijn-recht-uitheid" vaststellen niet
alleen, maar den betrokkene, wiens kern
uit valschen schijn bestaat, dat duidelijk
maken ?
Hij beweerde, in verontwaardiging of in
ironie, niet ijdel te zijn, maar de ijdelheid
schuilt juist in de vooraf aanwezige en
volstrekt on betwijfel d blijkende meening,
dat de vraag belangrijk zou zijn of de
schrijver Van Eeden al of niet ijdel is.
Van Eeden had in het leven werkelijk
het betrekkelijk kleine en geëerde
maatschappij-lid behooren te zijn, dat hij op
bladzijde 541 der Novemlier-aflevering heeft
beschreven. Door te knoeien in het groote
heeft hij zijn leven gemist, dat bestemd
was normaal te zijn in het kleine.
In de Noveraber-aflevering van De Nieuwe
Gids klonk Kloos' magnifieke stem, die
als van eene zonnige hoogte van moreele
schoonheid zich liet hooren in zijne beant
woording van Van Eedens aanval. Hoor
daarnaast de stem van den laatste, die o. a.
zei, dat hij wilde vechten heel alleen tegen
heel Holland, heel allen tegen heel Europa,
heel alleen tegen het reusachtige Londen,
tegen het machtige Amerika". Niemand
gelooft er iets van. Als een waarlijk groot
man zóó iets over zichzelf zegt, neemt zijne
houding, dat is hier de houding zijner taal,
vanzelf eene veroverende schoonheid aan,
die den lezer onwederstaanbaar overtuigt.
Van den schrijver van eenige fraaie boek
werken en den dilettant-heerboer Van Eeden
is zoo'n gezegde zinloos gezwete, veroorzaakt
door lelie zelfoverschatting.
Ten slofte wenscht Van Deyssel den be
sprokene beterschap toe en dat deze
ofschoon ik de vervulling van mijn vvensch
bijna onmogelijk acht" tot zelfinkeer
moge komen. Den dag, dat Van Eeden
diep in zichzelf zal erkennen, een kleiner
zieltje te zijn dan de hem omgevende kun
stenaars, en dat hij /-ich niet meer voor
miskend, maar voor redelijk terechtgewezen
en heilzaam gestraft zal houden dien
dag zal Van Deyssel gelooven, dat er toch
meer goeds in Van Eeden stak, dau hij
kon vermoeden.
Tot zoover het referaat.
Van alle terechtwijzingen zal deze stellig
den heer Vnn Eeden het hevigst hebben
getroffen. Zoowel over den kunstenaar als
over den mensch heeft Van Deyssel op
onbarmhartige wijze het eindvonnis uitge
sproken. Naar mijn weten ia nooit feller
kritiek op hem uitgeoefend. Noch door
Willem Klo >s in zijne Gedachten en afo
rismen over Frederik van Eeden" in een'
der vroegere jaargangen dien van 1893
meen ik van De Nieuwe ids; noch
door Albert Verwey in zijne bespreking
van Ellen en Johannfs Viator; noch door
P. Tideman waar is deze zonderling
gebleven ? , die, oordeelende over Johannes
Viator, dat hij paraphraseerde als Jan de
schenner, het boek der verdommenis", Van
Eeden o. a. aldus kenschetste: Een man
die op een heel dik boek gaat staan om
te kijken over betere, sterkere en echter
menschen, die hem braken en maakten
als ze «vilden, om te kunnen zeggen: Ik
ben Johannes, eenzaam nu", is een boos
aardige ijdeltuit, een blinde vink, die de
stem meent te hebben van een nachtegaal".
Noch eindelijk door Van Eeden zelf in
zijne laatst opgerakelde zelfkritiek a Ia
Hartmann. En de roede kwam van het
vriendenkamp!
Maar het komt mij voor, dat, hoe mooi
en edel het ook van Van Deyssel is, dat
hij de verdediging op zich nam van zijne
gehoonde grootste en beste kampraden",
hij Van Eeden wat al te streng heeft af
gestraft. Ik voor mij althans vind, dat Van
Eeden hooger staat dan de figuur, die men
uit het opstel van den hartstochtelijke!!
kastijder kan construeeren ; in die figuur
lijkt mij de gestrafte tevens meedoogenloos
verminkt te zijn.
Nog iets. Van Deyssel constateert onder
meer het volgende:
l", de letterkundige kennis en het onder
scheidingsvermogen der redactie van De
Gids zijn nul gebleven, waardoor in dat tijd
schrift nogal eens waardelooze bijdragen
worden opgenomen;
2°. Van Eedens geschrijf in de De XXe
Eeuw was zeer weinig waa,rd, niet veel zaaks ;
3". hij acht het bijna onmogelijk, dat Van
Eeden ooit tot zelfinkeer komt.
Brengt men nu l°. met 2°. in verband, dan
rijst de vraag, waarom de redactie van De
XXe Eeuw de bewuste artikelen heeft op
genomen. Dat tijdschrift houdt dan óók
weleena zoo goed als waardelooze bijdra
gen in. Misschien besloot de redactie tot
de opname, om Van Eeden daarna eens
flink onder handen te nemen, teneinde
hem tot zelfkennis en inkeer te brengen ?
Maar.... afgescheiden hiervan, dat de af
straffing in een onderonsje had kunnen
geschieden de schuldige verkeerde met
zijn' rechter als met een vriend"
aan de mogelijkheid van dat komen tot
inkeer en zelfkennis twijfelt Van Deyssel
zelf sterk, zooals uit 3°. blijkt
OTTO KNAAP.
wogen oneindigheid. Alleen tegen den natten
voet van den uitgekanten rotsen-oever klotste
zacht-ruiseher/d als klagend gezang, het glin
sterend-witte «chuim. En blanke vogels dwar
relden er over heen, als lichte, opvliegende
vlokken; en soms wist men niet meer of het
schuimvlokken dan witte vogels waren.
Ik luisterde en droomde
En wat ik hoorde was van wonderlijke dingen,
in woorden die waren als zachte muziek, heel
verre zingend en klagend, ergens in een
droomen-wereld, waar sprookjes zich tot wer
kelijkheid vervormden.
Ik hoorde en droomde van een Prinses met
blauwe haren, van kristallen torens, van lich
tende drempels, van dagen en seizoenen, en
van een erfenis die onzalig was.
Ik voelde mg als Ada op den eersten
lichtenden drempel. Ik droomde dat ik leefde,
maar dat ik dood was voor't leven der wereld.
Om my' heen tooverde zich de paradiziale
atmosfeer, en ik hoorde als in extaze deze
klanken:
?Moeder, zeg m\j, waar wandelen wij samen
hier langs stroomen van licht, in wouden van
licht ... Nooit nog zag ik zoo glanzende
wateren, die voortstuwen louter zonneschijn;
nooit zag ik hoornen en b'aren, die, blauw,
louter stralen van zuiverder licht dan van
zonneschijn, en moeder, nog nooit hoorde ik
licht zingen om m\j been als met eindeloos
ver' gespannen snaren, tusschen wier trillende
koorden ik ga als tusschen slanke zuilen van
wondermnziek, zuilen van muziek paleizen,
tempels van verre zuil verschieten, en iedere
zuil trillende klank...."
En zacht voelde ik my leven als in een
heldere rcïicarnatie van theosophisch leven.
Mijn astrale wezen herinnerde zich nog my'n
aardsche wezen, en mee kon ik roeien en denken:
«Als de smart de arme menschen niet
opbeft, trekt tij ze neer... O, zelfs, mijn liefde,
doet ze beiden tegelijkertijd. Z\j heft op, zij
trekt nee1, en zy golft en deint als een zee,
en de ziel van de aardsche menschen is als
het arme wrak, dat de stuwende zee nu slin
gert op naar de sterren, nu weer sliert naar
den groenen afgrond ..."
Ei mede zong en klaagde ik met den dichter :
?Bewaak hem met mn, o mija liefde, opdat
h\j niet sterve in den levenden dood. Bewaak
hem met my, want een straal uit een ster zal
tot hem neerschieten je, over hem waker de,
gedachte. Laat waak e gelen al je gedachten
zyo, over hem en de teere kinderen ... Zie, in
de schaduw van de zonde sluipt om bet zwarte
leger der booze demonen. Zg bezwaren met
bun zondezwaarte de helle op par ing der ziel,
in het le?en en na het leven.... Ook al
vallen zy altijd af, eenmaal, als rotte vrucbten,
zy verhinderen den snellen opbloei en zy
buigen de tengere stengels ntêr, de stengels
die willen toe naar de hoogste zon .... O, my'n
liefde, sneeuw r,ter als bloesem al je zuivere
gedachten, gedachten van lief Ie over hen uit;
opdat zij in reicbeid van bloemenzegen niet
zullen vergeten, dat zy lé/en...."
E a orer de lichtende drempels veivalgde
mij het spook van 't aardsche ly'den, en weer
droevig klaagde ik mee in 's dichters hooge,
bespiegelende philoscrh:
»0. nu te weten, dat grootere smart en
vertwijfeling, dan ooit op de duistere aarde,
geleden kan worden hier op deze eerste sporten
der glanzende trappen.... omdat wy alles
zien, omdat wy alles hooren, omdat wy a'les
voelen, omdat wy alles lijden "
Maar dan kwam ook de zalige troost in
hoogverheven idealisme:
>Galeid hebben wy alleen geleid en
gewaakt, o mijn liefde Gehoorzame werk
tuigen waren onze helle energieën, en de
heilige machten hebben de hand over ons
heen gebonden, en wy hebben ons gebogen
naar hunne goedheid Wy hebben alleen
geschakeld n schalm aan den anderen
schalm..."
Een heelen middag lang heb ik my zacht
zoo laten wiegen op den melodieuzen rythmus
van klanken, die meer droomen dan gepeinzen
werden. Het was muziek en poëzie, en verre
weg, heel zwak en toonlooa, gonsde ergens nog
de schuchtere weerklank van ons klein,
materiëele, aardsche leven.
Het zyn geweest enkele bespiegelende levens
uren in de gelouterde, ideale sfeer van het
Sprookje, dat de werkelijkheid der Illuzie is.
CïBIEL BüYSSE
Louis COUPBBUS, Ooer Lichtende Drempels.
'Uitgave van L. J. V t en, Amsterdam.
Heden ben ik by Couperus »te luisteren''
«n »te droomen" geweest....
Wy zaten op een berg aan blauwe
zuidenzee onder azuren hemel. Om ons heen bloeiden
en geurden teer-roze amandelboomen en gouden
mimosas. Palmen kruinden op als groote
schaduw-parasols boven onze hoofden, en
veel andere boomen die nooit hun blad ver
liezen doLktrden zwaar-groen, in grillige
vlekken, tegen de ruige, gry'ze rotsen.
De verre blauwe zee was stil als
eenonbeCiaematoiraaf.
Trilbeelden, door G. VAN HULZEN. L. J. Veen,
Amsterdam.
De titel is niet gelukkig. Het levensbeeld
dat we per cinematogrr fi iche oprame te zien
krijgen, is niet reëel, 't Trikkelt zoo vermoeiend
voor onze oogen 't Bewegen ervan is onecht,
genomen en weergegeven door een dood toestel,
onvolkomen van constructie. De cinematograaf
geeft niet het eigen mouvement, het feitelyk
leven, wat de heer Van Hulzen in zyn »Proloog"
meent te mogen opmerken. Fotografie voorby
rammelend of stilliggend mist, dok in de
opname door een bekwaam vakman, echtheid,
ziel. In schetsen, aquarellen, schilderyen, de
natuur gegeven door een artiest willen we 't
leren zien. Zola'a formule is al zoo oud!
We behoeven over dien titel niet te twisten,
maar die titel is een vergissing. En vooral
een vergissing is by voor het veelal
zookoelgeobserveerde, krachtigweergegeven
levensbewegen in Van Hnlzen's zoo beteekenis volle
litteratuur.
Waarvan echter dit moet erkend deze
schetsenbuadel niet een by' uitstek gelukkig
specimen is. Van Hulzen verdient ZJJD. plaats
in onze litteraire kunst door beter, nobeler,
krachtiger werk dan deze schetsen.
>Ik vertoon hier, zegt hy' in denzelfden
proloog, ik vertoon hier het openbare leven,
en van alles wat, ernst en grap, slechts enkele
binnenbijkjes, m s ar bovenal, geliefkoosd onder
werp voor ciEematograaf, een straat met wat
zich erin beweegt En mogelijk, maar dit zeg
ik onder voorbehoud, merk je, waar je anders
niet aan denkt, of den blik afwendt, omdat
werkelijkheid en reëele weergave nog meer
verschillen, de krorkeldraad der dingen,
byvoorbeeld, in de scènes, waar het achterbuurts
en gemeen ly'kt, maar wat niet anders dan
natuurdrang is, botsend tegen gereglementeerde
beschavir gsvormen".
_ Dit is niet fraai gezegd maar het blijkt boven
dien voor deze schetsen niet geheel waar. Da
bedoeling van deze proloog-bewerir.g geldt «el
voor «Zwervers", voor «Machteloozen", voor
?Getrouwd", maar lang niet voor alles in deze
verzameling.
En dat is eigenlijk een wel heuchelyk ding.
Want de minste dezer schetsen blijken (zy zyn
gedateerd) geschreven \óór de drie genoemde
boeken; zij bewijzen dus dat Van Hulzen's
talent rijker en krachter geworden is. Het
best geslaagd in dezen bundel zijn de jongste
schnt«fra.
Daa-om is deze uitgave voor de beoordeeling
van den schrijver van beteekenis, zal men haar
met belangstelling te ontvangen en te
waardearen hebben.
Want achter verreweg de meeste van het
elftal, ook al is daar de realiteit minder spontaan,
minder door-dringend, gevoelen we toch de
eerlijke, krachtige artiest Van Hulzen. Aan
vrijwel pp zich zelf o beduidende ge val l et j «s
heeft hu een levendigheid en een belangrijk
heid weten te geven, die prouveert voor een
bijzonder scherpe visie en een beteekenisvol
vermogan van wedergave.
Dit geldt wel het meest voor »Na sfldop
Kermis" (1897) »De stichtelijke wagen" (1897)
.Danszaal" (1899) en »Een brokje ziel" (1901).
»Strek kir g", dat een reclamestukje is voor
vaktijdschrift en dat deze bundel ontsiert,
evenzeer als >Uit Drfyfusdagen" een on- j
vriendelijk, ongepast anti-Falkland artikeltje,
moeten we by de beoordeeling liever geheel
vergeten. In de vijf andere is de stemming
niet overal goed volgehouden, zij hebben ook :
iets vlucbtig-geschrevens en we betrappen
daar Van Hulzen op dingen als, in »Het Dames- j
orkest j e" : »Mooi was ze niet, onregelmatig het >
gezicht, maar rein frisch, aanlokkend wel om i
te begeeren, een rype appel aan een boom" l
Het best, het meest Van Hulzensch is »De
stichtelijke wagen", plastisch vooral heel goed,
en in de weergave een zoo simpel
levensverschyosel wanriyk temperamentvol geassi
mileerd voortrtffely'k.
»De vrouw, het vroom gezicht niet uit de
plooi, 't raakt evenmin haar ziel wat het
godd'loos krapnul misdoet, alsdat ze kans ziet
de profanie te beletten, verschuift met
verkropte ergernis, die toch wel in baar woelt,
heel kalm en welbedacht de stichtelijke boeken,
de liederen en tractaa'jes, zonder van haar
verhooginlje af te dalen. En nu weer in even
wicht, recht op de warme stoof, die
gemoedely'kzacht haar rokkenboel doorzuigt, zingt by
opnieuw baar lied, dat langzaam creint door
de nare wintersfeer, in 't stemgegons der
stadsche marktgeluiden vergaat, verteert".
Zóó, kort en raak typeerend, geeft Van Hulzen
deze geheele schets. En hier weet by zichzelren
gansch buiten bet geval te houden, behalve,
jammer genoeg aan het slot, waar hij een
«schimmelhitje, tusschen maiktgeschreeuw en
vroom gezang, gebonden aan de stichtelijke
kar, met zyn vaal-gepikten kop si ff <nd-loom"
laat staan klagen, voortsoezen in eigen
paardgedroom bepeinzen »hoe vrome menschen in
gurig winterweer, tot Gode's eer en welbehagen,
hem zonder dek bijna, maar laten kleumen
aan hun bijbelwagen".
Dat reëel peinzende paardj9 hangt wat dwaas
aan deze gterk-gedane schets aan.
Iets dergelijks, wat aan een overigens in n
zuivere stemming gehouden verhaal, beslist
schaadt, vindt men meermalen in »Na tfl>op
Kermis" waar b. v. b. op een zeer stoere be
schrijving van een trio verloederde
kermisgacgers een meid en een paar jonger, s volgt:
>Van verre gluurt een dienstmeid door de spleet
van voorzichtig-geopend tulle gordijnen, en
denkt: wat 'n gemeene meid, beh, wat 'n pan l ...
Het zyn vooral deze, in een geval van reali
teitskunst niet te vergeven fouten, die «Cine
matograaf" in beteekenis stellen beneden Van
Hulzen's andere bundels, waarin men, terecht,
de zuiverheid, het onbevooroordeelde gewaar
deerd beeft. Hit is dus psychologisch minder.
In 't later geschrevene merken we deze onvol
komenheden minder op en als gezegd
bewast dit 't sterker worden van Van Hulzen's
tal er, t.
Men vergunre ons, ten slotte, ter typeerirg
van het koel- krachtig waarnemen van de» auteur
dit schelf j e van een dansend paar uit «Danszaal".
Men deelt dan ook wel 'c bezwaar tegen den
titel Hoe weinig »3inematografhch" is dit!
«Met neerhangende onderlip en vaag geloken
lustenblik, wegstarend in 't genotvol
zwyme!wenden, niets ziende voor de oogen dan 't
vlekkelig waas in spiegellysten en 't
zwartbrokkerige van wild voortdraaien.de gestalten,
hy'scht zy ha ir jong-rijp, vol meisjesly'f tegen
hem op. Het onderdeel in de rokkenzwaarte
breeder uitzettend, haalt ze zich rbythmeerend,
zwalpend neer, 't boten deel van 't lichaam te
gelijk weer zweve-hiffsnd, o a voort te zweven,
al krachtiger deinend, in draaiesuizel van den
wiekslag, zich te laten gaan op't kadanseerend
sleepgedein.
Hy, klemmend zyn stompje sigaar in den
uitersten mondhoek, verwezen het gezicht by
het aanklitten van haar warme lyf, dat by nog
gretiger strengelt, draait, half- op door haar breed
gelykmatig zwaaien, toch alty'd nog forscher.
Wilder en wilder, door snelle opvolging in
elkaar gemengeld, rukken ze schouders, armen
en r og wyderuit gaan de zwaaien, die lyken
vloeie draaien tot een uitzweving der voeten,
de voeten die zich nauwelijks verplaatsen,
lichtelijk om elkaar glippen, waarbij ze elkaar
rbythmisch htffjn en neerzwalpen te ge'y'k.
En zy, de oogen geheel geloken in de weelde
te worden gewiegd met vleugelen die snel
ruischen, deinend op de zwiepe-zwevingharer
eigen rokken, even slechts voelend den arm
vairop zy zwenkt, waarvan de rukken haar
aandoen, als magnetiseerende schokken van
een sterkere, gelijk hy haar keert en wendt
in een zuiging van wind, voelt slechts het
genot van het zich laten gaan, on weerhouden.
Om beider hoofd, ros en rood, byna in vlammen,
deint mede da warmte, de hitte, die wordt als ,
een eigen aureool.
Het waaiert warmte. '
Ze dansen, zwiepen voort, klit-klemmend in
hun gestrenge!, de hoofden tot elkaar met
eêtnechtig-gtademd hijgen, zonder eind; de
voeten al maar voortglijdend, draaiend, als
schroef-zonder-eind om een spil.
Ze waai-draaien voort in den zwevenden
zwalp van de zwiepende wals, tot met een
hort en een stoot de muziek bet verbreekt
nu opeens los van elkaar. De oogen even
knipperend, bet hoofd wat suf en ijl, om den i
mond het lachj9 van zwymbevrediging, sjokken
ze naar hun plaatsen laten zich maar zakken, j
vreemdontdaan op de harde bank, de opwinding
ten einde". |
Al zal een leeraar M. O. tegen enkele dezer
zinnen wel bezwaren kunnen motiveeren, als
geheel is dit schetsje heel raak en heel echt.
R'dam, 28 October. H. M. DEKKING.
Op sneeuw choenen door Groenland, door
S. ABKAMSZ, naar dr. FBITHJOF NAHSEN.
Amsterdam, W. Verslnys.
In dit boek vertelt Frithjof Kansen de
wederwaardigheden van zyn tocht dwars door
Groenland, het stoute stuk, dat hem beroemd
maakte in zyn vade/land, lang voor hij het
werd in de geheele beschaafde wereld, door
zijn expeditie met de Fram.
't Is een zeer byzonder boek; door het
verhaal van den vrjjwilligen strijd tegen een
overmachtigen vijand; eenvoudig, zonder
eenige fantasie ter versiering, zoo voor den
mond weg verteld, wordt het een pendant,
komt het geheel in 't genre, van de boeken
der boerengeneraals, die op 't oogenblik onze
leestafels beheer BC hen; daar in 't zuiden de
worsteling tegen vijandige menschen, de strijd
om recht, bier in 't noorden de worsteling
tegen ijs, water en wind, een strijd om kennis.
Wat de aantrekkelijkheid geeft aan zulke
boeken is in twee woorden gezegd: waarheid
en groote daden Daden van moed, daden van
wilskracht en kennis, zoo groot, zoo buiten
gewoon groot, dat ze ocs gewone menscbjes
eerst verbijsterd doen inkrimpen, tot we al
lezende ons weer voelen rekken, nu wy' merken
dat er toch nog zulke lichaams- en
geestesreuzen tot ons eigen geslacht behooren.
Als daar nu nog bijkomt, dat een van de
hoofdpersonen van het feit zelf vertelt wat er
eigenlijk gebeurd i», en dat doet met een niet
opzettelijke bescheidenheid, bij het ntïjve af,
en in een taalvorm welke niet die is van een
letterkundige, toch scherp van woord en forsch
van zin, dan komt in die ruwe houten lyat de
schildering zoo sterk naar voren, dat wij met
angstige bewondering staren naar die werke
lijkheid.
Zoo'n boek is het verhaal van Nansen's
tocht van '82, dwars door de toen geheel
onbekende binnenlanden van Groenland, dat
ijzige land met zyn misleidenden naam. Het
boeit meer dan zyn «Door nacht en ijs".
Wie meent dat het onopgesmukt relaas van
zoo'n tocht door ijs en sneeuw en sneeuw en
y°s uitteraard eentonig moet worden, leze toch
dit boek, en hy is van zyn dwaling genezen.
Geen bladzij Z&1 DÜoverslaan, die eens aan
het lezen gaat, of ook maar begint te bladeren;
of hu oog op de schoolbanken of al in een
armstoel zit, het boek laat hem niet weer los.
Misschien zou voor de mteste lezers het
oorspronkelijk boek in twee dikke deelen
wél te lang, te machtig zijn gebleken. In deze
bewerking is van het speciaal technische en
wetenschappelijke gedeelte zooveel weggelaten,
dat in een 240 bladzijden duidelyken druk
alles staat te lezen, wat in Nansens werk ieders
belangstelling kan wekken, 't li nu een en
al actie. Ea al zyn in 't hoofddeel van 't boek
maar zes menschen bezig, vier Noren en twee
Lappen, die maken zooveel leven on beweging
en zyn in de grootste gevaren zoo jilig en
zoo vief, dat de lezer zich op 't laatst soms
verbeeldt, zelf op ski's over de gladde witte
velden te fikssn.
't Is den heer 8 Abramsz, die trouwens
geen beginner op dit gebied is, opperbest
gelukt in flinke Nederlandsche taal een beknopte
en toch geen fragmentarische bewerking te
geven. Een kaartje en een groot aantal kleine
prentjes maken 't ons gemakkelijker den
f>ympathieken jongen Noor en zyn dappere met
gezellen op den voet te volgen.
Voor jongelui vooral, die «In Nacht en IJs"
nog te goed hebben, i) het aan te bevelen, eerst
dit boek te lezen; zs zullen dan van den
oorspong van den bovenmenBchelyken moed
en de ongelooflijke volharding van den held van
de IJszee althans iets begrijpen en 't verband
inzien tusschen weten, kunnen en durven.
E. HEIMANS.
Ii Harminie m'.t het oneindige, door
RALPH WALDO TRINE. vertaald door
A. W. SANDERS VAN Loo Uitgegeven door
de Drukkerij Vrede te Blaricum 1902.
Dat is een boek van durf, van geloofs durf.
Ea de vertaalster liet r.og wel het
meestgedurfde weg. Waarom ? Omdat de schrijver
wat te stellig spreekt. Dat had de vertaalster
niet moeten doen. Als men een beslist geloof
voorstaat en aanvaardt alle gevolgtrekkingen,
dan moet een ander niet komen en zeggen:
je geloof wel, maar de gevolgen niet. Het
geloof wordt geoordeeld uit wat het kweekt.
Nu, de scbry er heeft durf. Hy durft de
gevolgtrekkingen uit zyn geloof aan. Ea hy
noopt de grenslein tusschen geloof en weten
scherp te trekken, op het gebied der niet te
ziene dingen. Hy dwingt tot nadenken over
de vraag: verdient uw godsdienstig geloof inder
daad dien naam. Hy veroordeelt menig met
zich zelf ingenomen geloof het: zoogenaamd
geloof; God is voor hem geen koud etherisch
gedachteding maar een levende werkelijkheid
en zyn kracht-werkingen zyn het evenzeer,
en het God-in-ons is by hem allerminst een
frase. Hy aanvaardt met al zyn gevolgen het
woord : de geest is het die den mensch maakt
en levend maakt. De ziel des menschen bouwt
haar eigen lichaam en brengt het waar zy het
wil. Dd mensch is geen slaaf van omstandig
heden, wat hij wordt hangt af van het al of
niet gebruik maken der in hem wonende en
rondom hem, op hem inwerkende krachten.
Wie gatrtffm wil worden door rake stooten,
wie verlichting wil voor eigen nevelig bin
nenste door plotse flitsen, hij neme het boek
en leze. 't Zal hem een vijand van gelooven,
een beslist ongeloovige maken of een herboren
geloovige. Spoorloos over, door hem heengaan
doet het niet. Ik onthoud my van aanhalingen,
ofschoon er vele treffende te doen waren.
Maar het meest treffen zij in het verband.
Slechts deze eene: «als de vensters van uw
ziel beslagen zyn en met stof bedekt, zal ook
de werald die ge er door beziet, u vuil en
verontreinigd schijnen. Maar houd uw klachten
in, houd uw pessimisme, uw medelijden met
uzelf vóar u uit vrees dat men merken
mocht dat uw vensters noodig schoongemaakt
moesten worden. Ea weet dat uw buurman,
die zyn zielevensters rein hield, zó J dat de
eeuwige zon alles van binnen kan verlichten
ea alles buiten hem zichtbaar maken weet
dat by in een geheel andere wereld dan de
uwe leeft:
Houd dus uw vensters rein, en in plaats
van naar eene andere werald te verlangen,
zult ge wonderen van schoonheid in deze
ontdekken."
Deventer. W. ZAALBERG,
NIEUWE UITGAVEN.
Nederland. Verzameling van oorspronkelijke
bydrage van Nederl. letterkundigen onder
redactie van mr. M. G L. VAN LOGHEM. Jaarg.
1902. No. 2 Amsterdam, Liman & Fanke.
Vlaanderen. Maandschrift voor Vlaamsche
letterkunde onder redactie van Styn Strenvels,
Herman Teirlinck, E. de BDOI, A, Vermeylen,
A. Hegenscheidt en P, van Langendonck. .Eerste
jaargang, Januari 1903. Amsterdam, C. A. J.
v. Dishoeck.
Gemeente-Archiff Eerste jaarg. Vijfde afl.
Groningen, J. B. Wolters
Nederl. Staatsalmanak voor iedereen Janrg.
1902 Samer gestel d door H. PIJTTEBSEN TZN.
Zalt Bommel, H J. v. d. Garde.
Eudïnoord, door THÉEÈSB HOVEN. Haarlem,
Vincent Loopjes.
Htlena, door H. H J. BOEKEN Amsterdam,
W. Versloya.
Diervjc, de Schrijnwerker. Historisch verhaal
uit het midden der veertiende eeuw, door E.
MOLT. Geïllustreerd door B. W. WIEEINK.
Medemblik, K. A. Idema.
Inhoud van Tijdschriften.
Groot-Ned rland. Januari-sfl.: Cyriel Bnysse,
Daarna, (I) Prof. dr. N. Mansvelt, Iets over
de Zuid-Afrikaansche Literatuur Frans
Netscher, De Haas. Marie Marx-Koning, De
Ring Frans Coenen Jr., Tooneel en Reali
teit. W. G. van Nouhuy», Ew Keerpunt.
Bibliographie, door K. Oe Februari afl ne
ring zal. o a. bevatten: Da Zonen der Zjn, door
Louis Couperus.
Tydscfir.ft voor Nederland f ch-Indië. Afl 11:
N. H. van Maren, Bezuiniging op de uitgaven
wegens pensioenen van de Etiropeesche bur
gerlijke ambtenaren in Nederlan'dsch-IndiS.
N. H. v. Maren, De herziening van het regle
ment voor het Weduwen- en Weezenfonds der
E'iropeesche burgerlijke ambtenaren in Neder
landsen-Indie. Wong Tanie, Iets ever de
bevloeiïng en over groene bemesting, een oud
bekend, maar veronachtzaamd middel tot
verhooging der rystopbrengst. Dr. Th. W.
Jnijnbolll, Iets over den meest wenschelijken vorm
eener Hulp- en Spaarbank ten behoeve der
Inlanders. Dr. H. H. Juijnboll, De nieuwste
Maleische grammatica. J. A H. Reiziger,
J h r. mr. Titus Anthory Jacob van Asch van
Wy k herdacht als gouverneur van Suriname.
Jhr. O van Baresteijn, Revue van brochures
enz W. C Muller, Bibliogr&fig.
De Katholieke Gids. Dacembertfl.: Heniyk
Sienkiewicz, door A. op de Laak.
Tgdschriftentafel. Polituk overzicht.
Europa. Afl 12 : Dora, door M. van
Waldrichem De oude boerin, door G nstaf af G y
arstam. Emeljjn PJjit'i, door Mixim Garki.
In den nacht, schets uit hbt Russisch van V.
Korolenko. Een boekenpraaija, door Canatos.
Ome Kunst. No. 12: Tekst: Ei. Thora
Prikker, Em lyricus, Henri van Daalhrff
Max Rooses, De teekeningen der Vlaamsche
meesters De R>manisten Birend van Orley,
D. J. Vellaert, Pieter Coecke, Ant. Moro
Jan Veth, E«n studie over Jacob Maris.
Komstberichten. P, at en : Henri van Daalhoff,
De kinderen lar'gi de straten. Vooruit de
muzikanten. Vaak zat hy lang te turen.
Daar zingen zy een liedje. Pieter Coeske
van Aalst, muzikanten, dieren doende dansen.
Joan, koning van Portugal met vrouw en heiligen
patroon. Biddende prelaat met patroon.
J Aarts, Oorspronkelijke houtsnede. Frans
Hals eigen portret. Willem van H°ythuijsen.
E'gen H'iard, No. 50: De R >tterdamsche
Juffer, historisch verhaal uit het midden der
17Je eeuw, F. A Buis, VIL Ein en ander
orer onze vestiging aan de Merauke-rivier,
met afb. 5'iSSDethi m9t portret naar de
schilderij van C>rne)is Troont, op den Huize
Fi-apylemaborch by Slochteren, en afb., naar
foto's van den heer F J. von Kolkow, te
Groningen. -^- L'iry's Kerstfeest, naar het
Engelsch ?an Miry E Wilkins Freenaan. I.
P. Galand, door R P. J. Tuteiu Nolthenins,
met portret en kaarten, I. Feuilleton.
CORRESPONDENTIE.
Verax gelieve ons zyn adres te zendea.
RED.
40 cents per r e g ? 1.
HMHHtHtintmHIIMHIIII
TRADEMARK
COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhan delaars en
bij de vertegenwoordigers
K1»«>riTIA\S «Ir BUI IMF R,
Wü'nhanuelaars te Amsterdam.
Piïziraaf/250iierElescL
IIoofd-Depöt
VAK
Dr. JAEGER'S O RIS.
Honaal-Tdartiteln.
K. F. DEUSCHLB-BKNGKR,
Amsterdam, Kalverttr. 257,
Eenig specialiteit in dei»
artikelen in geheel Nederl,
Piano-, Orpl- en
METRO OS & KALSIIOVEUI,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huuf.
Repareeren Stemmen Builen.