De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 14 december pagina 5

14 december 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1329 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Rollen van 6 Tabletten. ? Rollen van 6 Tabletten. nde l O dubb. Capsules voor . i,nppe 5 dubb. Capsules ? per doosje | UiDU tlllllllllllUIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIlllllllllllllllllllHlMllllllinillllllllllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllt l» DAMEjS. Heil zoetón in dom bonden, en tieil zoefcen in kennis Yermeerileiini Jammer, hè? dat een mensch eigenlek nooit U achterdochtig zyn kan! In mijn laatste artikel wees ik er nog eens op als prijzenswaardige uitzondering, dat door wjpdging der Postspaarbankwet de gehuwde vrouwen, d w.z. de wettelijke nullen onzer samenleving, eenige honderd guldens van eigen verdiend en gespaard geld door gebruik van die inrichting te maken, aan de macht van kwaadwillige echtgenooten kunnen onttrekken. Daar krijg ik me nu in handen den 7den druk der Wetsartikelen, waaruit blijkt, dat de Vrouw reden heeft over achterstelling te klagen en op herziening daarvan aan ie dringen, bewerkt door mevr. Rutgers-Hoitsema, te Rotterdam en voor slechts 5 cents per exem plaar bij getalen minder te bekomen bij mej. M. Rueb, van Vollenhovenstraat 8, te Rotterdam. Dezen afdruk vergelijkende met een van vroegeren oplaag, wat blykt ? Dat de bedoelde Postspaarbankbf-paling vry'wel een doode letter is; de meesten dergenen, die er zich in ver heugden, zich deed verblijden met een gestorven musch. Waarheid toch is, dat zij alleen geldt voor die vronwen, welke by' huwelijks voorwaarden zyn gehuwd en zich het beheer ovrr haar roerende en onroerende goederen en het vr\je genot harer inkomsten hebben be dongen. Hoe weinigen nu nemen die voorzorg ? ! My is wel verzekerd, dat in onze noordelijke provinciën van die wetsbepaling lang niet zelden wordt gebruik gemaakt dat de familie daar wel voor zorgt in den kring mijner be kenden, zoo hier als elders, zyn de voorbeelden op de vingers van n hand te tellen. Zelfs in den handelsstand, waar die bepaling allereerst noodzakelijk mag hèe t en, wordt er zelden ge bruik van gemaakt. De man ziet ergemeenly'k een blyk van wantrouwen in, en wie tegenover hem achterdocht koestert, voorzeker niet zyn bruid. Bjj minderjarigen moesten ouders of voogden er voor zorgen, en meerderjarigen het wenschelyke er van ernstig worden voorge houden. Menig meisje denkt aangenomen dat ze denkt ik heb niets en hy' heeft niets, waartoe huwelijksvoorwaarden? Wtl,omdatzy', die niets bezitten, iets kunnen gaan be'zitten, en soms zelfs veel, want de fortuin betoont zich grillig, en zoodra de gemeen tehuis tocht achter den rug ligt, is lke wijziging ten dien opzichte onmogely'k geworden. Daarenboven zou het in menig geval een goed criterium blijken, of de man dong naar het meisje, dan wel alleen naar haar geld. Dat gebruikmaking van de post spaarbank slechts zoo heel weinig gehuwde vrouwen wer kelijk vermocht te helpen, werd sterk betreurd door rechtschapen wetmakers en wethandhavers. Zij voelden er al het wreede van en zonnen op middelen ter wering van het mogelijke kwaad. Iets aidoends was natuurlyk niet te vinden nu het burgerlijk wetboek eenmaal zegt, dat de rechten, welke uit de macht van den man als zoodan g en welke aan hem a\»hoofd der echtverbiHtems toekomen, in geen geval kunnen verkort worden, behoudens het ver mogen der vrouw om te bedingen het beheer over hare roerende en onroerende goederen, mitsgaders het vrije genot harer inkomsten. Zij wetten echter kun scherpzinnigheid en vonden het middel: dom houden. Laat de man niet weten, en in menig geval zal de gehuwde vrouw zyn gered hoe het eigerlyk met de wet stond, werd niet op de spaarbank boekjes afgedrukt! Hoezeer ook waardeerend het motief, waag ik te vragen, ot rechtvaardige wetten niet te verkiezen zouden wezen, boven de taktiek: in een staat van onwetendheid houden ? My lykt dan ook toe, dat het wenschelijk zou zyn, om de grondbeginselen van ons burgerlijk recht, als verplicht vak op de scholen te brengen, het verbindende aan staatsinlichting, te be ginnen met die van «uitgebreid lager on derwy's. De kennis toch der wetten, welke men heeft te gehoorzamen, moest een der burgerplichten geacht worden. Hoorde ik eens een rechtuseleerde zeggen: hoe goed, dat de mannen niet weten, welke macht du wet ze geeft!" ik ben optimistisch genoeg om te gelooven, dat de meerderheid der mannen weldenkend is en zuiver voelt, zoodat, indien zy maar wat nauwkeuriger wisten, hos onrechtvaardig de wetten zyn wat de vrouwen bet efr, zy het krenkende daarvan voor de intellectueel en moreel hoog staanden zouden gevoelen en zich onmiddellyk aangorden tot verkryging van een afdoende verbetering. De menschen voorbedachtelyk dom houden dat is voorzeker niet het tegenwoordig leidend beginsel! Volksontwikkeling is de leus. Op allerlei wyzen wordt daarheen gestuwd, en tal van edeldenkenden stellen hun krachten daartoe beschikbaar. De meest gebruikelijke vorm is tegenwoordig de cursus; hetgeen beteekent, dat de deelnemers zich in een vooraf bepaalden ty'd de van te voren afge meten kennis hebben te verwerven, terwijl we veelal het einde van dien weg bevlagd zien met examen en diploma. Wie van deze ont wikkelingsmethode kwaad zou willen spreken niet ik; tenminste niet van het denkbeeld, dat er aan ten grondslag ligt. De toepassing er van, trekt my trouwens niet altijd aan. Cursussen organiseeren lykt haast een mode artikel. Waarvan toch worden er al niet cursussen gegeven! Zelfs in vakken, die er zich eigenlijk niet toe leenen en weinig meer dan de techniek kan worden onderwezen. Waar kennen de hoofdzaak vormt, daar kan de cursus op zyn plaats zyn, maar by vakken, waarin handig heid en smaak voorzitten, zal hy weinig kunnen uitwerken. Otfenwg is niet in een cursus te persen, evenmin smaak, die wel donr grondig teekenonderricht en trouw museabezoek tot ontwikkeling kan worden gebracht. Sommige takken van weten verbinden een gevaar aan het doormaken van een cursus er in; allereerst voor hen, die gelijk nog al eens voorkomt overhellen tot zelfoverschat ting. Velen, die een cursus doorloopen hebben, dragen de overtuiging met zich om, dat zy alsdan voldoende vakkennis bezitten, om zich voor vakkundige te houden, of uit te geven, terwy'l het volgen er van ze juist tot het inzicht moest hebben gebracht, dat ze van het vak als vak eigei.lyk nog niets afweten, zoodat zijniet zouden kunnen of willen uitwisschen den opgedanen indruk, wat weten beteekent; hetgeen ze slechts in hooge noodzaak e a dan nog met de uiterste voorzichtigheid zou doen wagen aan de toepassing, van hetgeen tot ze kwam. Zoo allereerst, waar ziekte of kwetsuur ze onder de oogen komt. Dit was waarschijnlijk ontsnapt aan de aan dacht der spreekster, die onlangs bepleitte, dat als tegenhanger voor den dienstplicht der mannen, den vrouwen een tweejarigen zieken verplegingsdienst zou worden opgelegd. Wee de zieken, als dat idee eens verwezenlijking vond I Hoe groot", zoo sprak tot zich zelf waarom niet hardop ? een zaakkundige onder haar gehoor, zou wel het getal volleerde en volkomen vertrouwbare verpleegsters in een inrichting moeten zyn, om de zwermen ziekenverplegingsdienstplichtigen onschadelijk te maken voor de Indenden ?" Kr is, naar my wil toeschenen, dikwijls nog een andere schaduw aan de cursussen verbon den. Maar al te veel toch komt voor, dat deze van hoogeren plicht afhouden. Zy, die ze organiaeeren zoeken voor leiders naar bekende per sonen ; personen, met goed klinkenden vaknaam, en dezen, gedreven door goedhartigheid en sympathie, zyn gemeenlyk niet moeilyk te vinden. Daargelaten nog, dat met kennisbezit volstrekt niet alty'd de gave van kennisover brenging is saamgegroeid, zoodat lang niet altyd knappe menschen zich goede onderwijzers betoonen, moesten personen met zware ver antwoording opleggenden werkkring,, ook al bezitten zy wel het talent der mededeeling, zich niet onthouden een goed stak van hun ty'd en werkkracht te geven aan arbeid, die door menit; ander, even best kan worden ver richt ? Wie een tak der wetenschap als vak koos, heeft zich, naar mijn opvatting, aan de wetenschap vastgeklonken ; zictt geheel haar hebben te geven ; van alle krachtversnippering zich hebben te onthouden. . Na deugdelijke beoefening van enkele onderdeelen van eenig vak, zou het geven van cur sussen in verschillende gemeenten e> n voldoende broodwinning en een nutstichteiiden werkkring kunnen vormen voor sommigen dergenen, op wie geen zwaarderen plicht rust en er niet op aangelegd zyn groo.ere verantwoording op zich te nemen. Den Haag, 7Nov. '02. ELISE A. EAIGHTON. kan worden, geve af en toe het voorbeeld van ?iets voor anderen medebrengen," enz., maar 1 hij dringe zyn meening nooit aan het kind op, hij late het zakgeld eigendom van het kind. Op deze wyze zal het kind wel eens «dwaze en onnutte" dingen koopen, maar ook, zoo zal het >de waarde der dingen" proefondervindelijk leeren, zoo zal het door schade en schande wys worden en ervaren, dat: «Die alles koopt wat zyn gerief is, Moet verkoopen wat hem lief is." Het besteden van zakgeld kan alzoo voor het kind een goede leerschool wezen, en, is dit het geval, dan is er niets tegen, dat het kind geregeld zyn zakgeld ontvangt (dan weet het, waarop het rekenen kan), al behoeven «toe vallige baten" met het oog op «onvoorziene uitgaven" of «tekorten" niet uitgesloten te wor den, al zyn die zelfs zeer wenschelyk. Dat zakgeld worde echter niet te vroeg gegeven, althans niet voor bet kind eenigszins de waarde van het geld kent; het is zelfs beter te laat dan te vroeg: ook hier doet overhaas ting schadeOf eindelyk het ontvangen (en besteden) van zakgeld volstrekt geen nadeelige gevolgen kan hebben 't Zeer zeker, maar ... dat is geen reden, om het aan het kind te onthouden ! Ook met een mes kan het zich zeer gemakkelijk verwonde", en toch zal niemand daarom alleen het gebruik van een mes aan het kind absoluut verbieden! Integendeel, het kind moet het leeren gebruiken, zoodat het zich niet wondt, en zoo ook met het zakgeld! Het kind moet er de voordeelen van genieten, terwijl de opvoeder zyn maatregelen neemt, om de nadeelen te voor komen. Dat eischt het belang van het kind. W. A. W. MOLL. Op de vraag, of een kind al dan niet zak geld moet ontvangen, geeft de praktijk vrij wat antwoorden : hier zal men er b v. niets tegen hebben, dat het kind af en toe wat geld ontvangt, daar krygt het geregeld zyn zak (snoep) centen, terwy'l elders alle zakgeld uit den booze heet, omdat >het kind alles krijgt, wat het noodig heeft." " Om te beoordeelen, wat in het algemeen het meest wenschelyk is, zij er op gewezen, dat de opvoeder het kind tot zelfstandigheid heeft te brengen, tot zelfstandigheid, ook op finantieel gebied. Het kind moet dus eenmaal tusschen ontvangsten en uitgaven evenwicht weten te brengen en te bewaren en dit is een moeielijke kunst, die vry wat voorbe reiding eischt. Die voorbereiding nu kan o. a. hierin bestaan, dat het kind voorgehouden wordt, hoe noodig het is, «niet verder te springen, dan de stok lang is", dat het tal van wyze lessen en raadgevingen ontvangt, dat het (by het rekenonderwijs) ver-chillende vragen hieromtrent beantwoordt, maar zulk een voorbereiding, hoe goed ook bedoeld, heeft slechts weinig waarde. Evenals toch het kind zwemmen leert, niet door de voorwaarden van zinken, dry'ven of zweven te leeren kennen, maar door het doen, evenzoo leert het met geld omgaan en geld beheeren, door dit te doen en hierom is het wei.schelyk, dat het kind zakgeld ontvangt en btsteedt. Met het oog op deze bsteekenis van het zakgeld zyn er echter enkele voorwaarden aan te stellen en wel allerearst deze, dat het niet te ruim is. Zakgtll toch moet (weer in ver band met zyn bestemming) dienen n voor aanschaffen van meer of minder noodige zaken (potlooden, griffels, gomelaatiek, vloeipapier, pennen, enz.) u voor extra uitgaven (vliegertouw, knikkers, versnaperingen, enz ) Daar tusschen moet het kind, in verband met de grootte van het zakgeld, de juiste verhouding weten te vinden, daarover moet het nadenken, overleggen, rekenen, enz., en dit is slechts mogelijk, aZs het zakgeld niet te ruim is. Ook een niet te ruim zakgeld mag echter niet zonder eenige beperking aan het kind gegeven worden, de opvoeder heeft zich er mede te bemoeien, maar op verstandige wijze. Zich van die bemoeiing geheel onthouden, zou n.l. hierop neerkomen, dat van het kind al dadelijk verlangd werd, wat slechts het resultaat van jaren oefening kan wezen en wel zelfstandigheid ; dat zou zyn vruchten willen plukken van een plant, die pas in knop staat, dat . . . maar hier is «onthouding" de fout niet. Veeleer het tegendeel, n.l. bemoei zucht ; vaak toch wordt de verdeeling van het zakgeld tot in bijzonderheden voorgeschreven; vaak heeft het kind by het doen zy'ner uit gaven slechts uit te voeren, wat de opvoeder ordineerde en dat i» de grootste fout, die in dit geval begaan kan worden l Dat maakt het zakgeld tot geld van den opvoeder, dat het kind op diens last uitgeeft en ontneemt alzoo aan het zakgeld alle waarde ! Noch onthouding, noch bemoeizucht mag de de opvoeder toonen. Hij heeft als zoo vaak, naar »het juiste midden" te zoeken l Daartoe hoore bij in de eerste plaats alle kinderlijke mededeelingen hieromtrent geduldig aan, verder geve hy enkele wenken, in verband met die mededeelingen, stelle het kind iets begeerlijks voor oogen, dat door zuinig beheer vei kregen Zdfi Homerus slaapt wel eens. Ziende, dat professor Hector Treub in de Holtandsehe Lelie, naar aanleiding van de Reformbeweging, schreef: »de kleeren moeten volgens de reformvrouwen wel te verstaan gedragen worden door de schouders'1, ligt daarin voor my het bewya, dat de hoogieeraar onvoldoende op de hoogte is en niet weet, dat de reform tegenwoordig de zwaarte der japonnen enz. niet uitsluitend laat dragen door de schouders, maar door het geheele bovenlijf en de heupen. Mocht de heer T. aan de waarheid dezer bewering twijfelen, het zal my slechts geringe moeite kosten, hem het bewijs te leveren. De heupen worden zelfs zeer weinig bezwaard, daar de rtform ook ernstig let op lichte en toch warme onderkiet»ding dus weinig, ook wel geen, rokken. Maar is het belasten der schoulers alleen nadeelig voor de vrouw, zou ik wenschen te vragen ? Of drukt soms het gewicht der loodzware winterjassen niet groo tendeels, ja geheel, op de manlijke schouders ? En wat te zeggen van de bretels, of het styf snoeren der pantalon, wanneer de man niet gezegend is met breede heupen ? Zal, waag ik verder te vragen, bij het volgend geslacht onder de vrouwen de «onvoldoende kracht der rugspieren om de wervelkolom in evenwicht te houden", veelvuldig voorkomen, nu bij het meisje de gymnastiek het corset zoo niet beeft vervanger, er dan toch mede samengaat? Ook de Indische dames geven een bewys, dat de wervelkolom geen keurslijf behoeft. Algemeen genomen is haar houding onberispelij t, en toch dragen zy enkel een corset, wanneer zij naar een bal gaan om zoo min mogelijk de aanraking van haar danser te ge-oelen. Dat weinig reformdragende vrouwen een eleganten indruk maken, ben ik volkomen met den hoogleeraar eens, maar vindt hy er velen onder deniet-reformdragenden? Zoo ja, dan was en is hy in dit opzicht gelukkiger dan ik, te zamen met al my'n vrienden en kennissen, die, zoo goed mogelyk rondkijkende, nog alty i gelooven, dat percentsgewy'ze de meeste elegantie by de reform draagster schuilt. ELIZB A. HAIGUTON. Den Haag, 6 Dec. '02. ? Scandinavische Leesbibliotheek". l Januari 1903 wordt te 's-Gravenhage eene Scandmavi che Leetbtbliotheek in Nederland l geop nd (in aansluiting aan het reeds ruim 15 jaar bestaand Scandinavisch Leesiezehchap). Wie geen lid van het leesgezelschap is, kan toch lid worden van de leesbibliotheek, tegen eene jaarJyksche contributie van ? 1. Hetleeegeld bedraagt 10 ets. per boekdeel en per week, plus porto. Voorloopig is de inrichting nog zeer bescheiden. De bedoeling is, door samenwerking te komen tot eene degelijke btandaardbibliotheek, waar voor ook de nieuwst uitgekomen boeken, studiewerken en klassieken kunnen worden aan gekocht. Tot bereiking van dit doel zullen gaarne boeken in bruikleen worden ontvangen, liefst sünieboeken of klassiekun en kunstwerken. Wanneer dergelijke zendingen vuór 15 De cember worden toegezonden aan een der be stuursleden, kunnen zy nog in den catalogus worden opgenomen, die l Januari verkrijgbaar zal zyn bij de firma Alexander Meyer, Celebesstraat 46, den Haag, waar alle mondelinge iulichtingen te verkrygen zijn. Sc&riftslvjke informaties en aanvragen om boeken dienen gericht te worden tot het bestuur van de Scandinavische Leesbibliotheek, Batjanstraat 30, den Haag. Het bestuur bestaat uit mej. Marg. Meyboom, mevr. M. van Loghem?Slaterus en mej. H. Bleeker, allen te 's-Gravenhage. ofnatzonban. Geachte Eedactie! In uw nommer van gisteren schreef mevrouw N. van Hichtum eene beoordeeling van J. G. Kramer: «Het beleg van Groningen." Zy zegt: «Een ernstige, degelijke historische studie." Mag ik zoo vry zyn, op te merken, dat in de Prov. Gron. Courant van voor eenige weken aangetoond is met voorbeelden, dat dit boek zoowel met de historie (o.a. omtrent de woon plaats van Rabenhaupt, de straatnamen, het verhaal van den gevelkop in de Kyk in 't Jat straat) als met de aardrijkskunde (o. a. ten opzichte der afstanden tusschen verschillende plaatsen) op zeer gespannen voet staat ? Wan neer mevr N. v. H. kennis nemen wil van deze beoordeeling, zal zy' zeker by de redactie dier courant op hare aanvraag een paar commers | kunnen krygen. Ik heb ze op dit oogenblik j niet meer by de hand, anders zou ik ze hierby ' zenden. Met de plaatsing dezer regelen zou l u, geachte redactie, zeer verplichten, Groningen, Uw dw., j l Dec. 1902. H. J TIMMER, Onderwijzer. [ Aan Mevrouw Caprice! In het nummer van 7 Dec. '02 gebruikt u van odeurs de woorden, mits men ze aan brei] ge met wel doordachte eoquetterie, dat wil zeggen, juist zoo weinig om te behagen zonder hinderlijk te zyn. Gelooft u niet, dat de rubriek «Allerlei" er nog veel by zou winnen, indien u zoo ook over vreemde woorden dacht ? Hoogachtend, B. MIIIIIIIIIIItllIlHlllllllllllllllUIIIIMIIIIIUIIIIICIIIIIlllllIllllllllllllllllllllUII UIT DE NATUUR. Klein maar dapper. Ja, hy' is klein Jantja, maar o het is zoo'n dappere baas! Winterkoninkje in dorrende twy'gen Kan nog maar, al is 't winter, niet zwijgen. Men hoort hem telkens op wandelingen, zacht een liedje neuriënd in de lage struiken en tippelend van takje op takje met het kittig en parmantig opgewipte staartje, dat u hem altyd weer dadelijk doet herkennen, zoo 't mooie glanzige, warmbruine pakje daartoe niet voldoende zijn mocht. En dan, hy is zoo klein; we zien hier niet veel vogels van zyn klein- i heid; men vindt 10 cM. opgegeven als zyn lengte, maar door dat rechtop staande staartje i lykt hij eigenlyk nog kleiner. Een echte standvogel, die winterkoning. In alle jaargety'den vindt ge hem, graag ook by 't water in de elzen en de wilgen en mogelyk komt het daarvan, dat ik my zoozeer met hem bevriend voel, al zal de vriendschap denkelijk wel van n kant komen. Want beiden hebben wy 't riviertje onzer woonplaats zeer bijzonder lief, en wy ontmoeten er elkaar in alle sei zoenen ; hy, soms verbaasd, als 't heel erg koud ia, dat een mensen dan nog zich door ; de golfjes laat omspoelen, en ik my vragend, hoe zoo'n vogeltjs toch 's winters aan den kost komt, nu 't insectenleven uitgestorven schynt. Hy schijnt daar te wonen in een grooten, over 't water hangenden els, al heb ik daar zijn nestje nog niet kunnen ontdekken. Mis schien heeft hy het in den wilg op bouwland : een eindje van 't water verwijderd, want als het in den els was, zou ik het gevonden hebben, ik weet immers zoo goed, hoe het er uitziet. En is het niet een vaste waarheid, dat natuurliefhebbers veelal juist dat vinden, wat zy kennen of wat ze althans hebben gezien? Door hun veel te laten zien, zullen wy onze jongens en meisjes plezier doen kry'gen aan 't zoeken buiten, want dan heeft dat kans, niet zonder resultaat te blyven. Een waarheid, die wat waard is voor wie in de buurt van Artis woont! i Het nestje dan van 't winterkoninkje is heerlyk zacht en warm, een bolletje van mos en fijne sprietjes tot een dichten zacht geheel verwerkt, en altyd met een ronde, kleine opening. Vindt hij in knotwilgen een holletje beschikbaar, dan maakt hij daar ook dikwy'ls van gebruik. Daar ! brengen man en vrouw, die byna van elkaar j niet zyn te onderscheiden, en Anorthura trog- j lodytes of Troglodytes parvulus heeten, hol- j bewonertjes dus eigenlyk, hun vyf- of zestal ! jongen groot, die uit de geelwitte eitjes met wat roode stipjes zijn voortgekomen. Eau viertal kinderen wordt op ons prentje door j mama gevoed vóór 't nest en zal al spoedig ! zelf mee wegtrippelen, om voedsel op te i scharrelen, insecten, spinnen en die andere ' vogellekkernyen. i In 't vliegen zyn ze geen van allen bazen, j maar vlug als muisjes kruipen ze door heggen, ! lage struiken, hoopen takkebossen, en 't lykt | wel of ze altyd schik in 't leven hebben, zoo druk en vroolijk zyn ze in de weer. Toch j moet het soms by vorst heel moeilijk voor hen zyn, het noodige op te scharrelen, en als dat ; hier zoo is, hoeveel meer gezoek zal het zyn in noordelijker landen, waar de winter zooveel j langer duurt. Maar de Prestvrouw in Noorwegen en dominee Gillot in Petersburg zullen hem op sledetochten i even driest en opgewekt zien rondspringen als wy hier, en hun kan in de stilte van den ! winter 't liedje van des winters koninkje even ! bly en heerlyk in de ooren klinken, als het 't ons op lager breedten doet. In Duitschland is geen hoekje te bedenken, of dit vogeltje houdt er zich op, en tot in Griekenland en Spanje naar het zuiden, tot in West- en Midden-Aziënaar het oosten, reikt 't gebied, waar ey aan dezen vorst uw hulde kunt bewy'zen. Hy neemt die gaarne in ontvangst, want by is ook in zoo ver klein, maar dapper, dat hy ons tot op korten afstand naderen laat Een kluizenaar uit zijn schuilhoekje gelokt. 't Was op een der zeer koude dagen van November. In een onverwarmd vertrek, waar langs de wanden boeken stonden achter groene gordijnen, daar heb ik iemand moeten storen in zijn zoete winterrnst. Een groot» dagvlinder had voor zyn over wintering verkozen een plekje tusschen de afleveringen van oude jaargangen der Vragen des Ttjds. Hy dacht zich daar stellig volkomen veilig by die vragen van 1886 en meende er in zijn verstijfden toestand kalm te kunnen blyven, totdat de voorjaarswarmte hem weer wekken zou. Met sty* tegen elke ar geslagen vleugels, zoodat men alleen de achterkanten van de achtervleugels zag, plat als een panne koekje, lag het dier daar neer, een slapend kluizenaartje, dat op zon en zomer wachtte. Maar nu geviel het, dat een vraag des ty'ds van toen zich nu, in 1902, opnieuw als ty'dsvraag voordeed, zooals met onze actueele qtiaestiog meer pleegt te geschieden, want 't stellen is daarby een heel ander dirg dan 't oplossen. Zoo moest een oude jaargang worden voor den dag gehnald,en zoo werd in zyn schuil hoekje ontdekt Vanessa polychloros, groote vos of groote Aurelia, die algemeerse, geelachtig roodbruine vlinder, hierboven afgebeeld, die des zomers druk in onze tuinen, langs de wegen en de velden rondvliegt en eitjes legt op kerse- of pereboomen en ook wel op wilgen, waarvan de bladeren voedsel moeten leveren aan de dof zwarte rupsen. Die hebben drie gele lentestrepen op den rug en vele dwarse ryen gele doornen of stekels, die aan d^n voet een glinsterend puntje vertoonen. Als ge haar opkweekt van klein ruppje af, geeft de rups u veel genoegen door haar zeer groote bewegelijkheid, haar flinken eetlust (waarvan nagelaten sporen droog en hard en gemakkelijk te verwijderen zyn, wat niet bij alle rupsenkweekery 't geval is) door de verfraaiing van het pal-je telkens na een van de vyf of zes vervelhngen en eindelyk door het alleraardigst popje. Dat hangt, zooals by alle acht Vanessasoorten, die wy hebben in ons land, zoo on ver borgen en in 't geheel niet in spinsel gewikkeld, aan een blad of steelij e, en de rups gaat in een hangende houding in dien poptoestand over. Zy' houdt zich met haar staarteind vast, hangt eerst een dag met omgebogen vooreind luste loos en stil, al moest zij op den grooten over gang zich in meditatie voorbereiden en is dan eindelyk, met een kolossale behendigheid haar laatste rupsenvelletje afstroopend, in de pophuid uitgedost. Dat is een blinkend, aardig uniformpje, eerst grijs, dan zilverachtig, later bruin met hier en daar een gouden puntje en knopje en vlekje. Vaak wijzigt zich die grondkleur naar de tinten van de omgeving, en aardige proeven zyn wel genomen, die bij Vanessapoppen veel verschei denheid van tint te voorschy'n riepen. Na ongeveer drie weken vindt ge dan een driehoekig deurtje open in de pophuid en daaruit heeft zich de kleurige vlinder nog met opgevouwen vleugels baan gebroken naar het daglicht. By 't kweeken geeft ga het dier een stokje by zich of wat takjes, om tegen op te klauteren, zich de vleugels te drogen en de adertjes met lucht Ie vullen, dat het is, of ziendeweg de vleugels groeien. En op een dag van zonneschyn gaat blij dan 't blinkende insect een levenspartner zoeken. Twee generaties hebben meestal deze vlinders, en van de tweede overwintert dan veelal 't volwassen insect, zoodat men, hy voorbeeld van April tot April, tweemaal den cyclus imago of volwassen insect, ei, rups, pop, vlinder, krygt. Ooze uit de Vragen opgeschrikte vriend, ge zoudt het niet gelooven, maar 't is heusch, hy had zich vóór hy' slapen ging, in de suikerquaestie verdiept, werd naar beneden meege nomen en is in de warme kamer na een poos ontwaakt. Hy fladderde een korten tijd, ging niet van jam of suiker, by hem neergelegd, aan 't snoepen en dommelde algauw weer in. In een reetje by 't kozyn van 't raam moet bij zyn winterslaap zyn gaan vervolgen tot op een der mooie dagen, volgend op de koude periode, een druk geflidder tegen 't raam ons op deed kyken. De koesterende zon van 't Zuiden had den mooien vlinder in't goudbruin kleed, met kantige zwarte vlekken en de fijne lichtbruine beharing op 't lyfje, gewekt ten leven en ten leven wekte hy op zyn beurt onze blyde zomerherinneringen. Hij blyft nu gast by ons, vertoont zich niet op donkere dagen en alleen op zonnige, als ook buiten de temperatuur nog al hoog is. Een paar maal is hy 's avonds by de lamp verschenen, niet zenuwachtig en gejaagd als uilen, die. door 't licht worden gelokt, maar rustig wiekend om de thee, als voor een kalm bezoekje, en welbehagelyk zette 't prachtinsect zich op den theewarmer, de pootjes alle zes op 't zacht satijn en met de fijne, mooi ge knopte sprieten de omgeving schattend »cosy, cosy," fluisterde hy, dankbaar voor warmte an huisely'ke gezelligheid. F. J. VAN UlLDEIKS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl