Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1329
Vlakweg moet ik zeggen, dat die naaktheid
in ons koude klimaat tn\j rillen doet, vooral
ook omdat zelfs de oude Grieken in hun land
coo spaarzaam met naaktheid waren en van
drapeering ons zulke heerlijke voorbeelden
hebben achtergelaten. In een stad waar men
zoo bezorgd moet wezen voor kleedjj, dat men
«elfe van hooger hand pantoffels geven wil aan
bekleede voeten van kinderen, die zitten in
een verwarmd lokaal, moeten deze naakte
mannen en vrouwen in den winter u wel rillen
doen van kou.
Nog op een derde vraag heb ik hier het
antwoord te geve»: Hoedanig is in deze fries
de techniek van den kunstenaar?
Mjj wil het voorkomen dat de kunstenaar
hier een klassiek werk heeft willen geven. Dat
maak ik op uit de algemeene opvatting van het
werk en uit de ver deeling van plein et vide
die daarin zoo trouw is vastgehouden, 't Is
niet klassiek «ooals de werken uit den
renaissance-tijd en daarom veel beter. Want bjj al
bet klassieke dat in dit werk ia neergelegd,
kan IMD, dunkt mij, toch ook zeggen: het is
modern. Inderdaad, dat is eene verdienste en
eene groote ook, en wel zoo groot, dat ik geloof
met noeite een anderen beeldhouwer te zullen
vinden in ons land, die in staat is zoodanig
persoonlijk kunstwerk te maken waaruit de
vpirit v»n den kunstenaar, levend in dezen tijd,
op zoodanige wijze uit alle lynèn en hoeken
springt. Maar als ik dit alles mei groote blijd
schap zeg, dan durf ik de vraag stellen: wie
kan mij de verklaring geven, waarom de
Gjjsbrecht op den hoek om van Jan Pieterszoon
Coen aau den achterkant te zwijgen van
eene zoo geheel andere opvatting getuigt?
Waarom is hier de eenheid van arbeid k\jk
ook naar de fries aan den westkant zoo ver
te zo ken bij een kunstenaar, die waarachtig
kunstenaar is, terwijl de geheele conceptie van
de Beurs ook een kunstwerk in mijn oog
bl\jken geeft, dat de bouwmeester, soms ten
koste van groote opofferingen, gewild heeft
eene nheid die bewonderenswaardig is? Nog
eens: waarom? En dan kan ik niet anders
antwoorden dan dat daarvoor wel ze'r diep
liggende redenen bestaan moeten, maar dat ik ze
tot mijn spvjt niet vinden mocht. Waar wij
nu hier tot onze groote vreugde een werk voor
ons zien, waarin karakter, uitdrukking van
persoonlük geestesleven in edele lijnen en vormen
is neergelegd hoe zeldzaam ziet men dat
in onze dagen en om die reden met beide
handen den kunstenaar zou willen toeklappen
bij de openbaring vaa zij a werk; waar wij hier
naar óns begrip een onmiskenbaar meesterschap
in de techniek bewonderen moeten, zooals
slechts aan weinigen gegeven is des te meer
moeten wühet betreuren, dat dit beeldhouw
werk ten slotte zoo weinig verband houdt met
den heelen bouw niet alleen, maar zelfs met
de overige beeldhouwwerken van dit gebouw.
Ja, zoo weinig ia er eenheid in, dat men na
jaren en jaren moeilyk geiooven zal in deze
werken voor zich te hebben stukken van enen
meester pit enen tyrt.
Bet z\j mij geoorloofd nog n vraag te stellen
aan het eind. Waarom loopen die mannen en
die vrouwen in de vleugelstukken van het mid
den uit naar den kant? Op die wyze kunnen
zfl blijven voortloopen tot in eeuwigheid. Of
heeft de kunstenaar dat gevoeld en daarom iu
de uiterste hoeken een man en eene vrouw in
rust gezet, om te zorgen dat zij niet afloopen
van de fries ? Met dit wegloopen van het
middenpunt uit gaat ook de eenheid der compo
sitie op de loop. Of steekt ook hierin symbo
liek? Moeien die vleugelstukken ons herinneren
aan het meer dan losse verband waarin de
ideeën, die ze heeten te verzin lyken, staan tot
elkaar?
Pastoor KAAS,
Voor de Knust" te Rotterdam.
Eerste Jaarverslag.
In den zomer van 1901 kwam een onder
wijzer te Rotterdam, de heer Henri Hartog,
bij verschillende personen van wie hy wist of
vermoedde dat zy veel gevoelden voor de kunst
niet alleen, maar ook voor de wenachelykhaid
om de beste en hoogste kunst te brengen ook
aan degenen die er tot nu toe van verstoken
waren, aankloppen om medewerking voor een
plan, waarmee bij reeds lang had rondgeloopen:
een groote vereeniging te stichten, waarin
voornamelijk arbeiders, beambten, kleine ambte
naren te zaam gebracht zouden worden, ten
einde dezen te doen profiteeren van wat schoon
en mooi is, hen dit te keren zien en voelen,
en daarmee hun leven althans nu en dan wat
minder dor en laag te doen zijn. Maar ook
njken, mannen en vrouwen van,geld en aan
zien zonden daarin moeten komen, in de eerste
plaats omdat het girg om de Kunst en om
haar alleen, en elk klasse-karakter haar vijandig
behoort te zijn, in de tweede plaats opdat de
vereeniging over voldoende financiën zou be
schikken om haar taak te beginnen en vol te
honden.
Velen bij wien Hartog kwam, beantwoordden
hem met een goedwillig lachje, beloofden
gaarne hunne medewerking, maar geloofden
zelf niet zoo heel vast aan de verwezenlijking.
En zie het plan kreeg een flink begin
van uitvoering.
In Augustus van 1901 verscheen er een
oproep van 'n 50-tal bekende stadgenooten,
waaronder ook eenige. bekenden uit de kunste
naars-wereld, en overigens mannen en vrouwen
van verschillende gezindten en stand, en den
24sten Sapt. had de constitneerende vergadering
plaats. Ruim een maand later vond vanwege
de vereeniging de eerste kunstavond plaats en
thans heeft zy haar eerste jaarverslag in druk
doen verschijnen.
En het is een veiheugenis, te kunnen
constateeren, dat dit jaarverslag getuigt van
een groot succes, waard om ook buiten
Rotterdam bekend gemaakt en... gevolgd te
worden.
Van den aanvang af is steeds het ledental
voortdurend en regelmatig gestegen, zonder
andere reclame of propaganda dan het genieten
van het vele schoone, door de vereeniging
haren leden geschonken.
Het ledental is thans gestegen tot 2340. Van
dezen hebben zich er 1940 laten inschrijven
voor eene jaarly'ksche contributie van ? O 25
tot / l, behoorende dus tot die kringen van
arbeiders, die in gewone omstandigheden
gedwongen zjjn, >het beste van het leven te
ontberen, of met het n indere genoegen te
nemen.'* De overige 400 teekenden in voor
een bedrag van ? l tot ? 25. Van bijzonder
hooge bedragen kan men dus niet spreken.
Wat dan in dat eerste jaar wel gegeven werd ?
O, het is niet weinig!
In 't laatst van December voerde de bekende
onderwijzers-tooneelvereenigin g «Esmoreit" op,
en werden oud-Hollandsche liederen gezongen
door een A-Gappella-koor van onderwijzers en
onderwijzeressen; terwijl (er waren twee
avonden noodig om de leden allen in de ge
legenheid te stellen om te profiteeren) den
eersten avond gezongen werd door Orelio, den
tweeden door mevr. Tijggen?Bremerkamp.
Elk der leden was een boekje uitgereikt,
waarin de tekst der liederen, en een toe
lichting van hare beteekenis.
Begin Februari hadden er twee uitvoeringen
plaats van gewijde muziek schoone avonden
van hoog kunstgenot; te meer waardevol,
waar alweder de beteekenis den leden was
duidelijk gemaakt in een boekje. O, het was
voor honderden een schoone en heerlijke avond l
Gedurende de Pinkrterdagen had er eene
tentoonstelling plaats van beeldhouwwerk van
Charles van Wijk, aardewerk en koperwerk
van den Amstelhoek en aardewerk van Willem
Brouwer, meubelen en koperwerk uit «Onder
den St. Maarten'-' (Zalt- Bommel) bindwerk,
Indische weefsels enz. Eén der leden, de heer
M. J. Brusse, was de vervaardigers gaan inter
viewen en zoo kregen de leden vóór in den
catalogus eene belangwekkende toelichting
van wat de vervaardigers met hun werk
bedoelden eu werd voor honderden verstaan
baar en duidelijk gemaakt, hun gevoel ont
wikkeld, hun kijk verhelderd, hun belang
stelling vermeerderd.
Ik mag er nog wel aan toevoegen wat
het jaarverslag natuurlek niet vermeldt dat
de winter is ingezet met een prachtig-schoone
uitvoering van »De Sshepping", met de beste
solisten die ons land heeft, de schoonste avond
die tot nu toe den leden werd geschonken en
een paar weken daarna een tentoonstelling
van boekkunst van William Morris en zijn
volgelingen, toegelicht en verduidelijkt door
een voordacht van den heer L. Simons.
Ik heb nu nog gezwegen van de vele malen,
dat tentoonstellingen van schilderyen, door
andere vereenigingen en genootschappen ge
organiseerd, voor de leden van »Voor de Kunst"
werden toegankelijk gesteld.
Wat gegeven is, is mooi, is schoon, is grootsch
geweest, en is ik weet dat, wijl ik tot hen
behoor en onder hen verkeer door de
kwartjes- en 50-cents-leden, voor wie de ver
eeniging toch eigenlijk ook gesticht is, met
groote dankbaarheid ontvangen.
De vereeniging is nog jong, en er bluft nog
zeer veel te doen. Velerlei kunstgebied is
nog steeds voor de groote massa onbekende
en ongenoten schoonheid. En wanneer het mij
ware toegestaan, een lichte waarschuwing te
laten hooren, dan zou het deze zijn, dat men
toch op passé, niet het contact met de
eigenl^ke werklieden te verlieten, en een tehuis te
worden van elementen, die puur speculeeren
op de kunst-voor-een-koojje De werklieden
en wel da besten onder hen, zijn het, aan
wien de kunst gebracht moet worden; die ook
volstrekt niet zoo laag staan van er niets voor
te gevoelen. Maar zij moeten wat aangespoord
en ietwat opgeleid en ingelicht worden. Ik
beweer niet dat het contact met de werklieden
is verloren, maar men passéop, dat het niet
zoo worde.
Overigens is het te wenschen, dat de rijken
in Rotterdam mér dan tot nu toe deze
vereeniging zullen steunen. Hier heeft men
een gezond stuk werk, voortgebracht door het
particulier initiatief. Daarheen toch wordt
immer verwezen, wanneer aan de overheid
offers worden gevraagd voor de verbreiding,
de democratiseering, van de kunst. Nu het
particulier initiatief zich laat gelden, steune
men het ook particulier!
En dan nog deze opmerking, naar aanleiding
van het jaarverslag. Er wordt hier in Rotter
dam sterke behoefte gevoeld aan een stedelijk
groot concert gebouw. Bovenal «Voor de kunst"
gevoelt die behoefte, want zij moet voor elke
kunst- uitvoering of twee avonden bezetten, of
een deel harer leden uitsluiten. In Februari
van dit jaar adresseerden de besturen van 35
kunst- en andere vereenigingen aan den Raad,
om zulk een gebouw van gemeentewege te
stichten. Het praa-advies was ik had bijna
gezegd : natuurlyk afwijzend. Evenwel heeft
de commissie van Plaatselijke Weiken, die het
verzoek mér genegen schyut dan B. en W.
een idee aan de band gedaan, om nl., indien
de vereenigingen harerzijds een zeker kapitaal
byeen brengen, hieraan tegemoet te komen,
door den grond te schenken en een voorschot
te verstrekken. De behandeling van het
praeadvies is destijds uitgesteld, om de vereeni
gingen gelegenheid te gever, tegenover het
prae-advies op hun verzook stelling te nemen.
Zonderling genoeg, heeft men sedert van
die adresseerende vereenigingen niets meer
vernomen. Hebben ze nu reeds den moed
opgegeven ?
Het jaarverslag van »Voor de kunst" komt
nu daaraan nog eens herinneren, en spreekt
vrij duidelijk den wensch uit, dat van de pas
gedempte Parkhaven, gelegen in het schoonste
gedeelte der stad, een stuk grond worde af
gestaan voor een stedelijk kunatgebouw. «Ter
nauwernood", zoo luidt het. »is door het dichten
van een haven zeer geschikt bouwterrein ver
kregen, gunstig gelegen, of plannen worden
geopperd om het voor de beurs vruchtdragend
te maken. Men zette er een groot gebouw,
heeft men gezegd, om er vreemdeli»gen aan
genaam in te doen slapen. Meen, zouden wij
zeggen, men bouwe er een hotel, waardig om
er de kun>,t te ontvangen en er stadgenooten,
na de beslommeringen van eiken dag, tot een
heerlijk levan telkens te doen ontwaken!"
Mooi gezegd. En goed gemeend, stellig.
Maar dan moet men ook iets van zich laten
hooren en niet in zak en assche blyven.
Waar blijft Rotte'a Mannenkoor, om daartoe
te helpen? En de anderen?
ETLNSChAP
Kaffioliete
H. J. A. COPPENS, Algemeen overzicht der
kerkgeschiedenis van Noird-Nedertund van
de vroegste tij/ten lot het jaar 1581.
Tweede vermeerderde Litgave. XII en
607 Utrecht, Wed G. R. van Rossum,
1<J02.
Het -s verblijdend, dat het aantal roomsche
schrijvers over onze vaderlandscbe historie toe
neemt. De geschiedkundige wetenschap kan er
slechts bij winnen, de waarheid er slechts voor
deel mede doen, zoo dezelfde gebeurtenissen uit
verschillei d oogpunt worden beschouwd en uit
dezelfde bronnen door menscben van verschil
lende beginselen wordt geput. Wie b.v. onzen
opstand tegen Spanje waarlijk wil kennen, moet
niet slechts ook roomsche en Spaansche schrij
vers van toen raadplegen, maar hij moet ook
kennis nemen van wat hedendaagsche katholieke
auteurs ter tafel brengen. Vandaar, dat Fruin
n uitgaf de Annales van Franciscus Dusseldorp,
(1893) dien feilen spaanschgezinde, n met zulk
eene belangstelling kennis nam van de «Ge
schiedenis der Nederlandsche Beroerten" door
Dr. W. J. T. Nuyens. (Verg. Verspr. Qeschr.
II, 1-37).
Doch zal de wetenschap bij zulke studies
inderdaad baat vinden, dan moeten zij ook de
historie naar streng wetenschappelijke methode
beoefenen. Wij kunnen niet van een roomsch
geschiedschrijver verwachten, dat hij voor onzen
glorierijken opstand in even warme geestdrift
zal ontbranden als de protestant. Onpartijdigheid
in den zin van volstrekte neutraliteit bestaat
niet. Onze persoon en onze beginselen oefenen
invloed op de manier, waarop wij de dingen
zien. De neutrale historicus, naar de gangbare
beteekenis van dat woord, zou zelfs geene
genietbare .bladzijde kunnen schrijven en het
verledene zou dood voor ons blijven. Maar wel
mag men eischen, dat hij volstrekt eerlijk is in
bet voorsteller) der gebeurtenissen, in het weer
geven der woorden, in het verklaren der
drijfveeren, in het zich indenken in het
geestesbewegen zijner personen, dat hij zijne bericht
gevers laat zeggen wat zij bedoelen en dat bij,
ook tegenover personen of gebeurtenissen, die
hij meent te moeten veroordeelen, slechts worde
g-dreven door heiligen waarbeidszirj.
De tweede uitgave van dit «Algemeen Over
zicht" van pastoor Coppens is inderdaad eene
vermeerderde. De lijst, der geraadpleegde wer
ken is belangrijk uitgebreid en daarin ontbreken
de protestantsche se'ir ij vers allerminst. Ik vind
Acquoy, Bakhuizen ran den Brink, Blok, Brandt,
Fredencq, Fruin, Groen van Prinsterer, Hofdijk,
De Hoop Sehtffer, Knuttel, Moll, P. L. en
S. Muller, Reitsma, Rogge e, a. De vraag is
maar, hoe deze bronnen zijn gebruikt. Ia het
voorbericht brengt de schrijver zijnen warmen
dank aan Dr. Brom te Utrecht, die hem bij
deze tweede uitgave «itnemenden raad gaf. De
vruchten dier samenwerking schijnen mij niet
moeielijk aan te wijzen.
De geschiedenis der christelijke kerk hier te
lande vóór de hervorming beslaat 391 van de
571 bladzijden. Natuurlijk, want, dan is de
roomscbe nog de eenig beersehende godsdienst,
en kerkgeschiedenis is historie der Moederkerk.
Dit geschiedverhaal van ons roemrijk katholiek
verleden" bt handelt vooral de opkomst, den
bloei en het verval van het, bisdom Utrecht,
schier uitsluitend de kerkelijk-politieke historie,
een uitvoerig en zeker niet onverdienstelijk
overzicht van het leven en werken der elkander
opvolgende bisschoppen. In hoofdstuk I, de
invoering des ctinstendoms, stuit ik op de
gewone verwarring van Noorsch met Duitsch
Heidendom, van Edda-myttiologie met
tniddelgermaansche mythen en op de wonderlijke
, spelling der godennamen. Bedenkelijker nog
zijn uitdrukkiugen als dwaze afgoderij" (2),
«afschuwelijke miskenning van den volmaakten
God" (5), «.kinderachtig bijgeloof eu ellendige
afgoderij" (7, 17, 45), ter kenschetsing van den
godsdienst onzei neidensche voorvaderen, termen,
die slecht pasten in een wetenschappelijk werk,
oak al wil het «liefde wekken voor wat de
vaderen voor liet (roojnschi geloof geleden
hebben."
Dit eerste deel nu gelijkt voorts herhaaldelijk
op eene Nederlanrlsche heiligenlegende, rijkelijk
voorzien van txempeleii en mirakelen- Dit
brengt des schrijvers standpunt mede, maar hoe
kan hij verwachten, dat andete als
devootroomsche lezers als wetenschappelijk voorge
stelde historie zullen aanvaarden de vermelding,
dat de H. Petrus apostelen heeft gezonden naar
deze lauden (11), dat het graf van den H.
Suitbertus door wonderen werd verheerlijkt (23),
dat de bron van den H. Engelmundus te Velzen
tandpijn geneest (30), dat de ziel van den H.
Wühbrord onder welluidend gezang door de
engelen wordt ten hemel gedragen (50), dat de
H. Jeroen helpt bij het wtêrviudeu van ver
loren zaken (97). Ik lees, dat God ten bate
van den H. Radboud eenmaal water in wijn
veranderde (J)1J), da', de H. hostie wonderen
deed te Hasselt (199), dat God in 1345 de
waarheid der wezeuhjke tegenwoordigheid vin
onzen goddelijken Zaligmaker in het sacrament
des altaars bewezen heeft (251 v.v.), <fat, het
Heilig Bloed mirakelen deed te Berger'('308 v.),
te Alkmaar (310) en te Dordrecht (311). Bij
de lectuur dezer uitvoerige berichten waant men
Berla den Eerwaardige of Gregorius van Tours
of Caesarius van Heisterbach voor zich te heb
ben, of te lezen in die middeleeuwsche sermoe
nen, die zoo kinderlijk verhalen van de
wónderdaden der heiligen, op geen anderen trant dan
de heer Coppens vau de H. Liduïtia verhaalt
(275 v.v.). Wij, die nu eenmaal aan. zulke legen
den alleen psychologische waarde toekennen, als
teekening vau den geestestoestand dier eeuwen,
zouden dit bekend^ gaarne hebben gegeven voor
een wetenschappelijk onderzoek naar den invloed
der middeleeuwsche kerk op godsdienst en zeden
en beschaving van het voorgeslacht. Heeft Mol),
dien de auteur blijk geeft te kennen, hem
niet tot jaloersehbeid geprikkeld? Wanneer his
torici als Moll of Acquoy, beiden protestant,
re.eds zóó innig zich m den geest, van onze
katholieke middeleeuwen hebben ingedacht, hoe
veel te lichter moest het dan wel onzen schrij
ver vallen dit te doen! Maar die geest open
baart zich nog in andere dingen als in
wonderj geloof.
| Mag ik nog een ander bezwaar noemen, dan
zou ik willen reppen van den waan, dien ook
de heer Coppens blijkt te voeden, alsof protes
tantsche historici met voordacht onbillijk zouden
zijn jegens het katholiek verleden. De tijden
zijn toch wezenlijk voorbij, dat, protestantsche
ijverzucht willens en wetens ook liet historisch
onderzoek bedierf, zoo het al ooit opzettelijk
geschiedde. Historici en letterkundigen van
ouverdachten protsstantschen geest hebben onze
middeleeuwsche geschiedenis en literatuur be
handeld met eene piëteit, eene toewijding, waar
voor zij ook van katholieke zijde veeleer dank
verdienen. //De wijze," lees ik p. 241, waarop
de vaderlandsche geschiedenis na de hervorming
jarenlang bestudeerd is, leert ons genoeg al wat
kwade trouw vermag tegen wat waarlijk groot
en verheven was onder de katholieke
voorvaderer, vooral als het een bisschop gold."
Dit wordt gezegd op eene bladzijde over Jan
van Arkel. Maar heeft de schrijver dan niet
gelezen in de, aan den voet der pagina ge
noemde, bronnen, dat Moll (II, 1°stuk 145
v.v.) met den hoogsten lof van den bissehop
spreekt en dat Blok (Gesch. v. h. Ned. volk
II, 164) zijne bekwaamheid en geleerdheid roemt ?
Met belangstelling en niet zonder spanning
nadert de lezer van dit boek aan den tijd der
kerkhervorming. Zal het den katholieken
schrij| ver gelukken de groote beginselen in 't licht
| te stellen, waarvan zij uitging? Wat ons vader.
| land betreft, zal hij onbevangen genoeg zijn,
om te zien en te laten zien, dat onte losmaking
van Spanje en vau Rome een heilige strijd is
geweest, aangebonden en volgehouden door enkele
van de edelste overtuigingen, waarvoor
menschen vatbaar zijn? Men zal althans moeten
erkennen, dat er tusnchen de eerste en de tweede
uitgave een niet onbelangrijk verschil ten goede
is. Komt het van <te protestantsche schrijver?,
thans geraadpleegd; is het te danken (wat ik
eer geneigd beu te denkeu) aan den, in den
aanvang vermelden, raad van dr. Brom hoe
dit zij, er zijn wijzigingen aangebracht, die van
juister historisch inzicht getuigen. De pericoop
over Luther 390?398 is belangrijk zachter vau
toon dan ia de eerste uitgave 291. 292. De
ereernis door eenige geestelijken" gegeven (A.
299) wordt door niet weinig geestelijken" (B.
407). De ketterij van Luther (A. 298) is ge
worden de leer van Lnther (B. 406). Terecht
heeft de schrijver B. 410 ingevoegd Fruins op
merking over den invloed van goede pastoors
(Verspr. Geschr. iii, 260), die hij A. 301 nog
niet kende. Trachten, A. 302, de ketters Gods
werk te vernielen, B. 412 trachten zij Gods
waarheid te bestrijden. Laat onze auteur, A.
304, door de Geuzen de Inquisitie uitmaken
voor het ergste monster, dat ooit zijne tanden
in 't vleesch der hervormers heeft geslagen, B.
414, is de uitdrukking geknischter: het ergste
monster, dat men zich kan voorstellen. Het
bloed van duizenden katholieken door
kettersche handen vergoten," A. 307, wordt, on
getwijfeld juister, het vergoten bloed van hon
derden katholieken," B. 421. Dat de ,katho
lieken onschuldig waren en door woest gespuis
als bonden werden afgemaakt (A. 308) lees ik,
B. 421 aldus, dat zij aan de woede eener los
gebroken menigte werden prijs gegeven, waarbij
dan eenige schoone gedachten over de ware
verdraagzaamheid worden ingevoegd. De ver
gelijking van de ketterij der protestanten met
bet onkruid tusscten de tarwe, A. 332 is B.
441 geschrapt. A. 336 zoowel als B. 447 heet
Willem v. Oranjes opstand eene onrechtmatige
daad, maar te laatster plaatse met de bijvoe
ging, dat zij wel verklaarbaar, maar niet geheel
verdedigbaar is.
Hiermede is echter niet gezegd, dat het den
heer Coppens is gelukt, onze hervorming tn
onzen opstand te plaatsen iu dat licht, waarin
zij naar mijne meening moeten worden geplaatst.
En dit ligt niet alleen aan zijn standpunt, zeker
ook aan onjuiste lectuur van bronnen. Dat uij
Ruard Tapper in bescherming neemt (413) ligt
aan het standpunt. De katholieke priester, van
oordeel, dat mea niet mag geloovea en doen
wat eigen geweten en overtuiging voorschrijven,
maar alleen dat wat God door de kerk geopen
baard heeft, kan niet, als wij, gruwen van die
uitspraak van Tapper, dat-, zoo ooit waarheid
eu kerkleer van elkander verschilden, op straffe
van verdoemenis de kerkleer boven de waarheid
zou moeten geloofd en betracht worden. Men
| zie de plaats iu het oorspronkelijke bij Fruin I,
j 242. Hier is het verschil tusschen roomscli eu
j protestantsch denken te groot dan dat
oaifoverj nstemming mogelijk zou zijn.
j Doch wat wel anders kon, is de door en door
onbillijke en onware heoordeeling van den Prins
en zijne broeders. Wat men Nuyens en wat
men zeker nog met grooter verontwaardiging
aan Dusseldorp verwijten mag, dat zij, tegen
het, nadrukkelijk eetuisjeriis der historie in, den
goeden naam des Prinsen bezoedelen en met
jammerlijke hardnekkigheid aan zelfzucht toe
schrijven wat de edelste toewijding was, dat
verwijt kon ook de heer Coppens niet ontgaan.
De karakteristiek van Willem op pag. 446 is
een karikatuur ook al is het woord arglistig"
(A 334) hier door slim" vervangen. Hoe durft
de schrijver zeggen, dat de Prins op 't punt
van godsdienst, geheel onverschillig was, terwijl
de bewijzen voor zijne diepe m innige gods
vrucht, zijn krachtig geloofsvertrouwen voor 't
grijpen zijn. B. 448 is zeker zachter gesteld
dan A. 336, maar toch wordt ook nog in de
tweede uitgave de Babylonische gevangenschap
der roomsche kerk tijdens de republiek den
Prins geweten. Vooreerst is dat lijden der
roomschen vrij wat lichter geweest dan de plak
katen doen denken, en het boek van Knuttel,
door den auteur in zijne lijst van geraadpleegde
schrijvers opgenomen, bad hem dit kunnen
leeren. Doch in geen geval kan wat er onbillijks
is geschied op rekening van Oranje worden ge
steld, die juist ook voor Rome volstrekte vrij
heid wenschte A. 376 en B. 493 komen nog
eens op dat martelaarschap der Kerk door den
Prins terug. In de tweede uitgave wordt dan
verwezen naar Blok, a. w. III, 20\ 206. Heeft
de heer Coppens dan niet gezien, boe rslok daar
zegt, dat 's Prinsen ideaal was gewetens- en
godsdienstvrijheid voor allen, dat hij zich verre
l verhief boven de vooroordeelen des tijds, maar
dat bij, wiens hechtste steun tegenover Spanje
de Calvinisten waren, hunne propaganda
wel moest toelaten, ja bevorderen ? Dit is
gansch wat anders. En wanneer onze schrijver
in de 2e uitgave p. 448 het woord der eerste
p. 336 herhaalt, dat de naam Vader des vader
lands" den katholiek in de keel blijft steken,
dan ziet hij in schromelijke ondankbaarheid n
in onhistorische dwaling voorbij, dat alle gods
dienstige en staatkundige vrijheden, die de
room.schen thans (en terecht) gemeten, de verwezen
lijking zijn van 's Prinsen idealen en de vrucht
van zijn leven, lijden en sterven. Dat dan ten
jare 1903 door een katholiek priester, man vau
studie en kent is, na lezing immers der beste
auteurs, nochtans zóó in zijn handboek geschre
ven wordt, is bedenkelijk en van dat boek eene
veroordeelins1.
Doch heeft de heer C. wel inderdaad die
schrijvers gelezen en u\t di« bronnen geput?
Ik lees in de Ie uitgave, p. 363: Te Sr. Truyen
is ook gesproken over de wijze, waarop men
zich m het bezit der katholieke kerken zou
stellen." IQ de 2e uitgave, p. 477 is nog
bijgevorgd: hoewel er geen bewijs van bestaat,
is er reden te over om het, aan te nemen,"
terwijl daar ook verwezen wordt naar Nuyens
u naar Fruin II, 45 vv. Dit laatste is eerlijk.
Maar is het mogelijk, dat de heer C. Fruiu's be
toog zou gelezen hebben, en niet bespeurd, dat
wat hij in deze Proeve van historische kritiek"
te btrde bre.igt onwederlegbaar is en dat bij
met de stukken aantoont, dat vooreerst
Lodewijk van Nassau op geenerlei wijze medeplichtig
is geweest aan den beeldenstorm, en dat deze
niet »larig eu breed van te voren besproken"
is, p. 478, maar eene plotselinge uitbarsting
was der volkswoede, waarvan dïgereformeerde
predikanten en de consistoriën noch de
aanleggers waren noch de medewerkers. Hoe kan de
heer C. zeggen, wat hij p. 478 zegt, als hij
Fruin t. r> las. Wa«t, wnt, Fruin hier ter tafel
ARTS AND CBAFTS,
Kneuterdijk 10, den Haag.
Moderne Batiks.
SCHILDERIJBN,ETSENenz.
Kunstsaal Panorama.
Panoramag'ebouw, Plantage,
ANTICtUITEITM.
Bijzonder fraaie KASTEN, BUREAUX,
BUFFETTEN en andere Meubelen.POROELEIN
en AARDEWERK, PERSISCHE TAPIJTEN.
Entree vrij. Xonttays geopend.
MEDBILEER-INRICHTIÏ6
de
234 Spuistraat,
AMSTERDAM.
Qrootste Inrichting
voor
Vatoop i contant
Z°1orti?8 CompleeteMeubileering
LUlllliy.. tegen vooruit bepaalden totaalprijs.
[T»lefoon3978 j Volledige garantie. Voordeelige prflzwL
Levering en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland.
L BINNEN-!
it.T.tiHUIS
INRICHTINGTOT
MEUBELEZRING
EN- VERSIERING
SE3DER-WONING
I2O ? ROKIN
KUNSTZAAL
PBIASENGBACHT 872.
GOUDEKET & C°.
(Schilderijen, ^quarellen,
n en fêravures.
Telefoonnummer 4455.