De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 14 december pagina 8

14 december 1902 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1329 Vlakweg moet ik zeggen, dat die naaktheid in ons koude klimaat tn\j rillen doet, vooral ook omdat zelfs de oude Grieken in hun land coo spaarzaam met naaktheid waren en van drapeering ons zulke heerlijke voorbeelden hebben achtergelaten. In een stad waar men zoo bezorgd moet wezen voor kleedjj, dat men «elfe van hooger hand pantoffels geven wil aan bekleede voeten van kinderen, die zitten in een verwarmd lokaal, moeten deze naakte mannen en vrouwen in den winter u wel rillen doen van kou. Nog op een derde vraag heb ik hier het antwoord te geve»: Hoedanig is in deze fries de techniek van den kunstenaar? Mjj wil het voorkomen dat de kunstenaar hier een klassiek werk heeft willen geven. Dat maak ik op uit de algemeene opvatting van het werk en uit de ver deeling van plein et vide die daarin zoo trouw is vastgehouden, 't Is niet klassiek «ooals de werken uit den renaissance-tijd en daarom veel beter. Want bjj al bet klassieke dat in dit werk ia neergelegd, kan IMD, dunkt mij, toch ook zeggen: het is modern. Inderdaad, dat is eene verdienste en eene groote ook, en wel zoo groot, dat ik geloof met noeite een anderen beeldhouwer te zullen vinden in ons land, die in staat is zoodanig persoonlijk kunstwerk te maken waaruit de vpirit v»n den kunstenaar, levend in dezen tijd, op zoodanige wijze uit alle lynèn en hoeken springt. Maar als ik dit alles mei groote blijd schap zeg, dan durf ik de vraag stellen: wie kan mij de verklaring geven, waarom de Gjjsbrecht op den hoek om van Jan Pieterszoon Coen aau den achterkant te zwijgen van eene zoo geheel andere opvatting getuigt? Waarom is hier de eenheid van arbeid k\jk ook naar de fries aan den westkant zoo ver te zo ken bij een kunstenaar, die waarachtig kunstenaar is, terwijl de geheele conceptie van de Beurs ook een kunstwerk in mijn oog bl\jken geeft, dat de bouwmeester, soms ten koste van groote opofferingen, gewild heeft eene nheid die bewonderenswaardig is? Nog eens: waarom? En dan kan ik niet anders antwoorden dan dat daarvoor wel ze'r diep liggende redenen bestaan moeten, maar dat ik ze tot mijn spvjt niet vinden mocht. Waar wij nu hier tot onze groote vreugde een werk voor ons zien, waarin karakter, uitdrukking van persoonlük geestesleven in edele lijnen en vormen is neergelegd hoe zeldzaam ziet men dat in onze dagen en om die reden met beide handen den kunstenaar zou willen toeklappen bij de openbaring vaa zij a werk; waar wij hier naar óns begrip een onmiskenbaar meesterschap in de techniek bewonderen moeten, zooals slechts aan weinigen gegeven is des te meer moeten wühet betreuren, dat dit beeldhouw werk ten slotte zoo weinig verband houdt met den heelen bouw niet alleen, maar zelfs met de overige beeldhouwwerken van dit gebouw. Ja, zoo weinig ia er eenheid in, dat men na jaren en jaren moeilyk geiooven zal in deze werken voor zich te hebben stukken van enen meester pit enen tyrt. Bet z\j mij geoorloofd nog n vraag te stellen aan het eind. Waarom loopen die mannen en die vrouwen in de vleugelstukken van het mid den uit naar den kant? Op die wyze kunnen zfl blijven voortloopen tot in eeuwigheid. Of heeft de kunstenaar dat gevoeld en daarom iu de uiterste hoeken een man en eene vrouw in rust gezet, om te zorgen dat zij niet afloopen van de fries ? Met dit wegloopen van het middenpunt uit gaat ook de eenheid der compo sitie op de loop. Of steekt ook hierin symbo liek? Moeien die vleugelstukken ons herinneren aan het meer dan losse verband waarin de ideeën, die ze heeten te verzin lyken, staan tot elkaar? Pastoor KAAS, Voor de Knust" te Rotterdam. Eerste Jaarverslag. In den zomer van 1901 kwam een onder wijzer te Rotterdam, de heer Henri Hartog, bij verschillende personen van wie hy wist of vermoedde dat zy veel gevoelden voor de kunst niet alleen, maar ook voor de wenachelykhaid om de beste en hoogste kunst te brengen ook aan degenen die er tot nu toe van verstoken waren, aankloppen om medewerking voor een plan, waarmee bij reeds lang had rondgeloopen: een groote vereeniging te stichten, waarin voornamelijk arbeiders, beambten, kleine ambte naren te zaam gebracht zouden worden, ten einde dezen te doen profiteeren van wat schoon en mooi is, hen dit te keren zien en voelen, en daarmee hun leven althans nu en dan wat minder dor en laag te doen zijn. Maar ook njken, mannen en vrouwen van,geld en aan zien zonden daarin moeten komen, in de eerste plaats omdat het girg om de Kunst en om haar alleen, en elk klasse-karakter haar vijandig behoort te zijn, in de tweede plaats opdat de vereeniging over voldoende financiën zou be schikken om haar taak te beginnen en vol te honden. Velen bij wien Hartog kwam, beantwoordden hem met een goedwillig lachje, beloofden gaarne hunne medewerking, maar geloofden zelf niet zoo heel vast aan de verwezenlijking. En zie het plan kreeg een flink begin van uitvoering. In Augustus van 1901 verscheen er een oproep van 'n 50-tal bekende stadgenooten, waaronder ook eenige. bekenden uit de kunste naars-wereld, en overigens mannen en vrouwen van verschillende gezindten en stand, en den 24sten Sapt. had de constitneerende vergadering plaats. Ruim een maand later vond vanwege de vereeniging de eerste kunstavond plaats en thans heeft zy haar eerste jaarverslag in druk doen verschijnen. En het is een veiheugenis, te kunnen constateeren, dat dit jaarverslag getuigt van een groot succes, waard om ook buiten Rotterdam bekend gemaakt en... gevolgd te worden. Van den aanvang af is steeds het ledental voortdurend en regelmatig gestegen, zonder andere reclame of propaganda dan het genieten van het vele schoone, door de vereeniging haren leden geschonken. Het ledental is thans gestegen tot 2340. Van dezen hebben zich er 1940 laten inschrijven voor eene jaarly'ksche contributie van ? O 25 tot / l, behoorende dus tot die kringen van arbeiders, die in gewone omstandigheden gedwongen zjjn, >het beste van het leven te ontberen, of met het n indere genoegen te nemen.'* De overige 400 teekenden in voor een bedrag van ? l tot ? 25. Van bijzonder hooge bedragen kan men dus niet spreken. Wat dan in dat eerste jaar wel gegeven werd ? O, het is niet weinig! In 't laatst van December voerde de bekende onderwijzers-tooneelvereenigin g «Esmoreit" op, en werden oud-Hollandsche liederen gezongen door een A-Gappella-koor van onderwijzers en onderwijzeressen; terwijl (er waren twee avonden noodig om de leden allen in de ge legenheid te stellen om te profiteeren) den eersten avond gezongen werd door Orelio, den tweeden door mevr. Tijggen?Bremerkamp. Elk der leden was een boekje uitgereikt, waarin de tekst der liederen, en een toe lichting van hare beteekenis. Begin Februari hadden er twee uitvoeringen plaats van gewijde muziek schoone avonden van hoog kunstgenot; te meer waardevol, waar alweder de beteekenis den leden was duidelijk gemaakt in een boekje. O, het was voor honderden een schoone en heerlijke avond l Gedurende de Pinkrterdagen had er eene tentoonstelling plaats van beeldhouwwerk van Charles van Wijk, aardewerk en koperwerk van den Amstelhoek en aardewerk van Willem Brouwer, meubelen en koperwerk uit «Onder den St. Maarten'-' (Zalt- Bommel) bindwerk, Indische weefsels enz. Eén der leden, de heer M. J. Brusse, was de vervaardigers gaan inter viewen en zoo kregen de leden vóór in den catalogus eene belangwekkende toelichting van wat de vervaardigers met hun werk bedoelden eu werd voor honderden verstaan baar en duidelijk gemaakt, hun gevoel ont wikkeld, hun kijk verhelderd, hun belang stelling vermeerderd. Ik mag er nog wel aan toevoegen wat het jaarverslag natuurlek niet vermeldt dat de winter is ingezet met een prachtig-schoone uitvoering van »De Sshepping", met de beste solisten die ons land heeft, de schoonste avond die tot nu toe den leden werd geschonken en een paar weken daarna een tentoonstelling van boekkunst van William Morris en zijn volgelingen, toegelicht en verduidelijkt door een voordacht van den heer L. Simons. Ik heb nu nog gezwegen van de vele malen, dat tentoonstellingen van schilderyen, door andere vereenigingen en genootschappen ge organiseerd, voor de leden van »Voor de Kunst" werden toegankelijk gesteld. Wat gegeven is, is mooi, is schoon, is grootsch geweest, en is ik weet dat, wijl ik tot hen behoor en onder hen verkeer door de kwartjes- en 50-cents-leden, voor wie de ver eeniging toch eigenlijk ook gesticht is, met groote dankbaarheid ontvangen. De vereeniging is nog jong, en er bluft nog zeer veel te doen. Velerlei kunstgebied is nog steeds voor de groote massa onbekende en ongenoten schoonheid. En wanneer het mij ware toegestaan, een lichte waarschuwing te laten hooren, dan zou het deze zijn, dat men toch op passé, niet het contact met de eigenl^ke werklieden te verlieten, en een tehuis te worden van elementen, die puur speculeeren op de kunst-voor-een-koojje De werklieden en wel da besten onder hen, zijn het, aan wien de kunst gebracht moet worden; die ook volstrekt niet zoo laag staan van er niets voor te gevoelen. Maar zij moeten wat aangespoord en ietwat opgeleid en ingelicht worden. Ik beweer niet dat het contact met de werklieden is verloren, maar men passéop, dat het niet zoo worde. Overigens is het te wenschen, dat de rijken in Rotterdam mér dan tot nu toe deze vereeniging zullen steunen. Hier heeft men een gezond stuk werk, voortgebracht door het particulier initiatief. Daarheen toch wordt immer verwezen, wanneer aan de overheid offers worden gevraagd voor de verbreiding, de democratiseering, van de kunst. Nu het particulier initiatief zich laat gelden, steune men het ook particulier! En dan nog deze opmerking, naar aanleiding van het jaarverslag. Er wordt hier in Rotter dam sterke behoefte gevoeld aan een stedelijk groot concert gebouw. Bovenal «Voor de kunst" gevoelt die behoefte, want zij moet voor elke kunst- uitvoering of twee avonden bezetten, of een deel harer leden uitsluiten. In Februari van dit jaar adresseerden de besturen van 35 kunst- en andere vereenigingen aan den Raad, om zulk een gebouw van gemeentewege te stichten. Het praa-advies was ik had bijna gezegd : natuurlyk afwijzend. Evenwel heeft de commissie van Plaatselijke Weiken, die het verzoek mér genegen schyut dan B. en W. een idee aan de band gedaan, om nl., indien de vereenigingen harerzijds een zeker kapitaal byeen brengen, hieraan tegemoet te komen, door den grond te schenken en een voorschot te verstrekken. De behandeling van het praeadvies is destijds uitgesteld, om de vereeni gingen gelegenheid te gever, tegenover het prae-advies op hun verzook stelling te nemen. Zonderling genoeg, heeft men sedert van die adresseerende vereenigingen niets meer vernomen. Hebben ze nu reeds den moed opgegeven ? Het jaarverslag van »Voor de kunst" komt nu daaraan nog eens herinneren, en spreekt vrij duidelijk den wensch uit, dat van de pas gedempte Parkhaven, gelegen in het schoonste gedeelte der stad, een stuk grond worde af gestaan voor een stedelijk kunatgebouw. «Ter nauwernood", zoo luidt het. »is door het dichten van een haven zeer geschikt bouwterrein ver kregen, gunstig gelegen, of plannen worden geopperd om het voor de beurs vruchtdragend te maken. Men zette er een groot gebouw, heeft men gezegd, om er vreemdeli»gen aan genaam in te doen slapen. Meen, zouden wij zeggen, men bouwe er een hotel, waardig om er de kun>,t te ontvangen en er stadgenooten, na de beslommeringen van eiken dag, tot een heerlijk levan telkens te doen ontwaken!" Mooi gezegd. En goed gemeend, stellig. Maar dan moet men ook iets van zich laten hooren en niet in zak en assche blyven. Waar blijft Rotte'a Mannenkoor, om daartoe te helpen? En de anderen? ETLNSChAP Kaffioliete H. J. A. COPPENS, Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noird-Nedertund van de vroegste tij/ten lot het jaar 1581. Tweede vermeerderde Litgave. XII en 607 Utrecht, Wed G. R. van Rossum, 1<J02. Het -s verblijdend, dat het aantal roomsche schrijvers over onze vaderlandscbe historie toe neemt. De geschiedkundige wetenschap kan er slechts bij winnen, de waarheid er slechts voor deel mede doen, zoo dezelfde gebeurtenissen uit verschillei d oogpunt worden beschouwd en uit dezelfde bronnen door menscben van verschil lende beginselen wordt geput. Wie b.v. onzen opstand tegen Spanje waarlijk wil kennen, moet niet slechts ook roomsche en Spaansche schrij vers van toen raadplegen, maar hij moet ook kennis nemen van wat hedendaagsche katholieke auteurs ter tafel brengen. Vandaar, dat Fruin n uitgaf de Annales van Franciscus Dusseldorp, (1893) dien feilen spaanschgezinde, n met zulk eene belangstelling kennis nam van de «Ge schiedenis der Nederlandsche Beroerten" door Dr. W. J. T. Nuyens. (Verg. Verspr. Qeschr. II, 1-37). Doch zal de wetenschap bij zulke studies inderdaad baat vinden, dan moeten zij ook de historie naar streng wetenschappelijke methode beoefenen. Wij kunnen niet van een roomsch geschiedschrijver verwachten, dat hij voor onzen glorierijken opstand in even warme geestdrift zal ontbranden als de protestant. Onpartijdigheid in den zin van volstrekte neutraliteit bestaat niet. Onze persoon en onze beginselen oefenen invloed op de manier, waarop wij de dingen zien. De neutrale historicus, naar de gangbare beteekenis van dat woord, zou zelfs geene genietbare .bladzijde kunnen schrijven en het verledene zou dood voor ons blijven. Maar wel mag men eischen, dat hij volstrekt eerlijk is in bet voorsteller) der gebeurtenissen, in het weer geven der woorden, in het verklaren der drijfveeren, in het zich indenken in het geestesbewegen zijner personen, dat hij zijne bericht gevers laat zeggen wat zij bedoelen en dat bij, ook tegenover personen of gebeurtenissen, die hij meent te moeten veroordeelen, slechts worde g-dreven door heiligen waarbeidszirj. De tweede uitgave van dit «Algemeen Over zicht" van pastoor Coppens is inderdaad eene vermeerderde. De lijst, der geraadpleegde wer ken is belangrijk uitgebreid en daarin ontbreken de protestantsche se'ir ij vers allerminst. Ik vind Acquoy, Bakhuizen ran den Brink, Blok, Brandt, Fredencq, Fruin, Groen van Prinsterer, Hofdijk, De Hoop Sehtffer, Knuttel, Moll, P. L. en S. Muller, Reitsma, Rogge e, a. De vraag is maar, hoe deze bronnen zijn gebruikt. Ia het voorbericht brengt de schrijver zijnen warmen dank aan Dr. Brom te Utrecht, die hem bij deze tweede uitgave «itnemenden raad gaf. De vruchten dier samenwerking schijnen mij niet moeielijk aan te wijzen. De geschiedenis der christelijke kerk hier te lande vóór de hervorming beslaat 391 van de 571 bladzijden. Natuurlijk, want, dan is de roomscbe nog de eenig beersehende godsdienst, en kerkgeschiedenis is historie der Moederkerk. Dit geschiedverhaal van ons roemrijk katholiek verleden" bt handelt vooral de opkomst, den bloei en het verval van het, bisdom Utrecht, schier uitsluitend de kerkelijk-politieke historie, een uitvoerig en zeker niet onverdienstelijk overzicht van het leven en werken der elkander opvolgende bisschoppen. In hoofdstuk I, de invoering des ctinstendoms, stuit ik op de gewone verwarring van Noorsch met Duitsch Heidendom, van Edda-myttiologie met tniddelgermaansche mythen en op de wonderlijke , spelling der godennamen. Bedenkelijker nog zijn uitdrukkiugen als dwaze afgoderij" (2), «afschuwelijke miskenning van den volmaakten God" (5), «.kinderachtig bijgeloof eu ellendige afgoderij" (7, 17, 45), ter kenschetsing van den godsdienst onzei neidensche voorvaderen, termen, die slecht pasten in een wetenschappelijk werk, oak al wil het «liefde wekken voor wat de vaderen voor liet (roojnschi geloof geleden hebben." Dit eerste deel nu gelijkt voorts herhaaldelijk op eene Nederlanrlsche heiligenlegende, rijkelijk voorzien van txempeleii en mirakelen- Dit brengt des schrijvers standpunt mede, maar hoe kan hij verwachten, dat andete als devootroomsche lezers als wetenschappelijk voorge stelde historie zullen aanvaarden de vermelding, dat de H. Petrus apostelen heeft gezonden naar deze lauden (11), dat het graf van den H. Suitbertus door wonderen werd verheerlijkt (23), dat de bron van den H. Engelmundus te Velzen tandpijn geneest (30), dat de ziel van den H. Wühbrord onder welluidend gezang door de engelen wordt ten hemel gedragen (50), dat de H. Jeroen helpt bij het wtêrviudeu van ver loren zaken (97). Ik lees, dat God ten bate van den H. Radboud eenmaal water in wijn veranderde (J)1J), da', de H. hostie wonderen deed te Hasselt (199), dat God in 1345 de waarheid der wezeuhjke tegenwoordigheid vin onzen goddelijken Zaligmaker in het sacrament des altaars bewezen heeft (251 v.v.), <fat, het Heilig Bloed mirakelen deed te Berger'('308 v.), te Alkmaar (310) en te Dordrecht (311). Bij de lectuur dezer uitvoerige berichten waant men Berla den Eerwaardige of Gregorius van Tours of Caesarius van Heisterbach voor zich te heb ben, of te lezen in die middeleeuwsche sermoe nen, die zoo kinderlijk verhalen van de wónderdaden der heiligen, op geen anderen trant dan de heer Coppens vau de H. Liduïtia verhaalt (275 v.v.). Wij, die nu eenmaal aan. zulke legen den alleen psychologische waarde toekennen, als teekening vau den geestestoestand dier eeuwen, zouden dit bekend^ gaarne hebben gegeven voor een wetenschappelijk onderzoek naar den invloed der middeleeuwsche kerk op godsdienst en zeden en beschaving van het voorgeslacht. Heeft Mol), dien de auteur blijk geeft te kennen, hem niet tot jaloersehbeid geprikkeld? Wanneer his torici als Moll of Acquoy, beiden protestant, re.eds zóó innig zich m den geest, van onze katholieke middeleeuwen hebben ingedacht, hoe veel te lichter moest het dan wel onzen schrij ver vallen dit te doen! Maar die geest open baart zich nog in andere dingen als in wonderj geloof. | Mag ik nog een ander bezwaar noemen, dan zou ik willen reppen van den waan, dien ook de heer Coppens blijkt te voeden, alsof protes tantsche historici met voordacht onbillijk zouden zijn jegens het katholiek verleden. De tijden zijn toch wezenlijk voorbij, dat, protestantsche ijverzucht willens en wetens ook liet historisch onderzoek bedierf, zoo het al ooit opzettelijk geschiedde. Historici en letterkundigen van ouverdachten protsstantschen geest hebben onze middeleeuwsche geschiedenis en literatuur be handeld met eene piëteit, eene toewijding, waar voor zij ook van katholieke zijde veeleer dank verdienen. //De wijze," lees ik p. 241, waarop de vaderlandsche geschiedenis na de hervorming jarenlang bestudeerd is, leert ons genoeg al wat kwade trouw vermag tegen wat waarlijk groot en verheven was onder de katholieke voorvaderer, vooral als het een bisschop gold." Dit wordt gezegd op eene bladzijde over Jan van Arkel. Maar heeft de schrijver dan niet gelezen in de, aan den voet der pagina ge noemde, bronnen, dat Moll (II, 1°stuk 145 v.v.) met den hoogsten lof van den bissehop spreekt en dat Blok (Gesch. v. h. Ned. volk II, 164) zijne bekwaamheid en geleerdheid roemt ? Met belangstelling en niet zonder spanning nadert de lezer van dit boek aan den tijd der kerkhervorming. Zal het den katholieken schrij| ver gelukken de groote beginselen in 't licht | te stellen, waarvan zij uitging? Wat ons vader. | land betreft, zal hij onbevangen genoeg zijn, om te zien en te laten zien, dat onte losmaking van Spanje en vau Rome een heilige strijd is geweest, aangebonden en volgehouden door enkele van de edelste overtuigingen, waarvoor menschen vatbaar zijn? Men zal althans moeten erkennen, dat er tusnchen de eerste en de tweede uitgave een niet onbelangrijk verschil ten goede is. Komt het van <te protestantsche schrijver?, thans geraadpleegd; is het te danken (wat ik eer geneigd beu te denkeu) aan den, in den aanvang vermelden, raad van dr. Brom hoe dit zij, er zijn wijzigingen aangebracht, die van juister historisch inzicht getuigen. De pericoop over Luther 390?398 is belangrijk zachter vau toon dan ia de eerste uitgave 291. 292. De ereernis door eenige geestelijken" gegeven (A. 299) wordt door niet weinig geestelijken" (B. 407). De ketterij van Luther (A. 298) is ge worden de leer van Lnther (B. 406). Terecht heeft de schrijver B. 410 ingevoegd Fruins op merking over den invloed van goede pastoors (Verspr. Geschr. iii, 260), die hij A. 301 nog niet kende. Trachten, A. 302, de ketters Gods werk te vernielen, B. 412 trachten zij Gods waarheid te bestrijden. Laat onze auteur, A. 304, door de Geuzen de Inquisitie uitmaken voor het ergste monster, dat ooit zijne tanden in 't vleesch der hervormers heeft geslagen, B. 414, is de uitdrukking geknischter: het ergste monster, dat men zich kan voorstellen. Het bloed van duizenden katholieken door kettersche handen vergoten," A. 307, wordt, on getwijfeld juister, het vergoten bloed van hon derden katholieken," B. 421. Dat de ,katho lieken onschuldig waren en door woest gespuis als bonden werden afgemaakt (A. 308) lees ik, B. 421 aldus, dat zij aan de woede eener los gebroken menigte werden prijs gegeven, waarbij dan eenige schoone gedachten over de ware verdraagzaamheid worden ingevoegd. De ver gelijking van de ketterij der protestanten met bet onkruid tusscten de tarwe, A. 332 is B. 441 geschrapt. A. 336 zoowel als B. 447 heet Willem v. Oranjes opstand eene onrechtmatige daad, maar te laatster plaatse met de bijvoe ging, dat zij wel verklaarbaar, maar niet geheel verdedigbaar is. Hiermede is echter niet gezegd, dat het den heer Coppens is gelukt, onze hervorming tn onzen opstand te plaatsen iu dat licht, waarin zij naar mijne meening moeten worden geplaatst. En dit ligt niet alleen aan zijn standpunt, zeker ook aan onjuiste lectuur van bronnen. Dat uij Ruard Tapper in bescherming neemt (413) ligt aan het standpunt. De katholieke priester, van oordeel, dat mea niet mag geloovea en doen wat eigen geweten en overtuiging voorschrijven, maar alleen dat wat God door de kerk geopen baard heeft, kan niet, als wij, gruwen van die uitspraak van Tapper, dat-, zoo ooit waarheid eu kerkleer van elkander verschilden, op straffe van verdoemenis de kerkleer boven de waarheid zou moeten geloofd en betracht worden. Men | zie de plaats iu het oorspronkelijke bij Fruin I, j 242. Hier is het verschil tusschen roomscli eu j protestantsch denken te groot dan dat oaifoverj nstemming mogelijk zou zijn. j Doch wat wel anders kon, is de door en door onbillijke en onware heoordeeling van den Prins en zijne broeders. Wat men Nuyens en wat men zeker nog met grooter verontwaardiging aan Dusseldorp verwijten mag, dat zij, tegen het, nadrukkelijk eetuisjeriis der historie in, den goeden naam des Prinsen bezoedelen en met jammerlijke hardnekkigheid aan zelfzucht toe schrijven wat de edelste toewijding was, dat verwijt kon ook de heer Coppens niet ontgaan. De karakteristiek van Willem op pag. 446 is een karikatuur ook al is het woord arglistig" (A 334) hier door slim" vervangen. Hoe durft de schrijver zeggen, dat de Prins op 't punt van godsdienst, geheel onverschillig was, terwijl de bewijzen voor zijne diepe m innige gods vrucht, zijn krachtig geloofsvertrouwen voor 't grijpen zijn. B. 448 is zeker zachter gesteld dan A. 336, maar toch wordt ook nog in de tweede uitgave de Babylonische gevangenschap der roomsche kerk tijdens de republiek den Prins geweten. Vooreerst is dat lijden der roomschen vrij wat lichter geweest dan de plak katen doen denken, en het boek van Knuttel, door den auteur in zijne lijst van geraadpleegde schrijvers opgenomen, bad hem dit kunnen leeren. Doch in geen geval kan wat er onbillijks is geschied op rekening van Oranje worden ge steld, die juist ook voor Rome volstrekte vrij heid wenschte A. 376 en B. 493 komen nog eens op dat martelaarschap der Kerk door den Prins terug. In de tweede uitgave wordt dan verwezen naar Blok, a. w. III, 20\ 206. Heeft de heer Coppens dan niet gezien, boe rslok daar zegt, dat 's Prinsen ideaal was gewetens- en godsdienstvrijheid voor allen, dat hij zich verre l verhief boven de vooroordeelen des tijds, maar dat bij, wiens hechtste steun tegenover Spanje de Calvinisten waren, hunne propaganda wel moest toelaten, ja bevorderen ? Dit is gansch wat anders. En wanneer onze schrijver in de 2e uitgave p. 448 het woord der eerste p. 336 herhaalt, dat de naam Vader des vader lands" den katholiek in de keel blijft steken, dan ziet hij in schromelijke ondankbaarheid n in onhistorische dwaling voorbij, dat alle gods dienstige en staatkundige vrijheden, die de room.schen thans (en terecht) gemeten, de verwezen lijking zijn van 's Prinsen idealen en de vrucht van zijn leven, lijden en sterven. Dat dan ten jare 1903 door een katholiek priester, man vau studie en kent is, na lezing immers der beste auteurs, nochtans zóó in zijn handboek geschre ven wordt, is bedenkelijk en van dat boek eene veroordeelins1. Doch heeft de heer C. wel inderdaad die schrijvers gelezen en u\t di« bronnen geput? Ik lees in de Ie uitgave, p. 363: Te Sr. Truyen is ook gesproken over de wijze, waarop men zich m het bezit der katholieke kerken zou stellen." IQ de 2e uitgave, p. 477 is nog bijgevorgd: hoewel er geen bewijs van bestaat, is er reden te over om het, aan te nemen," terwijl daar ook verwezen wordt naar Nuyens u naar Fruin II, 45 vv. Dit laatste is eerlijk. Maar is het mogelijk, dat de heer C. Fruiu's be toog zou gelezen hebben, en niet bespeurd, dat wat hij in deze Proeve van historische kritiek" te btrde bre.igt onwederlegbaar is en dat bij met de stukken aantoont, dat vooreerst Lodewijk van Nassau op geenerlei wijze medeplichtig is geweest aan den beeldenstorm, en dat deze niet »larig eu breed van te voren besproken" is, p. 478, maar eene plotselinge uitbarsting was der volkswoede, waarvan dïgereformeerde predikanten en de consistoriën noch de aanleggers waren noch de medewerkers. Hoe kan de heer C. zeggen, wat hij p. 478 zegt, als hij Fruin t. r> las. Wa«t, wnt, Fruin hier ter tafel ARTS AND CBAFTS, Kneuterdijk 10, den Haag. Moderne Batiks. SCHILDERIJBN,ETSENenz. Kunstsaal Panorama. Panoramag'ebouw, Plantage, ANTICtUITEITM. Bijzonder fraaie KASTEN, BUREAUX, BUFFETTEN en andere Meubelen.POROELEIN en AARDEWERK, PERSISCHE TAPIJTEN. Entree vrij. Xonttays geopend. MEDBILEER-INRICHTIÏ6 de 234 Spuistraat, AMSTERDAM. Qrootste Inrichting voor Vatoop i contant Z°1orti?8 CompleeteMeubileering LUlllliy.. tegen vooruit bepaalden totaalprijs. [T»lefoon3978 j Volledige garantie. Voordeelige prflzwL Levering en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland. L BINNEN-! it.T.tiHUIS INRICHTINGTOT MEUBELEZRING EN- VERSIERING SE3DER-WONING I2O ? ROKIN KUNSTZAAL PBIASENGBACHT 872. GOUDEKET & C°. (Schilderijen, ^quarellen, n en fêravures. Telefoonnummer 4455.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl