Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
NQ. 1331
werk in zich op te nemen en uit te voeren,
dat tot nogtoe slechts betrekkelijk weinigen ver
gund is te leeren kennen, en zasr velea met
my waarschynlyk nu voor het eerst gehoord
?hebben.
G H. G. VON BKDCKEH FOCK.
A'dam, 22 Dec. '02.
Moia fauna nit Rotterdam.
Het verschijnen, het opvoeren en het in
'haast alle groote steden van Europa populair
?worden van Monna Vanna, moeten wel een
seker gevoel van teleurstelling en lichte spijt
?hebben gebracht aan de, zich honderden
wanende, tienduizenden, die gelooven te
behooren tot de kleice groep van verfijnden,
?van aristocraten van het Intellect Och! tot
voor korten tgd nog was het in een galon
gedempt en bewonderend uitspreken van
Maeterlinck's naam voldoende om zich als
Intellectsedelman te legitimeeren, en nu! De
naam van den dichter is op de lippen van
elk in alle gezelschappen. De tienduizenden,
die niet vermoeden dat zy zoo velea zjjn,
Ijjden onder dezelfde ergenis als die, welke
het genot bederft van het dragen van een
nieuwen hoed, voor nog-zeldzaam gekocht,
maar dien men al heel gauw, zy het ook in
?finder edele kwaliteiten, de hoofden ziet
dek?ken van Jan-ea-Alleman.
Haar de dichter heeft het nu eenmaal vol
bracht 'en door middel van enkele, wellicht
toevallige fiaesses, door het kiezen van een
'historische plaats, van een historischen tyd
van handeling, door dezen laaten te doen rus
ten op een militair-politieke intrige, door het
omhangen zy'ner figuren met de bekende kleedy'
uit dat niet onbekende tijdperk, niet het minst
door het doen verrichten van een daad, zóó
door de metigte meevoelbaar als het verraad
en de eisoh van Prinzivalle door betrek
kelijke kleinigheden dus, want wat zou er
in het wezen meer mystiek zyn in Sé.'ysette's
liefde dan in die van Prinzivalle, meer in die
van Mélisande dan in de liefde van Mono a
Vanna ? de tot dusverre onmachtig geble
ven fantasie der menigte weten te prikkelen
j'begin vai begrijpen. Waarom daarover te
'uren, als er blykt niets te zijn verloren ?
had heel veel kunnen gewonnen worden,
al» de Vereen i ^d e Tooneelisten van Rotterdam
.gerfpegzame kracht en piëteit hadden bezeten,
om de bemiddelaars te kunnen zy'n tussehen
den Dichter en het Volk. Da door dat gezelschap
f egeren voorstellingen hebben echter slechts
hen bevredigd, die, van te voren door het
.gerucht gewaarschuwd, enkel waren gekomen
om met wtemoed te schatten, wat eene actrice
?on hebben kannen geven, zoo een fijn voelende
en tevens hardhandige regisseur haar hadde
.geleid en anderen verjaagd en door meer
waardigen vervangen.
Georgette Leblanc is een mindere actrice dan
mevronw Tartand, en toch heeft gene, die heeft
mogen gtïispireerd worden door den dichter
zelven, die het voorrecht had te mogen spelen met
een vry' goeden Fiinzivalle, met LugnéPuëals
Marco Colonna, met een, althans
hartstochtelyken, Gaido, dóirdoor een juistere uitbeelding
kannen ge ren dan deze, die het moest stellen
met lieden, die in deze rollen respectievelijk
; middelmatig, onvoldoende en ridicuul-im
potent waren.
Mevronw Tartand heeft bier en daar, lykt
het my, niet de juistste opvatting. B. v. in
het eerste bedry'f aan het slot, by het eerste
eoüflict tnsschen Gaido en Vanna, vertoont haar
aangezicht een te sterke uitdrukking van smart.
Wanneer een volkomen kuische vrouw er toe
gekomen is, de daad te verrichten, die de
ieftigete verloochening is van wat zy in haar
zelf het Angstigst lief heeft, dan is het juist
?een verkleining van de hoogheid en den ernst
dezer daad, de smart als zoo weinig overwonnen
voor te stellen, dat deze haar zichtbare weer
spiegeling vindt in de gelaatstrekken. Met uit
zondering van een enkel oogenblik, wanneer
niet de smart van hare, immers door deze
daad niet teloor gaande knischheid, maar het
?medelijden met den van jaloezie razenden echt
genoot, haar dreigen zwak te maken, mag
Vanna de kinderlijke rust van hare schoon
heid bewaren. De stem der Rotterdamsche
kunstenares kon niet overal eene algeheele
ongereptheid behouden, althans niet in het
.slottooneel hoezeer mevrouw Tartand bovenal
hulde verdient om de buitengewoon vaardige,
en toch magnifieke, wijze, waarop zy Vanna's
list en het gelukken daarvan wist aannemelijk
te maken. In het tweede, het verreweg voor
naamste, bedry'f, waren hare standen niet
alty'd zoo heel mooi.
Maar toch er waren, voor wie het stuk
kende, oogenblikken, dat by, zich dwingend
niet te luisteren en niet te zien naar het haast
komisch gepoog der anderen, starend alleen
naar haar gelaat, dat schoon leek in den
zedigen val van het weelderig-donker haar,
een lichte herinnering kon terugvoelen aan de
sterke ontroering, die het lezen, in een stille
kamer, van het drama in hem had gewekt.
Het verluidt, dat de Monna Vanna-opvoe
ringen gestaakt zyn. Gelukkig !
R1 d a m, 22 Dec.'02. Mr. A. HUMAN.
iiinimiiiii
Twee beginners.
Godshonger, door Run. FEENSTRA Rz ,
N. Veenstra, den H»ag.
Gedichten, door VAN ELEING. v. d.
Haar & v. Ketel, den Haag.
Een beste pngen en een knappe jongen, zoo
zou ik die twee willen karak te meeren. Van
Rud hen ik, dat is een warm-voelende en veel
nadenkende, flike, brave kerel. Ik wou. dat
?Rud mijn vrind was, want z'a
boek-van-nietsnog, Godshonger, is inderdaad een heerlijke
schat van eerlijkheid, die uit ferme en toch niet
brutale oogen je aankijkt, van de natuurlijkheid
van een gezond frisch lichaam, van de
schoon.heid van een gezonde ziel, en ook van de
innemende onbeholpenheid en overdrevenheid
van wie heel jong het leven toch al ernstig
inziet.
Van Elrinp, die zich zonder voornaam
voorstelt, wijl bij mij met stijven strek-hand-neep
onze kennismaking aangenaam verklaart, van
Elring is een vervelende knaap, dien je niet eens
bij zijn naam zou villen noemen, meneer van
Elring is een knappe gymnasiast.
Ik wil van Elrmg nu maar dadelijk eerst af
handelen, dan kan ik met mijn Godshonger man
besluiten, dat is prettiger. De koude poëet moge
aldus, door den ander voorafgegaan en gevolgd,
voor dezen, den bloed-warmen prozaiat, vergeten
worden.
Niet dat van Elring niet vél geleden en
geschreid zon hebben!
Zou men zonder dat wel een bensche dichter
kunnen zijn P Nee, nee, van Elring heeft ds
paar ongelukk'ge liefden, die men dan toch ook
eischen mag, achter den rug:
Dat ik uw liefde moest verliezen,
Het is mijn foltrend ziele leed;
Dat gij die roekloos hebt vergeven,
Ik noem het erger, aaamloos wreed.
Maar 't geen, waarmee gij onherstelbaar
Mij hebt gegriefd als minnend man,
Het is, mijn schoon, hoovaardig meisje,
Bat ik u niet meer achten kan.
De jeugd is toch onweerstaanbaar! Zelfs van
dezen jongeheer is de linksche boosheid eigenlijk
aanbiddelijk. Maar het versje, dat op dit volgt,
is antipathieker. 't L;efst zie ik van zoo'n
blauw-schenigen vlegel felle doodelijke
haat-omveriaai in de smart-van-het-hart; ook kan ik
nog hebben die snikkende edelmoedigheid, die
de ontrouwe zegent; maar dit hier is vervelend:
Elrirg rekent uit, hoe hij plezier zou hebben,
als zij óók eens in den steek werd gelaten:
Dan echter is uw zoete plaats vergeven
In mijn warm hart.
Voor mij genezing, u een schandlik leven
In ijs eu smart."
Dit is naar, en dit ganscbe gedeelte van het
boekp is dan ook de aanstellerij van een
onechtvoelenden, knappen jonger. Zoo knap, dat hij
allerlei versmaten nadoet en veraint en soms
vlekkeloos schrijft; niet zoo knap echter, dat al
die verzen ook maar een oortje waarde zouden
hebben: kil gerijmei, anders niet», want men
voelt, dat al die aandoenlijke en sc'ioone din
gen, waarover hij 't heeft, hem feitelijk koud
laten, als 't vers maar fraai klinkt.
Doch zóó knap is iiij toch weer wél, dat,
zoodra iedereen weten ma-', dat zijn onderwerp
hem niet ontroert, hij heel aardige dingen kan
maker. Dan staat hij vrij, hij behoeft niets voor
te geven, bij mag dansen om te dansen, zoo
mooi hij kan. Ea werkelijk, dia amuseert hij
me, zooals bijwijlen een cifé-chantant me kan
vermaken. »De Sater" (te lang om af te schrij
ven) is hél grarp?, en TamWrijnendaas"
geeft in een sterk-gecadanseerd schok-rhytbme
en een af en toe triffelijk geluid, ondanks de
weinig-beduidende woorden, ik zou bijna zeggen
plastisch weer wat het wil doen zien. Ik kan
er moeilijk iets uit overschrijven, ik zou het u
willen voorlezen. Beter gaat dit met Brand"
Hoort gij der schuif ren romm'lende trommen
Rueren, roeren met hol aerof,
Hoort gij de klokken beieren, bommen
In de stille dar w'jken, bang en dof.
De eerste beide regels zijn werkelijk heel
knap, en in den laatsten is iets moois: het
woord »wijken", niet om hst rijm, maar spon
taan gebruikt. Hier komt iets van gevotl,
waarde lezer; let op, hier i; gevoel van de
realiteit: niet »straten" staat er, maar «wijken,"
dat is verlatener en eentoniger; de leege, ang
stige nacbr, bij brand sein, van een
hopeloosholle nieuwe s'ad is er perfect in uitgedrukt.
Als hij zich dus maar vau zijn lieve zelf, den
knappen »ik", van E ring weet u, afwendt, dan,
blijkt het, komt vanzelf zijn ware gevoel voor
den daf, en, door een helderen geest heen, gaaf
bovendien. Va a Elring is van nature bestemd,
niet vorr lyricus, maar voor realist, voor
pla?ticus, plasticus door rake woorden of door niet
minder rake rhythmen. Beschrijvend proza of
verzen-om-'t-geluid makend, zal bij kunnen
beelden da*, wat zijn echt gevoel is: het gevoel
in hem opgewekt door kijken en luisteren zóó
ingespannen, dat bij zichzelf vergeet. Dat hij
dan zelfs wel eens dieper zien zal dan tot den
uiterlijken schijn alleen, bewijst bv. Rondgang,
een zot slecht versje, maar waar heuscb een
echt voorgevoel van mysterie in schuilt, en er
zelfs in het zoo terecht eentonig-wentelend
rhythme uit te voorschijn treedt ook.
Vsn Elrin» is nog jong, zóó jong! In ,Eens
Grijsaards Dood" staat daar ineens:
Grijsaard, gij zijt d'allereerste
Dien ik ooit zag nederliggen
Op het doodsbed uitgestrekt.'*
De Van A'phensche kinder-regeltjes zijn
roerend van overrastbeid.... Dat vindt hij nitts
p'ettig; meneer van Elring is er zoo een, d'e
bijv. een lorgnet van zeer zuiver vensterglas zal
dragen, om er wat ouder uit te zien. Ea daar
hij dan zoo jong is, laten we dan maar hoop
hebben op wat de werkelijk rijke oogst van
knappe trekjes, uit OplccAt, Seraphine, Kroon
aan de geliefde, en nog een paar andere te
verf aren, belooft. Wij zija allemaal wel eens
malle kwibussen geweest, en wie weet, wat er
nog eeis met hem gebaurt!
Van Elring uitgelaten zijnde, en de deur
achter de scheiding in z'n achterhoofd onder
het bru:ne dcpj», dichtgevallen, haa' ik R id uit
de spreekkamer en vlieg hem voor, de trappen
op, twee treden te gelijk, naar mijn ,.kast." Ik
word zoowaar studentikoos in m'a uitdrukkin
gen door 'm! Hij is aanstekelijk, die leuke
kerel! Nu gaan we gezellig wat praten, niemand
stoort ons nu verder.
»Zfg Rud, dat boek van je is zeker al van
lang geleden?"
Natuurlijk kerel, chot, hoe oud was ik toen?"
(Die vraag van me, was een laaghartige val
strik, want ik wist van te voren dat, ofschoon
het boek pas een half jaar uit is, de schrijver
zich alweer jaren en jaren ouder zou voelen:
op mijn 18e herdacht ook ik mijn 17e met
wereldwijzen lach, en op mijn 191 mijn 18 ?....
Van deze wetenschap nu misbruik makende,
heb ik mijn man gevangen, en zal hij me alles
toegeven, wat ik al lachend van zijn
»(iodshonger" zeg).
«Verheel je, dat, boek waar je toii weer aan
bazig ben, dat zal aiders worden! Heere! dat
van toen, wat een compositie zeg I nee, wat een
compositie! drie romans door mekaar g flikkerd
eigenlijk, die van den fikschen Dolf en van den
diepen Frederik en van den wonderlijken oom;
niet dat je geen drie fi;uren in n roman zou
mogen hebben, natuurlijk zeg, re r wel! maar dat
die drie figuren heelemaal afzonderlijk hun leven
verder-leven zonder in eigenlijk contact met
elkaar te komen, d;V, was het zotte. Eerst
dacht ik niet anders of die beste Dolf was de
hoofdpersoon, f n om die paar stevige mokken,"
waarmee b). 25 besluit, had ik plezier. Dat
waren nu eens een stuk of wat lekker-gezonde
'bladzijden over liefde geweest schaars in
dezen tijd" zooals Kloos zei. Maar daar begin
je me ineens hoofdstuk IV Erederik van der
Heuvel sloeg ..." hei! wie is Frederik van der
Heuvel? O wachteris, dat is broer Fred.,
die we op bl. 2 door een raam hadden gezien,
juist! Nee, die wordt geen hoofdpersoon,
l krijgt nog geen 10 blz. Hoofdstuk V: Doctor
Herman van den Heuvel" (heeft die naamsver
andering wel in de Staats Courant Beslaan ? wie
is dat nu? je bent in zoo'n boek maar niet
dadelijk zoo thuis als de schrijver zè'.f, moet je
denken, en toen verbeeldde ik ms eerst, dit die
Dolf, die op bl. 14 luchtkasteelen bouwt: ie
vrouw van Doctor A (olf van den Heuvel!" dat
die nou, jaren verloopen, doctor was geworden.
Met dat indecente minnebrief je daar vlak na, dacht
ik niet aan dien ouden oom met grijze
leeuwenmanen, dat snap je toch zeg, en dan dat flikje,
dat bij met vooruitgestoken lipp'n naar binnen
hapt,, ik dacht niet anders.... en, stik non, een
blz. daarna zie ik ineens een oude heer, die er
voor zijn zestig jaar nog kranig utiiet! Maar
ei.fi i, toen kwam die heele geschiedenis met
die getrouwde Louiss, en ik waïer: de neven
waren maar bijwerk.... O jee nee, de neven
komen weerom, ieder voor zichi bun geschieienis
voltrekkend, die arme Fred en die beste Dolf,
en dan fl osofeert oom weer een hoofdstuk vol
pnnE-tusschenruimten, en eindelijk staat Fred.
met zijn hoed in de hand na een slapeloozen
nacht, die op een roeitocht met oom en Dolf
volgde, en voelt de geluks belofte van het Leven
aan hem," en het boek is uit, en van oom en
Dolf hoor je niks meer. Nee, zeg nou zelf Rud.,
't was toch eigenlijk nog zot hè? wat zou je
dat nu anders doen! Ea nee, wat ik zoo vreeselijk
goeiig heb gevonden? die fl nke hartelijke Dolf,
die, als hij denkt ten gevolge van een avondje
in de Nes ziek te zijn in somber denken, van
zelf rijmen gaat, 103 poëtisch van-D*ysselsch,
je weet wel, of net als in Bazel van Ciuperus
met die bruischende, ruischende, tuisende en
steunende, kreunende, dreunende klachten
dit goddelijke passagetje:
uWant vér over de aarde, eeuwig ruischt bezielde
levende klany. En al het geluiden-beweeg van bosschen
en zeeën is zang. En dat van meuschlijke wezens is
valsch, is schrik-jagend bang.
O, als ik eens sterf mijn Vader laat men
niet dragen mijn lijk unar een kerkhof!
Sterf' ik in bosch, zoo diep, dat nimmer
mensehen komen. Sterf' \\ op zee, waar eeuwig
Idots'rend gulven droomen. Verga mijn lijf, waai'
Gods dat is Natures! stem, mij zacht ia slaap
zal loomen.
Maar sterf' ik niet in huis, dat men mijn lijk
gaat tooien, dat vrienden vrienden, ha! mijn
stof bezien, en voor 't bekijken de meid een gulden
fooien.
O! sterf ik niet in huis: ligg' nooit mijn lijk in
fraai-geëtste kist op scliraytn . . . dat zwarte zilver
kwast-behangen scheerders mijn stuf met
flikkendzoete smoelen ongevoelig draden . . . dat vieze glibbe
kerkhofpieven aan mijn weefsels knaf/en . .. .''
Toe, laat me ]i daarvoor nu nog eers...
kom, niet sip kijker, ben ]°, dwaas*, kerel, lach
mee, trek nou zoo'n zuur-zoet gezicht niet!...
laat me je voor die uitgelezen poëten-koddigheid
nog eens op j3 schouder kloppen! Ea ik heb
i b^ wat onderstreept.: weefsels. Dat is zoo goed.
Elders (blz. 99), spreek je, in een
avondluchtimpressie, van een srraphiet-grauw praecipitiat."
Dit is kostelijk! T en ik zestien jaar was,
4a klasse H. B. S. maakte ik een groot poëem
Liefde-gloren," en dat begon:
Zwart en koud, ia 't strak-gespannen t/asvolit/im,
Waarin ik sta."
Dat zijn van die dingen, van school of
collegebat k kers-versch in vers of andere .kunst"
verzeild.... R id, je was zoo'n uitmuntende
jongen, toen je dat verrukkelijke boek schreef!
Ja, waarlijk een verrukkelijk boek van
allerzuiverste j«;ugd-ziel, open en blcot met a zijn
half-kinderlijk, ha f al prachtig jong mannelijk
denken zich gevend.,, een boek als een bloem, rtie
al zoo'n een beeije half, scheef, losgefrutseld
zit, maar nog niet heelemaal uit is: een paar
stuursche blad-lipjes pieken al zot uit de nog
ineengefronselde knop prop, maar op die eenlijke
blaadjes toocen reeds verinnigende donkerder
lintten naar het blceme-bart toe, hoe de ont
bloeide chrysant gloeien zal!
Er is a woord in dit bot k, dat, dezea als
vochtigen ochtend-staat van tot man-zijn ontwakende
ingenuïeit in zich saamvat; ik zag het 't eerst op
blz. 95, mïar later kwaai ik het telkens weer
tegen, en op de laatste blz. staat het LÖ^ eens
in volle jeugd-schoonheid :
Ea ie voelde den gekken hoogmoedigen tril
in 'm op, over hem been...." Zojals ik, een
kind van zeven jaar, niet laten kon te lachen,
toen ik voor de eerste maal uit een leesboekje
van Leopold rmest op-spreken het ontzettende,
vreemde woord, waarover ik mij schaamde voor
de andere jongers, het bijna niet u\t te stuiten
woor l: God want het was zoo gek van
hoogte, zóó, als deze pracht-jorgen het wonder
voelt, het ontzaglijke, ondoorgrondelijke, dat,
allereerst den jeugdige bevreemdt, dan brengt hij
uit, om die wonderlijke ontroering te zeggen: gek.
Rud, je zult een goed mensch worden, en
misschien wel een goed schrijver ook, want wat
j s voelt, staat af en toe wel eens plots, als een
necht en echt woord buiten je.
P ar ij P, 12 Nov. '02. CAREL ?CHARTEN.
MAURICE MAETEHLINCK, Wysheid en Le
venslot. Met inleidend woord van dr. D.
J. BIERKNS DE HAAN Tweede herziene
druk. Vertaling van mevrouw G M. VAK
DER WISSEL-HEBDEBSCHEK. Amsterdam,
C. L G. Veldt.
MAURICE MAETEBLINCK, De bedolven tempel.
Vertaling van mevrouw G. M. VAN DER
WISSEL - HBREEBSCHEÊ. Amsterdam, O.
L G. Veldt.
Een boek van Maeterlinck te lezen en aan
te kondigen is altijd een genot. Want de
fijngevoelige en diepzinnige kunstenaar zegt
gewoonlijk dingen die men moge 't al of
niet met hem eens zyn stof tot denken
geven en langen tijd naklinken in de ziel. Dat
is ook 't geval met de beide geschriften
hierboven genoemd.
«Wijsheid en Levenslot" is een oude bekende
die zyn weg vond in de wereld, blijkens den
tweeden herzienen druk van Mevr. van der
Wissel's verdienstelijke vertaling. Hier treden
wrj uit de nevelen der mystieke contemplatie
die in «Der kleenen schat" ons omringen in
het licht van 't werkelijk leven, met al zyn
moeite en stiyd. Hier worden wy verlost uit
de boeien van een beklemmend fatalisme en
wordt het vermogen van den geestelijk ry'ken
mensch om aan het lot 't hoofd te bieden en
het tot op zekere hoogte te beheerschen in 't licht
gesteld, 't Is een calmeerend, verzoenend, ver
heffend geschrift,
Een andere toon wordt aangeslagen in zyn
jongste boek »De bedolven tempel", een scepti
sche en droefgeestige toon. 't Verheugt me
daarom dat de vertaalster in haar woord vooraf
ons doet gevoelen dat deze toon haar niet
bevredigt. Toch kan het ook voor meer posi
tiever naturen heilzaam wezen te luisteren naar
deze stem. >0ok voor hen, zegt zy, die kracht
putten uit hun geloof aan een persoonlijke
gerechtigheid, aan een God, dien zy leeren
kennen, niet alleen uit de ervaringen van hun
innerlyk leven, maar ook uit de zedelyke orde
daarbuiten, voor hen die dus in dit boek niet
dezelfde bevrediging zullen vinden als in de
Levensleer van Wysheid en Levenslot, kan
my'ns inziens het toetsen hunner eigen denk
beelden aai die van den dichter-philosoof
niet anders dan heilzaam werken."
Hier tracht Maeterlinck door te dringen tot
den grondslag waarop de hoogste levenswijsheid
steunt. Hy vindt dien in 't geloof aan de
eeuwige gerechtigheid. Wy hebben haar, volgens
hem, niet buiten ons te zoeken. Uitvoerig
tracht hij aan te toonen dat b.v. de wet der
erfelykheid noch op natuurlijk, noch op
zedelyk gebied kan worden aangevoerd als een
bewijs voor het bestaan eener zedelyke wereld
orde. >In 't algemeen zou de rechtvaardigheid
der erfelijkheid byna uitsluitend twee soorten
van fouten strtff jn: het alcoholisme en den
wellust.
Maar is het alcaholiune een weerzinwek
kende en dikwyls zeer schuldige ondeugd,
vaak is 't pok eer een zwakheid dan een
misdaad en in sommige gevallen zou 't moeilijk
zyn een fout te bedenken die minder kwaad
willigheid, minder verdorvenheid onderstelde.
Men begrypt dus niet waarom de moraal van
het heelal op een zoo bijzondere, zoo
vreeselyk en, om zoo te zeggen, eeuwige wys een
betrekkelijk onschuldige font zou straffen,
terwyl zy zich n'et bekommert, b.v. om den
vadermoorder, den gifmenger of den schulde
naar. En op sexueel gebiej zyn er vergrijpen
die in het oog der koude en hooge rede, die
de opperste gerechtigheid zou moeten bezitten,
onvergelijkelijk minder schuldig zyn dan heel
wat lage gedachten en slechte gevoelens die
onopgemerkt in ons hart wonen.
Neen, de hoogste gerechtigheid is alleen de
inwendige, 's Menschen geest en karakter, heel
zyn zedelyk wezen kan niet Ie/en en hande
len dan in de gerechtigheid. Heel ons zedelyk
organisme is er op gemaakt om in de gerech
tigheid te leren, gely'k ons pbysiek organisme
er op gemaakt is om te leven in den damp
kring van onzen aardbol. Al onze vermogens
rekenen op haar veel vaster dan op de wetten
van de zwaartekracht, van de warmte
of van het licht en dompelt men ze in de
ongerechtigheid, dan geeft men ze wreed ilyk
prijs aan een onbekende en vijandige macht.
Alles in ons ia gemaakt met het oog op de
gerechtigheid; alles gaat daarheen, alles wyst
er op en komt er op uit."
Zoo is voor Maeterlinck de innerlijke ge
rechtigheid, de rots waarop hy bouwt. Is zy
onwrikbaar, zoo zonden wy willen vragen
moet dan niet het geheel der dingen op haar
zyn aangelegd en wyst biet de Gjd in ons op
den God buiten ons ? De inwendige en uit
wendige w ar el d laten zich immers niet van
elkaar scheiden. Als in my'zelf een onweer
staanbare drang ten goede woont, dan moet die
drang gegrond zy'n in 't geheel der dingen, dan
moet zy door de natuur of door God my in
de ziel zijn gelegd, dan wijst de inwendige
gerechtigheid op een uitwendige.
Doch al zyn wy geenszins blind voor de
schaduwzijde van Maeterlinck's deels scepti
sche, deels mystieke moraal, al worden wy
soms bedwelmd en verbijsterd door de geheim
zinnige nevelen waarin hy ons doet rondtasten,
toch vangen wy dankbaar de lichtstralen op die
ook uit dit geniale boek ons tegenstralen. Hy
is ten nauwste verwant aan de Rayabroeck's,
de Eckarts, de Taulers die hy met zoo groote
voorliefde geteekend heeft; hy is een der
j ingste, niet der minste, vertegenwoordigers
van het mystiek pantheïsme.
P. H. HUGENHOLTZ Jr.
Drinkwatervoorziening te plattelande, be
werkt door dr. CH A. ALI COHEN,
C. GULDENSTEEDEN EGELING, dr. H. P.
KAPTEYN en P. E RIJK, in opdracht
van het Nederlandsen Congres voor
Openbare Gezondheidsregeling.
De toename der bevolking in het algemeen,
maar vooral hare ophooping in bepaalde centra is
oorzaak dat op vele plaatsen gebrek aan voldoend
en goed drinkwater is ontstaan. Vooral in de
groote steden wekt dit meer en meer de be
zorgdheid der Overheden. Niet alleen zyn de
openbare wateren ver in den omtrek reeds
sedert lang geheel en al ongeschikt om, zooals
in vroegere tijden toch algemeen gebruikelijk
was, thans nog als bron vnor drinkwater te
dienen, maar ook de bodem is tot in zeer
diepe lagen in zulk eene mate verontreinigd,
dat putten en wellen slechts by uitzondering
goed drinkwater opleveren. Door kostbare in
richtingen tot zuivering of aanvoer uit veraf
gelegen, onbewoonde streken moet daarom
tegenwoordig in de behoefte der stedelingen
aan drinkwater worden voorzien.
Doch ook het platteland heeft langzamer
hand zyn natuurlyke en zuivere drinkwater
bronnen zien verontreinigen; de industrie en
de groote menschenmassa's aan de oevers der
rivieren en beeken opgehoopt hebben zulke
groote hoeveelheden vuil en afval daarin ge
worpen, dat de zelfreiniging door lucht en
licht ook op verren afstand niet meer bij
machte is gebleken de oorspronkelijke zuiver
heid te herstellen. Vandaar dat het noodig is
geworden ook voor de plattelandsbewoners rond
te zien naar eene betere wyze van drinkwater
voorziening; want al moge het waar zyn, dat
somwijlen het beschikbare water het meest
om aesthetische gronden minder gewenscht is
en een deel der bevolking voor het walglyke
daarvan minder gevoelig is, dit neemt niet
weg, dat bepaalde ziektekiemen, zooals van
cholera, typhus en dy^enterie zich by voorkeur
door het water voortplanten.
De bovengenoemde verhandeling geeft een
leiddraad om in dit geval het platteland te
hulp te komen; daarbij, zooals aan het slot
uitdrukkelijk gezegd wordt, ter zyde latende
de mogelijkheid om misschien ook daar water
leidingen aan te leggen, waarbij b.v. rivier
water door ozon wordt gezuiverd.
In een vijftigtal bladzijden worden verschil
lende methoden aangegeven om doelmatige
regenbakken en putten aau te leggen, waarbij
door tal van duidelijke teekeningen wordt
aanschouwelijk gemaakt hoe door de nabyheid
van speelplaatsen, riolen, beerputten en mest
vaalten het zuivere water uit den bodem kan
worden bedorven en op welke wyze aan dit
ongerief te gemoet gekomen kan worden. Dui
delijk wordt in het licht gesteld, dat en
waarom alleen het water uit diepere lagen
vertrouwbaar is en door welke middelen dit
kan worden bevryd van de onaangename eigen
schappen die het somwijlen bezit. >;_?,
Vooral n bestanddeel maakt dit water op
zeer vele plaatsen onbruikbaar, namelijk het
yzer, dat in opgelosten toestand daarin aan
wezig, en aan de oppervlakte komende, neer
slaat en het eerst heldere water, troebel, vuil
en bruin maakt.
Door welke eenvoudige flltreertoestellen in
bakken en putten dit euvel te verhelpen is op *
groote en kleine schaal wordt tot in vele
bijzonderheden uiteengezet. Om praevatief te
werken meent het rapport dat plaatselijke
verordeningen omtrent het houden van varkens,
het aanleggen van mestvaalten, het loozenj
van afvalwater enz. noodig zyn en verwacht*
daarby veel hulp van de nieuwe
gezondheidsen wpningwetten. Het maken van groote
goedingerichte centrale regenbakken voor bet
verzamelen van het water van grootere ge
bouwen, gemeentehuis, scholen en kerken
wordt -mede wenschelyk geacht. Bovendien
meenen de schry'vers, dat van gemeentewege
in ieder dorp, waar nog geen voldoende drink
watervoorziening bestaat, door een deskundige
een proef boring moet worden verricht, om een
nauwkeurig onderzoek te doen naar de diepere
grondlagen en de aanwezigheid en de kwali
teit van het water in de diepte. Al deze
gegevens zonden ter kennis moeten worden
gebracht van het Staatstoezicht op de Volks
gezondheid, hetwelk daarmede rekening zou
kunnen honden by toepassing van art. 3e der
Woningwet.
^ G. W. B.
NIEUWE UITGAVEN.
Bobert Fruw's vertpreide geschriften. Afl 36.
's- Gravenhage, Martinus Nyhoff.
De Vlaam-che primitieven op de tentoonstel
ling te Brugge, door dr. W. MARTIN, met 29
afbeeldingen, waarvaan een in photogravnre.
Winter-nummer van «Elsevier's maandschrift".
Amsterdam, uilgevers-maatschapp «Elsevier".
De drie Nachten Liefdesliederen van MARIE
MADELKINE, naar het Duitscb, vertaald door
HENBI BOEEL. Bussnm, C. J. W. Grentzebacb.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard, No. 52: De Ritterdamsche
J uit'ir, historisch verhaal uit het midden der
17e eeuw, door F. A Bais (Slot). Een
Nederlandsche automobielenfabriek, door E.
D. P., met afb. Lucy's Kerstfeest, naar het
Engelsen, van Mary E. Wilkins-Freeman.
(Slot) De Nederlandsche kantwerkschool,
door G Heuvelmarj, met afb. (Slot).
Toebereidselen, door A. T. Costa. Verschei
denheid. Feuilleton.
Hulp te Appclscba.
Voor het gezin te Appelscha, waarvoor ik
d.d. 14 Aug. 11. een oproep om steun aan dit
blad toezond, ontving ik onder vriendelijke
dankkzegging aan de milde gevers, behalve 10
pakken met kleeren enz : Poststempel Rotter
dam / l aan het zegel, Postbewys 's Graven
hage ? l, H. te Den Haag / 5, d. B P. aldaar
/ 2, X aldaar /10, M. A. aldaar f l 50, mevr.
Cr aldaar/2 50, H A v. R. aldaar/2, mevr.
de Wed. L. aldaar / 150, C S aldaar/l, G K.
te Amsterdam / 10, G. W. de J. aldaar / 2 50,
H. M. aldaar / 3, 'n Amsterdammer /250,
Poststempel Seheveniogen / 20, C. W. te Deven
ter ? 5, A Th R te Hilversum / 50, A. X.
te Zandvoort f5, N. N. te Biarn /l (post
zegels), X. te Havelange 60 frs., Postwissel
Helder / 2 50, E L te Galdrop / 2 50, A. v. O.
te Dordrecht / 2 50, A C M te Assen / 2 50,
H. J. H G. te Oldenzaal /10, W H. A T.
te Haarlem f2 J. G. v. I. te Belk /2, D. D.
te Haarlem / 8, tamilie C. te St. J oostland
/1 85, Dr. R. te Rotterdam ? 3, terwyl aan
andere gevers, van wien het adres bekend was,
terstond rechtstreeks bericht is gezonden en
de heer G. A. Koens Jr. te 's Gravenhage van
de by hem ingekomen giften verantwoording
dfed in No. 572 van De Nieuwe Courant.
Het ontvangen bedrag was toereikend om
het daklooze gezin, ec een, dat dakloos dreigde
te worden, behalve proviand, ieder een nieuwe
woning op l H A heidegrond te verschaffen
en dien grond ten deele te ontginnen. Zy
zyn zoodoende zooveel mogelijk voor armlastig
heid gevrijwaard.
Heerenveen, P. VAN DER MEULBN,
5 Dec. 1902. Inspect. bij's Rijksbelastingen.
40 cents per regel.
TRADEMARK
NlARTEiL's COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS <& Illtri,\IRR,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORI8,
NoFfflaal-Wolartilelei,
E. F. DKUSCHLB-BBNGim,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in den
artikelen in geheel Nederl.
Voor Bloedarmoede
Verkrijgbaar by apothekers en drogisten.
Piano-, Orpl- en Muzietauel
MJETBOOS «t KALSHOVJEIV,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANENO'S in Koop en in Enw.
Kepareeren Stemmen Ruiten,