De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 28 december pagina 8

28 december 1902 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

Dl AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1331 i-' Pe In het der Drie Koningen. In de internationale «*al van het Rijkimnseum OkBgt et» klein ichildjrii toegeschreven aanPieter BKUghol (1526-1569), 40 oM. h. bij 56 cM. br., voorstellende de aanbidding der Wijzen. Bet Toert ons bijna 350 jaar terug ergens in een dorpje in Brabant of Vlaanderen, in het midden van den winter. Daar laat Breughel de gebeur tenis plaats grijpen, die «oovele kunstenaars tot onderwerp hebpen gekoien voor een eohilderij; wanneer naqteltik. de Drie Wqsen uit het Oosten in Betbiehem «gn gek.omen om hnnne schatten neer te leggen aan de yoeten van den pas ge boren Koning der Joden. Op $ Januari' kort na Kerstmis, wordt het feest der Drie Koningen, gevierd, alioo in den winter. Dan k,wataen w We Wijzen als sprootjesmenschen iW stil in de dorpen van Brabant en Vlaanderen, waaneer de sneeuw dik lag op de daken, wanneer het irbor dat het kraakte, en de beek van ? het dorp bevroren was. Dan sagen de menscfaen in;4unne verbeelding de geoeurtenis, die herdacht werd in hun dorp, zij voelden de koude, die als met scherpe messen hunne botten schraapte, en lij dachten aan Jezus, die een der hunnen was, het kind, dat daar half naakt iil de geboot tijne* moeder lag in dat open stalletje, dat alleen maar wat warmte kreeg door het laagte sneeu» dat op het dak lag. Zoo stelde Breugbel «ich de gebeurtenis voor, en hy maakte er eene voorstelling van in overeenstemming met het jaargetijde, met de menschen in wier midden kg leefde, en die bent de onderwerpen schonken voor zijne schilderijen. Maria is eene vrouw van van omstreeks 30 jaar, Josef, voorgesteld als een bejaard man, met lange haren en baard, een apogtelkop, staat naast haar en kijkt naar het kindje Jezus, een klein rose poppeke, heel klein, als eene heel verre berinnering die wij voor onze geesfesoogen zien. En de Wijzen zijn bet kindje genaderd, een ligt er voor geknield, hij is als een kaartenkoning met rose kleertjes, met een kraag van hermelijnbont, als teeken zijner waar digheid; hij heeft een gouden doos met myrrhe voor de moeder Maria geplaatst. De tweede Wijze, gehuld in een bruin, met borduursel ver sierd kleed, ligt voor den open stal in de sneeuw geknield, voorovergevallen in Oostersche onder worpenheid; en op bem volgt de Negerkoning, als een maskeradepoppetje, gekleed in een brui nen barigen mantel, met een degen op zijde, dragende een zilveren wierookvat. Achter hem volgen een klein nikkertje, dan een klerk- of dorpskapelaan, en naast deze een krijgsmanstype met grijzen snor baard en muts met roode oorkleppen, terwijl nog anderen komen, Het is zoo'n levendige vertooning, die zoo goed den tijdgeest weergeeft. Op bet besneeuwde dorpsplein komen muilezels aan op een sukkeldrafje, zij hebben rijkversierde oogkleppen, zij zijn met pakken beladen, waarover groote roode rijkversierde dekkleeden zijn geworpen, het Duitsche rijkawapen, de dubbele adelaar, is eropgebordunrd. Naast den stal een? tent, waar een klompje menschen opeengehoopt staat,, elkaar verwarmend, de verkleumde handen uitstrekkend naar een vuurtje gestookt met nat bont, dat uit de gracht wordt opgehaald; nat schijnt bet bout, want de rook is dik en zwart; en voor de tent verdringen zich andere arme drommels om een ander vuurtje. Zij staan buiten dat heele ver toon der Drie Wijzen te koudklenmen, hebben daarvopïv g*en aandacht. Daar zijn nog andere ppppetjé*~de meesten zijn soldaten, bellebardiers, piekeniers, ook dorpelingen; het zijn gedroch telij ke kereltjes, krom loopend door de koude, hunne half bevroren knuisten verbergend in hunne mouwen, trappelend op de hard bevroren lichte sneeuw, het heele wereldje van soldaten en dorpelingen is in beweging. Sommigen dragen takkenbossen, andeien spoedden zich naar een tentje, waar een man bier schijnt te warmen in koperen potten ; als uithangbord een bierpotteke aan een stok. Sommige soldaten loopen te zoeken. Hier schijnt de schilder reeds gepreoccupeerd te zijn dooi het gevaar dat het kindje Jezus dreigt, want Herodes heeft zijne soldaten afgezonden om de kinderen binnen Betblehem te vermoor den. Dit tooueel, dat hij later wel in beeld zal brengen, vervult hem reeds zoo, dat bij de ge beurtenis reeds aankondigt door dien troep soldaten, die het dorp zijn binnengevallen en gelijk stroopers overal rondsnuffelen, draven op het dorpsplein zonder van de aanbidding der Wijzen iets te bespeuren. Brenghei gaf hier een beeld uit zijn tijd, de gebeurtenis vau een kouden, strengen winter in een dorpje, in de nabijheid van een kasteel, dat met torentjes achter de dorpshuisjes oprijst. De soldaten waren misschien een bende rondtrekkend krijgsvolk, die kwartier en vivres zochten in het dorp. De Drie Wijzen waren wellicht Duitsche kooplieden, die met hunne met goederen beladen muilezels het dorpje waren binnengekomen om daar te overnachten, eene gewichtige gebeurtenis in; het stille plaatsje waar Breughel vertoefde. Al deze gebeurtenissen weefde hij te samen tot een naïef verhaal en verdichtte het tot een aan bidding der Wijzen, als plaats van handeling bet besneeuwde dorp kiezend, om daar van te maken een beerlijk mooi schilderijtje, rijk van toon en kleur. Tegen de diep in toon gehouden witte sneeuw, dien ons onweerstaanbaar aantrekt, als een stem die van heel ver tot ons komt, komen de blanke kleurtjes af van de menschen, blank door het gereflecteerde licht en toch tonig tegen het lichtende goud van de lucht. De paarse, groene, wijnroode, gele en geelbruine kleurtjes zijn tot een moeien grijzen toon bestorven, en drie of vier noten van het helle vlammende vermiljoen, door den tijd geworden tot een gedempt, maar toch levendig sprekend rood, doen vroolijk als kleurnoten tegen de blanke sneeuw, die het goudachtige licht van de lucht vasthoudt ; om bet schilderijtje te doen blijven een gulden herinnering, voor hen, die het zagen. Bij Breugbel geen vertoon van pracht, van Oosterse be weelde, waarmede de tot Koningen geworden Wijzen, naar den stal van Bethlehem zijn getogen, met hnnne kameelen, beladen met gouden geschenken, bun rijkdom komende bieden aan Hem, die in armoede geboren is, in een stal, liggende in den schoot zijner moeder, die nauwelijks windsels heeft om haar wicht in te wikkelen. Het zijn hier niet de Koningen van Rubens, met breede decoratieve lijnen op reusachtig groote doeken geborsteld, meer dan levensgroot, om in de een of andere kathedraal boven het altaar van goud en marmer te hangen en door de wierookwolken heen den geloovigen te verschijnen als koningen dezer aarde, die zich Buigen voor het Christuskind, doch dat daar ligt als de ver heerlijking van bet vleesch, van het moederschap. Terwijl stijgen de orgeltonen en het kerkgezang te zaaien tot een machtig gejubel en doen ver geten dat eenmaal Christus geboren werd in een stal, arm en hulpbehoevend, geboren om te lijden, totdat de marteldood daaraan^ een «inde zou maken. In het Rijksmuseum hangen nog eenige oorspronkelgke schilderyen de aanbidding der Wijzen voorstellend, een van Jan Mostaert (14/4 1560) en een van J. v. Schoten (1587?1651). Bij Mostaert zijn de Koningen hooge prelaten, met mantels stijf van het gouddraad, met gladde baardelooze gezichten, waarop de fijne, expres sieve lijnen die ernst en stille verwondering uitdrukken, vervloeien in het rose, zachte licht, dat over die koppen heenglijdt. In eerbiedige houding liggen zij neergeknield voor het kindje Jezus, als priesters, die op het altaar knielen voor het Hoogwaardige, Maria is geen vrouw uit bet volk, het is eene jonge adellijke j offer, of eene dochter van een rijken vlaamsphen pa triciër, gekleed in een keurslijf van brocatelle, met gouden sieraden. Jezus is een naakt kindje, met de handjes grabbelend in het gouden vat, dat een der Koningen aanbiedt; een kindje levend in de weelde, de kleine vertroetelde Jezus van den rijke, van het hof, van de hooge prelaten. Een schilderij om te hangen in een rijk en deftig vertrek, boven een bidstoel van gebeeldhouwd ebbenhont met ivoor en paarlemoer, in een milieu als dat van Arnolfino door Jan v. Eyck geschilderd. De aanbidding der Wijzen door Jan v. Schooten (1587?1651). Hier is Maria voorge steld als eene grove melkmeid gekleed in grove blauwe en roode kleeren; met t ar e handen om klemt zij een gouden kom, waarin goud- en zilverstukken, het geschenk van een der koningen; maar waarvan zij de waarde blijkbaar niet be grijpt, en wat haar daarom vrij onverschillig is.. Jozef een 17e eenwsche boerenlvpe met een behaard, grof gezicht, houdt het Jezuskindje vast, bet is een grove jongen, een toekomstige varkenshoeder of schaapherder, een voltslype, een jong van Ostade, en de Koningen, het zijn evenzoo grove typen al zijn zij gekleed in kost bare mantels. De voorstelling is plastisch, de groepeering en de standen der personen aca demisch, het zijn bier geen sprookjes-koningen, het is geen mystiek verbaal, een mooi kinder vertelsel als het schilderij van Breughel; het is meer eene bijbelscbe voorstelling, weergegeven door een ernstig puritein, wars van alle ver toon van praal en pronk, van alles wat in de verte zou lijken op roomsche mystiek. Maar het schilderij spreekt niet tot bet gemoed, het is ook niet mooi van kleur en samenstelling,. en men vergeet het gaarne om weer terug te keereu naar bet besneeuwde dorpje van Breughel, dat zoo waar en menschelijk het mooie bijbelscbe verhaal illustreert in den geest van den tijd. 12 December. L. LACOMBLÉ. Grondbeginselen m bet teekenen. ?The elements of drawing" door John Rus kin verscheen in 1856, een werk dat in En geland met groote ingenomenheid werd ont vangen, blijkens de vele herdrukken, die het mocht beleven. In drie brieven aan eerstbeginnenden heeft Buskin zyn opvatting omtrent het onderwas aan jonge teekenaars uiteen gezet. Thans heeft de heer Ed. van Gheiu Jr. eene vertolking in het Nederlandsch bewerkt: ?Grondbeginselen van het teekenen", die b\j H. Honig te Utrecht het licht zag, in aanmerkelyk beknopter vorm evenwel, met weg lating van vele figuren, die het oorspronke lijk werk verluchten. De indeeling is behouden, maar de namen van kunstenaars, voor het meerendeel Ruakina tydgenooten, naar wie herhaaldelijk wordt verwezen, zjjn, als die van onbekenden voor den hollandschen lezer van heden, door den vertolker meestal weggelaten. Voor belang stellenden volgen de aangehaalde kunstenaars namen met korte bizonderbeden in een aan hangsel. In de inleiding zegt de vertaler: ?Ruskin schreef zijn boeken niet voor kun stenaars, dit is dikwijls helder en uitdrukke lijk gezegd. Hg' schreef voor de Kunst, voor de verbreiding van Kunstbegrip, bij liet er zich aangelegen liggen, liefde tot de Kunst aan te kweeken en te onderhouden. Hy gloeide in het geloof, het welzijn te bevorderen van geheel het menschelijk geslacht, als bij het kon meeslepen in zyn geestdrift voor de Kunst en ieder afzonderlijk opwekte, om, naar mate zijner begaafdheden, artistiek werkzaam te zyn. Hg wendde zich met zijne geschriften ook aan de gemeente van dezulken, aan wie hij het voormelde boek speciaal heeft gewijd: »Aan beginners en dilettanten." De eerste brief bespreekt: »De eerste oefe ningen." Na eenige algemeene beschouwingen en een inleidend woord over het doel, dat de teekenaar beoogt, over de moeiely'kheden en teleur stellingen, die hem onvermijdelijk wachten, wenscht Rusken zijn leerlingen te doen aan vangen met eenige zuiver technische oefeningen met pen en inkt, potlood en penseel en kiest daarna zijn modellen ter navolging bij voor keur uit natuurvoorbeelden: een steen, bladvormen, bloesems, boomtakken, e. d. Met groote uitvoerigheid worden dan de verschijnselen van licht en schaduw besproken en verklaard. Van den aan var g af moeten de modellen ook met licht en schaduw worden opgewerkt. Ter controle van eigen arbeid en verdere studie en oefening wordt voortdurend verwezen naar het werk van groote meesters en ter copieerirg details uit teekeningen van Dürer, Rembrandt en Leonardo da Vinci aan bevolen. In een tweeden brief wordt: »IIet schetsen naar de natuur" besproken, echter niet in algemeenen zin naar verschillende modellen aan onze omgeving ontleend, maar in engeren zin naar het teekenen van allerlei voorwerpen, buiten in veld en bosch. Na eene lezens waardige inleiding over het karakter en wezen der dingen in de natuur, het dier in zijne beweging, den boom in zy'ner groei, de wolk in hare vlucht, den berg in zyn verweeren, wordt de keuze der motieven behandeld en de eigen aardige moeiely'kheden besproken bij het tee kenen van gebladerte, water en lucht. En aldoor worden als voorbeelden ter copieering landscbapteekeningen van Dürer als ideaal van uitvoering en opvatting aanbe volen. In zijn derden brief: «Iets over verf en kolo riet," wijst Ruskin met nadruk op de groote moeielykheden, die duizendvoudig komen opda gen als de teekenaar met verf begint. Technische wenken vormen de inleiding. De fouten waarin de beginner meestal vervalt, en de wijze om ze te voorkomen, worden bespro ken. Dan volgt een en ander over kleurmenging en eene onderlinge vergelijking van ver schillende manieren van waterverf-schildering. Dat Ruskin geen overdreven verwachting koestert, omtrent de uitwerking zijner voor schriften, blijkt wel uit z\jn woorden: >Als de zin voor kleuren n ontbreekt, zqlt ge ze alle, zonder onderscheid, valsch weergeven." De groote afwijking van Rnskin's verouderde opvatting van elementair kunstonderwijs met de l thans vrijwel algemeen heersehende be grippen omtrent teekenmethode voor eerstbeginnenden, valt aanstonds in het oog. De zeer geleidelijke wijze, waarop thans voor beginners het pad wordt geëffend, heeft het yooröael, dat tat daar allerlei «amper* e» m.tdd,elmatfgheden kan worden fevolgd, mi»ar bet groote nadeel, dat het voor de besten en talentvollen bitter eentonig en vervelend wordt. Ruikjn's opvatting van elementair onderwijs, valt ia een ander uiterste. De aanbevolen modellen, voor het meerendeel aan de levende natuur ontleend, bieden, hoe (geleidelijk ook gekozen, haast onoverkomelijke moeielrjkheden voor beginner* aan, zoodat de meesten er door ontmoedigd «uilen worden alleen en de talentvollen de zwarigheden zullen te boven komen. Voor vorming van artiesten is dit misschien niet ongewenscht, maar voor dat doel is het werk niet geschreven. Men moge in opvatting met den auteur verschillen en aan de moderne methode de voorkeur geven, dit alles neemt niet weg, dat men bij de lezing van het boek, aanstonds den indruk krijgt een enthoesiast natuurbe wonderaar, een hoogstaand mensch, denker en wijsgeer te hooren spreken, die op sympathieke en boeiende wy'ze de moeielijkheden behandelt, die iedere beginner heeft doortemaken. Uit dat oogpunt beschouwd züde kennis making met Ruskin's arbeid aanbevolen aan allen, die in kunst en kunstonderwijs belang stellen. Vrijenban, Dac 1902 A. F. . Sipaleient nit Utrecnt, door JAN VA« 'T STICHT. A. C. J. VAN EELDE, Indwtneel. Er is, een drietal maanden ongeveer'geleden, in dezen man aan onze stad een burger ont vallen, die tot kort voor zijn dood, op bijna 74jarigen leeftijd, niet slechts als hoofd zijner bekende zoutfabriek hier ter stede, maar in verschillende openbare en bijzondere betrek kingen een zeer nuttig en werkzaam leven heeft geleid, waarin hy aan onze gemeente onschatbare diensten heeft bewezen. Zy'n hierboven afgedrukt portret, ofschoon reeds voor vele jareu vervaardigd, brengt den altijd zoo uiterst correct gekleeden, kalm daar heen gaan den grijsaard, met zijn ernstig en van vasten wil sprekend gelaat, gewis nog bij velen zijner medeburgers, zelfs by hen, die hem slechts in den laatsten tijd zy'ns levens gekend hebben, in herinnering. Zyn leven is ook daé,rom voor Utrecht zoo merkwaardig, omdat het voor een deel ten nauwste verbonden is aan eene geruchtmakende gebeurtenis, die indertyd de geheele stad in rep en roer bracbt en oorzaak werd van eene geheel onverdiende miskenning van een man, die bijna een kwart eeuw lang zijn krachten en talenten voor de belangen zijner medeburgers had veil gehad en zich dan ook al dien tijd in algemeene achting en vertrouwen had mogen verheugen, die hem nu eenklaps onthouden werden. Reeds in 1864 begon van Eelde zyn open bare" leven. Hij werd toen gekozen tot lid der Kamer van Koophandel, welker voorzitter hy later werd. In 1865 werd hy li i van den Raad, waar de werkzame en bekwame man door het vertrouwen zy'ner medeleden weldra lid van verschillende commissiën werd. Zoo was hij o. a reeds kort na zijn optreden tot lid van de Aalmoezenierskamer, aan wie het Burgerlijk Armbestuur is opgedragen, gekosen en in die qualiteit viel hy om zoo te zeggen dadely'k met z jn neus in de boter ! Want in het beruchte cholerajaar 1866, toen er hierop n dag 300 menschen door de ziekte werden aangetast en het aantal sterfgevallen op n dag zelfa nmaal 270 bedroeg, werd er van dat burgerlyk armbestuur, hoe ook gesteund door andere commissiën, heelwat gevorderd. En het aandeel, dat ook onze van Eelde inde vele bemoeiingen van dat armbestuur nam werd toen dankbaar erkend. Ik zie hem nog, toen nog een krachtig 38jarig man, hoe hy zich den geheelen dag door de stad bewoog, tot in de armste wijken doordrong, overal zijn belangstelling ook door daden toonende, en in menig geheel berooid gezin het allernoodigste liet verstrekken al wist hy' dan ook vooraf, door ervaring, dat de pas verstrekte matrassen door den heer des huizes nog denzeliden dag te gelde zouden gemaakt en in jenever omgezet worden, zoodat de familie weer op den bouten vloer of wat lompen de nachtrust zou moeten zoeken. Zelfs by het branden van groote hoe veelheden teer op verschillende pleinen der stad, dat toen in den uitersten nood als een middel tot afwending van het gevaar door zuivering der lucht, werd aangewend, waakte van Eelde voor de goede en veilige uitvoering. En*'eens ]toen een wandelaar het was op de jMarieplaats vlak vóór de woning van dokter Haerten plotseling hevig door de ziekte aangetast, neerviel (men zag dat destijds hier, waar van het ochtendkrieken tot middernacht bij:' fakkellicbt begrafenisstoeten door de straten trokken, bijna dagelijks) kwam ook van Eelde daar voorbij en hy snelde weg om de mannen met de akelige draagbaar te halen en kwam spoedig met ben ter plaatse. En daar hielp hij met dokter Haerten die mannen, die van wege hun luguber bedrijf bijna altyd dronken waren, den lijder zoo behoedzaam mogelijk in de baar tillen en zorgde dut hy naar het cholerahospitaal gebracht werd. Het vorenstaande dient slechts om in het licht te stellen met hoeveel toewijding van Eelde zich kweet van de taak, die hu te ver vullen had. Die toewijding, gepaard aan eene groote nauwgezetheid, kenmerkte hem in al zijne daden, waarom hjj dan ook in tal van commissiën, waarin hjj van lieverlede zitting had genomen, om zijne groote werkkracht en zyne zaakkun* dige adviezen zeer op prys werd gesteld. Ook als regent van het Ambachts-kinderhuis, en gis zoodanig medebeheerder van de fundatie van Renswoude, en als regent van de Vereenigde Qods- en Gasthuizen spreidde hy die benijdenswaardige eigenschappen ten toon en oogstte meermalen daarvoor den hoogsten lof. Van de Provinciale Staten was van Eelde lid van 1871 tot 1901, toen hy om gezondheids redenen die functie neerlegde. En om nu de gebeurtenis te bespreken, die oorzaak is geweest, dat schandelijke misken ning het deel werd van dezen nuttigen burger, moeten wij terugkeer en tot de jaren 1887?1889. Dat was een echt Utrechtsen opstootje in die dagen. Ons Dagelykach bestuur, dat tot dien tijd er niet aan denkende dat de stad zich ook nog wel eens tot een groote stad zou kunnen ontwikkelen Gods water maar over Gods land liet loopen, liet de menschen maar raak" bouwen; deze zette hier een huis en die daar, waar het hun goed dacht. Het woord rooilijn stond alleen in de dictionnaire voor het wer kelijk bebouwde gedeelte der gemeente. Maar in het gezegende jaar 1887 gaf het D. B. toch een bewijs dat het de overtuiging bad gekregen, dat het zoo niet langer kon. De misstanden door die zorgeloosheid ontstaan, waren (en zijn nog) reeds belangrijk en ergerlijk genoeg. Aan de toenemende uitbreiding moest een bepaalde richting worden gegeven, zoowel ter bevorde ring der aesthelische belangen als van de gezondheid en orde. Een verordening, waarbij deze belangen vooral in het oog waren gehouden werd b\j den raad ingediend en kwam na langdurige beraadslaging tot stand. Die verordening zette kwaad bloed omdat velen, eigenaars van dicht bij het bebouwde gedeelte gelegen terreinen er zich in hunne particuliere belangen door ge schaad achtten, en er werd een geest van oppositie gekweekt, die weldra tot uitbarsting zou komen. Van het Hoogeland een fraai landgoed in 1825 gesticht door jhr. W. E. Ram, die vele jaren wethouder der gemeente is geweest (zyn broe der J. J. A. Ram was later gemeentesecretaris en van een anderen tak der familie was A. L. E. Ram een goede twintig jaren geleden ook wethouder) was een klein gedeelte reeds ondershands voor bouwterrein verkocht en het was bekend dat de toenmalige bezitters, de beide zoons van den stichter, zich van dit voor hen veel te uitgestrekte landgoed wenschten te ontdoen. Men vreesde toen zeer dat dit schoone, en aan de oostzijde der stad voor uitbreiding zoo gunstig gelegen terrein ver brokkeld zou worden en in banden van specu latie-bouwers vallen, waardoor aan die zijde de stad voorgoed en onherstelbaar bedorven zou zyn. Naar het schy'nt hebben toen een paar tusschenpersonen het landgoed voor de beide jonkers na langdurige onderhandelingen met het dagelyksch bestuur ten slotte aan de stad te koop aangeboden en op zeer spoedige beslissing aangedrongen. Nu heette het: te koop voor ?260.000.?en heel gauw ook of het gaat aan stukjes en beetjes weg. Daar zaten burgemeester en wethouders l Zjj moesten wel met eenige overhaasting te werk gaan wegens den korten, bun gelaten termijn voor beslissing, en stelden den gemeenteraad in besloten zitting voor tot den aankoop over te gaan en het landgoed, behoudens eenig voor bouwterrein te bestemmen gedeelte, als open baar wandelpark aan te leggen. Wat er in die besloten zitting voor ophelderingen gegeven zyn en hoe vinnig er beraadslaagd is, is nooit bekend geworden, maar daar op dienzelfden dag een besluit genomen moest worden, werd in de onmiddellijk volgende openbare zitting voorgesteld het landgoed voor den bedongen prijs aan te koopen. Dat voorstel werd gedaan door den heer van Eelde en het werd, ondanks het verzet van eenige leden aangenomen l Wat een geweldig rumoer ontstond er door dat besluit in de stad t Boosaardige praatjes werden er in omloop gebracht, die niet alleen de goede trouw van den heer van Eelde in verdenking moesten brengen, maar ook den goeden naam der Jonkheeren Ram bezoedelen. En bet ergste, of liever het ergerlijkste, was wel dat aan die beweging en aan die laster praatjes voedsel gegeven werd door de'houding van een aantal leden van den Raad ik geloof dat het er zeven waren; ik moet hunne namen toch nogeens opzoeken om die te vereeuwigen die den aankoop openlijk brandmerkten als eene daad van het gemeen tebestuur strijdig met de belangen der gemeente. Nu, de jonkers Ram kunnen zich nog troosten als zij, nog altg'd in de buurt wonende, des morgens over hun voormalig landgoed wande lend, zich vermeden in den schoenen aanleg; dat groot aantal nieuw gebouwde fraaie en groote boerenhuizen zien; eigen ouderlijk huis zien ingericht tot Stedelijk Museum; en de duizenden medeburgers, die daar rondwandelen in het Wandelpark en genieten van de open bare muziekuitvoeringen, die er wekelps ge geven worden. Ja, het is wel een troost voor hen te denken, dat al die medeburgers dat aan ben te danken hebben zonder dat die dank hen op eenigerlei wy'ze getoond wordt. Want dat geheele Hoogeland, dat Wandelpark waarop wy trotsch zijn, kost de gemeente na verkoop van het bouwterrein geen cent, niet alleen, maar het aangrenzende Wilhelminapark, | waarvoor het terrein (om de opgewonden gemoe deren te sussen, beweerde men in dien tyd) door de familie Van Boetselaar voor / 30.000 (een bagatel voor 16 54 hectarer) aan de gemeente verkocht werd, kost der gemeente met aanleg en al, na verkoop van het bouwterrein, ook niet meer dan f 8.000. De heer Van Eelde, die door zijn moedig voorstel om het Hoogeland te koopen, ofschoon hy voorzien kon welk een storm er boven zijn hoofd zou losbarsten, toonde in te zien van hoe groot belang het bezit van dat terrein te dier plaatse voor de gemeente moest worden, doch oogstte niets dan smaad. De laster duurde een paar jaar voort. Calomniez, calomniez toujours ! En dat gelukte ! Toen in '89 Van Eelde periodiek moest aftreden als lid vaneden Gemeenteraad, werd hy door de opgehitste kiezers eene plaats in den Raad niet meer waardig gekeurd. Men kan zich voorstellen hoe deze eerlijke, werkzame man, na voor de open bare belangen zy'ner stad gedurende 24 jaren zoo veel gedaan re hebben, door die miskenning, om deze voorgewende reden, moest gegriefd zijn. Maar hy heeft van die ergernis nimmer eenig blijk gegeven. Alleen heeft h\j hoe vaak ook daartoe aangezocht zich nooit meer eene candidatuur willen laten welgevallen. Zijn, herstel van eer zag hy met groote zelfvoldoe ning in de thans algemeen begrepen weldaad, die de stad zijner inwoning voor een goed deel, aan zyn moedig optreden te danken heeft. MEUBEL-BAZAR 140 X 80 ? 65.963-983, bij de Paleisstraat. Massief Kifeen Kantoor-Meubelen enz. Telefoon 3968. J. Meijerink Meijer _ Zunstsaal Panorama. Panoramagebouw, Plantage, ANTIQUITEITEN. Byzonder fraaie KASTEN, BUREAUX, BUFFETTEN en andere;Meubelen,POROELEIN en AARDEWERK, PERSISCHE TAPIJTEN "' Knfrée vrjj. _ Zondag» geoi»*>ntl. MEUBIIEER-INKICBTING de $hoenix", 234 Spuistraat, AMSTERDAM. Grootste Inrichting voor Compleete Meubileering tegen vooruit bepaalden totaalprQs. Volledige garantie. Yoordeelige [FiletOOR 3978 Lmring en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland. i BINNEN-.' ':':': 'HUIS "INRICHTING-TOT MEUBELEERING EN - VERSIERING JsDER-VONINGS I20-ROKIN-12© KUNSTZAAL PRINSENGRACHT 872. GOUDEKET & C°. feïhilderijen, .Aquarellen, ffsen en gravures. Telefoonnummer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl