Historisch Archief 1877-1940
N*. 1332
DE AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een lijvoagsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. post f 1.05
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cayuciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 4 Januari.
Advertentiön van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Keclames per regel ; O.iO
Amioiices uit Diritschlaml, Oostenrijk en Zwitserland worden n tsliritend nnnijenomen door
de firma KUJtOLÏMÜSüB te Keulen en door alle filialen dezer firma. .
' r i ir H o v DI
VAN VEBBE EN VAN NABIJ; Nog een woordje
orer de nienwerwetsehe slavernij, door H. E.
Bookmaaker. Moreele politiek.?Over misbruiken
by Onze Koopvaardijvloot, door Nautnlns. Over
de overlading bij het onderwijs, door G. Mager.
Een merkwaardige bekentenis. SOCIALE
iANGELEGENHEDEN : Een woningonderzoek te Bot-,
terdam, door S. Gids voor werklieden tot de
Ongevallen- en Beroepswet, door mr. dr. J. E.
Millard, beoordeeld, door 8. KUNST EN LET
TEREN: Mazïek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. De Parsifaluitvoermg te Amsterdam,
door mr. H. Louis Israëls. Nationaal Leven,
door J. H. Bössing. Aesculapins-romanticus, door
Otto Knaap. '. Het Leven een Zegen van
Ralph Walde Trine. Met een voorrede van P. H.
Hngenholtz Jr., beoprdeeld door W. Zaalbeig.
Blanus f, door Jnstus van Maurik. FEUILLE
TON: Spookhuizen te Amsterdam, door Justos van
Maurik, II. BECLA.ME3. VOOB DAMES:
Corsèt 'of reform, door O. van Weele. De
Vegetarische keuken, door A.M. v. A. Allerlei,
door Caprice. Ingezonden. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. KUNSTNIJVER
HEID : De Porceleyne Fles, I, door J. H.
W. Leliman B. I. Hans Kijk-in-de-lncht, door
H. L. FINANCTEELE EN OECONOMISCHE
KBONIEK, door D. Stigter. De stiijd over
refórmkleeding, door F. J. van Uildriks. INGE
ZONDEN. ADVEKTENTIEN.
umimiHiiuiuimuim
Dog een. woordje over
denieuwerwetsche slaverng.
Het is geschied gelijk te verwachten was.
De koelie-ordonnanties werken redelijk
goed, zijn in den grond van de zaak be
schouwd eigenlijk een zegen te rekenen
voor de werknemers.
De heer mr. v. d. Brand heeft het mis
in zijn brochure of zegt halve waarheden,
erger dan heele onwaarheden.
Het effect van die brochure is zoo goed
als weggenomen en men kan, ten minste
wat betreft deze ons Indisch beheer van
de laatste tijden op bedenkelijke wijze
ontsierende instelling, weer gerust zijn!
Doodzwijgen ging niet.
De niet belanghebbende menigte neemt
wel nu en dan jiennis van door de koelie
ordonnanties geschapen ergerlijke feiten
en toestanden met een vloek of een woord
van verachting op de lippen of met een
uitroep van verbazing dat zulke toestan
den in onzen tijd nog mogelijk zijn, ver
oordeelt in haar verlichting en beschaving
koloniale-ordonnanties die de menschelijke
vrijheid beperken of geheel wegnemen,
maar'acht zich onbekwaam of niet geroe
pen om haar stem te verheffen tegen een
ontoonbaar euvel; zwijgt dus, het woord
latende aan hen die belang hebben bij de
instandhouding ervan. En deze zijn het,
die gedachtig aan het »tua ree agitur" in
den laatsten tijd voornamelijk het woord
hebben genomen om te verdedigen een
instelling, waarover zij objectief bezwaarlijk
anders kunnen denken dan de niet-belang
hebbenden, wijl ze met hen kinderen zijn
van nzelfde beschavingsperiode.
Ter wille van de politieke rust derge
nen, die door lezing van de brochure van
den heer Van den Brand en al het vele,
vaak niet minder ergerlijke, dat vóór hem
over de werking der koelie-ordonnanties
is geschreven, de zaak niet meer vertrou
wen, kunnen we aanraden de lezing van
een artikel in De Indische Mereuur van
9 December jl. Als men dat leest bekomt
men geheel van zijn rilling en huivering
en geschoktzijn en dergelijke onaangename
gewaarwordingen en krijgt men weer vrede
met de toestanden op Deli en met de
koelie-ordonnanties; kan men zelfs tot de
meening komen dat die ordonnanties in
alle opzichten, hoe men ze ook beschouwt
en van welken kant men ze ook bekijkt,
nuttige' instellingen zijn, die heilzaam en
zegenrijk werken en die men w el zal doen
in eere te houden.
Die overtuiging had ik die niet met
dat soort instellingen dweep óók bijna
gekregen na lezing van dat artikel, dat zoo
raisonnabel voortgaat en zoo punt voor
punt bijlichtende, den lezer als 't ware
van de lippen dwingt: ja, ja, dat is zoo;
dat laat zich wel hooren, of »hier hebben
we te doen met een ernstige en verstan
dige redeneering." In 't belang van
menschelijkheid en van recht te spreken, dat
wordt altijd zoo schreeuwerig. Hier hebben
we den halmen toon waarop men over
zaken spreekt, den toon... die aan
Mercurius past, als hij het woord neemt
Droogstoppel zaliger óók een zaken
man redeneerde en "oordeelde
eenigszins op die wijze, ietwat hard en streng,
maar serieus. Ik meende zijn redeneertrant
te herkennen; misschien neb ik het mis.
In de Vereeniging «Moederland en Ko
loniën" werd op 22 dezer de werking van
de koelie-ordonnantie ter Sumatra's Oost
kust (die een zusje is van al de overige
koelie ordonnanties op onze Buiten bezittin
gen) en ook de zooveel sensatie gemaakt
hebbende brochure van den heer Van den
Brand besproken. *
. De voorzitter, de heer Van der Kemp,
zeide vooraf, dat bespreking in die Ver
eeniging van dat onderwerp wenschelijk
was geacht en de heer Kooreman leidde
het onderwerp in met een rede, die een
pleidooi was ten gunste der koelie ordon
nantie.
Buiten de belanghebbende partij staande,
naar ik meen, ware de moeite die de heer
Kooreman zich heeft gegeven allicht een
betere zaak waardig geweest, doch hoe dat
ook zij, competent tot spreken was hij zeker.
De vergadering, bestaande goeddeels uit
kenners van koloniale toestanden, had
dien avond zelfs het voorrecht twee oud
residenten van Sumatra's Oostkust over
het onderwerp te hooren spreken; de
heeren Kooreman en Scherer, beide mannen
van meer beteekenis dan alleen het oud
resident zijn geeft. De een een koloniaal
studieman, de andere bekend als een der
scherpzinnigste Indische ambtenaren, tevens
bekwaam organisator, wien het gegeven
is geweest door aandringen op eenige
nieuwe bepalingen het lot der verdrukten
althans ietwat te kunnen verbeteren.
Wat hij zeide was minder dan loge op
Delische toestanden.
Als reddende engel van een door de
publieke meening reeds lang veroordeelde
instelling stond daar de heer Kooreman
en als »der verneinende Geist" voor hen,
die een oordeel wenschten te vernemen
over Van den Brand's geschrift, doch tel
kens en telkens weer, schier na elk
verdedigingspunt der ordonnantie of afkeuring
van iets uit dat geschrift, moest hij toe
geven dat dan dit dan dat toch eigenlijk
niet zoo erg best was; soms faute de
mieux negatieve waarden lovende. Daar
door kon de verdediging der ordon
nantie en haar werking niet sterk zijn,
gelijk eene waarbij men een schoone zaak
verdedigt. Als anderen die dezer dagen de
K. O. verdedigd hebben, wees hij op het
feit dat vóór dat zij bestond de toestanden
in 't Delische nog veel slechter waren;
haalde hij met zekeren triumf de ware,
doch om het vele misbruik dat er van
gemaakt is, onzalige woorden aan, die
onlangs door den heer Van Kol in de
Tweede Kamer werden gesproken (dat de
toestand op de groote ondernemingen in
't Delische, behoudens 't gemis van vrij
heid voor de arbeiders, redelijk voldoende
is te achten) en wees hij, als ware 't iets
dat al tot tevredenheid moet stemmen, op de
mededeeling van den Minister van Koloniën
dat thans met den stok slechts spaarzaam
wordt omgegaan.
Ook het bestaan in Europa van daar
door niemand verdedigde, wel krachtig
tegengegaan wordende handel in blanke
slavinnen, moest dienst doen om het oor
deel over dit Indisch kwaad te verzachten.
Dat alles is vergoelijken van toestan
den, maar geen bewijzen dat ze zijn zooals
ze zijn konden en zooals ze behoorden te
zijn. Zoo kan men ook de »ouderwetsche"
slavernij verdedigen of ten minste ver
goelijken !
Leggen we naast bovenstaande
mededeeling van den heer Van Kol eens wat
de laatste mail uit Indiëons bracht, we
zien dan (in 't Soerabajaasch Handelsblad)
zij 't ook buiten Deli, de slachtoffers van
de koelie-ordonnantie opgesloten achter
een pagger van scherp stekeldraad met
zes centen loon daags en we hooren weer
van het pogen der arbeiders om door ont
vluchtingen een eind te maken aan een
hard slavenlot.
Dan zijn we weer op het terrein der
werkelijkheid, niet op dat der vergoelij
king; dan zien we weer den werkgever,
wien het officieel weder-in voeren van de
rotting (de geeseling) een lief droombeeld
is; dan: zien we in gedachten weer het
vaak schandelijk misbruik, dat de blanke
fortuinzoeker in het Oosten maakt van
de macht, die het Indisch Gouvernement
hem geeft over den van zijn vrijheid be
roofden, feitelijk onbeschermden contract
arbeider.
Misschien is die droomer van zooeven
een zeldzame verschijning en geen veel
vuldig voorkomend type van den contract
werkgever. Kenners der praktijk kunnen
die vraag beantwoorden, en ook de vraag,
of het den ondernemers op de
BuitenbejHLttingen onwelkom zou zijn bijaldien het
'?Gouvernement, in stede van door hem ge
creëerde halve slavernij, flink weg de volle
slavernij, zooals die vroeger b.v. in de
West bestond, invoerde.
Men versta mij niet verkeerd een in
Indiëzeer hardvochtig werkgever kan
overigens een rechtschapen mensch zijn
en de zachten van hart laat ik in hun
waarde, maar waar men in afgelegen,
tropische oorden zit om geld te verdienen,
zoo mogelijk fortuin te maken, is het wel
zijn van raturellen bijzaak, rekent men
dat meestal voor nul en geener waarde.
De humaniteit laat men dan gaarne over
voor vergaderingen, voor de boekjes, voor
het papier, voor het w-.ord en voor later
als het doel bereikt is. Daarom mag de
Regeering niet den vinger geven aan die
fortuinzoekers, om dien uit te steken naar
lieden die zij heeft te beschermen, en
vooral dan niet wanneer haar de kracht
ontbreekt om te beletten, dat ze met den
vinger de heele hand nemen. En dat zij
die kracht mist, de heer Kooreman en zij
die met mij van gevoelen verschillen, geven
het toe.
Doch er zijn veel krachtiger argumenten,
op grond waarvan de ten bate van Euro
peesche kapitalisten geschapen en in stand
gehouden koelie ordonnanties worden ver
oordeeld. (Oulangs in het Kamerdebat
erkende ook de Minister van Koloniën,
blijkens zijn toen uitgesproken meening
over mogelijke afschaffing, de klemmende
kracht ervan.) Daar ze bekend genoeg
zijo, zal ik ze hier zelfs niet eens kortelijk
aanstippen; eigenlijk is hét toch wel te
gek, dat men hier in den jare 1902 nog
slavernij :?zij het dan ook in
nieuwerwetschen vorm moet staan afkeuren
en veroordeelen.
Kwam nu dit eigenaardig soort hulp
aan het Europeesch kapitaal Indiëen
zijn bevolking nog maar ten goede, maar
zij hebben weinig of niets dan last en
nadeel van al wat op 't stuk van land
bouw en nijverheid ondernemer is op de
Buitenbezittingen. 't Kon anders en beter
zijn, maar het is zoo. Vroeger toonde ik
dit aan, o. a. in De Jonge Gids van
Augustus 1901.
Het bombardement op de koelie-ordon
nantie^) en derzelver werking door het
grof geschut van den heer Van den Brand
kan zoo langzamerhand als geëindigd
worden beschouwd en vél kwaad heeft
het er, naar 't schijnt, niet aan gedaan.
Het gebouw waarop het gericht was en
waarop al zoo vaak geschoten is, staat
nog en zal, hoe zwak zijn grondvesten ook
zijn, vooreerst nog wel kunnen blijven
staan, dank zij de materialen waarmede
de verdedigers het stutten.
Het sta dan als een zonderling monu
ment uit onze tijden!
Misschien zullen we het onze kinderen
en kinds-kinderen nalaten als een deel
hunner koloniale erfenis en dan zullen
zij, het opschrift lezende:
Humaniteit. Vrijheidsberooving.
V r ij h e i d. Dwang:
Vooruitgang en Verlichting.
S l a v e r n ij. M o l e s t,
dat met hun handen uitwisscben, omdat
ze den zin ervan niet weten te rijmen.
zooals sommigen in onze dagen dat wisten
te doen.
Ik voor mij kan mij niet begrijpen dat
zij, die zelfs maar een partikeltje hebben
aanschouwd van al het vele leed en de
ellende, die ik in verschillende oorden der
Buitenbezittingen door de koelie-ordon
nanties heb zien gewrocht of ten minste
veroorzaakt, den zwaren, zeer taaien strijd
tegen de opheffing niet medestrijden.
Ik zou hun haast zij 't ook met
meer deferentie dan men gemeenlijk voor
Chinesche politici heeft kunnen verge
lijken met die mandarijnen, van wie we
in Heine lezen :
Es sagten die edelsten Mandsju,
Wir wollen kein Constitution,
Wir wollen den STOCK, den Kantsju...
H. R. ROOKMAAKER.
'sGravenhage, 28 Dec. 1902.
Moreele politiek.
De Tijd tracht de houding der minder
heden te verdedigen, die, na zelf door het
billijkheidsbeginsel bij de gemeenteraads
verkiezingen getriomfeerd te hebben, de
sterkste aller minderheden, de socialisten,
gelijk recht op vertegenwoordiging willen
onthouden. Waarom mogen katholieken en
anti-revolutionnairen dit zedelijk beginsel,
dat jarenlang hier de gemeenteraadsverkie
zingen bij hun spreken en handelen heette
te beheerschen, in den steek laten als het
deze tegenstanders hunner politiek geldt?
De Tijd antwoordt als volgt:
Dit beginsel zou van kracht zijn
«indien werkelijk de socialistische partij een
partij ware gelijksoortig met de overige politieke
partijen in den Lande; indien de socialistische
groep, welke aanspraken wil doen gelden op haar
aandeel in wetgeving en bestuur, dit deed op
gelijke wijze en met gelijke bedoelingen 1) als de
overige partijen.
,Is dit echter het geval? Is de socialistische
partij, icoals wij die tot dusver hier te Lande
kennen, een partij ala andere partijen?
»0p deze vragen behoort o. i. het antwoord
te luiden beslist ontkennend.
1) Wij cursiveere".
//Slechts zoodanige partijen in den Staat kun
nen gelijke aanspraken bezitten, welke zich
plaatsen op ei n gemeenscbappelijken bodem ven
hel recht en verbetering, niet omverwerping van de
tegenwoordige maatschappij in haar vaandel
schreven; welke, hoeveel grieven zij ook tegen
de bestaande maatschappelijke en staatsrechte
lijke instellingen mogen hebber, toch die instel
lingen als bestaande niet alleen, maar als tcttlig
bestaande erkennen.
Dit een en ander nu doet het socialisme
stellig niet en daardoor ook verbeurt het alle
recht, om zich met andere partijen op n lijn
te zien stellen.
rDeiAen wij ons Staal en maatschappij onder
het beeld eener groote Vennootschap. Nu kan wel
ieder belanghebbende begeeren personen in hel
bestuur gekozen te zien, welke daar voor zijne
denkbeelden bet krachtigst zullen opkomen
altijd echter onder ne voorwaarde; en d,e is,
dat bij hen het welzijn en de verbetering der
zaak zelve op den voorgrond zal staan.
, Wat zou men zeggen evenwel van den eisch,
personen in bet bestuur op te nemen, welke er
voor uitkomen, met geen andere bedoeling zit
ting te nemer, dan om in den kortst mogelijken
tijd de Reheele zaak een beslisten en defiuitieven
ondergang t?gemot t te voeren ? En dat, zonder
tenig va4 plan, zonder eenig vast denkbeeld
zelfs omtrent de wijze, waarop naderhand belang
hebbenden en aandeelhouders in dergelijke zaak
moeten geholpen en voor armoede bewaard moe
ten worden!
Zou men niet vragen, of degenen, welke met
dergelijk plan bezield, zitting in het bestuur
eischten, krankzinnig waren ? En met hen degenen,
die zelven het voortbestaan en de geleidelijke
verbetering der zaak begeerende, hen in hun dwa
zen en volstrekt onrecbtmatigeu eisch steunden?
/l'och is het geval der socialisten, wanneer
zij vcor zich zelven toegang vorderen tot wet
gevende en administreerènde coliegiën, en daar
bij den steun inroepen van christelijk gezinde
kiezers, in hoofdzaak geheel hetzelfde.
»Wat het socialit me in werkelijkheid verlangt,
wat het zich als einddoel voorstelt, is niet de
geleidelijke verbetering, maar de omverwerping
der tfgcnwoordige maatschappij. Wat voor deze,
als zij eenmaal zal vernietigd zijn, in depluats
moet komen; of en hoe daarna nog het leven op
deze aarde mogelijk zal wezen, zijn vragen, dip,
volgens de socialisten met te pas komen. Dat moet
men afwachten."
Waarop komt nu deze geheele redenee
ring neer ?
In den Nederlandschen Staat mogen,
naar het zedelijk beginsel, alleen zij als
rechthebbende staatsburgers worden be
schouwd en behandeld, die de oude maat
schappij, naar hunne meening, willen ver
beteren, en niet zij, die eene nieuwe, naar
hunne meening, betere maatschappij willen
stichten.
Waarom ?
Spreekt dat soms van zelf, omdat de
Staat de Staat is en de Maatschappij de
Maatschappij ?
Neen... zegt De Tijd: ik zal het u dui
delijk maken. Denk u Staat en Maat
schappij samen als een Vennootschap,
op aandeelen. Nu zijn de socialisten in die
Vennootschap aandeelhouders, die de zaak
willen liquideeren.
Wel, dat komt meer voor. Maar waarom
zouden die aandeelhouders, naar het zedelijk
beginsel minder recht moeten hebben dan
de anderen, die er hun voordeel in zien
déaffaire voort te zetten op den bestaanden
voet?
Zoo blijven we in een cirkelt je rondloopen.
Maar daar komt dan eindelijk het
argument.
Bij die liquidatie denken die
ongelukkigen alleen er aan, om zoo spoedig mogelijk
den dtfinitieven ondergang van de zaak te
bereiken, en dan te zien of er misschien
ook nog iets te doen is, om
»belanghebbenden en aandeelhouders'' te helpen en
voor armoe te bewarer>.... dit wachten ze
maar af.
Is dit nu, zoo zou men willen vragen,
de door het Episcopaat goedgekeurde voor
stelling van de groote, steeds en overal
aanwassende partij, die de geloovige en
ongeloovige wereld in beweging zet en van
haar streven vervult ?
We zullen hierop niet verder ingaan.
Voor de zaak, die ons bezighoudt, kunnen
wij volstaan met te constateeren, dat De
Tijd het zedelijk beginsel: »het gelijk recht
der minderheden op evenredige vertegen
woordiging," buiten werking wil gesteld
zien, omdat de socialisten in een gevaar
lijke dwaling verkeeren, zoodat dezen en
De Tijd samen wel »krankiinnig" zouden
moeten zijn, om bij raadsverkiezingen nog
op dat zedelijk beginsel zich te beroepen
of er zich aan gebonden te achten.
Hoe nu dwaling, van welken aard ook,
ooit een motief zal mogen zijn om tegen
over den dwalende ontrouw te worden aan
een zedelijk beginsel, en dat nogal om
zichzelf voor schade te behoeden, wij be
grijpen het niet; allerminst, waar we zulk
een stelling verdedigd zien in het chris
telijk kamp. En vooral treft het ons, dat
juist dwaling ten opzichte van de »Maat- j
schappij', met zulk een monsterachtige straf
wordt bezocht. Nietwaar, de katholieken en
anti-revolutionnairen, ook de
ChristelijkHistorischen van allerlei slag, hebben niet
afgezien van een verbond met de
»Godloochenaars", om te samen tot hun recht
te komen bij gemeenteraadsverkiezingen.
En toch werden de liberalen, de radicalen
en socialisten door de kerkelijken steeds
afgeschilderd als familieleden met n en
denzelfdeu stamboom. Zij ondermijnden
allen te samen den Christelijken Staat en
de Christelijke maatschappij. Het was bij
de laatste staatkundige verkiezing immers
tegenover hen om Oods eer, om Oods naam
te doen ; de hoogere goederen werden door
de atheïst h che richtingen in gevaar ge
bracht. En wat zien we nu? Dit dwalen
ten opzichte van het heiligste het hei
ligste, waaromtrent we zoo dikwijls ver
nemen, dat het 't allerhoogste is, wij], wie
daar naar streeft, het stoffelijke zal wor
den toegevoegd, was voor de kerkelijken
geen reden om de toepassing van het
zedelijk beginsel der vertegenwoordiging
der minderheden voor de liberalen of
radicalen onmogelijk te verklaren, eerst
als er een dwaling nopens de stoffelijke
inrichting der maatschappij zich voordoet,
zoodat men vreest, dat de .«aandeelhou
ders" niet voor »armcêbewaard zouden
worden", wordt de zedelijke verplichting
om den dwalenden toch een evenredig deel
der raadszetels te gunnen, voor
»krankzinnigheid" uitgemaakt.
Nog opmerkelijker wordt het betoog van
De Tijd, als we haar bovendien hooren
verklaren, dat het socialisme zelf haar niet
zou dwingen de moreele politiek op zij
te zetten, wanneer de Nederlandeche socia
listen?gelijk »Bernsteinen vanVolmar"
het einddoel van hunne leer in een onaf
zienbare toekomst verschoven en zich uit
sluitend toelegden op het langs wettelijken
weg tot stand brengen van maatschappe
lijke hervormingen in democratische rich
ting. .." Nu echter, »zoo als nog onlangs
in de zitting der Tweede Kamer van 9
December jl. minister Kuyper constateerde,
de socialisten hier te lande zonder .uit
zondering tot een geheel andere soort
bahooren en wel bepaaldelijk tot die groep,
wier streven het is, in den kortst
mogelijken tijd en me| gebruikmaking van alle
middelen in wetgevende vergaderingen
een meerderheid te verkrijgen, tenejnde
daarna, zonder uitstel, met den
sloopingsarbeid der tegenwoordige maatschappij een
aanvang te maken," kan er voor De lijd
van het recht op evenredige vertegenwoor
diging derzulken geen sprake zijn.
Ge moogt dus wel socialist zijn mits
f ij er maar niet naar streeft binnen den
ortst mogelijken tijd meerderheid te worden
in de wetgevende lichamen en dus langs
wettelijken weg uw ideaal te verwezenlijken;
een pogen, zou men zeggen, dat tot dusver
elke partij, zoowel die der roomschen en
anti-revolutionnairen, als die der radicalen
en liberalen zich tot eer, ja tot plicht heeft
gerekend. Waarop moet dus de uitzondering
voor de socialisten gemaakt, steunen ?....
Eenvoudig op de woorden: »de
sloopingsarbeid der tegenwoordige maatschappij.
Maar wat bedoelt de sloopingseucbeid der
socialisten werkelijk te zijn ? Het stichten
van een h. i. ?;e/ere maatschappij En waar
door zou die h. i. betere maatschappij zich
in den grend onderscheiden van de tegen
woordige, dan door een andere formuleering.
van het bezitsrecht? Ge moogt libertijn,
athtïst en theoretisch socialist zijn; het
staat u vrij zelfs met den duivel uit wan ?
deleu te gaan... en gij behoudt uw recht.
dit eindigt eerst, zoodra gij raakt aan
het bezit en de daaraan verbonden voor
rechten. Een bezits quaestie dus; tast gij
te dien opzichte de oude maatschappij
aan, al ware ook uw hart vervuld van de
edelste bedoelingen, al offerdet gij ook uw
rust en uw voordeel, heel of half uw leven,
aan deze dwaling... ge verliest als Staats
burger bij De Tijd uw recht,
Waarlijk, hoe zeer van katholiek stand
punt de afkeer van socialisme en socia
listen verklaarbaar moge zijn dit stand
punt achten wij den katholieken onwaardig.
Maar de zonderlinge, d. i. volstrekt onge
rijmde, en, wat erger is, de in strijd met
alle billijkheidsgevoel en dus ook met het
Christendom verkeerende leer van De Tijd
brengt eene consequentie mede, welke
haar tot nadenken behoort te stem
men. Ieder man, geboren in den Staat
en in de Maatschappij, heeft het recht zich
in te spannen, naar zijn inzicht, Staat en
maatschappij te hervormen. Elke partij
beschouwt de andere als een dwalende
en het beginsel voor de vertegenwoordi
ging der minderheden is algemeen erkend
als een zedelijk beginsel, omdat het al
len dwalenden zonder onderscheid het recht
toebedeelt om binnen de grenzen der wet,
ook daar waar de wet gegeven of toege
past moet worden, te strijden voor wat zjj de
waarheid achten. Moeten nu de socialisten
van de regeerings-, raads- en
bestuurs-colleges worden uitgesloten zijn zij zoo...
zedelijk en verstandelijk ontaard*,' dat
tegenover hen zelfs het zedelykheids beginsel
ophoudt van kracht te zijn hoe kandan De
Tijd gedoogen, dat zulk een soort van in
dividuen nog stemrecht behoudt? Behoort het