Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
"
hen dan niet .in te deelen bij de
gevormisden, de minderjarigen, de idi ten; mag
het 4e aandeelhouders1' der Vennoot
schap blijven wagen aan de tegenwoordig
heid^ die,r lieden, die geen ander doel
hebban dan dje zaak ten gronde te rich
ten...? EdocÜvan een pogen in dezen
geest hebben wij tot dusver bij De Tijd
niets gemerkt. Natuurlijk ; De Tijd kan
niet ontkennen, dat, onder welke
algemeene voorwaarden dan ook, den socialis
ten kiesrecht toekomt als burgers van den
staat. Maar hoe zal zij het nu aanleggen
om iemand aan het verstand te brengen,
dat de socialisten, die schrik van de brave
«aandeelhouders"!, wél op kiesrecht aan
spraak mogen. maken ... doch niet op den
zege» van het zedelijk beginsel der even
redige vertegenwoordiging ..,, dat toeh zoo
jaren lang voor den gemeenteraad door Tijd
en Standaard, en ook door ons, is toegepast ?
Ge inoogt wel kiezen, maar ge hebt geen
recht, Ztooals wij, op een bepaald aantal
gekozenen... heusch, het blijft een be
denkelijk geval.
In de& aanvang van haar artikel geeft
De Tijd gaarne toe dat onze redeneering
»op het oog voor sommigen iets verleide
JijKs kan hebbes" ook, dat bij de laatste
verkiezing ia de district n III ea VIII
ster: meu van kerkelij ken op socialisten zijn
overgegaan, omdat de eersten vroegen:
»met «elk recht den socialisten datgene
onthouden, waarop ge voor u zelf aan
spraak maakt." Welnu deze
»verleideIjjkheid," naar de uitspraak van het zede
lijk gevoel te luisteren zal, hopen wij
en gelooven wij, ook bij de kerkelijken
Wijven bestaan. Een tuoraliteitseisch praat
men niet weg.
En vooral, dunkt ons, zullen de katho
lieken niet bijzonder elc q'ient kunnen zijn bij
bet verdedigen, van zulk een averechtsche
r«deneering. Nietwaar, een zoo langdurig
verleden, waarin de protestanten, althans
een d«el van dezen ben op allerlei wija
gëkttauwd en gedrukt hebben, omdat ook
door de Roomschen, naar calvinistisch
oordeel, de staat en de maatschappij zoo
verschrikkelijk zouden bedorven worden,
wanneer men hen als burgera recht deed
wedervaren ontneemt aan hun
pleitredenen, allen gloed. Wanneer De Tijd
thans spreekt: behandel de socialisten
gelijk de protestanten vroeger ons, zie ze
ais staatsburgers niet voor vol aan, stel ze
batten de zedelijke orde, trap ze in een
boek ... dan vraagt de welwillendste luis
teraar bij zichzelf: maur wal xegt hij nu ? !
Is bij soms de protestantsche Ketter ge
worden van, voor een eeuw, twee, drie?
Over misbruiken bij Onze
Koopvaardijvloot.
Nog kort geleden bevatten onze dag
bladen een koninklijk besluit, hetwelk ik
met onverdeeld genoegen heb gelezen.
»De straf van rietslagen bij de
strafdetachementen in Nederlandsch-Indiëis
afgeschaft."
Meer en meer dus wordt de niensch er
varr doordrongen, dat straf, welke op mis
daad volgt, niet moet zijn een wraak, een
marteling, maar moet dienen om den mis
dadiger te verbeteren, zoo mogelijk hem
als nuttig lid weder aan de maatschappij
terug te geven.
Men heeft begrepen, dat elke lijfstraf
niet zal verbeteren, integendeel, in de
meeste gevallen zal verbitteren en het
individu van kwaad tot erger zal brengen.
Ik weet, dat zich gevallen kunnen'voor
doen, waarin een gezaghebbende een boos
doener momenteel voor verdere omgeving
onschadelijk moet maken, maar zonder te
vervallen in ziekelijke philantropie, moet
toch in de meeste gevallen met de meeste
omzichtigheid worden omgefprongen.
Een schip bevindt zich in volle zee.
Aan boord vallen ongeregeldheden voor,
die, zoo de gezagvoerder er niet onrnid
dellijk paal en perk aan stelt, tot muiterij
en erger kunnen overslaan. Schip, passa
giers en lading loopen gevaar de dupe te
worden van kwaadwilligen. Geen middel
dus hier te kras en de kapitein, gretig
gebruik makende van het recht, hem ge
geven volgens de »Wet voor huishouding
en tucht aan boord van koopvaardijschepen
7 Mei 1856 SM. 32, in verband met de
wet van 13 November 1879 Stbl. 190 en
15 April 188G, S/6/. 04 zal op hem (hen)
art. 9 toe kunnen passen
Dit at tikel luidt: »Muiterij, gewelddadig
veriet, dienstweigeïteg, bedreiging jegens
meerderen in rang; of jegens hen, die met
eenig tijdelijk gezag zijn bekleed, en wei
gering van bijstand bij muiterij of bij
gewelddadig verzet en bij het arresteeren
vwn schepelingen kunnen met gelijke disci
plinaire sluiting in de boeien gedurende
.drie dagen, zelfs verhoogd door
kromsluiting in de boeien gedurende den dag, door
een schipper worden gestraft, enz.
Een elk zal moeten toegeven, dat een
lijfstraf, waarbij men den misdadiger
onschadelijk maakt door hem pl.m. 12 uur
zijn linkerhand op zijn rechtervoet en zijn
rechterhand op zijn linkervoet te boeien,
geen straf is, maar een marteling,
Ik beweer, dat het een regeering van
een beschaafd land tot schande strekt,
zulke martelingen aan boord van schepen,
varende onder hare vlag, toe te laten. Ik
weet zeer goed, dat men dit zal vergoe
lijken door te beweren, dat aan boord
geen vertrekken beschikbaar zijn ten einde
deze tot arrestantenkamers in te richten,
zoodanig dat zij voor geheele afzondering
geschikt zijn, maar m. i. moet de Staat
hier krachtig ingrijpen en bevelen, dat
aan boord van elk schip, voldoende ruimte
worde afgezonderd om kwaadwilligen ge
durende de reis onschadelijk te maken,
zonder hen bloot te stellen aan eene
No. 1332
onmenschelijke marteling, thuis b&óorende
in de Middeleeuwen.
Herziening van art. 9 zij de volks
vertegenwoordiging met warm|^ aanbevjÉjên
en alleen spoed! bij bet werk zal de bjtaam
eenigszins kunnen uitwisschen. i*
De werkgever gaat met zijn onderh
bbend personeel een contract aan, waarin
vermeld; de wederzijdsche plichten en
rechten. Zulk een contract noemt men bij
de koopvaardijvloot, »een monsterrol" en
het teekenen van die monsterrol noemt
men aanmonsteren.
De. wet nu bindt den gezagvoerder tot
het nakomen van zekere voorwaarden en
dit is billijk, daar het scheepsvolk, opeen
vaartuig gt'ïjoleerd, slechts den kapitein
! als oppermachtig rechter heeft te erkennen,
maar de wet dient gehandhaafd, niet ont
doken te worden.
En dit doet men vtèl.
In het Wetboek van Koophandel (zoo
als het bij verschillende wetten is aange
vuld en gewijzigd, laatstelijk bij de wet
van 2 Mei 1897. Stbl. 140) staat in art.
440: »De officieren en het scheepsvolk
kunnen weigeren den dienst gestand te
doen, in de volgende gevallen:
i.onder 1: lodien de schipper de reis,
waarvoor zij zich verbonden hebben, al
vorens die te ondernemen, wil veranderen ;
onder 3 : Indien er, vóór het begin der
reis, of het schip in eene noodhaven zijnde
ingeloopen, zekere berichten waren, dat
ter plaatse werwaarts het schip was bestemd,
de pest, de gele koorts or andere soort
gelijke besmettende ziekten heerschten;
onder 4: Indien het schip vóór het
begin der reis, geheel van eigenaar ver
andert;
onder 5 : Indien de schipper, vóór het
begin der reis sterft of door de eigenaars
of door den boekhouder wordt afgedankt."
Nu verplichten 'bijna alle Maatschap
pijen in de monsterrol (contract) hun per
soneel afstand te doen van bepaling 3 en 5
of van l, 3, 4 en o van dit artikel.
Supprimeeren van bepalingen l, 4 en
en 5 moge ingrijpen op individueele vrij
heid, van direct belang voor de schepe
lingen is het niet. Dat men evenwel den
schepeling kan noodzaken havens aan te
doen, alwaar besmettelijke ziekten heer
senen is m. a. w. gezegd: »zijn leven in
gevaar brengen".
Mag men zulks doen ?
Er heerschen op onze koopvaardijvloot
vele grove misbruiken, welke het
Nederlandsche volk niet kent.
Ik acht het mijn plicht ze successievelijk
onder ztjn aandacht te brengen.
Nederland, dat bloeit door ziju handel,
dat zijn opkomst, dat zijn bestaan dankt
aan dien handel in hoofdzaak, raag niet
lauw, niet belangeloos toazien, dat schepe
lingen aan boord van zijn vloot met groote
onrechtvaardigheid worden behandeld. Het
is eeu dure plicht, dat de U^geering toeziet,
waakt voor het leven van hen, die de
hoofdbron der inkomsten van den
Nederlandachen staat helpen vloeien.
Nederland dankt zijn rijkdommen aan
de Zee, maar het vergete niet zijne zee
lieden.
Dat zou grove ondankbaarheid zijn !
Mijnheer de Redacteur, U beleefd dan
kend voor de verleende plaatsruimte
NAUTUBUS.
0?er de overlading bij het oudsrwijs,
Naar aanleiding van het oogheelkundig onder
zoek van 6000 leerl ngen can het Lager-,
Middelbaar en Gymnasiaal- Onderwijs
te Amsterdam door
DR M STKAUB, Hoogleeraar te Amsterdam.
Het merkwaardigste ly'ljt my het feit zelf,
dat deze brochure verschenen is. Dit is geeu
geringschatting van den inhoud. Ik wil wel
beginnen met te verklaren, dat ik dien zeer
belangrijk vind. Miar is het niet een onge
woon verschijnsel, dat een oogheelkundige
van caim een hoogstbelangryk onderzoek
op zyn speciaal gebied min of meer »en
bagatelle" behardalt om naar aanleiding
daarte schrijven over overlading. En als dan ZM
wat tegelijkertijd een niet minder bekende
persoonlijkheid, n.l. profeisor Winkler, voor
zitter wordt van den »Bjnd voor lichamelijke
opvoeding" en in R>tterclam ah hier gaat y veren
voor vereenvou liging van fx»mens, dan dunkt
my, is er reden om op een Zaterdagivond of
Zondagmorgen als men »de Groene" leest, te
vragen: »Wat is er aan de hand V"
Met het laty'n sta ik door het gemis van het
voorrecht eeneracademis hèopleiding op ietwat
gespannen voet maar in zoo'n geval zegt men,
geloof ik: Er is periculum »w mora. Wact
werkelyk, als zulke mariBen het veilige terrein,
waarop zij met onaangevochten gezag heerschap,
verlaten, om zich op het breede grondvlak van
het onderwijs te gaan mengen onder de menigte,
dan moeten zy gevaar tien, gevaar allicht in
de eerste plaats voor hun neen laat ik
zeggen voor ome kinderen. Wel beroept de
schryver der brochure zich niet op zy'n ervaring
als vader van schoolgaande kinderen, maar
dr. Winkler zegt duidelyk op de Vergadering
te Rnterdam : »Wy' ouders willen onze kin
deren niet langer laten a la merci van de
onderwijzers !" Dat klinkt heftig en moet wel
haast tot gevoeligheid prikkelen. In de
brochure van zulke uitingen geen spoor. Op een
voudige en bevattelijke wyze wordt eerst voor het
leekenpubliek de werking van het oog uit
eengezet. Het is een waar genoegen deze 8
bladzyden te lezen. Vervolgens worden de
resultaten van het onderzoek van 13790 *)
o ogen van Amsterdamsche schoolkinderen door
de heeren N. Dinger, J. P. G v. d. Meer,
W. H. Sant, W. M. de Vries en P. Muntendam
op aantrekkelijke en duidelyke wy ze geschetst
en ook wat de graphische voorstelling er van
betreft?verklaard. Merkwaardig, en ook na zeer
aandachtige lezing van de brochure voor my
nog onverklaarbaar, is het fait, dat op ome
*) Ik heb het aantal oogen (bladz. 17)
zorgvuldig geteld en nu komt het niy wat
vreemd voor in verband met 6900 kinderen
die onderzocht zyn. Er kunnen toch geen 113
eenoogigen bij wezen 'i
fchfflen Ie klasse de
begin-snelheidderbyziendheid zooveel grooter is dan op de andere lagere
scholen Nadat harinnerd is aan de onderzoe
kingen vajt'C vttn en Tschsrning komt de schrijver
reeds op%lad||. 25<tot de conclusie: dat er op
de (lagenp- |holöiïdes te m?tr byziendheid
ontttaat, Kaï^matei er intensiever onder^oiji
wordt gegeven. Uit de resultaten van het
onderzoek door dr. v. d. Meer ingesteld
naar de oogen der leerlingen van een paar
Hoogere Burgerscholen, de Handelsschool en
het Gymnasium maakt de schry' ver de gevolgtrek
king: dat een leerling, die het i;oo<' ziji leiftijd
ver gebracht heeftj veel grooter kans het f t (om)
bijziende te weien, dan een leerling, die wat
langzamer zijn weg door de klassen heeft ge
nomen (bladz- 31 j. Ik hè1) deze conclusie
gatce's', aan de fabel op adï. 05, maar kan
er niet achter komen. Voor het 2j leerjaar
klojt het, voor nat la leerjaar zoowat, voor
het 3 i, 4i en 5 > echter niet. De schrijver zegt
dat een leerling van 14-15 jair met 15 pCt.
kans op byziendheid het in de 4j klasse tot
24 pCr. brengt en concludeert: De byziendheid
ia dus een premie op de vlijt. Met nog meer
recht zo a de schrijver dit van een leerling van
16?17 jaar kunnen zesgen want deze biengt
het van 11K pCt. tot 32 pGt. Zeer natuurlijk;
want daze heefc meer moeten blokken Miar
waar blijft nu de eerstganoemde conclusie?
Misschien z<e ik verkeerd, maar dan is esne
terechtwijzing aan myn adres ook voor andere
lezers van de brochure niet overbodig. 0_n de
lezers van dit blad in ataat te stellen al vast
mee te oorjeelen laat ik de bedoelde tabel
afdrukken.
CJ o O
Aan het slot van dit gedeelte geeft de schry ver
op bladzy'ie 40 beschouwingen naar aanleiding
van de scüoolmyopie. Hier va'.t de grondslag
der beweringen weg en is controle op de
juistheid niet wel mogelyk. Of da conclusie:
»lat er wel meer zal verkromd worden dan ds
ruggegraat alleen, al komen die andere
verkrom mingan niet aan het licht," rechtvaardig
is, meen ik te moeten betwyfelen. En de
plotselinge overgarg tot: »Er zyn in de school
veranderingen noodig, die ten doal moeten
«hebben de schoolopvoeding te verbeteren.
«Vorming van karakter? en het kweeken van
«dealen is op den achtergrond geraakt. Het
^opdringen van niet ta verteren schy ngeleerdheid
»is gewoonte geworden" is my te snel. 't Is
mos;el\jk, dat er gvondan, niet in de brochure
genoemd, door deze verklaring zijn, maar uit
de schoolbyziendheid zie ik geen kans ze te
halen, ook niet, al wilde ik met den schrijver
erkennen, dat zy de oserlading^indicator is.
Op nieuw wacht ons g«notvolle lectuur over
het oog op blalz 41- 4ü. E ganaardig ia in
het volgende gedeehe, dat over verlichting,
leermiddelen by het schryven en de kwestie
steil- of schuinschrif't handelt, het resultaat
van het Aiisterdamsche schoolonderzoek: dat
tlechte of goede verlichting zoo goei als geen
invloed heeft op de procenten der bijziendheid.
Terecht waarschuwt de schryver er tegen,
hieruit af te leiden, dat het er dan niet zoo
erg op aan komf, of de schoollokalen good
verlicht zijn. Indien ik nu ook eers iats naar
aanleiding van de brochure wilde zeggen, zou
het zyn over het leervak schryven zelf. Ik
geloof n.l., dat het zeer weinig de moeite loont,
nog langer te willen uitmaken, of het steilschrift
boven het schuinschrift de voorkeur verdient.
Voor mij is het vonnis reeds lang gewezen door
twee machtan, die ik heb loeren eerbiedig en:
de historie en. de praktijk. Maar van ganscher
harte stem ik in met de klacht op bladz. 53
uit des schry'vera ervaring als lid van de
Conmissie van Toezicht op het lager onder
wijs geput: »iat er onderwyzers zyn, die niet
het minste oog hebben voor de schrijfhou
ding." Of dat nu onderwyzers van
schuinschry'verde leerlicgea zyn, en of zy dat niet
doen, als er een lid van de Schoolcommissie
is, is in my'n oog byzaak. Onder het vela goede,
dat ik van onze nieuwe stedelijke inspecteurs
verwacht, behoort dan ook een zeer streng
toezicht op de houding der schryvende leer
lingen in de Amsterdamsche lagere scholen.
In da laatste 20 bladzyden zet de schrijver
uitvoerig uiteen, welke veranderingen naar zy'ne
meeniiig dienen gebracht te worden in het
onderwy'}, wat leenviijz'i, leerstof en leertijd
betreft. Hij doet dit aaar aanleiding van het
onderzoek door prof. Von Hippel ingesteld
naar de schoolbijziendheid aan het gymnasium
te Giessen in verband met de vestiging er van
in een nieuw schoolgebouw, (Ib79j maar vooral
met de vereenvoudiging van het leerplan (1883).
Voor deae bladzyden geldt vooral wat professor
Straub in zyn inleidend woord zegt (blz. G;:
?Degenen, die te handelen en te besturen
heboen in de onderwyswereld, zullen niet de
resultaten van het onderzoek allicht hun voor
deel kunnen doen, al weigeren zij mede ta
gaan met het uiteraard eenzydig advies van
den beoefenaar der schoolgezondheidsleer."
't Is natuurlijk geen kleinigheid, zoowat het
gsheele otderwijs in sen 20 bladzyden onder
handen te nemer, en degenen, die bij lager-,
heihilirgs , middelbaar- en gymnasiaal onder
wijs gerechtigd zyn tot meespreken, zullen
zeker maar niet zoo voetstoots aannemen, wat
hier wordt gezegd. Ik ben niet ia staat om
voldoende de juistheid na te gaan, van wat er
staat over middelbaar- en gymnasiaal onderwijs
maar dat er geen overdry'ving schuilt in hetgeen
op de batedenhelft van bladz. 62 van hét lager
anderwys wordt geschreven, zou ik niat durven
beweren. Ojk sshynt mij de korte, maar besliste
goedkeuring van de H B. S. met 3 j. c. in
tegenstelling met de andere scholen van voort
gezet onderwy'j niet voldoende gemotiveerd.
Maar in vele opzichten worden hier aan hen,
die onderwya geven, waarheden verkondigd,
waarnaar verdient goed geluisterd te worden,
Hat is inderdaad zeer noodig, dat naast de
zorg voor degelijk, ontwikkelend onderwys,
dat voor de aanstaande mannen en
vrouwea in onze zoo samengestelde maatschappy'
meer dan ooit broodcoodig is, niet vergeten
worit, zorgvuldig te waken, dat ziel en
lichaam geen schade lyden. Het is waar,
dat elk onderwyzer voortdurend tos te zien
heeft, dat het individu niet onderga ia de
massa, die blasae heet. E a het is waar, dat
onze kinderen vaak te kort schieten ea niet
genoeg met ons ouders kunn, n genieten vaa
de luttele «gulden v>\jbeid" die de dngelijksche
bezigheden overlaten, omdat ze zooveel »voor
school te doen hebben".
Wat daaraan te doen is? Man lezs eerst
maar eens de brochure, die het lezen o ver
waard is. Misschien geaft de Redactie my
later nog wel de gelegenheid te verteller,
wat ik er op zou weten. Maar dit wil ik: ai
vast zeggen: E-m van da allereerste middelen.
is eene uitstekende opleiding vaa allen, die
onderwijs te geven hebben in de kunst van
onderwijzen. Ei daarom neem ik met dank
aan den schrijver, voor zy'n hoogst verdien
stelijk werk, van hem en myne lezers afscheid
met den slotzin der brochure:
Met de hervorming van het onderwys moet
eene hervorming vaa de opleiding der onder
wijzers gepaard gian. Het mag niet langer
aan het toeval w>>rden overgelaten of de
vakgeleerdp, die voor de klasse staat, al of niet
een onderwijzer is.
A aas t., 25 November. G. MEIJER.
Een merkwaardige bekentenis.
Het Journal des Dcbats bevatte in zijn
nummer van 28 December een artikeltje
van zeer bijzondere beteekenia, ea het
merkwaardigste van dit stukje is, dat de
schrijver zelf er de groote beteekenia niet
van schijnt te hebben gevoeld, evenmin
als de redactie van het blad, waarin het
geplaatst is.
Het stukje is getiteld -aïSignorance des
jeunes gens de ringt ans'' en bespreekt
de uiterst gebrekkige kennis van eefl groot
aantal der jongelieden, die in Frankrijk,
dat zooals men weet, algemeenen dienst
plicht heelt, jaarlijks hun plaats in de
gelederen innemen. Da conclusie is, dat
het lager onderwijs te veel en te weinig
geeft; een te uitgebreid programma, waar
van de resultaten beneden het middel
matige blijven, omdat de veelheid der
vakken aan de degelijkheid van het onder
wijs in den weg staat. En in de tweede
plaats, dat er eene dringende behoefte be
staat aan avondscholen voor volwassenen,
ten einde te verhinderen, dat de kennis
van het op de lagere school geleerde ge
heel verloren gaat. lu beide gevallen zal
de schrijver wel gelijk hebben. Een enkele
maal komt de vraag bij ons op, of er bij
de recrutén, die hij op het oog heeft, niet
meer sprake is van onwil dan van onkunde.
Zoo bijvoorbeeld als hij vertelt van recru
tén uit Bretagne, die de lagere sclrool
hadden doorloopen en een ccrli/icat d'i'tudes
hadden verkregen, en die bij hunne op
neming in het regiment geen woord Fransch
verstonden... of beweerden te verstaan.
»Its ont donc désappris absolument Ie peu
qu'ils savaienL"
Het Journal des Dïbats beroept zich,
tot motiveering van zijne klacht, op twee
feiten. Een kapitein der cavalerie heeft
geconstateerd, dat van de vijftig bij
zijn regiment ingedeelde
recruten dertig niets wisten van den
F r a n s c h-D u i t s c h e n oorlog van
1870?71. »Die verhouding" zegt het
blad »gaf we' aanleiding tot verbazin
gen.10.igelukkig is zij bavestigil door eens
dergelijke proefneming, onlangs gehouden
bij eene compagnie infanterie; hierover
deelt de heer Ddlorme uit (J-iaptal in de
7,'enie )>t'dagogi<ptc uitvoerige bijzonderheden
mede. Kapitein Delorme heeft de vieren
veertig recrutén bij zijne compagnie op
stellen laten maken. Twee van de recrutén
bleken niet te kunnen lezen of schrijven.
Van de overigen konden de meesten vrij
goed schrijven en zelfs stellen. Helgrootste
aantal kon voldoende rekenen; de helft
kon zelfs een vraagstuk oplossen, dat eene
zekere geestelijke inspanning vereischte.
Maar in geschiedenis en aardrijkskunde
was de onwetendheid in het oogloopend,
en het percentage van hen die niets wisten
bleek hetzelfde te zijn voor de infanterie
als voor de cavalerie.... Voor geschiedenis
werden de volgende drie vragen gesteld:
»Wat weet gij van Jeanne d'Arc ? Wat
brengt u bet nationale feest van den
Uden Juli in herinnering ? AV a t w e e t
g ij van den oorlog van 1^70?"
Uit de antwoorden, waarvoor al de tijd
werd gelaten, en die de recrutén op hun
gemak, schriftelijk, konden maken, bleek
dat de helft der jongelieden niets wist
van Jeanne d'Arc, dat drie vierden niet
wisten, welke gebeurtenis op 11 Juli wordt
herdacht, en dat voor twee derden
de oorlog van 1870 een dood e
letter is. Laat ons daarbij opmerken,
dat de proef is genomen bij het derde
legercorps, dat van Orïóans, waar de be
volking, wat het lager onderwijs betreft,
eer boven dan beneden het gemiddeld peil
staat. Hier heeft men dus te doen met
jongelieden, dis men beschouwen kan als
behoorende tot eene in gunstige
ornstandisheden verkeereride streek, die geboren
zijn korten tij l voordat ii:i lv^:_') de wet
op het verplicht lager onderwijs werd
aangenomen, wier ouders de Pruisen van
nabij hebben gezien, daar de invasie tot
in deze provincie ia doorgedrongen, en die
voor het ! meerendeel geenerlei begrip
hebben van de rampen, welke FranKiijtc
dertig jaren geleden hebben getroffen l"
Wij zullen de resultaten der enquête
betreffende Jeanne d'Arc en de inne
ming der Bastille hier onvermeld laten.
Maar wanneer het Fransche blad in arren
moede uitroept: »slke commentaar is hier
overbodig1', dan veroorloven wij ons eene
enkele vraag.
Waar blijft, tegenover deze feiten, de
legende van de schrijnende wonde, in het
hart van eiken Franschman geslagen door
de gebeurtenissen van 1870?71? Wat is
er waar van de bewering, dat de revanche
eene quasstie is, ov«r welke men niet
moet spreken, maar aan welke men steeds
moet denken ?
Zeker, de j >nge soldaten van het 5de
legercorps zullen elkander, ook vóór zij
bij het leger werden ingedeeld, wel eena
voor »sale Prussien" hebben uitgescholden.
Maar zij hebben aan dat woord denkelijk
niet meer beteekenis gehecht dan aan de
vele andere zinledige scheldwoorden en
vloeken, waarin zij hun boosheid of bun
afkeer, te pas of te onpas, lucht gaven.
B j het regiment zal men ongetwijfeld hun
patriotisme wel aankweken, óói in dien
zin, dat hun de traditie van den »eifvijand"
weer wordt bijgebracht. »Metden paplepel"
is dit klaarblijkelijk niel geschied. Hun
ouders, die in l armee lerrible. reeds tot de
jaren des onderscheids waren gekomen,
hebben hun van den wrok en de ver
bittering, die nog steeds de harten van
alle goede Franschen heeten te vervullen,
niets medegedeeld.
Een Franschman heeft een geëikte
uitdrukking om lieden, die hem met hun
stokpaardjes op hol willen brengen of hem
met hun grieven, klachten en beschul
digingen aan de ooren zeuren, van zich
af te weren : »Fiehez moi la paix /"
Zouden wij in twee-en-dertig jaren werke
lijk reeds zóó ver gekomen zijn, dat het gros
der Fransche bevolking ongevoelig ia ge
worden voor het stoken en drijven der
chauvinisten en der nationalisten? Zóó
ver, dat het de gevaren heeft leeren inzien
van eene agitatie, die Frankrijk isoleerde?
Zóó ver misschien dat het begrepen
heeft: wij hebben ons yerdiende loon ge
had en moeten daarin berusten ? Zóó ver,
dat het de handhaving van een vrede,
vroeger in verklaarbare spijtigheid een
onteerende vrede genoemd, verkiest boven
het zenuwachtig najagen van een hersen
schim ?
De beantwoording dezer vragen gaat
zeker boven de bevatting van een gewo
nen Franschen recruut. Als ge hem
daarmee aan boord komt, zal hij ant
woorden: vFichez moi la paix!"
En dan ... zullen wij hem gelijk geven.
Want de tijd eji het gezond 'Verstand
hebben bij hem en bij zijn vaderen hun
goed werk verricht. En hij kan nu al
zijn krachten wijden aan de verdediging
van het vaderland, waar die nuttig en
noodig is.
Soc-iafó
MHiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimHitiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiHnii
Eea iQDinpilerzoei Ie Rotterdam.
Een paar jaar geleden het was midden
ia den winter werd er door eenige
Rotterdamsche onderwijzers en particulieren, die
hadden behoord tot het corps personen welke
hier waren belast geweest mei de 10-jfrarlyksche
volkstelling, in het openbaar da aandacht geves
tigd op treurige, schrikkelijke
woningtoestanden, die zij haddien aangetroffen in sommige
achterbuurten van Rjtterdam. Spontaan gaven
zy uitiag aan de beleediging, hun menschelijk
gevoel aangelaan bij den aanblik van al die
ellende, waarvan zy het bestaan in die mate
zelfs niet hadden durven vermoeden. Er werden
eenige vergaderingen gehouden, waarop zij van
hunne bavindingeneer.eschildering gaven, en ge
durende eenige weken was'deze zaak het onder
werp van veler gesprekken en veel lokaal
krantengeschryf. Er werd ook eene commissie
benoemd, die tijdelijk voor de ergste gevallen
hulp verschafte, maar .... verder practisch
resultaat ha l dit gebeurde vooralsnog niet.
Het plan was geopperd in eene der
Tivolivergaderingen, om, naar aanleiding van de
gepubliceerde feiten, «en commissie te benoemen
om een wonicgor.derzoek in te stellen, opdat
men een meer regelmatig en volledig overzicht
o?er den toestand krijgen zou. Daarvoor was
echter vrij wat geld noodig, en er kwam niets
van. De ziak werd verwezen naar de
Vereeniging voor Gsmeente- en Volks oelangen, die
meer aangewezen werd geacht om zulk een
taak op zich te nemen, en waar op een latere
vergadering dier vereeniging werd medegedeeld,
heeft zich destijds uit den boezem harer leden
dan ook een commissie geconstitueerd, die vrij
willig op zich nam, dat onderzoek in te stellen.
De namen harer leden werden echter niet
genoemd, zoodat er eenigermate een sluier van
geheimzinnigheid ov r de/e zaak bleef hanger.
Eerst in het begin dezes jaar werd gepubli
ceerd, dat de commissie definitief wasgetorind,
en hare werkzaamheden had aangevangen.
Ei thans, met Kerstmis, heeft zij het rapport
vau haar onderzoek, voor zoover dit tot cu toe
is ingesteld, gepubliceerd.
Of inderdaad de belangrijkheid van haar
rapport in overeenstemming is met den langen
duur die zy er aan heeft besteed, wensch ik
nu niet te beoordeelen. Liever neem ik met
belangstelling kennis van de gegevens welke
ter beoordeeling stelt van het publiek; voor
het eerijf, voor zoover ik my kan herinneren,
is vaa particuliere zijde zuik een onderzoek
ingesteld.
* *
*
De commissie heeft bij haar optreden rekening
gehouden en m. i. zeer terecht met het
optreden der bouwpolitie. Elk jaar worden,
althans in de laakte jaren, door deze een
aantal krotten onbewoonbaar verklaard, en een