De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 11 januari pagina 2

11 januari 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND. No. 1333 den zelfden voet worden voortgezet. Da wacht voor het railitairistische kamp ver wisselt slechts van commandant, de con signes blijven onveranderd. Om nu toch geen oogenblik te doen twijfelen aan Spcclator's on ver valscht con servatisme, geeft de nieuwe redacteur in het eerste nummer, waarop zijn naam prijkt, l et woord aan den heer K. Het stuk is getiteld: hel ijzeren Regiment. Alsjeblieft, je weet nu zoo dadelijk, waar je aan toe bent, en voor je verbeelding zie je dan de snorrebaarden van het een of ander keurkorps, kerels van staal, die nooit van wijken konden hooren, allemaal Blüchers in een pruisisch grena'lieruniform of een ruiter kuras. Het ijzeren regiment! Een stuk historie: zoo is het eens geweest. ... Neen, waarachtig niet, zoo moet het weer worden. En zoo niet goedschiks dan kwaadschiks. Brave Nederlanders; gij grootwaardigheidsbekleeders in ruste, die klaagt, dat het respect de wereld uitgaat; en gij, ? kalm levende renteniers, die het socia lisme gruwt als den Booze; vooral gij, gepensioneerde admiraals en generaals en kolonelien, en majoors met den rang van.... nu ja, kiest maar uit, die titels zijn goedkoop; en dan, gij allen, allen hoog of laag in de ranglijst, die nog niet geabonneerd zijt op den Militairen Spectator, zet u reder aan de voeten van K. en luistert. Luistert naar hetgeen de zetter hier zal zetten in vette letters, opdat het ook kome onder de oogen van de duizenden en duizenden Nederlanders, die hebben te weten, wat hunne zot en en broeders wacht, wanneer deze soms vermochten te denken, dat zelfs het leger besmet kan worden met liberaïistische ideeën-. Luistert, ja, luistert. Het woord ia aan K. Het zou ia i j zelfs niet onwensehelijk voorkomen, ook iu ons vredesleger T oor zeer zware m i M <1 ml c ii tegen de krijgstuchi de doodstraf weder in te voeren. Zij zon slechts hoogst zelden worden toegepast, maar u het feit, dat zij beslaat als een be dreiging tegen de ondevinijiiers van het gezag, u het voorbeeld dat gesteld wordt door eene execiitie,:zoit zeer heilzaam werken." (bl. 871). Wat blief! Dat is nog iets anders dan 4 dagen cachot om den anderen dag te water en te brood en gesloten, geboeid als een comedie-misdadiger, maar dan meenens, in een vunzig hol, zóó dat je op staanden voet wordt verbeterd. Als halve ondermijner van het gezag ga je de cachot in en als militairist van goeden huize kom je er weer uit, teiizij je als galgebrok, onverbeterlijk bent alles zonder een enkel woordje, want dat is juist het groote, altijd nog onverklare wonder van den militairen rok: je disciplineert ze uniform, ja straft ze uniform, je zet ze uniform in geestdrift, en wie niet dadelijk met de paradepas meemarcheert, toont zich aspirant-ondermijner van het gezag, slechts polit:ekamer, provoost en cachot kunnen dergelijke afgedooldenheelen, zoo niet. ... »Tamboer ! Executie parade." De doodstraf ook als bedreiging: we dienen bij het Ijzeren Regiment! Nooit iets door de vingers zien! Nooit zwak schijnen, want die anti-militaristen, mochten eens denken, dat je bang waart voor die ellendigen, die God betere 't zich vereenigden in een koninklijk goedgekeurden bond. De ellende begint al bij het groeten, zegt K. terecht, en nu je dat er niet meer behoorlijk in moogt vloeken, moet dat er maar eens in-gepolitiekamerd worden. Pruisisch stram, dat is zoo echt hollandsch, en we likken in onze Hollands«ne serviliteit duim en vinger naar een heusche Fliegenden Blïtter verroilitairing. Een onderofficier met een kind op den arm ! Natuurlijk in uniform de onderofficier wel te weten want de man Etaat in uniform op en gaat in uniform naar bed, steeds met een sabel op zij, en ZOO'H m*n begrijpt niet de kooge beteekenis van de uniform: draagt zijn kind op den arm, die is gestoken in een militaire mouw, draagt dat kind misschien aan de zelfde zijde, waaraan zijn sabel hangt!... en het legerbestuur komt niet tusschenbeiden, geeft niet zooals het bij het huwelijk een tweemansriachtleger in bruikleen gaf bij de ge boorte van den eersten telg een kinderwagen met een kindermeisje daarachter, gelast niet dat alle sergeants en sergeantenmsjoorskinderen nooit tijdens de wandeling lastig zullen zijn, of door vader willen ge dragen worden, neen, het legerbestuur geeft aldus gelegenheid om het gezag te onder mijnen ! »Het Duitsehe leger kan aan ieder ander tot voorbeeld worden gesteld, waarom zullen wij dat voorbeeld niet trachten te volgen, zooveel als in ons vermogen is,'1 (blz. 873). Dat is het eiereten ; we moeten volgens de heeren militairisten, hebben een pruisisch leger. Iets eeht hollandsch is natuurlijk niet goei ; wij moeten gemasxregelt worden, alsof niet juis't de ingeboren haat aan dat maszregeln een van die karakter eigenschappen vormt, waardoor wij ons nooit kunnen bukken voor vreemd gezag. We hebbeu toch waarachtig geen veertig millioen 'sjaars uit te geven om pruisisch gedrild te worden: dan zijn we met een bondgenootschap goedkooper af! Wat wil uien ? Zoete jongens, die men desnoods met den stok, en als het niet anckrs kar, met een doodstrafexempel den mond kan snoeren, die opzitten en poot jes geven, militairistisch geschoold, zóó dat ze op den eersten tromslag van de reveille als a man uniform opstaan, in drie of vier tempo's, en met den parade pas naar bed gaan, n, twé; hollandsche jongens, die als machines txerceeren en theorieën, die met devotie elk meerdere groeten en als het hoogste en edelste in de wereld beschouwen das Mili'ü-. De discipline moet ingeranseld worden ; tucht is alleen gegrond op vrees voor be straffing opvoeden is iets voor school meesters, en de heeren van de ijzeren discipline kunnen maar niet begrijpen, hoe allerlei nuttelooze bepalingen en voor schriften nog ergerlijker vaak door de ouoordeelkundige toepassing en door een allerbelachelijkste uniformiseering, gegrond op een noodlottige centralisatie tot over treding dwingen. Maar een troep miliciens is nueenmaalgeen bezending machines, geen verzameling automaten, waarin men 's mor gens een ration brood stopt, om ze in beweging te brengen en uniform te laten werken. Elk van die jongelingen is een mensch, min of meer afwijkende van het normaal-lype, en met die afwijkingen heeft men rekening te nouden. Vooral in onze dagen, moet de militaire opvoeding en de zeer zeker onmisbare tucht gebaseerd zijn op de gezonde ontwikkeling van het individu, van het denkende wezen, dat zich moet leeren voegen in het geheel, en toch blijft een eenling. Initiatief! Kom nu! Een machine en initiatief l Een der grootste gebreken in het militairistisch streven van onze dagen is zeker wel het dooden van alle liefde in den soldaat voor de roeping van de landsverdediger, van den man, die voor de ge meenschap werkt. Men wekt de minderen niet op, tracht het militaire leven zonnig te doen zijn, maar vergrauwt alles, ver bittert menig jong leven zoo, dat het zich uit in snel neergeschreven ontboezemingen als: nog maar zooveel dagen dienen, en dan met een loop pas naar huis ! En dat gebeurt niet alleen in de lagere regionen, neen, ook in de oifieiersgeledereu, waar luitenants gedwongen worden om als apprenti's de theoriën bij te wonen, die de compagnies-comrrandanten met de minderen houden. »Vox" constateerde eenige maanden ge leden in het Handelsblad, dat bij «ons kranig korps officieren de fut er is uitge haald" o.m. als een gevolg van «den onvolledigen rechtstoestand en de zeer on billijke wijze van beoordeeling als maatstaf voor bevordering," en de Hoofdredactie van dat blad achtte de beschouwingen van Vos zóó belangrijk, dat zij zich ge dwongen voelde daarop te laten volgen: »Wat de schrijver zegt is waar. Wij kunnen na onderzoek er niet a woord tegen inbrengen. Het leger roept om hervorming." Die hervorming zal EU komen door de invoering der doodstraf, niet voor moord en dergelijke misdaden, neen. voor iusubordinatie. En wie moeten nu aan den beul worden overgeleverd ? De onderufti :ieren en kor poraals, of de enkele zoogenaamd vrijwillig dienende soldaten, grootendeels bestaande uit jonge mannen, die op 1~> jarigen leeftijd door de landsregeering werden gelokt om gedurende tien jaren onafgebroken soldaat te zijn, kinderen dus nog iiiet wetende wat het leven is de beste tien jaren van dit leven schenkende aan den Slaat. De lust tot officier wo den vermindert met den dag, en het incompleet zou tot ercstige nadeelen moeien ieiden, ware het niet, dat K's opstel aantoont hos de schemering van een betere toekomst gloort. Slechts tirannen, die zich in hun grootheid bedreigd weten, die eiken dag banger worden voor de naaste toekomst, roepen in hun angst den beul ter hulp en be proeven het verzet tegen hun tirannie in bloed te smoren. Zoo is dit artikel in den Militairen Spectator een gelukkig teeken des tijds. O. J. Rotterdamsche Armenzorg. In den winter van 1901?1902 heerschte er te Rotterdam schrikkelijk veel werke loosheid. De malaise in het scheepvaart bedrijf had den geheelen zomer voortge duurd, en duizenden bootwerkers en indus trie-arbeiders, onder de laatsten vooral de metaalbewerkers, hadden gedurende de zomermaanden reeds onder gebrek aan voldoende verdiensten te lijden geha'l. De winter kwam dit alles nog verergeren. Honderden werklieden kwamen zonder ar beid, en hunne gezinnen zonder brood, en honger en ellende teekende zich af op het uiterlijk der talloozeu, die eiken morgen weer de deur uitgingen, in de hoop iets te zullen vinden, maar ook eiken avond even troosteloos en teleurgesteld weer terugkeer den. Zooals het altijd gaat in tijden van induetrieelen crisis ? het waren vooral de arbeiders, die daaronder in de eerste plaats te lijden hadden ! In December, toen de nood reeds hoig gestegen was, hield de Rotterdamsche Bostuurdersbond een telling van werkeloozen, die, hoewel slechts een gedeelte der be trokkenen omvattende, toch reeds een schrikbarend gebrek blootlegde. Met deze resultaten, feiten en gegevens, zelfs met namen en adressen van werkeloozen, ge wapend, wendde de Bestuurdersbond zich tot de.i Raad, om hulp voor deze nood lijdenden, wijl tot dien tijd van particuliere zijde geen de geringste poging was gedaan om den buitengewonen nood met buiten gewone middelen te lenigen. In den Raad werd er uitvoerig over de zaak gediscus sieerd, werd ook erkend dat er buitenge wone nood aanwezig was en werden vrome zuchten daarover geslaakt, maar . .. het verzoek om steun van Gemeentewege met op l na algenieene stemmen afgewezen. Midden Februari, toen reeds vele maan den de nood had voortgeduurd, en de winter ten einde spoedde, vormde zich eindelijk eene Commissie 1) van «gegoede en welwillende stadgenooten" die nog wel, trots de crisis, het een en ander te missen hadden om in den nood hunner hulpbehoevende medemenschen te voorzien. Van de werkzaamheden dezer commissie, van den aard en den omvang harer be moeiingen, werd niets vernomen, totdat in het Decembernummer van de «Mededeelingen der Vereenigiug tot verbetering van Armenzorg" een verslag dezer commissie verscheen. En dit verslag komt mij interessant ge noeg voor, er eenige aandacht aan te schenken, a o:n de cijfers, o.i wijl er be schouwingen aan zijn vastgeknoopt, die een merkwaardig licht werpen op iie opvatting die de Rotterdamsche kapitalisten hebben van hunne moreele verplichtingen jegens de onschuldig door nood en gebrek ge troffen werklieden. * * * Het eerste gedeelte van het verslag zal ik maar zonder commentaar voorbij gaan. Daarin wordt geschetst de moeiten die de heeren zich moeten getroosten om de bokken van de schapen te onderscheiden, d, w.z. zij die vel, en zij die geen recht hebben op onder stand. Aan de feitelijke gegevens ontleen ik, dat de wekelijksche onderstand wisselde van fi'i tot /O, en werd nu eens enkele, dan weer vele weken voortgezet. Langer dan 19 weken heeft die niet geduurd. »... De hulp moest eenmaal een einde »nemen, ook al was oogenschijnlijk (!!) het »hoofd van het ge-zin nog niet in staat, in «eigen onderhoud te voorzien; men had »daar te doen met een chronisch gebrek »aan werk, dat tijdelijk meer intens was »was geweest door de buitengewone ma«laise." Zulke c^rom'seA-gebreklijdenden te helpen, dat gaat lojh niet. In het geheel werd f C) 150 uitgegeven voor ondersteuning. Het verslag deelt vervolgens mee: «De Veieeniging heeft 15 Februari »voor het eerst bij advertentie melding «gemaakt van enkele groote giften, om »3e aandacht van het publiek te trekken. »D<3 aanvragen aan haar kantoor gaven »tot vroeger optreden geen aanleiding. »Het is zeker aan te nemen, dat reeds »vooraf menig gezin onder werkeloosheid »had geleden. Maar wij hebben er bij «herhaling op gewezen, dat aan een te «haastig optreden niet te miskennen «bezwaren zijn verbonden. Soms blijkt «de toestand niet zoo ernstig als men «zich had voorgesteld, en intusschen zijn «buitengewone maatregelen genomen en «fondsen bijeengebracht, die niet even«redig zijn aan de behoeften." Beste lezer, bedenk nu even, dat de buitengewone werkeloosheid niet intrad in Februari, maar reeds vanaf October en November duurde ; dat in December reeds op den oproep van den Bjstuurdersbond zich op a werkdag 3000 personen aan meldden. . .. Eu lees uil i nog eens wat daar staal: »De aanvragen aan haar kan toor gaven voor vroeger optreden geen aanleiding!" Men vraagt zicii met verba zing af: maar goedertieren heeren, moeten dan de werkeloozen eerst crepaeren van den honger, moeten zij en hun gezin dan eerst in lompen gehuld gaan, vóór het tijd is om hulp;1 Verdient dan in gewonen tijd het arbeidersgezin zóó ;eel, dat het kan sparen om in tijd van werkeloosheid vele weken zonder arbeid te leven ? En dan: wat helpt het, of de com missie al publiceert in de .A'. Holt. Cl., dat er ?1000.?is ingekomen, en er niet bij publiceert, dat en «a:ir de werkeloozen zich kunnen aanmelden ? Of zijn wellicht de werkeloazen in den regel lezers of abonnee's van de A\ Itott. Ct. ? Blijkbaar gevoelen de heeren zelf het harde en zonderlinge van hun handelwijze, want vervolgens deelen zij mede, het niet wenschelijk te hebben geacht, de werke loozen op te roepen, »wijl dan wél de »gepauperiseerden en gedeclasseerden, die «van ieder gunstig oogenblik gebruik weten «te maken om hunne inkomsten uit liefde sgiften te versterken", opkomen, maar met degenen, die men op het oog heeft. EQ er wordt aan toegevoegd, dat vooral om die reden de werkeloozen niet werden opgeroepen, «omdat de zaak algemeene bekendheid «had gekregen; in openbare vergade ringen was zij besproken en men mocht «aannemen, dat de belanghebbenden, »die hulp van de Vereeniging wenschten, «genoegzaam waren voorgelicht. Daarom «is het opmerkelijk dat slechts 3S(j aan«vragen in behandeling kwamen. Tot »een aantal werkgevers, particuliere ver«eenigingen en werklieien was het «verzoek gericht, om de namen van «hulpbehoevenden op te geven; aan dit «verzoek werd soms het minst gevolg «gegeven door hen, van wien men het »'(, eerst had mogen verwachten.'1 Hoe moet die verwondering, dat zich slechts 380 personen aanmeldden, worden opgevat ? Als een verschooning van eigen handelwijze of als twijfel, of de nood inder daad wel zoo erg was ? In het laatste geval zou het een gewone brutaliteit zijn! Immers: de Vereen, tot verbetering (.'.') van Armenzorg, aan wien de verdeeling der gelden was opgedragen, hield slechts rekening met degenen die zich aan meldden, of die waren opgegeven. Aan tcie is dat kantoor bekend'r1 Wél aan de «gepauperiseerden en gedeclasseerden," die ook in gewone tijden hulp krijgen of 1) L).; comrrrs.-irf Iristoud uit de htcr n Mr. S. L. J. van Aaiteii, J. J. Bal, S. v. d. 13erg!i J,-., M'. L. C. Dritbaek, C. M. IH-jouk-ver Fortuiju, (J. 11. IIuiUc 11, l!, Il-Kvkaa* J r., H. J. Klüsscuer, ilr. \Y. A. Mees*, K l'. d'Mocc'iy, A. .1. I'onUer, i', v. itossuui, U. F. 'i lomseu, L. W. Veder, J. V sier .Uoin. eu l'. J. , van Vucht. vragen; maar niet aan de paar duizend werklieden, die zich gelukkig kunnen achten, nooit de hand voor een gift te behoeven uit te steken. En die had men immers juist op 't oog! En ik constateer, dat niet nmaal, r.osh in openbare vergaderingen, coch in bladen die door de arbeiders ge lezen worden, eenigerlei adres waar zij zich om steun konden vervoegen, is ge publiceerd. Van vereenigingen zijn de meesten hunner ook geen lid, en wat de patroons aangaat de meeste werkeloozen waren bootwerkers. En in het verslag wordt in den aanhef uitdrukkelijk geconstateerd : «Ondanks zorgvuldig en voortgezet «onderzoek waren de werkgevers niet «uit te vinden." Ik vraag: wat helpt het dan, wanneer men zich om inlichtingen tot de patroons wendt, indien dezen zooals het in het havenbedrijf het geval is hun eigen werklieden nimmer kennen ? Ea ik wil er wel bijvoegen, dat de manier waarop de «Vereen, tot verbetering enz." haar onderzoek instelt, en de maat staf die zij aanneemt, zeer vele werklieden tegen de borst stuit! Om al deze reden hebben de heeren geen recht, zich verwonderd te toonen, dat zich slcclils 38G personen aanmeldden ; want ze legt het zélf er op toe, dat óat aantal wel zoo klein mogelijk moet blijven! En daaruit is ook te verklaren het feit, wat wel het meest sprekerd is in deze zaak, dat terwijl er f 10,000 aan giften bij de Commissie inkwamen zij maar f GlöO aan steun heeft uitgekeerd. De behoeften bleken haar.... niet evenredig aan het ingekomen geil! * * * Het zou mij lusten mér van de interes sante beschouwingen uit dit merkwaardige verslag op te nemen; maar het boven staande is reeds voldoende, om te karakter!seeren de opvatting die mea hier heeft omtrent de moreele verplichting der rijke klasse tegenover den socialen no >d. De werklieden die honger en gebrek lijdea door buitergewone, sociale oorzaken, moeten geholpen worden niet omdat ze daarop eenig recht zouden hebben (beware!], nÖ3h om de gezinnen te verhoeden, weg te zinken in het pauperisme, maar als minder waardige wezens, wien nu eenmaal de be schaving verbiedt, ze te laten crepseren, en die een brok wordt toegeworpen van uit de hoogte, als... hun gedrag onbe rispelijk, en hun spaarzaamheid gebleken is! Ea zóó goed werkt dit Rotterdam;ehe stelsel, dat in den gedenkwaardigen, droeven winter van 1901?'02, toen groote nood ea biltere ellende heerschte, van f 10,000 nog ?4000 in kas bleef! Commentaar overbodig! Rotterdam. H. SPIKKMA^. De Dnitiche regeering ea de partjjen in den Rijksdag. Het gerucht is dezer dagen door een Duitsch blad verspreid, dat keizer Wilhelm voornemens zou zijn maatregelen te nemen, of althans te laten voorstellen, tot b3perking van het. kiesrecht voor den Rijks dag. Kei'.er Wilhelm, heeft aan de wereld in 't algemeen en aan zijn getrouwe onder danen in 't bijzonder reeds menig-a ver rassing b?reid, gelukkig mér nog in woorden dan in daden, maar het lijkt ons bijzonder onwaarschijnlijk tos, dat hij ernstige pogingen zou willen doen tot be perking van het kiesrecht. Z^ker, als er kans op was, alleen de sociaal-democraten uit te sluiten, zou Z. M. daartoe niet on geneigd zijn. De door hem nog onlangs te Essen en, kort daarna, te Breslau ge houden redevoeringen leveren hiervoor een onwedersprekelijk bewijs. Maar keizer Wilhelm neemt aan, dat de arbeiders huos ondanks door socialistische leiders worden gedreven in eene richting, die hun eigenlijk niet sympathiek is; hij heeft slechts woorden van scherpe afkeuring voor die leiders, die de aibeiders volgens hem terroriseeren; maar tevens doet hij een beroep op de goede gezindheid dier arbeiders, en verklaart uitdrukkelijk, dat het hem welkom zal zijn, als zij «vrienden en kameraden uit hun midden, den eenvoudigen en eerlijken man uit de werk plaats, naar de volksvertegenwoordiging afvaardigen." Dit wijst allerminst op eene beperking van algemeen kiesrecht en alge meene verkiesbaarheid. Immers de wet kan geen onderscheid maken tusschen sociaal democratische en andere arbeiders, en waar de keizer de eersten als mis leiden en verdoolden, de laatsten als ge trouwen en betrouwbaren voorstelt, kan hij de eersten niet uitsluiten zonder ook de laatsten te treffen. Iritussehen is het begrijpelijk, dat de keizer eri zijne raadslieden zich roet be zorgdheid afvragen, bij welke partijen van den Rijksdag zij den onmïsbaren steun der meerderheid zullen vinden. Voor het oogenblik laat de verhouding met de machtige Centrum-partij niets te wenschen over: 't is als boter tot den boom. Haast al te mooi en te liefelijk. Men oordeele naar het volgende curieuse citaat door het, llcrliner Tayeblalt ontleend aan een clericaal blad, l.a rcra- l'.oma, waarin de Fransche minister-president Gom bes wordt afgeschilderd als een apostaat, een vervolger van den christelijken godsdienst, erger dan Julianus, Nero, Diocletianus en ... Dioiy=ius van Syracuse, om dan bij wijze van tegenstelling, te komen tot eeue uitbui dige verheerlijking van keizer Wilhelm. «Gelukkig de FranEchen, die in 1^70 met Elzas-Lotharingen onder Duitsche heerschappij kwamen! Alles liever dan revanche! Deze verstan dige en dappere keizer, die tegenwoordig nauwelijks in ja-m meer Protestant is, begunstigt de Katholieke martelaars, die door de sans culottes van de Seine in den ban zijn gedaan. Elzas en Lotharingen vullen zich met verjaagde orde-broeders en vrome zusters en zelfs de oude Franschen uit die landen vo_elen zich geneigd om hun vaderland ontrouw te worden en hun veroveraar te zegenen. Onlangs heeft keizer Wilhelm bij den Heiligen Vader aangedrongen op de stichting eener Katho lieke theologische faculteit aan de keizer lijke Universiteit te Straatsburg, en aan dien aandrang is gevolg gegeven. De voor deze inrichting voorgeschreven en door Duitschland goedgekeurde voorwaar den dragen den zuiversten A postolisehRoomsch-Katholieken stempel. Wij deelen daaromtrent later nadere bijzonderheden mede. Roept intusschen uit volle borst: i Leve Wilhelm II!" In keizer Wilhelm zal natuurlijk ieder het goede streven waardeeren, om ook aan zijne Katholieke onderdanen recht en ge rechtigheid te laten wedervaren. Of het hem, den summus episcopus der Pruisische Kerk, aangenaam zal zijn dit streven be loond te zien door de verklaring, dat hij «nauwelijks in naam meer Protestant is", ineenen wij te mogen betwijfelen. En wij zijn er zeker van, dat hij deze uiterst warme vereering niet als een blijvende zal beschouwen. Hij weet beter dan iemand anders Bismarck misschien uitgezonderd dat de politiek van het Centrum geheel wordt beheerscht door do ut des en d.at de steun, door deze partij aan de regeering verleend, telkens opnieuw door concessiën moet worden verkregen. Deze politiek van «gelijk oversteken", in welke de oude Windthorst zulk een meester was, is zeker niet hartverheflPjnd en voor de regeering eer onrustbarend dan gerustellend, maar zij heeft ten minste een doel, dat in de oogen van velen een ideaal doel kan genoemd worden: de vermeerde ring en versterking van de rechten en de voorrechten der Kerk. En als zoodanig staat zij zeker hooger dan de politiek der conservatieve agrariërs, die door het meest bekrompen eigenbelang wordt geïnspireerd. Wanneer de liberale partijen in den Duitschen Rijksdag weinig of geen gewicht in de schaal leggen, hebben zij dit in de eerste plaats te wijten aan haar hopelooze verdeeldheid, een kwaal waaraan het libera lisme in de meeste landen met parlemen tairen regeringsvorm schijnt te sukkelen. Maar terwijl die verdeeldheid elders vragen van groot gewicht betreft men denke aan het imperialisme, den Zuid-Afrikaanschen oorlog, de Home-Rule quaestie, die de Engelsche liberalen verdeelen en verdeeld houden is het in Duitschland hoofd zakelijk een quaestie van wat meer of wat minder, en terecht vraagt bijv. de Temps, waarom in een zoo belangrijken strijd als die over de nieuwe tariefwetten mannen als Barth en Richter niet konden samen gaan. Naast dat «aaeer of minder'' en eigenlijk onafscheidelijk daarmede ver bonden, komt de q laestie van de uitzetting der partijgrejizen. Dat hier hulp geschafc moet worden is duidelijk, en aan raad gevers ontbreekt het niet. Professor Mommsen heeft in zijn ge ruchtmakend manifest geconcludeerd tot vereeniging van de beide liberale fractiën de Volkspartij onder Richter en de Vrijzinnige Vereeniging onder Birth met de sociaal-democraten, waarbij dan de nationaal-Hberalen verwezen zouden worden naar hun eigenlijke geestverwanten, de conservatieven. Prof. Von Liszt geeft in de Vossische Z°Mung aan de liberalen een ander advies. Hij stelt in de natiouaalliberalen evenmin vertrouwen als zijn collega Mommsen, maar wil, inplaats van de sociaal-democraten in een partij ver band op te nemen, hun als het ware den wind uit de zeilen nemen, door een aan tal eischen van hun program, die de ver betering van het lot der proletariörs ten doel hebben, in het liberale program op te nemen. Intusschen erkent hij, en terecht, dat de regeering op het oogenblik onmo gelijk steun kan zoeken bij de verzwakte en verdeelde liberale partij. Z )o blijft voor de regeering niet veel anders over, dan voort te sukkelen met eene coalitie van conservatievenen centrummannen. Jammer dat deze regeeringsmeerderheid slechts denkbaar is, wanneer het Centrum, met zijn bekende strenge discipline, aan zija eigen democratische elementen het zwijgen oplegt. i cciait Wsltelijfce regeling van den rechtstoestand der handels- tn Sedert al te langen tijd ligt op mijn tafel het bescheiden boekske van den lieer M. Rubens : We.ltelijke regeling van den rechts toestand der handels- en kantoorbedienden, een in druk gegeven rede, door den auteur voor «Mercurius" in April 1.1. gehouden. De schrijver maakt ?een aanepraak op juridische juistheid van zijn formuleerin gen, en ook, voegen wij er aanstonds bij, is zyn brochure niet bedoeld als proeve van taal of stijl, waar hu het overbodig acht, bij eenig p«nt in den brcede STIL te staan »van deze plaats" waar «Neptuuus' zwaarste stormen" zelfs dreigen, waar hij den slerkere, die beter toegerust is, wijl 't schip in nood is, zich laat meester maken van reddingsmiddelen om in veilige haven te kunnen landen, en niet bedenkt dat de zwakke matrozen toch op 't zelfde schip zitten en dan snel geholpen moeten wor den, of hun zwakheid wil of n et . . . enz. i Noch taal of' stijl kantoorstijl noch juridische houdbaarheid of juistheid van 't meegedeelde zal ik daarom aan een oordeel onderwerpen. Eene uitzondering moet ik

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl