De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 11 januari pagina 8

11 januari 1903 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1333 door A. Labouchere als eenigst firmant voortgezet. Behalve eene energieke leiding, die een juisten blik aan ondernemingsdurf paarde, hebben om deze nijverheid tot het tegen woordig ingenomen standpunt op te werJacoba-aardewerk. ken, velen hunne beste krachten en volle toewijding moeten geven. In H. W. Mauser ontmoetten wij reeds toen hij als den uitvinder van het sectiel-aardewerk werd genoemd den technischen leider van het bedrijf. Getuigt elk voorwerp dat welge schapen, ongetrokken, met gaaf glazuur en frissche kleuren de ovens verlaat reeds van zijne bemoeien gen.daarnevens dankt de Porceleyne Fles hem o. a. ook de samenstelling van de nieuwe glazu ren en overwaakte hij de vervaardiging van alle nieuwe producten, die in de laatste jaren door de Deli'tsche fa briek zijn gecreëerd. Joost Thooft deed eene gelukkige keuze toen hij in 1877 Adolf Ie Comte aan zijne on derneming wist te ver binden in de hoedanig heid van artistiek advi seur. Wat Ie Comte voor de herleving der Nederlandsche en in het bijzonder der Delftsche kunstnijverheid plateelbak-en glasschil derkunst is geweest en nog ie, werd reeds iiiimiiiMiiMiiMiuH Jan Strienini Jzn. t Er is te Rotterdam deze week een man gestorven en begraven die, kunstenaar van zeer bescheiden aanleg, minder dan middel matig schilder, voor het kunstleven aldaar een man van bekentenis is geweest: Jan Striening Jzn, oud-hoofdleeraar aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Weten schappen. Hjj heeft, voortreffelijk onderwijzer, den aanleg in vele jongelieden weten te ontwik kelen en in elk geval aan al zijne leerlingen een respect voor de eisenen van goede kunst gegeven, die het fataal resultaat van een inrichting waar iedereen kan komen leeren schilderen, tot zooveel mogelijk minimum heeft gereduceerd. De goeden onder zyne leerlingen heeft hy een heel eind op weg kunnen helpen, de kwakzalvers onder hen zooveel mogelijk onder de door hem wat ruw maar zeer goed gemeend ingeprente zelfwaardeering ge bonden. Op zijn zeventigsten verjaardag (27 Februari 1897) heeft men gul de gelegenheid aange grepen, om hem een dankbare, waardeerensvolle hulde te bereiden, die hem toen, dien laatsten en mooisten gloriedag in z\jn zoo weinig glorieus leven van bescheiden, niet aan den weg timmerend leeraar, moet hebben bewezen hoe hij geëerd werd, algemeen; hoe veel erkentelijkheid de gereüsseerden onder zyne oud-leerlingen en hoe weinig wrok tegen zyn waarschuwingen de terug- gebrachten onder die, hem toedroegen. Striening was een man van oordeel en goeden smaak. Stellig heeft hij nooit althans niet in zijn leeraarjaren eenige illusie voor zichzelven gehad, maar hy leefde in de illusie voor zijne leerlingen en hun eigen dankbaar heid voor een succes kan moeieliyk de zy'ne overtroffen hebben. Hij t£g een aanleg en wist hoe dien te ontwikkelen. Hij wist te onder wijzen en toch een buitengewone vrijheid te laten. Hg hield niet van wat schoolsch en academisch was. HU, die zelf een man van methodiek wezen moest, haatte met schuwen haat diezelfde methodiek. En daarom was hij zoo' n goed kutstonderwijzer. Omdat zijn eigen artistieke vermogens beperkt waren, heeft hy buiten de academie nooit veel autoriteit kunnen laten gelden. Maar daarin was hu, in zyn vak, déman en behield hij zich zijne rechten met een plompe nadrukkelijkheid, absoluut. In ons straatleven was hy een bekende per soonlijkheid. Hy viel er op, omdat hy, ook uiterlijk, vooral uiterlijk, 'het tegenovergestelde van een banaliteit was. Zyn grof en zwaar gelaat van stoere lijnen, breed behaard, lang lokkig gedrapeerd, stond tegen het fond van zyn enormen, wy'd- uitrandenden flambard. Zyn costnum was on-modiscb, naar eigen smaak, en hij was zorgvuldig, buitensporig beslob kousd. Als een zwierig, elegant anachronisme ging hy in onze straten; als een weggeloopene uit de zeven tiende eeuw, die met geringe modernisatie zyn zwart fluweelen wapperenden mantel en zyn wijde baret trouw was gebleven ; als een heraut van, goddank, kwijnende schilderstraditie : anders te zijn dan een niet schilderend mensen. Ook in zy'ne opleiding was meer zeventiendedan negentiende- eeuwsch. Als de nobele leden van 't St. Lucasgild in de vermaarde dagen van Hals, heeft bij geteekend by een meestertje, geschilderd bij een verver, zich bekwaamd onder kunstbroeders. Maar in de jaren waarin een ander van illusies leeft,moet hy reeds geweten hebben dat zijn talent geborneerd was, hy is althans, toen zijn tydge^ooten zelve gingen werken, rustig onderwijzer geworden. Geboren werd hij te Haarlem, 27 Februari 1827. Natuurlijk toonde hu als kind reeds, door het nateekenen van de poes en van andere dingen, dat er een schilder in hem stak, en in tegenstellling van plichtmatige schildervaders die met alle geweld hun zonen willen dwingen tot iets anders, gaf zyn vader een stalhouder hem zonder bezwaar verlof tot teekenles- nemen. Striening kon zoo vroolyk van die tijden vertellen. Zyn eerste lesgever was een heer, die op zyn huisdeur een naambordje had met het opschrift: »Jan Piet Blom Portraitschilder." Jan Piet Blom,vertelde Striening, was een nauwkeurig man, die geen artistieke grillen in zijn lères veroorloofde en die hun vooral «overwicht over de vormen inprentte." 's Zomers gaf hy' zijn lessen op zolder en 's winters om vuur te sparen in de huiskamer waar zyn vrouw mutsen voor de Haarlemsche dames gaufreerde, heel gemoedelijk. En telkens werd dan onze leeraar van zijn jongens weggeroepen door zijn gauffreerende vrouw met een stereotiep: Jan Piet, man, draai nog is . . ." In 1841 werd Striening leerling aan de stadsteekenschool, waar hy spoedig zulk fraai werk maakte, dat de leden van >Kunst zij ons doel", een destyds vermaarde achildersbond, hem in hun kring opnamen. Daar mocht hy het besteiwerk uitvoeren en luisteren op 't dispnutcollege waar mannen van naam Bosboom onder hen kwamen disputeeren. Tot '57 bleef hy' in Haarlem studeeren en bestelwerk maken: composities voor zaal ver sie t in g en plannen voor den tooi van de stad by de Oosterfeesten in 1856. Waaruit blpt dat hy' toen reeds van den goeden schildersweg was afgedwaald. In 1857 werd by benoemd tot onderwijzer aan de Deventer Teekenacademie, nadat zyn proeflessen voor deftige heeren regenten, die onderwijl lange pijpen rookten en straffe cognacgrocjes dronken, goed waren geslaagd. Typisch, om zyn goed Hollandsche opvatting van kunstonderwijs, is de instructie die, vóór de installatie gebeurd was, de heer Jacob Kobus hem toezond en die hy' zoo ongeveer plechtig te bezweren kreeg: >De onderwijzer is geheel ondergeschikt aan de commissie en volgt de van haar ontvangen bevelen stiptelijk op. Hy geeft onderwijs aan de School, naar de voorschriften hem door de commissie te geven en is verplicht baar te dienen van bericht en raad. Hy' is verplicht by de jaarlykeche tentoonstellingen de voorwerpen te helpen ophangen en zal daartoe zoovele geheele dagen ter beschikking van de commissie zyn als zulks vereischt wordt. Hy mag geen voorwerpen van de schgol meenemen of aan de leerlingen meegeven," enz., enz. En ten slotte, of het nog niet genoeg was, behield de commissie zich voor deze instructie te wijzigen of te veranderen, zoo dikwijls haar dat in het belang der school zal noodig schijnen. De onderwijzer genoot een jaarwedde van vijf honderd gulden en de helft van de schoolgelden tot een minimum van tweehonderd gulden". In Deventer heeft Striening een genoegelyk leven gehad. Van de absolute instructie kwam niet de helft terecht en in betrekkelijk vol komen vry'heid heeft hy gelegenheid gehad, de Deventer school te hervormen tot n, die in den lande bekendheid had en van overal leerlingen trok. Zelf heeft hu in dezen ty'd enkele knappe teekeningen gemaakt, Deventer stadsky'bjes, werk van karakter, gedaan met een kranige zekerheid, waarby al zyn latere arbeid steeds schameler afstak. Graag vertelde hy' van zyn jolig leventje >daar in het Noorden" waar zyn mooiste en gelukkigste jaren gegaan zyn, vertelde hy met oude brieven en nota's erby. Dan liet hy ook het geïllustreerd notulenboek zien van het zangkoor, waarvan hy lid was. Greeve, de dirigent, veel componeerend muziekmeester, was zyn vriend. Voor alle composities van Greeve teekende Striening de omslagen en hy kreeg er nooit een duit voor. 't Verzoek om zoo'n omslag geschiedde steeds met de aanmaning : »Je moet me nu maar eens wat meer rekenen dan de vorige maal hoor l" En toen eens drie teekeningen van Striening, door Prins Frederik waren aangekocht, kwam Greeve met het denkbeeld van een groote serenade. Een uur welsprekendheid heeft het Striening gekost om Greere terug te brengen van het plan om heel Deventer voor de deur van den «erkenden meester" byeen te jagen. Hy liet het dan maar by de componeering van een Strieningsche feestcantate en als Striening nu maar het geld gaf, zou hy' die cantate laten uitgeven óók .... In 1881 kwam Striening te Rotterdam. Hy had toen juist met Molkenboer samen de regeeringsopdracht voltooid tot bestudeering van het teekenonderwy's in België. En te Rotterdam heeft hy zyn werk verricht, dat hem in onze dankbare herinnering zal bewaren. Hy' heeft van de ambachtschool die er was, een kunstinstituut helpen maken dat veel en goed resultaat heeft kunnen leveren. Op zyn voorstel werd een atelier op het oude gebouw gezet en daar dorst hy met het wel zeer gedurfd «naakt model" zyn eigen methode introduceeren. Toen ik hem sprak kort voor zyn teventigsten verjaardag, toen hy negentien jaren onderwijs aan onze academie had gegeven, kort voor dien waarlijk aandoenlyken huldedag, voelde hy zich nog zóó jong. Hy liep in zyn mooi interieur, van in moeizamen arbeid vele jaren lang samengebrachte oude kunstindustrie, met de plompe stappen van zyn robust veerkrachtig lichaam, als een vijftiger heen en weer, druk, wy'zend op dit en op dat, vertellend van dezen en van dien, nog n en al enthousiasme. >Ik kan met den besten wil maar geen ouwe dingen in me ontdekken. Andere menschen van zeventig jaar voelen tenminste kwalen, je hoort ze hoesten, steunen, kuchen. En ik heb niets, absoluut niets". Maar kort na zyn gloriedag is het leed over hem gekomen, een benarde pynlyke ziekte, die hem ten slotte meermalen door bevoegde pennen in het licht gesteld. De meeste vaste decors en de belangrijkste tegelpaneelen werden door Ie Comte ontworpen en getuigen van een zeer persoonlijk kunstkarakter. Hoezeer ook vereerder en bewonderaar van het schoon e uit vroeger tijden, met name uit den bloeitijd onzer Hollandsche Renais sance, hij is er nooit de slaaf van geworden maar was een zelfstandig scheppend artist ook in de dagen toen de zin voor indivi dualiteit in vergelijking tot nu sluimerde en aan bot copieeren maar al te vaak de voorkeur werd geschonken onder de leuze van »in stijl te werken". Alleen zoodoende was het hem mogelijk voor het modern-Delftsch een type van vorm en versiering te scheppen dat in zijne verdere ontwikkeling ondanks alld ver anderingen welke twintig jaren in smaak en opvatting doen ontstaan, zich »modern" in den btsten zin van het begrip, friech en levensvatbaar toonde. Van de keurbende van medewerkers die zich onder zoo bezielende leiding langza merhand vormde of arbeidde noemen wij er twee in het bijzonder. De eene is Cornelis Tulk, een werkman die Thooft aan de fabriek toen hij deze overnam, vond. Tulk toenmaals bijna tachtig jaar, herinnerde zich uit zijne jonge dagen nog het plateelechilderen, zette zich nogmaals zelf aan den arbeid en wijlde anderen in die kunst in tot hij in 1885 gepensioneerd werd. De tweede is Leon Senf, chef van het atelier, wiens naam als eerste teekenaar der fabriek verbonden is aan menig werkstuk en decor van beteekenis dat de ateliers verliet. Nevens en onder hem volgt eene breede schare medewerkers in 1900 waren aan de fabriek 55 schilders verbon den tegen 3 in 1877 die zeker door talent en toewijding het hunne bijdragen tot den roem die de Porceleyne Fles door zijn accuraat en artistiek werk geniet. Wij vermelden slechts dit tweetal hoewel ook van vele anderen de fabriek ontwerpen en decors uitvoerde. De dame echter die onder een tegel een onderechift ziende en uitriep: »Oh"! Ostade dat is zeker Uw eerste schilder" gaf daarin blijk van eene even groote opmerkingsgave als curieuze onkunde omtrent het personeel der Porceleyne Fles. In het bovenstaande werden eenige hoofdpunten van het bedrijf in de Porce leyne Fles en hare voortbrengselen ge schetst, zeer in het kort natuurlijk. Het onderwerp dat omvangrijk genoeg voor een boek zou blijken, kan in een weekblad niet meer dan aangeroerd wordec. Maar zooveel zal naar ik hoop hebben kunnen blijken, dat de Delftsche plateelbakker» van thans veilig kunnen geacht worden de evenknieën van de besten onder hunne beroemde voorgangers te zijn en dat zij allerminst eene vergelijking hebben te vreezen met hunne binnen- en bui tenlandsche collega's. J. H. W. LELIMAN. B. I. Jacoba-aardewerk. IIUMIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIMnlII imlIIIIIIMimillHMMIIMI!» zelfs een been koste; vele materieele zorgen die hem noodzaakten zyn schatten te verkoopen. Zoo buitensporig wreed hebben de om standigheden hem in zyn oude leven getroffen, den altoos zoo bewegely'ken man, den man. die zoo groote behoefte had aan mooie dingen om zich been. En geen onzer die den dood voor hem niet gevoeld heeft als een trieste, maar tbsh een gelukkige noodzakelijkheid. H. D. Vrieifl, door JAN HOLLAND. De bekende satiricus, Jan Holland, heeft behoefte geweld, ook over het groote probleem der menschelyke wilsvrijheid, zyn meening te zeggen. Na zyn dood is zooals in een kort voorwoord wordt meegedeeld hetgeen hy daarover geschreven had, door zyn nage laten betrekkingen gepubliceerd. De redactie van dit weekblad zond het mij ter beoordeelirg. Wat zal ik er van zetgen ? Uit het werkje- blijkt zeker, dat de schrijver is een welmeenaad-wan, die medegevoel heeft voor het lijden zy'nar medemenschen, en een geloovig christen, die zich ergert aan veel verkeerds, dat h;j in onze maatschappij ziet of meent te zien. H«t zal daarom door menschen, die voelen en denken als hy, met instemming en hier en daar .met een zekere stichting, gelezen worden. Maar met de goede bedoelingen, met het medegevoel, met het geloof en met de ergernis van den schrijver wensch ik me niet bezig te honden. In een geschrift over de wilsvryheid, van hoe geringen omvang ook, verlangt men iets anders. Daarin wenscht men te vinden blijken van helder denken en vooral van wysgeerig inzicht. En deze dingen ontbreken in het werkje wel niet volkomen, maar ze worden daarin toch slechts in geringe mate gevonden. Zoo is het den schryver niet ontgaan, dat het met de uitdrukking vrije wil niet geheel in den haak is. tVrye wil" zoo zegt bij (pag. 45) wel bezien, eene tautologie, herhaling van hetzelfde begrip met verschillende woorden; tenminste, een pleonasme, een woord overbodig gezegd. ?Dus n van twee is voldoende: de mensch bezit wil; de mensch _is vrij. Vrije wil, wilsviyheid zyn overbodige woordverbindingen" (pag. 46). Het foutieve in de woordverbinding vrije wil is hier, dunkt me, niet juist aangewezen. We zeggen, dat een mensch vry is, als hy' kan doen, wat hy wil. .Een wil zou dus even als een mensch, vry genoemd moeten worden, als ook hy kon doen wat hy wilde, of omdat het doen van een wil in niets anders kan bestaan dan in willen als hu kan willen, wat hy wil. Wil men aan deze definitie een verstaanharen zin geven, dan moet men onderstellen : 1. dat er in den mensch een afzonderlijk wezen bestaat, wil genaamd, en 2. dat er in dat wezen, in dien wil weder een andere wil is, welke, als men consequent wil blijven, naar analogie van den wil van den geheelen mensch, ook weder voor een afzon derlijk wezentje gehouden moet worden ; en zoo voort tot in het oneindige. De eerste onderstelling is willekeurig en bovendien overbodig; en de tweede is nog willekeuriger en nog overbodiger; sommigen zullen haar misschien zelfs onzinnig noemen. De uitdrukking vrije wil is dus noch een tautologie, noch een pleonasme, maar, wel beschouwd om voor een oogenblik in de taal van bovengenoemde sommigen te spreken een absurditeit. Dit echter is vooral een kwestie van woorden. Er wordt volstrekt niet door bewezen, dat men, sprekende over het probleem der wilsvrybeid, niet denkt meer of minder onbepaald en vaag, maar toch denkt aan een werkelyk pro bleem. Zulk een probleem bestaat er m. i. inderdaad. Het is het volgende: Zijn de daden der menschen hun den kingen, willingen en handelingen volkomen gedetermineerd door inwendige motieven en uitwendige omstandigheden, door karakter en aanleg en omgeving ? Of zyn ze dat niet ? Vindt men by die daden altijd of dikwijls, of somtijds een onberekenbaar element, een spontaneiteit, die door niets geinfluenceerd wordt ? Kan b. v. by' middelmatig sterke of zelfs bij zwakke verzoeking een braaf man slecht, een eerlijk man oneerlijk willen en han delen? Of kan, omgekeerd, zelfs by' sterke verzoeking een slecht man braaf, of een on eerlijk man, eerlijk willen en handelen? Dit groote en belangrijke en, als men het streng neemt, m. i. onoplosbare probleem, wordt door Jan Holland in zijn boekje over de zyn daarvan veel sterker voorbeelden aan te halen dan het bovenstaande. Ik laat dit echter na en bepaal me er toe, met een enkel woord mijn oordeel samen te vatten. Het geschrift is het werk van een weimeenend en gemoedelijk man, maar niet van een wy'sgeerig denker. D. G. JKLOBRSMA. menschelyke vry'heid niet besproken. Hy denkt, als hy handelt over gebondenheid en gedeter mineerd-zyn, altijd aan uitwendige en nooit aan inwendige oorzaken. Alles, wat hy' zegt, gaat daardoor om buiten het eigenlijke probleem der zoogenaamde wilsvryheid. Het wy'sgeerig inzicht, dat hem deed opmerken, dat er aan de uitdrukking vrije wil j iets haperde, laat hem, als hy verder gaat, j geheel in den steek. En dat het dit meermalen deed, dat het soms zelfs geheel ontbrak, blykt in het boekje herhaaldelijk. Het zou een geringe moeite lllnillllllllltHtlllllllllMMIIIIIIIIIIIIIMinlMIIIIIIMIIIIIllllllllllllllllMIIIIIIIMIIIIIIIIIIiniMIIIIIMIIIIIinillllllllflIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIinillllllMllllllllllllllin* Eerste lievensverzekering-Maatschappij ZONDER GENEESKUNDIG ONDERZOEK. VOLTEEKEND Maatschappelijk Kapitaal ? 500,000.?. Telephoon 3345. AMSTERDAM. Heerengracht 259. Commissarissen: Mr. A LIND. Mr. A. FENTENER VAN VLISSINGEN, H. A. L. BEUNS Prof. Dr. K. F. WENCKEBACH, Dr. CN. VAN DE POLL, W. R. ESSER. J. GAASTRA Bzn. Directeuren: C. H. J. SCHINDLER, Dr. J. A. CAKP. Wisk. Adv.: Dr. D. COELINGH. Ace.; B. MORET. Agenten Agenten gevraagd, gevraagd. Zunstsaal Panorama. Panoramagebouw, Plantage. iNTIQUITEITEI. Byzonder fraaie KASTEN, BUREAUX, BUFFETTEN en andere Meubelen.POROELEIN en AARDEWERK, PERSISOHE TAPIJTEN. Entree vrij» Zondag* geopend, fflEÜBILEER-INKICHTIMG de fêhoemx", 234 Spuistraat, AMSTERDAM. mutant Grootste Inrichting ?Ul voor ?JJJ» CompleeteMeubileering tegen vooruit bepaalden totaalpri)*. N»foon3978| Volledige garantie. Voordeelige prfl Lmring en plaatsing door eigen personeel door geheel Nederland. MEÜBEL-BAZAR SINGEL 263 283, hij de Faleisstraat. Kantoor-fflenkleii enz. MASSIEF EIKEN. 140 X 80 ? 65. Telefoon 3968. J. MEIJERINK MEIJER. L BINNEN-! it.T.-IHUIS INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN- VERSIERING ^DEIR- WONING 120-ROKIN KUNSTZAAL PRINSENGRACHT 872. GOUDEKET & C". Schilderijen, $quaiellen> sea en (gravures. Tdefoouuuner 44W.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl