Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W E E K 13 L A D VOOR N h Ii E R L A N J>.
No. 1334
omtrent de hoedanigheden der ad-ip-'ranten.
Ik heb, wel is waar, niet in het debat, maar
uit mededeelingen van el Iers, vernomen, dat
men de^e zaak: heett verdacht te zrjn een
uiting van nepotisme, aangezien de administra
teur der registratie aan het Departement van
Financiën i» da i.roeder van deiyirfeuwbenoemden
directeur der registratie te Maastricht.
Ik stel er daa om prijs op Oy deze gelegen
heid te verklaren dat ik al'een en niemand
an iers de verai)twooidelykheid ter zake van
deze draag, niet slechts uit een constitutioneel,
maar ook uit een moreel oogpunt" (gelach!)
Tut zoo<er de MunVer, waarna de heer
DrucSer nog opmerkte: Wa: de benoeming
van een directeur der registratie betreft, zou
het my bet Helst zyn geweest, wanneer de heer
Minister z ch ei schriftelijk .i mondeling had
kuiinen bepalen to; de mededeelirg, die onge
veer wel lag in hetgeen ue heer Minister zeide,
maar die ik wel gaarne pertinenter had gehad,
de medede lieg namelyk, dat hier ter benoe
ming werd voorgedragen iemand naar 's Mini
sters oordeel zoozeer uitmuntende in bekwaam
heid e;i geschiktheid dat trij verdiende voor te
gaan boven talryke anderen, die door leeftijd
en staat vin dienst daarvoor overigens waren
aangewezen.
B j de p -rsoonlijke appreciatie van den
beEoamde heeft de heer Minister nog gevoegd
het bericht, dat hier vroeger onrecht was te
h:rsfellen. Wat de bekwaamheid van den be
noemde betreft, zal iu niet met den hè* r Minister
in discussie treden ; de Minister heefc te recht
opgemerkt, dit een dergelyk debat over de
bikwaamh'id van een bepaald persoon altijd
eorigern ate moeilyk is Wat het herstel van
onrecht aangaat, hoop ik dat de heer Minister
ook by andere gelegenheden er naar zal streven,
omecüt, dat in vroeger jaren is gepleegd, te
herstellen, en daf, wanneer sommigen van zijn
amhtge.,o >ten, tot hem mochten komen, ook
vroeger onrecht willende herstellen, en daar
voor een beroep doende op de kas, ds Minister
zich zal herinneren zijn yVer, hedan betoond
om vroeger onrecht gosd te maken.
Overigens en daarom waa het mij vooral
te doen heb ik met groot genoegen van den
heer M nister gehoord, dat ook naar zijn inzien
deze regeeriugsdaad, evenals alle anderen, valt
order bet b<reik van da ministeriele verant
woordelijkheid, dat de verantwoordalijkheii zich
uitstrekt over benoemingen."
E'i da heer F^rJ voegde er uog a«i toe :
Uit het ant#oord van den Minister heb ik de
gevolgtrekking getrokken : de heer B j u man is
des Minister van Financiën pop.' O ertuigd van
het rechtmatige der beaaemmg heeft de Mi
nister mij niet."
Het hierboven uit de gevoerde debatten mede
gedeelde dat om niet to wijdloopig te worden
hier en daar is bekort toont voldingend aan,
dat bier eene afwijking van den regel der be
noemingen by de registratie heeft plaats geiad;
het loont ze*er de moeite daarbij een oogenblik
stil te staan omdat de benoeming van d«n heer
B iunian een eig-naardig licht werpt op de
rechten der ambtenaren.
Vooraf echter een woord over de positie van
den heer Bouman als ambtenaar der registratie.
Hij was achtere*n»olgens ontvanger te
Kortger.e, S.ttard en Venloo en werd in 1883 als
zoodanig benoemd te Harlingen en maakte dus
C3n zeer gewone opklimming. In 1886 werd
by volgens den Minister voorgedragen voor
inspecteur doch gspaeseerd. By zyn verkiezing
tot lid der T»eeda Kamer maakte brj ec'ater
eene belangrijke promotie, daar hij behalve de
daaraan verbonden v rgoeding van / iCOO ook
bleef genieten 2,3 van zijne bezoldiging als
ontvanger, weJke laatste betrekkit g voor hen
werd waargenomen en die hem dus wel
fuancieel voordeel gaf, doch geen hoofdbreken kostte.
Boven'üen bleef hij zijne anciënniteit behoulsn,
wat by andere ambter.aren der registratie, die
h«t vak tyd-ïlijk verlaten, niet het geval ia.
Waarin das het onrecht bestond dat tegenover
hem was goed te maken, is niet recht duidelijk.
Die toestand du u-de zoo voort tot 1393 toen
bij werd benoemd tot inspacteur te Leeuwarden
op de op dat tijdstip verhoogde bezoldiging,
welke betrekking ook voor hem werd waar
genomen zoolang hij lid der Kamer waa. Bij
zijn niet-herbiezing al* zoodanig in 1901 moest
bij weder in den actieven dienst optreden en daar
msn hem blykbaar niet achter wilde stellen by'
anderen, werd voir hem een nieuwe betrekking
geweerd nl. vau inspecteur der
hypotheekkantoren. Die betrekking was geheel overbodig,
o nd»t die naar behooren werd waargenomen
door de inspecteurs, lot wier divisie die kan
toren behooren, daeh zoodoende schiep men de
ge'egei heiil om hem weder in het actieve korp 3
teru* te brengen en tevens om hem eene be
hoorlijke financieele pos'tie te bezorgen, nu bij
geen vergoeding, meer ontving als kamerlid.
No^ eens: wat er was goed te maksn is niet
du'delrjk, ja. zelfs vatbaar voor ernstige tegen
spraak, te meer daar hij in al de jaren dat hij
kamerlid was, als amV.enaar der registratie
niets heaf. gepresteerd en er niets onbillijks in
was fiat zy'i dienstjirea als zoodanig gedurende
zyn kamerlidaaatsjhap badlen stilgestaan, wat
echter niet het geval is geweest, en waaruit
afdoende biykt dat de bewering van den Minister,
a'sof er iets was goed te mak 'n geen zin had
M»ar de heeren Dmcker en Ferf waren daar
mede zeker niet bekerd of er niet op voor
bereid, anders zouden zij stellig op dat punt
den Minister het antwoord niet schuldig zrjn
gebleven.
Waarom hier alzoo een afwijking van den
regel der benoemingen bij de registratie heeft
plaats gehad* kan alleen zooals de heer Ferf
terecht opmerkte en door den Minister ten
onrechte werd weersproken het gevolg zijn
van: onrechtmatige benoeming, ongemotiveerde
terugzettirg vai anderen, te ver gedreven pro
tectie en willekeurige handelingen.
Door den Minister is tiet gezegd waarom de
heer Bouman in 1886 voor inspecteur werd ge
pareerd, en waarom een ander ambtenaar, die
van hetzelfde examen als eu'numerair was, doch
in de ranglijst onder hem stond, tot inspecteur
werd. benoemd en die dus toen daarvoor ge
schikter was dan de heer Bjunaan. Of was dat
soms omdat jagers den ander iets was goed
te makrtji ? Mat dergelijke redeneeringen kan
men ver komen om iemands geschiktheid of
ongeschiktheid te beweren. En opmerkelijk i-t
dat die geschiktheid eerst weder in 1893 is
gebleken, toen de heer Bouman kamerlid was
en toen zeker bijzondere geschiktheid aan den
dag heeft gelegd.?
Mag men den Minister op zijn woord
gelooven dan is hy gedurende zoo vele jaren in de
gelegenheid geweest om een eigen convictie te
verkrijgen omtrent de begaafdheden en hoe
danigheden van den hesr Boaman."
Waaruit d.tt is gebleken, vinden wij al weder
om niet in de ministerieele rede. Het schijnt
dat de Minister zich zelf de bevoegdheid toe
kent over die bekwaamheden te oordeelen. Tuch
riet als ambtenaar der registralie, waartoe de
Minister zear zeker niet bevoegd was en daarop
komt het bij d<? beoordeeling der geschiktheid
tocb in de eerste plaa s aan De M nister is
geen deskund ge in het registratie V4K, en de
heer Bouman heeft nooit getoond daarin uitte
munten 01' waren zijne hoedanighe ien als poli
tiek man zoo schitterend, dat de Mir.Lts-r riie
zoo moest bewonderen? Mogelyk zijn dit ver
borgen kwaliteiten die alleen den Minister zyn
geopenba tril, maar waarvan nimmer in het
openbaar is geb eken. Integendeel is hij steeds
aangezien voor een der middelmatigheden vin de
liberale partij Oi zoo hij met zijne bekwavnhtden
als ambferasr der registratie in de Tweede
Kamer had willen uitblinken, waarom dan niet als
Kimerlid het iniatief geno nen tofwyz'ging d r
registratiewet, dat verouderd product uit den
Franschen lijd dat reeds m er dan ee .e eeuw
bestaat, en waaromtrent de Minister nog onlangs
in de Kamer verklaar ie geen roeping te ge
voelen zich aan e>ne herziening te wagen.
Waarlijk dit was een se oone gelegenheid
geweest vo<>r den heer Bmman om zijne groote
bekwaamheden in zijn eigen vak te toonen en
voor den Minister om die té.. bewonderen
Z.E. heeft niet in het debar, maar ui:
inededeelingen van elders ve nomen, dat nun deze
zaak heeft verdacht te zijn een uiting van
nepotisme. aangezien de administrateur d^r
registra'ie aan het Departement vau Fma< ciën
is de brot-d Jr van den nif uwbanoemdan directeur
der registratie te Maastricht." en stelt er prijs
op te verklaren dat hy alleen en niemar.d
anders de verantwoordelijkheid ter zake van
dez« dr»agt".
Dit ia zeker eene groote geruststelling voor
de amb'enaren der registratie, doch jammer
voor hen is het zeker, dat die tot zulke resul
taten leidt en het bewijs levert hoe slecht de rech
ten dei ambtenaren daardoor gewaarborgd zijn.
Maar misschien bestond er nog een andere
reden voor 's Ministers h indeling.
Het is by' het vak der registratie maar al
te zeer bekend hoe de registratierechten, maar
vooral ook de successie-rechten, in de zuidelijke
provinciën worden oi.tdoken, ? hoe laksch men
daar is om daartegen maatregelen te riemen of
de gewensc'ate vervolgingen in te stellen, en
het is zeker niet onverschillig hoe de ambtenaren
&&?&>? b overtreding der wet optreden. Het is
toen een erkend feit, dat i-i het bijzonder te
Maastricht op zonderlinge wijze met de belasting
wetten wordt omgesprongen, en nog o; langs
zeide de Mi< ister in de Kamer, dat hij in de
zuidelijke provinciën vele vrienden en relatiën
had Davrom is het dan wellicht, dat de Minister
te Maastricht een directeur der registratie
voordraagt, als den heer Bouman, omtrent wiens
begaafdheden en hoedanigheden Z.E. gedurende
zoovele jaren in de gelegenheid is geweest een
e:gen convictie te krijgen.
Het is zeker aangenaam voor den Minister
te weten welk vleescti hy' in de kuip heeft en
voor den heer Bouman dat hij kan zeggen: j'y
suis et j'y reste ; doch voor de 14 inspecteurs
der registratie, die gepareerd zijn en die wel
brj KoHe hunne atiteuring te kermen gaven,
maar verzuim len tegen de t igendunkely'ke
handeling van den Minis'er by de Tweede
Kamer door een rekent te protesteeren, en de
leden daarvan behoorlijk op de hoogte te helpen,
het bewy's dat zij te ko-t zyn gesohiten in de
verdediging hunner rechtmatige eischen; en
tevens dat de rechtstoestand der ambtenaren
nog veel te wenscïien over laat. M,
Een orgaan voor weermacht
en natie.
De behandeling van de begrooting van
Oorlog voor het jaar 1903 door de Tweede
Kamer der Staten-Generaal behoort weer
tot het verledene. !
Waa die behandeling teleurstellend of
bemoedigend ? j
Teleurstellend zeker in zoover, als door
de anti-revolutionaire en katholieke meer
derheid unisono *) alsof een partijbelang
daarbij betrokken was aan het Depar- t
tetnent van Ojrlog de gevraagde gelden j
zijn toegestaan tot uitvoering van zijne
plannen.
Maar bemoedigend kan het genoemd
worden, dat van meer dan een afgevaar
digde, die nu nog den Minister meende
te moeten steunen, de kreet werd verno
men : zoo gaat het niet langer. Als zoo
danig toch treenen wij hun aandringen
op de instelling van eene commissie tot
bezuiniging, enz. te mogen opvatten.
JA, inderdaad, zoo gaat het niet langer.
Bijna 'A of 25 pCc. van alle
siaatsuitgaven wordt besteed aan Leger en Vloot;
en wat ontvangt het Nederlandsche volk
daarvoor ?
Wordt aan den eisch voldaan om met
een minimum van persoonlijke en
fiaantieele lasten te verkrijgen een maximum
van weerkracht ?
Reeds gedurende jaren is die vraag te
dezer plaatse behandeld en ontkennend
beantwoord moeten worden; ia aangedron
gen op verandering, verbetering. Zou het
nu beginnen te dagen ?
Als men let op hetgeen is voorgevallen,
dan zal het goed zijn de verwachtingen
nog niet te hoog gespannen te houden.Slecht s
noode heeft het militairisme of juister:
hebben de militairen, die het Lcgerbestuur
uitmaken toegegeven aan den drang
naar verkorten diensttijd ; schoorvoetend
zijn zij gevolgd daa1-, waar zij hadden
moeten voorgaan. En nu, zich blind
turende op hetgeen vroeger misschien goed
was, wordt het, huns inziens ten onrechte
verloren, terrein niet verlaten, maar wordt
getracht in die richting stand te hou Ien.
Dat wij daardoor komen tot het meest
onmogelijke stelsel van leger-opleiding
een gevolg van het hinken op twee ge
dachten behoeft geen betoog, na al
hetgeen daarover reeds is geschreven. Zelfs
de bekwame Kameroverzichtschrijver in
het Handelsblad die toch waarlijk niet
verdacht kan worden van anti militairistische
neigingen is terecht over dat stelsel
niet te spreken.
Voor dat stelsel wordt nu zoo'n aan
zienlijk deel van de opgebrachte belas
tingen gebruikt!
En met d n dag wordt het l>ger meer
impopulair.
Hoe zou dit alles zoo geheel anders
kunnen
zijn
Met ui'z^aierin" TU den heer b aa'.uian.
Maar dan fl.ukweg de bakens verzet,
nu het getij verloopen is.
Dan fluikweg uitvoering ge^evfn aan
het beginsel, dat elk jongeling vóór zijn
indieiisttreden datgene leert, hetgeen hij
even goed buiten als in de kazerne kan
leeren. Verbindt men daaraan het voor
deel, dat de goed voorbereide, eventueel in
de loting vallende, korter onder de wapens
blijft later wordt opgeroepen dan de
niet voorbereiden, dan zal men over dun
ijver en de toewijding van de jongeling
schap niet te klagen hebben.
Dan fluikweg gezocht naar het antwoord
op de vraag een ei,-ch. des tijds :
hoe wordt de indienstgetredene in den
kortst mogelijken tijd gevormd tot afgericht
soldaat ?
Bij de b.?antwoor:ling moet natuurlijk
gelet worden op de ervaring van de laat
ste jaren.
De tijden zijn voorbij zoo zij ooit
bestaan hebben dat het voor de onvrij ?
willig onder de wapenen geroepenen een
lust, en een eer is; het, is een last.
Gebroken dus met de gewoonte om den
af te richten soldaat als keukenmeid,
oppasser of bediende te gebruiken; om
hem te gebruiken voor verschillende
corveeën, die zijne militaire opleiding onder
breken tot schade voor hemzelven en voor
de anderen.
Gebroken met het beginsel om den af
te richten soldaat meer wachtdiensten te
laten verrichten, dan voor zijn vorming
strikt noodig is.
Ten slotte: afscheid genomen van »het
blijvend gedeelte", dat tot niet) nut is
en schadelijk werkt voor de manschappen,
die er deel van uitmaken, f)
Dat de consequente doorvoering van dit
niet. dour ons ontworpen stelsel tot
aanzienlijke besparingen aanleiding moet
geven, zal wel niet behoeven te worden
aangetoond.
Besparing op de onderhoudskosten, omdat
de soldaten korier onder de wapenen zijn;
besparing op de huisvesting, omdat zij in
kampen kunnen worden ondergebracht.
Wanneer daarbij ernstig aandacht wordt
gewijd aan de vorming van een deugdelijk
reserve kader, dan zal met net tegenwoordig
beroepskader in hoof Izaak kunnen worden
volstaan.
De heer Seret achtte het noodig om bj
de behandeling van de Oorlogsbegrooting
te vermelden, dat het oorlogabudget van
Zwitserland nu was gestegen tot 28,000,000
francs. Mogen wij die mededeeling aan
vullen in dien zin, dat Z-vitserland telt
:> 327,000 zielen en ons land 5,179,000,
en dat ons budget (geraamd) voor 1903,
inclusu f M irine, bedroeg /'il,700,000, dat
is 83 500,000 francs.
Dat in ons land de koscen, per soldaat
en per inwoner gerekend, enorm hoog zijn
wij bekJeeden in dat ongelukkige opzicht
de derde plaats in de rij der natiën is
van te algemeene bekendheid dan dat wij
er langer bij stil behoeven te staan. Maar
deze cijfers, evenals eene beschouwing over
de finantiëele draagkracht van Zwitserland
en ons land ter zijde gelaten, zou het veel
doeltreffender zijn geweest als eens mede
gedeeld met hoeveel geoefende manschap
pen het Zwitsersche leger in tijden van
gevaar kan optreden en hoeveel het geringe
aantal dier manschappen in ons leger be
draagt. Dat verschil is niet onaanzienlijk
ten nadeele van ons land.
Hoe zou het wij schreven het boven
reeds geheel anders kunnen zijn.
Aan de wel eens geuite bewering, dat
van de officieren weinig sympathie voor
het nieuwe stelsel mag worden verwacht,
slaan wij niet het minste geloof. Integen
deel, hun werkkring zal in menig opzicht
aangenamer zijn; zij zullen veel betere
vruchten van hun werk zien.
Ivi wat de jongelingen betref t: aan hen
zal het niet haperen.
Kap. Fabius in den Jiïlilaireii Gids
brengt daarvoor overtuigende bewijzen bij.
De verschijning van No. l van den
nieuwen jaargang van dit tijdschrift mogen
wij ook begroeten als een bemoedigend
verschijnsel. Dd redactie heeft den kring
harer vaste medewerkers uitgebreid met
militairen, die niet alleen hoog staan aan
geschreven, maar waaronder er zijn, die
hunne ondervinding te velde hebbsn opge
daan.
In een voorwoord »0nze richting" wordt
de nieuwe koers, dien de redactie wenscht
te sturen, duidelijk aangegeven. Daarin
heet het o. m.:
Nu we op liet pnnt staan een nieuwen jaar
gang in te iredtn, is het, ons een behoefte een
kort woord tot de lezers te richten om bun
duidelijk te zeggen aan welke zijde we staan
in den strijd der meenirgen die in zoo menis;
vraagstuk van vitnal belang voor ons leger wordt
gestreden. Grooter dan voorheen teekent, zich
dit meeningsversc'iil, sinds door ver.-cliillende
wetswijzigingen ocs leger uit, zijn isolement is
gebracht, sinds nieuwe elementen in de kazerne
zijn gekomen.
Du belangstelling der burgerij is dientengevolge
verhoogd, evenzeer als de kennis van htt
kazerneleven.
Wie verwafiit mocht hebben dat de groo'ere
kennis tot grootere waardeen ig zou leiden,
ziet zich bedrogen. I)e afkeer, dien ons volk
gevoelt voor militairisme eu kacerneverblijf,
vindt s'efds sterker uiting en crititk wordt
het leger niet gespaard.
Het is duidelijk dat die aanvallen niet. zond'r
invlo3d zijn gebleven op de stemming der
ollicieren, een invloed, d:e zich echter zeer ver
schillend beeft getefkend. lï:j sommigen ri:'p
de actie reac'ie iu het leven; dezen verwachten
slechti verbetering door een langduriger kajc.n e
leven en een scherper tuc',t. Anderen cc'iter
en ouder hm velen der jongeren zijn -saa
m 'etiu u. dat, die cntkk niet. g'heel
grond s eu yevoeleu de behoefte aan een
leirerv:>rmi ij, die, meer dan de rj s'Haii'te IM ingenc 't
raar u- aur l en de iieigi'.g-n van ons volk.
O k e, j »c 'ten een kor'er vrr ihjf i» de kaji-rue
we.'-c ehjk eii een uiciit de zo lier de waarde
van f. le/er t verzwakken aan het
N-derlandsi! ? ? v ik minder adipuaek is dau de
t ht'i- verkuï'i-.
Dat, zijn woorden, die wij met sympathie
begriwten ; de. wonde plekken in den
tegenwoord'i/en toestand worden aangewezen.
Inderdaad, het kan slechts tot onze eigen
schele strekken, die te willen verbloemen.
Mfiar niei. alleen tot de militairen richt
zich (ie redactie: »het leger toch moet
worden eene «nationale" instelling,
gesc'iraas"! door de warm.-! belangstelling van
gfhenl het volk. O,n dit te bereiken is het
noo lig dat er wisselwerking zij tusschen
de denkbeelden van hen, die buiten het
leger staan en hen die er toe behooren."
Wij hopen, dat het de redactie hierbij
niet «au steun en me lewerking van velen
zal mogen ontbreken en dat haar streven
de waar.leering zal vinden, waarop dit
recht heeft. G.
Mr. Fflfiarfl m Lier. t
Ofi de/ 8-ten dezer maand overleed alhier
op Ityna t>',)-j-\ngen leeftijd mr. Einard van
L;er. M-t hum verdwijnt weder een van de
leien der oude garde, een van die pRisor.en,
dia hij allen in zyn woonplaats en bij velen
daarbuiten als een beker.de persoorlijkSieid
werd as> g«zien.
Mr B luard van L'er heeft een werkzaam,
welhesteed en onrustig leven galeid;
w.-'rkzaacn niet alleen, zelfs niet in de eerste plaatst
als bedacht op eigen voordeel, doch werkzaam
met lust, ijver en opgewektheid in iederen
krirg waaraan hy zich wydde; welhesteed
omdat hij zich met succes aan zoo menigerlai
arbeH heeft gegeven ; onrustig, omdat hij zoo
van nature was aangelegd en men zich een
rustigan E Juard van Lier zoowel in zyn
denkbeelden als in zijn doen en la'.en niet
wel kan voorstellen.
Hij bewoog zich op velerlei geMed en toonde
op ieder zijn eigenaardige trekken. Als rechts
geleerde beaoorde hij voorzeker tot de besten
in den lande; al heefi hij geen groote werken,
geen dikke bosksn geschreven, zrjn artikelen
die hy vroeger geregeld, later minder, in het
door hem opgerichte en tot zijn dood toe
mede geredigeerde Paleis ran JusMit schreef
geven er de ondubbelzinnigste blijken van ;
scherp in z\jn oordeel zoowel als in zrjn
formuleerirg, v»ibt hy den inhoud toch zoodar.igen
vorm te geven, dat hij voor een ieder te ge
nieten was en te begrypen. Waardoor hy zich
van de meeste juristen van den tfgenwoordigan
tijd vooral onderscheidde, was wel zyn liefie
voor en zijn vasthouden aan het R>meinsche
R>cht; dit maakte voor hem nog steeds de
Alpha en O nega van alle rechtsbeginselen uit;
wat daarmede in strijd kwam, wat daartegen
botste was niet goed.
Deze opvatting zal vermoedelijk zyn grond
daarin hebhen gehad, dat hy, behalve jurist,
bovenal litterator was, en voornamelrjk klassiek
litterator; da studie der klassifke letteren toch
vormde voor hem een der grootste genietimgen
en tot korte oogenblikken voor zijn plot»elir;gen
dood hield hy zich daarmede nog bezig.
Ook op politiek gebied was hy seen vreem
deling; in den besten tiji van BurgRrpHcht
behoorde bij tot een der voormannen,; by den
eersten fxidus gir.g hij er ook uit en ging
mede raar de nieuwe vereeniging Aneterdam,
waarin bij zich evenwel rdet lang thuis ge
voelde; het werd hem daar wat te rood; in
ds latere jaren van zijn leven heeft Van Lier
zich met de politiek, althans in het publiek,
niet meer bezig gehouden.
Tan slotte mag zeker niet vergeten worden,
hoeveel Van L'er heeft verricht voor het open
baar lager onderwijs, waarvan hy een vurig en
overtuigd voorstander en voorvechter was; dat
kon niet te goed zyn, daarvoor was geen
opoffjring te groot bewust als bij zich was dat
een goed lager onderwijs de basis van de geheele
verdere ontwikkeling was en een gebouw zonder
behoorlijk fundament noodzakelykerwij.ee moet
instorten. Op een meer daarvoor geschikte
plaats zullen zeker zijn verdiensten dienaan
gaande op waardige wijze worden in het licht
gesteld
Met Bluard van Lier ia een verdienstelyk,
nuttig goed mensen ten grave gedaald een
man dia zijn geheele leven heeft opgeilt -rd
voor alle» wat en voor allen die hy' liefhad.
Zyn aesche ruste in vrede l
Atnst, 15 Jan. '03 J. C. B.
Dat.
h<'m wel van 2('eu
a>ii?er'-ki'iid. ,Mi:ii
/.?'He oppositie bij de
;> ><? .'.\% iix'.t vuren, -/.ui
?,:j In ^m;sf ih' woraeii
i CL'':'. LVIIÜiroeae ?.;i!iic
Een zondenbok.
Het maakt een zonderlingen indruk, dat
terwijl de onderhandelingen over de
bijlegging van het Venezülaansche Conflict
tijdelijk althans te Washington wor
den gevoerd, de Duitsche gezant bij de
j Vereenigde Staten, de heer Yon Holleben,
i is t('iu^;.'i rot -pen. Du diplomaten van
pro! fe;MC lu;!)ljijn nlle iccht, ons voor deze
j uitdrukking "p -!e viiiirer.s (e tikken: want
i'-nücel .-tJyuioi-peii" is '.ie heer Yon
Holleben niet. »Het is een bekend feit,
waarmede men vaak den draak hei fi ge
stoken" suhreef het Berliner Tayeblult
deztr dagen »dat miiiisters. dipl.mmten
en hooge ambtenaren, voor wie het uur
van scheiden uit ambt en waardight id heeft
geslagen, plotseling worden overvallen door
eene ziekte, van welke nog niemand den
bacil heeft ontdekt. Zulk een ziekte, waar
van de buitenwacht dikwijls reeds op da
hoogte is, voordat de patiënt zelf er een
flauw besef van heeft, maakt in den regel
eeu verlof voor langeren tijd noodzakelijk,
na afl >op waarvan de lijder zijne plaats
door een ander bezet vindt".
De heer Yon Holleben is dus
pfliclitschuldiyst ziek geworden, zóó er«Ftij- z jlfs,
dat hij niet eens afscheid kon nemwi van
President Roosevelt, en den staatssecretaris
voor Buitenlandene Zaken, Hay. Klaar
blijkelijk heeft men hier te doen met een
geval van influenza iu den letterlijken zin
van het woord, en zal men de diagnose
van de kwaal het best kuanen stellen in
de Wilhelmstrasse te Berlijn. Bij de onge
nade, die dezen diplomaat heeft getroffen,
heeft ongetwijfeld de Venezolaansche
qaaestie den doorslag gegeven. Men is er
te Berlijn alles behalve o?er gesticht, dat
president Roosevelt wijselijk! de hem
toegedachte rol van scheidsrechter niet
heeft aanvaard, en de groote mogendheden,
zoowel als Venezuela, heeft verwezen naar
het Haagsche Hof van Arbitrage. Zeker,
de groote mogendheden hebbeu zei ven mede
gewerkt om deze instelling in het leven te
roepen, en dit kon motielijk anders, nu
het initiatief door geen mindere dan den
czar was genomen. Maar tusscben in 't
leven roepen en in praktijk brengen is een
hemelsbreed verschil, en thans^ na zooveel
' machtsvertoon, de zaak aan de beslissing
j van eenige juristen over te laten, is voor
l een militairen staat als Duitechland, om
i niet te zeggen een bittere pil, toch zeker
eene onaangename teleurstelling. Yan den
heer Von Holleben had men klaarblij
kelijk verwacht, dat hij president Roosevelt
zou hebben overgehaald, om als scheids
rechter op te treden, en zoo Duitschland
uit een niet zeer roemrijke impasse zou
hebben geholpen.
.Maar volgens de Duitsche bladen heeft
de heer Von Holleben nog veel meer op
zijn keifn.tok. Hem wordt het geweten, dat
i keizer Wilhelm eenige jaren geleden
teleI grafisch zijn wensch uitsprak voor het
herstel van Rudyard Kipling, die thans in
zijn Jiugo-pcëzie Duitschland met smaad
overlaadt; dat hij niet krachtig genoeg is
opgetreden tegen de bewering, dat Duitsch
land, tijdens den oorlog door de Yereenigde
Staten tegen Spanje gevoerd, eene beweging
ten gunste der laatstgenoemde mogendheid
op het getouw had gezet; dat de overgroote
beleef iheid, door prins Heinrich in Ame
rika aan de familie van den president
betoond, in plaats van de harten der Ame
rikanen te veroveren, slechts hun spotlust
heeft, opgwekt; dat het standbeeld van
Frederik den*Groote, door den keizer aan
de Amerikaansche natie geschonken, in een
portaal van de militaire academie is ver
donkeremaand. En nog veel meer. Kortom,
wanneer de Duitsche staatkunde gedurende
de laatste jaren in de Vereenigde Staten
weinig succes heefi gehad, dan moet de
fchuld werden gezet op rekening van den
heer Von Holleben.
In vorige eeuwen was het niet ongewoon,
dat een vorsten zoon te zamen met een
knaap, voor wien een minder luisterrijke
toekomst was opgelegd, werd opgevoed.
Kende de aanstaande keizer of koning zijn
lessen niet, dan kreeg zijn medeleerling
straf; had de jeugdige prins kwaad gedaan,
dan kreeg de ander de klappen. Z >o moet
EU de arme heer Von Holleben boeten
voor de f mten van . .. een ander. Da,t hij
zelf geheel zonder schuld zou zijn, willen
wij niet beweren. Denkelijk heefc hij zijn
best gedaan, om zijne houding in overeen
stemming te brengen met de persoonlijke
politiek van keizer Wilhelm, maar dat is
geen gemakkelijke taak, en tegenover een
zoo onberekenbaren heer en meester is eeue
misrekening zeer wel mogelijk.
Een plaatsvervanger voor den heer Von
Holleben is reeds onderweg naar de Ver
eenigde Staten. Of deze, de heer Speek
von Sternburg, tot gezant zal worden be
noemd, of wel lijdelijk met de leiding zal
worden belast, is nog niet bekend. Wanneer
hij te Washington aankomt, zal hij daar
den Amerikaanschen zaakgelastigde te
Ciracas, den heer Bowen, aantreffen, en
misschien zullen dan weder pogingen wor
den gedaan, cm het Venezolaansche con
flict te Washington te regelen, in plaats
van in den Haag. Want tegen eene be
slissing door het Hof van Arbitrage schijnt
de eigenliefde van de Duitsche regeering
bedenkingen te hebben, al wacht zij zich
voor het formuleeren dier bedenkingen,
hetgeen trouwens niet zoo heel gemakkelijk
zou zijn. Het is jammer, dat de onbe
trouwbaarheid van president Caetro een
zekeren schijn van gegrondheid geeft aan
de bewering, dat men geen
scheidsrechterlijke beslissing kan inroepen, wanneer men
geen voldoenden waarborg heeft, dat die
beslissing door een der betrokken partijen
in dit geval Venezuela zal worden
nagekomen. Dubbel jammer omdat?zoo
als de Frankfurter Zeilung reeds op 27
December, dadelijk na de weigering van
president Roosvelt, opmerkte, de inroepirg
van het scheidsgerecht door drie groote
mogendheden aan deze instelling eene
nieuwe en krachtige autoriteit z^u geven,
en daardoor aan de zaak van den vrede
een groote dienst zou worden bewezen, die
ongetwijfeld ook voor de toekomst zegen
rijke gevolgen zou hebben.