De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 18 januari pagina 5

18 januari 1903 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1334 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. II* *l Nog eens; Reclit op slaap, maar.... In de Deutsche Volksstimme schrift Bertha Jordan 'n artikeltje met opschrift: «Wie dentscha Einder sqhJafen." In afwachting van 'n eventueel te vermelden verslag van 'o soortgelijk onderzoek naar Nederlandsche toestanden, meen ik goed te doen, de resultaten van 't hare hier mee te deelen: de theoretische beschouwingen, (hoe interessant op zich zelf ook), daaraan vast geknoopt, kan ik dunkt me grootendeels weglaten. Familie I vertegenwoordigt 3 geslachten. Zy bestaat uit 11 personen, die in n vertrek sla pen van plm. 4.90 M. lengte, 3.16 M. breedte en 2.60 M. hoogte: aanwezig zyn 2 bedden, l sofa en l, eiken avond op den grond te spreiden kermisbed. Verdeeling als volgt: in 't eene bed slapen grootmoeder van 68 jaar en 2 kleindoch ter» van 19 en 11 jaar. In 't tweede bed: moeder van 38 jaar, (weduwe), 'n meisje van 14 jaar, een van 9 jaar en een jongen van 7 jaar. Op de sofa: 2 jongens, van 15 en 6 jaar. Op 't ker misbed 2 jongens van 17 en 12 jaar. We vinden er dus l bed voor 4 personen, van beiderlei kunne, l bed met 3 vrouwelijke per sonen, en 2 slaapplaatsen voor telkens 2 per sonen van gelyk geslacht. Familie II: Behalve de ouders slapen 7 kinderen in n kamer: n bed deelen samen 4 kinderen: 2 meisjes (12 en 9 jaar) en 2 jongens (11 en 2 jaar), op een kermisbed slapen er 2: l meisje van 15 en l jongetje van 7 jaar; in de wieg ligt een njarig kind. Familie III: Ook hier de ouders met 7 kinderen in n vertrek. In 't eene bed slapen 2 meisjes (14 en 12 jaar) en een jongetje van 7. Voor een knaap van 13 jaar wordt's avonds een kermisbed opgeslagen, terwijl een 8-jarig kereltje in de wieg slaapt, die natuurlijk veel te kort is; 'n meisje van 4 jaar slaapt op 2 stoelen. Familie IV: hier deelen 10 personen de in dezelfde kamer gevonden 3 bedden. En wel: de zeer zwakke grootmoeder van ruim 60 jaar, de moeder, oud 39 jaar, lijdend aan >open beenen" en 2 meisjes, van 13 en 12 jaar, hebben samen l bed. De volwassen zioon slaapt bij den vader. Twee jongens en twee meisjes, tusschen 11 en 2 jaar, beslapen het derde bed: hier vinden we dus 2 bedden, ieder met 4 personen. Familie V: 12 menseden in een vertrek. Hiervan in l bed: 2 jongens van 10 en 6 jaar en 3 meisjes van 12, 3 en l % jaar (samen dus 5). Verder 2 meisjes van 13 en 15 jaar in een ijzeren ledekant; een bank, met een stroozak, en enkele stoelen voor de veiligheid er langs, dient als legerstee voor 2 jongens, van 8 en 7 jaar. Nummer 10, de jongste, ligt in d« wieg. Familie VI, met 10 personen, beschikken over 2 slaapkamers. Twee meisjes, 16 en 12 jaar, hebben l bed. Op den grond, bedje met veeren, slapen l meisje van 11 en l jongen van 8 jaar. In de andere kamer slapen de ouders in een bed en 4 meisjes van 2>-6jaar in 't 2e bed. Thans nog eenige voorbeelden, waarmee tevens eenig licht valt op huur en loon: Familie A: 5 kinderen op 'n z. g. «Ausziehbett", met stoelen grooter te maken: 2 jongens van 12 en 9 jaren en 3 jongere meisjes, waar van echter al 2 »schoolplichtig" zyn. Ze deelen de kamer, waarin men zich 's daags, als ge noemd bed er niet in staat, schier niet wenden of keeren kan, met de ouders en een 14-jarigen broer, die van school is en mee" verdient. Voor dit vertrek' en de keuken wordt 11 Mark per maand betaald, precies zooveel, als per week in de gunstigste omstandigheden vader is ziek! -?kan worden verdiend. Familie B: Op een kermisbed een 11-jarig meisje en een jongetje van 6 jaar. Tot nu toe was een 9-jarig broertje bedgenoot van 't meisje, maar hy heeft sinds kort de wieg moeten betrekken, omdat 't 6 jarig jongetje, dat eerst daarin sliep, er niet meer in durfde: er bad, zei h\j, 's nachts iemand tegen de wieg geklopt. Deze woning, och zoo klein, doet 15 Mark huur per maand: 't zelfde bedrag verdienen in de week vader ('n drinker, en dus vaak zonder werk), moeder en 't elfjarig meisje (met krantenombrengen buiten school tijd) samen. Familie C: Bewoont met 7 leden n vertrek. Hier deelen 4 kinderen, 3 jongens van 17, 13 en 7 jaar en een meisje van 11 jaar l bed. Ook hier is de huur per maand gelyk aan de weekverdienste van den vader, een «unskilled labourer." Familie D: In een kamer slapen op l bed de ouders; op een kermisbed 'n kostganger van 24 jaar; op 'n bank 3 meisjes van 14, 13 en 10 jaar; op 'n «Ausziehbett" 2 jongens van 12 en 11-, 2 meisjes van 9 en 6 jaar. Familie E: Hier slapen 'n 19-jarige zoon met 'n 10-jarig dochtertje samen. Zoo slapen Duitsche kinderen! En B. Jordan voegt er aan toe, wat ook ons steeds in de ooren moge klinken: (want onze toestanden zullen zooveel van de Duitsche niet verschillen, al weten we er weinig van, helaas I) >Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst! Wie Duitschlands toestand' gunstig en gezond wenscht, die zorge voor de gezondheid onzer kleinen. Gy ouders, wier kroost het beter heeft, dan de bovengenoemden. gy onder wijzers en onderwijzeressen, die meewerkt aan de óók lichamelijke ontwikkeling der kinderen, denkt steeds weer en zonder ophonden aan 't woning vraagstuk. Denkt er aan, hoe Dnitache kinderen slapen I" Men erkenne in dit verband de woorden van Björnson: Waar onze gedachten eyn, daar is on/se toekomst. P. BreloDsctie vrouwen Op het eiland Ouessant, dat zyn rotsachtige kust verheft in het Kanaal, vlak tegenover de kust van Bretagne, heerscht een ongewone toestand. Dit eiland toch wordt byna uitsluitend door vrouwen bewoond. Behalve enkele gry'saards zyn alle mannen zeelieden en bezoeken slechts znlden en voor korten tyd hut ne haard steden. Als men het eiland doorkruist, ziet men aan volwassenen niets dan vrouwen; vrouwen op het velden de dorpen, in de haven, overal vrouwen. Zy dragen de Bretonsche kleederdracht en met haar hooge, forsche gestalten, haar bleeke gelaatskleur, haar heldere oogen, die aan de zee hun wisselende kleur schynen te ontleenen, haar open blik, haar veerkrachtigen gang en haar ernstige gebaren, hebben ze het voorkomen van koninginnen of amazones. Even forsch van lynen als haar lichaam is ook haar fiere, moedige geest. Zy dwingen den onwilligen bodem tot vruchtbaarheid, zy zaaien en oogsten; zij weiden de schapen, de eenige rykdom van het eiland; zy' bouwen en tim meren huizen en huisraad; met zekeren slag hanteeren zy de riemen der booten. Wanneer een schip by de kust van het eiland in nood verkeert, zy'n zy het, die de woedende golven trotseeren om hulp te brengen. Zy doen al het werk, dat gewoonlijk mannenwerk genoemd wordt. Maar moeders zyn ze toch ook. Kinderen met sterke spieren en sterke harten brengen zy voort. Het krachtige geslacht, dat dit eiland bewoont, er geboren en opgevoed is, schynt er apart voor geschapen te zyn uit het rotsgraniet, dat zy'n door de golven omspoelden bodem vormt. Met eenvoudigen moed vervullen deze vrouwen haar dubbele taak, vader en moeder, man en vrouw te zyn. Maar zij zyn niet de eenige ongewone vrouwen in Bretagne. In de sombere, kale landstreek, die zich van Pont l' Abbétot Raz uitstrekt, wonen vrouwen van nog vreemder ras. Haar gele gelaatskleur en vooruitstekende jukbeenderen, haar scheve oogen, haar langzame gebaren, haar afgemeten gang, haar sty've, met kleurige borduursels versierde kleeren schynen te wijzen op een geheimzinnige aziatische afkomst. Men noemt ze Bigondènes. Ook zy verrichten mannenwerk. Zy beoefenen het landbouwbedrijf. Met taaie volharding stryden zy tegen de moeielykheden, die de rotsachtige, met doornstruiken begroeide bodem oplevert. Zelf trekken zy eg en ploeg, zaaien, maaien en brengen den oog:t binnen. Nauwelijks buigen zich hare krachtige schouders onder de zware lasten, die in den herfut naar huis gebracht worden over de steenachtige paden. Waar zyn hier de mannen? Vele, maar niet alle zyn op zee, zooals die van Ouessant. De thuisblijven den, vreemd genoeg, nemen op zich wat in andere streken de vrouwen doen: de kinderen verzorgen, het eten klaar maken, al de honderden kleinigheden verrichten, die tot de huishoudelijke bezigheden behooren en als zy daarmee klaar zyn, zetten zy zich neer om borduursels of kant te maken of men ziet ze met een brei- of weef werk de terugkomst hunner vrouwen afwachten. Vreemd, niet waar ? Een bron van goedkoope aardigheden voor de reizigers, die in die schaars bezochte streek, dezen toestand waarnemen .Een paradys voor feministen", noemen zy het ge woonlijk. Het is immers nog alty'd de voorstelling, die het oppervlakkige publiek zich van het feminisme maakt, dat dit bestaat in het omkeeren der rollen, in den wensch de mannen tot vrouwen, de vrouwen tot mannen te maken en dezelfde fouten en onrechtvaardigheden, waaronder nu de vrouwen lyden in omgekeerden zin voort te zetten. Dat het feminisme niets wil dan ieder indi vidu vryneid geven zich naar zyn aanleg te ontwikkelen, hetzy dat individu man of vrouw is, wil er by' het publiek nog niet in. De inferioriteit van den man zal waarlijk geen superieure vrouwen vormen. In het credo der feministen komt geen weerwraak nemen voor, maar een harmonisch hervormen en dat zal slechts mogelyk zyn. als de maatschappij inëe~ zien zal hebben, dat een gelijkmatige, evenwijdig loopende ontwikkeling der beide seksen nuttig en noodig is voor 't algemeen belang. Hoe weinig de toestand der Bigondènes het verwezenlijkt ideaal van het feminisme vormt, bly'kt wel hieruit, Uat hij geheel gegrondvest is op de oude overlevering, dat de vrouwen de taak van lastdieren op zich moeten nemen, zooals by de wilde volksstammen in onbeschaafde landen nog in gebruik is. Maar uit het feit, dat de vrouwen daartoe in staat zyn ook in onzen tyd, bewijst toch ook hoe weinig steekhoudend de bewering is, dat vrouwen door haar sekse en moederschap ongeschikt zouden zyn voor het werk, dat de mannen voor zich hebben genomen en dat zy dadrom veroordeeld moeten worden tot een engen en afgesloten levenskring. De vrouwen van Ouessant en Bigondène zyn een levende tegenspraak tegen die even banale als foutieve stelling. Zy verrichten de zwaarste werkzaamheden en zyn toch moeders en zelfs heel andere moeders, wat gezondheid en vrucht baarheid aangaat, dan de tengere, zenuwzwakke poppetjes, die zich het best aan het mannenvoorschrift gehouden hebben. Al zyn deze Bretonsche vrouwen vuor ons geen ideaal van de toekomstvrouw", toch kunnen we ze als minstens gelijkstaand met hare mannen be schouwen. Vraagt men, of zy met het werk der mannen ook overgenomen hebben het recht, dat ver bonden is aan den arbeid, die de man voor de gemeenschap verricht, het kiesrecht, dan bly'kt het, dat zy by de verkiezingen evenals overal van de stembus geweerd worden. Heel waarschijnlyk bekommeren zy zich in 't minst niet om die achterstelling, omdat zij geen besef hebben van de macht van het stembiljet, maar wat doet dat er toe? Als mannenwerk van zooveel meer nut voor de gemeenschap is, dan vrouwenwerk, dat er een bizonder recht aan verbonden wordt, laat men dan eerlijk zyn en het deze vrouwen, die volhardend en ijverig dat werk verrichten, ook verleenen. Ontleend aan de Fronde. M. G. Modes. Sarah Bernhardt als Théroigne de Méricourt. De neiging om versierselen aan-te-brengen in de kapsels neemt toe. Bloemen, veeren of preciosen in 't haar, men moet zelf oordeelen en beslissen; al deze attributen worden door de mode voorgeschreven. Jonge meisjes zy'n van dit mode-voorschrift niet uitgesloten, helaas I tenzy, zy zichzelf durven zy'n en op partyen, diners en bals ver schijnen, de kopjes smaakvol en in harmonie met de lynen van haar gezichtjes gekapt, maar zonder eenig versiersel toe-te-voegen aan de niet te overtreffen pracht, haar door de natuur geschonken in een weelderigen haardos. Dames met flikkerende aigrettes, stralende vlinders, wapperende pluimen in 't haar, hebben toch iets tooreel-, iets circus-achtigs. Het dragen van levende bloemen op corsage en rok is zeer in trek. Een zwart avondtoilet van mousseline-de-soie, met een touffe vuurroode rozen by den linkerschouder tegen den ontblooten hals aan, wordt een gelukkige combinatie geacht. By dit toilet behooren ook in 't haar een paar vlamroode rozen gedragen te worden. Pikant staat zonder eenigen twijfel dof-zwart en hel-rood. Het dragen van kant strekt zich tot de voeten uit. Satijnen balschoentjea worden met kant overtrokken. Tafel versieringen worden zoo schitterend aan gebracht, dat de gourmets zuchtend peinzen: Ach ! kregen wy meer afwisseling in spijzen, meer doorwerkte en ingewikkelde schotels, meer fijne wynen, wat meer weelde voor onze beminde maag en wat minder voor onze onverschillige oogen I Het gebruik van wy'n en alcoholiscbe dranken wordt matiger betracht. La Maison Dorée. tydens het keizerrijk een van de weelderigste restaurants te Parijs, heeft haar deuren mismoedig moeten sluiten, door gemis aan lekkerbekken. Helaas l jammert de eigenaar »0n ne mange plus comme autrefois. Ie gout se perd." Had hy den koning van Portugal maar onder zyn «habitués" mogen rekenen l Die zou den eigenaar oolyk bewezen hebben, dat verhemelte- streelingen hem uiterst welgevallig zyn. Don Carlos, de forsche kerel, de onvermoeide sportman, was onlangs de gast van den hertog de Chartres. Tot driemaal toe bediende de koning zich van hetzelfde vischgerecht. De visch waarmee hy zich zoo ver trouwd maakte, was een zalm. Ik heb ontzag voor de duld- en draagkracht van zoo'n koninklyke maag ! De hertog oogstte over deze schotel evenveel loftuigingen in, als de brave Loubet, toen deze in Bambouillet den koning een «sautéde poulet" liet voorzetten. De ge schiedenis vermeldt niet, hoeveel maal de koning zich van dat kippetje bediende. Het nieuwste nieuwtje te Parijs, bestaat in het eten van «geparfumeerde boter". Vooral de beau monde toont zich met het gebruik van dezen onnatuurlyken boter ingenomen. De boter wordt in netel doek gewikkeld en geheel begraven onder rozen, viooltjes, hyacinthen, jasmynen, tuberozen en andere sterk geurende bloemen. Het aldus ingewikkelde, onder bloemen bedolven pak boter wordt een paar uren op ys gezet, dan is de boter genoegzaam van geuren doortrokken en gereed voor het gebruik. Welk gezicht zou een Hollandsche boterboer opzetten wanneer hy hapte in zulk vet bloemaroma ? * * * Sarah Bernhardt bly'ft eeuwig jong en on verpoosd aan den arbeid. Volgens haar bekentenis houdt het werken haar jeugdig. Zy vervult nu in haar eigen theater de hoofdrol in >Théroigne de Méricourt", het nieuwe stuk, van den deftigen Académicien, Paul Hervieu. Als Théroigne de Méricourt oogst Sarah nieuwe lauweren. Ondanks haar levenslustigen y'ver, geeft de beroemde fransche tooneelspeelster zich toch wel eens over aan weemoedig gemymer; bepaalt zy haar gedachten by haar dood, by haar plekje op het kerkhof. Zy heeft voor zichzelf een laatste rustoord uitgezocht op Père Lachaise ; en een beeldhouwer belast, met het vervaardigen van een marmerblok waarin niets gebeiteld werd dan «Sarah Bernhardt''. De steen is reeds gebracht op het plekje gronds waaronder het stoffelyk overschot der geniale vrouw eenmaal zal worden bygezet. Heel veel menschen zullen dezen maatregel grillig, dwaas, overdreven, aanstellerig vinden. Toch past deze handeling in het kader der vrouw, die al wat decor, uiterlijk, mise-en-scène betrett, haar leven lang met de grootste nauwgezetheid en artisticiteit regelde. Hoe dikwyls zag men haar gedurende een repetitie opspringen met een afkeurend trekje om den sprekenden mond. Haar oog was getroffen door een onharmonischen plooi in draperie of costuum. Met rappe, nerveuse vingeren herstelde zy de fout. In een ommezientje zat zy weer op haar plaats, scherp luisterend, streng toekijkend. Zy, by uitnemendheid de vrouw for the show, zy heeft by zichzelf willen nagaan, welken indruk haar graf eenmaal zou maken op den toe schouwer. Den 2den November j.l., Aller-Zielen, vond men op Sarah's grafsteen een menigte rose chrysanthen gestrooid. Men acht dit een moorddadig trekje van een harer kunst zusters, die, niet kunnende verkroppen Sarah's ontembare levenskracht, haar tóch dood ver klaart. >Men"s opvatting deel ik niet. WiUrom zou Sarah Bernhardt het niet zelf hebben gedaan, om een indruk te krijgen van haar graf, bedolven onder bloemen ? Wanneer men Sarah's portret ziet als Théroigne de Mériecourt zou het Hollandsen-sekuur zyn, haar geboorte akte er naast te leggen. Wy' willen tegenover de groote artiste Gallisch-hofi'elyk wezen en met de Franschen getuigen, dat men precies zoo oud is als men zich gevoelt. Sarah ! gy gevoelt u een mooie, krachtige vrouw van dertig jaar. Zóó ziet gy er uit. CAPRICE. UIT DE NATUUR. In Artis. VII. 't Is wel wat koud in den tuin en onze kille winternevels doen iemand al gauw verlangen naar de woestijnachtige warmte van een of andere zaal met tropische dieren. Wrattenhuid- hagedis. (Teekening van KUHNERT.) Van woestiindieren gesproken, er zit er eentje in de slangenzaal, dat veel meer attentie ver dient, dan hem gemeenlyk door de Art ismen schen wordt geschonken. Ik houd niet by'zonder veel van superlatieve uitdrukkingen ; je komt er vast door in ongelegenheid, anders zou ik zeggen: het beestje dat ik bedoel, is de aller merkwaardigste hagedis van de heele wereld. Maar eerst moet ik trachten u uit te duiden, welk dier ik eigenlijk meen. Als u, met vingers in twee ooren, de kryschende papegaaien voorby is gehold, ziet u rechts in een van de glashokken een paar salamanderachtige beesten liggen, een halven meter lang ongeveer, waarvan u op het eerste gezicht, en ook nog op het tweede, niet weet, of ze op hun rug dan wel op hun buik liggen; ook zou het niet al te mal zijn, te beweren, dat ze van geelrose en bruine kraaltjes gemaakt of althans met zoo'n hand werkje in nieuwen sty'l zijn overtrokken. Heel dartel zyn ze niet; u kunt ze op uw gemak bekijken, een tydopnarae doen ook; want als zij in een heelen godganschelyken dag alle vier pooten tweemaal verzetten, is het al heel mooi. 't Zy'n trouwens nachtdieren, die niet alleen tijdens den lichten dag, maar nog ge durende de acht warmste maanden van het jaar in zoeten slaap vergetelheid zoeken; in hun vaderland althans. Maar als u weet, welk landje dit Gila-monster, zoo noemen de Amerikanen onzen hagedis, tot woonplaats werd aangewezen, zult u hem dat niet kwalijk nemen. In de gloeiende woestijn van de Gila, aan de Dood Vallei, tusschen de Cordillera's en den Stillen Oceaan, daar in die gevreesde streken van noord-west Mexico en de zuid-westely'kste van die Vereenigde Staten verkruipt en verslaapt de verschrikkelijke Wrat tenhuid, de Heloderma horridis zy'n trage leven. Met zy'n geslachtsgenoot die manslengte kan bereiken, die daar ook in de buurt te vinden is, en den liefelyken soortnaam van Swpectus heeft gekregen, kan onze kraaltjes-hagedis er zich op beroemen, de eenige van zy'n familie te zy'n, die een vergiftige beet kan toebrengen. Hy verheugt zich namelijk in het bezit van gegroefde giftanden Die zy'n niet hol, zooals van de adder en de cobra; maar evenals bij sommige gifslangen, vloeit het vergif, by het byten in een slachtoffer, langs een groef in de wond. Eerst werd door de natuurkundigen niet ge loofd aan de giftigheid van deze eenige hagedis, omdat het een geheel op zich zeli staand feit zou zy'n ; maar een jaar of tien geleden zy'n de gifklieren en de afvoerkanalen er voor ont dekt. De zaak is heelemaal niet meer aan twijfel onderhevig, sedert een kip, een kat en een mensch in het by'zija van een ra'uurvorscher gebeten werden; de kip in den kop, de kat onverwachts in een achterpoot en de mensch, de onderzoeker zelf, by ongeluk in een vinger.Dekat werd doodziek, krabbelde er langzaam weer bo venop, maar bleef zoo mage>, dat het ijselijk was om aan te zien, en werd bovendien volslagen idioot. De gebeten mensch, kwam er beter af, hy' herstelde geheel, binnen acht dagen; de kip was binnen het uur onder hevige vergiftigings verschijnselen uit haar iy'den verlost. ««K wezen niets te maken heeft met andere groote bagedisachiige dieren, als de Indische Warans of de Leguanen van de Nieuwe Wereld; maar dat het nog een verwant is van de krokodillen. Het wordt hoe langer hoe waarschijnlijker, dat we hier te doen hebben met een heel belang wekkend overblijfsel uit een vroegere geologische periode van onze aarde. Hoe dat beest het aangelegd heefr, om mis schien n of meer y'speriodes te overleven, is moeilijk te zeggen; wellicht staat met zy'n raadselachtig voortbestaan het feit in veiband, dat in de Amerikaansche y'f-periode het ys zich juist zoover zuidwaarts uitstrekte, dat het de tegenwoordige woonplaats der Heloderma's bereikte. Vroeger moet de dier ook verder zuidwaarts zy'n voorgekomen, en zyn giftige aard ook al bekend zy'n geweest. Uit oude teekeningen is gebleken dat de Azteken het al den naam van Tola-chini, het gifdier, gaven ; en in Mexico heet het scorpion. De afschuw dien het monster inboezemt wordt nog versterkt door een eigen aardigheid, die, tegen een mensch in praktijk gebracht althans, niet veel meer dan bangmakery is ; als hy meent boos te moeten worden op een natuuronderzoeker, die hem eens ernstig ondervragen wil, begint hy' hevig te blazen en meteen perst hy uit zyn bek een dik wit vocht, dat er in groote hoeveelheid afdruipt. Ik begry'p best, dat u zoo langzamerhand genoeg krijgt van dat horribele Artis-beest met zyn kraaltjes-huid. Keer u even om, en u staat ter afwisseling weer voor een ander merkwaar dig woestyndiertje. Of u het by het eerste bezoek zien zult, is niet zeker; in dezen wintertijd is anders de kans het grootst, want eerst tegen de schemering kykt de springmuis met zyn mooie oogjes uit de watten. In vele opzichten mag dit diertje een pendant van zyn griezelig tragen overbuurman heeten. Want een ongelooflijk vlug beest is die kangeroeachtige muis. Eigenlyk heeft hy drie pooteo, twee achterpooten en een staart, al heet hy in de dierkunde tot de tweepootige muizen te behooren. Want de voorpooten zyn het meetellen niet waard; als pooten nameiyk. Het zyn heel leuke kleine handjes, maar den grond raken doen ze niet. De achterpooten daarentegen hebben de dubbele lengte gekregen en de springkracht van de kleine dieren is verbazend; sprongen van l k 2 Meter maakt deze woestynspringer geregeld en dat zoo snel achter elkaar, dat een snelvliegende roofvogel hem niet licht inhaalt en hy zelf een vogel schynt. Springmuis. (Naar KOBKLT.) Nu de natuurkundigen het beest eens goed te pakken hadder, moest het zich wel van stukje tot beetje, van binnen en van buiten laten bekyken. Daarby bleek het door de onder zoekingen van Shufeld, die zich n.b. met opzet heeft laten bijten en om zyn roekelooze dapperheid heel wat angst heeft uitgestaan, dat onze Kralen- Wrattenheid in bouw en Egyptische Bnhlatig. (Naar een teekening van F. SPECHT.) Heel vreemd is het, dat een dier, zoo goed met de beschermende khakikleur der woestyn bekleed en zoo geheel en al ingericht op springen en het afleggen van groote afstanden, meestal onder den grond leeft, by dag zelden te voor schijn komt, en liefst niet ver van honk gaat. Trekken schijnen ze in het geheel niet te doen. De eenige vyanden, die ze te duchten hebben zy'n de woestynvossen en de slangen; en die kunnen ze nu bereiken, ondanks den springstaart en de springpooten; de fennek graaft ze by dag uit en de giftige, uiterst gevaarlijke Uraeusslang ligt in de schemering bij hun holen op den loer. Een Uraeusslang, de Egyptische brilslang, hebben we in Artis niet; 't is ook niet eens gewenscht daar zulke gevaarlyke heertjes den kost te geven; een jonge ratelslang is het eenige gifslangetje, by ons niet eens erg gevaarlijk, dat er huist, en dan nojr in een achterkamer, achter een ander hok. Mooie slangen zyn er anders genoeg en interessante ook. Van eene, de waterboa, hoop ik eens gauw een bijzondere aanleiding te hebben, wat te vertellen. Twee heuglijke gebeurtenissen heb ik al vast te vermelden in dit nog zoo jonge jaar. U kunt nu in Artis uit eigen aanschouwing leeren wat apenliefde it, en het Aap, wat heb je mooie jongen!" voor het eerst in uw leven letterlyk en met eerlijke bedoeling uitspreken. De groote apin van Borneo noodigt ieder uit, haar jonggeborene te komen bewonderen. Re ceptie voor 't glazen hok van het Apenhuis. Fa zit twee hokken naar voren leely'k te grijnzen. En de beste boodschap sedert jaren: Er is door mevrouw Pouw een heel, heel groot legaat aan Artis vermaakt. Goed voorgaan, doet goed volgen! Moge het zoo zyn. Dan zal Artis de eer van Nederland mee op blijven houden. E. HEIHANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl