De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 25 januari pagina 1

25 januari 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, 1335 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 25 Januari. Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel ...?0.40 Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUltOLF J10SSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O C Dt VAN VERRE EN VAN NABIJ: Teleurstelling'u, II, (Slot), door R K. K. Benoe ning en promotie van personeel bij post en telegraaf, door T H. J J elonje. -- Militair Allerlei, door O. I. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Die H llandischen Arbeitskammern, door d . Bernl:ard Harms, beoordeeld door mr. dr. B. S Veldman KUNSTEN t;ETTEBEN, Moderne kunstwerken, door J. W. N. H J. A. M Schaapman, door W. G van Nouhuys. Julius Vuylsteke, door F FiiUtLLETGN: Spook huizen te Amsterdam, door Jnstus van Maurik, V. BECLAME3 VOO B DAMES :? Wette lijke bescherming van vrouwelijke geëmployeerJen, door S. Toorn, door Pathologus Allerlei, door Caprice Ingezonden. UIT DE NATUUR, door F. J van Uildriks. Ter nage dachtenis van dr. H. J. &.. M. Schaepman : Mgr. dr. Scha pinan als Katholiek en als Staatsman, door Ferd. Wierdtls. Dr. H. J. A. M. Schaepman f, door mr. J. A. Le"y. OUD-iMSTERDAM : Het Muziekleven, II, (Slot), door A. C. Loffelt. KUNST: Een I'aliaan&ch kun-tcriticns over de Ne erl. inzendingen te Turijn, door dr. Edward B. Koa'er. Herinneringen uit Egypte I, door dr. N J. Singels. - SCHAAKSPEL FINANCIEELE P N OEtONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. Dr. Pieter Ankersmit f, (met portret), door J. P. Liefde, door E. M. Delle Grazio, beoordeeld door M Constant. Begraven, dcor 3. E. INGEZONDEN ADVERTENTIËN. IIHIHIIinlIIIHIIIIII Illllllllllllltllllll Teleurstellingen. II. (Slot). Nu 't in 's ministers kraamkamer stil blijft en er geen enkele geboorte ten doop gehouden behoeft te worden, nu ook de keuken geen gerecht, zelfs geen pikant sausje oplevert, klaargemaakt met het Evangeliezout, dat we er niet in mogen kunnen proeven, moeten we ons vergenoe gen met het «christelijk beginsel," dat nu eens wat nieuws wordt genoemd en dan weer reeds gedurende eeuwen tot de grond slagen onzer maatschappij heet te behooren, zoodat het alle eigenaardigheden krijgt van een tooverwoord, waarvan de beteekenis in geen der ondermaaosche talen kan worden omschreven. Immers, in naam van dit 'christelijk beginsel'1 hebben de kerke lijke partijen reeds jaren gestreden om de heerschappij, als leuze prijkt het in het vaandel, waarmede ze het regeerkasteel hebben veroverd en bezet, ze zijn er in alle opzichten eigen mee geworden en de beteekenis er van moet hun levendig voor den geest staan. En toch, op de vraag, wat het kerkelijk geijkte «christelijk be ginsel" is, waardoor het zich onderscheidt van hetgeen de geschiedenis en de maat schappij, van wat wij, door zonde en schuld benevelden en door «ons christelijk volks deel" uitgestootenen, het «christelijk be ginsel" noemen, was het antwoord al zeer vaag, veelal ontwijkend, zoodat geen onzer er houvast aan kan krijgen. En dit niet tegenstaande de minister de gave heeft onze rijke taal in heel haar volheid te kunnen overzien en van al haar goede eigenschappen gebruik weet te maken om de verschillende begrippen in al hun verscheidenheden door het juiste woord weer te geven. Zie, als 't boven zijn krachten ligt de juiste bedoeling van het door de kerkelijken op den voorgrond geschoven «christelijk beginsel" te ontvouwen, dan is 't niet onze schuld, dat bij ons de vraag rijst: zou dat beginsel soms ook rond dwalen in 't rijk der verbeelding, zou er werkelijk een «christelijk beginsel" bestaan, dat alleen het eigendom is en, met uit sluiting van alle anderen, enkel gekend en gevoeld wordt door «ons christelijk volksdeel" ? Bij de laatste algemeene beraadslagingen, toen twijfel werd geopperd aan het bestaan van een ministerieel «christelijk beginsel", sprak de premier vele woorden, maar tot een verklaring van deze geijkte uitdruk king kwam het niet. Wel werd de vraag gedaan, of men dan niet gemerkt had, dat het gezag meer op den voorgrond was geschoven door de handhaving van het ontzag voor de wet, of het niet duidelijk was gebleken, dat de regeering de geeste lijke behoeften des volks niet wilde laten wegnevelen in de materiëele eischen des levens; maar ook deze vragen, stel dat we het gemerkt en gezien hadden, deden geen licht opgaan over de praktische plannen des ministers en gunden ons geen blik in de spijskaart, die de gerechten behoorde te behelzen, bereid, maar voor onzen smaak onmerkbaar, met Evangeliezout. We weten niet beter, of we hebben nog altijd gegeten uit de oude wereldsche keuken, waarin opvolgende liberale mi nisteries hun kost hebben gereedgemaakt, en het smaakje, dat we er aan proefden, heeft ook de op kerkelijke schotels voorgediende spijs gehouden. De handhaving van bet ontzag voor de wet. Dd minister zeide het niet, dat hij daarbij dacht aan de totstandkoming van het speetwetje, maar bij die gelegenheid is zooveel gesproken over het ontzag voor de wet, dat de herinnering van menig kamerlid wel moet teruggedwaald zijn naar die onvergetelijke discussies. Het ontzag voor de wet zou toen zijn gehandhaafd tegenover haringrookere, die gebruik maak ten van den verboden nachtarbeid door vrouwen, door dat gebruik te legaliseeren! Dit dunkt mij al een heel gemakkelijk middel om wetsovertredingen in 't vervolg te voorkomen. Men heeft de wet eenvou dig te wijzigen naar de werkelijke of ver meende behoeften van bepaalde categorieën van werkgevers en de overtredingen blijven uit. Het ontzag voor de wet is dan voor dit bepaalde geval gehandhaafd. Door veranderingen aan te brengen ia de arbeids- of in de hinderwet zou men in die richting dit ontzag op afdoende wijze kunnen bevestigen. Handhaving van 't ontzag voor de wet. We konden niet nalaten aan deze formule te denken, toen we bij de behandeling van het hoofdstuk Lager Onderwijs hoor den van de vele gemeenten, welke tekort komen in haar verplichtingen om voldoende schoolruimte en onderwijskrachten te heb ben voor de kinderen, die door de wet op de leerplicht naar school worden gedreven. Vele scholen zijn overbevolkt met dubbel te groote klassen en nog moet een deel der leergrage jeugd zijn heil zoeken op de straat; elders bergt men de leerlingen in een oude kazerne of richt een houtloods in tot onderwijs-instituut; zelfs de gelagkamer van een dorpsherberg, waarin de nering inmiddels wordt voortgezet, schijnt daarvoor een voldoende localiteit te zijn. Moet er een nieuwe school worden gebouwd, dan duurt het jaar en dag eer de plannen worden goedgekeurd, die al dien tijd vice versa den Haag gaan tot er eindelijk nog n aanmerking op is, dat n.l. de bedstede in de onderwijzers woning korter moet worden geprojecteerd. Is dan eindelijk die lange slaapplaats tot haar normale lengte teruggebracht, dan kan de bouwlustige gemeente haar gang gaan. En dit is nog een gunstig geval: als er uitzicht bestaat, dat in zoo'n ge meente een bijzondere school kan komen, dan traineert de zaak nog langer; 't zou kunnen gebeuren, dat een commissie voor 't secteonderwijs de noodige fondsen bij een kreeg; in dit geval zou de openbare school goedkooper worden, misschien was ze heel niet noodig. Na de inwerkingtre ding der leerplichtwet zijn de onderwijs toestanden in verschillende deelen onzes lands klaaglijk, vooral door de talrijkheid der klassen en het te weinige personeel ; dit laatste is moeilijk goed te praten, nu er circa 2000 menschen met een onder wijzersacte in den zak rondloopen zonder een betrekking te kunnen krijgen. Waarlijk, uit het onderwijsdebat in de Kamer kan men proefondervindelijk na gaan, hoe groot het ontzag is voor de wet, die zegt, dat het openbaar onderwijs een voorwerp is van aanhoudende zorg der regeering. Of zou hier soms het «christelijk beginsel", krachtens hetwelk het openbaar onderwijs door de kerkelijken op allerlei manieren is verdacht gemaakt, in het spel zijn ? De zorg der regeering, dat de geestelijke behoeften des volks niet worden weggedoezeld door de materiëele. Hoe in de geestelijke behoefte van plattelandskinderen in sommige streken wordt voorzien, blijkt uit het voorgaande en dat ook de armen onder hen voor hun materiëele behoeften niet mogen rekenen op de goedgeefschheid van deze regeering, is voor ieder die de kamerdebatten leest duidelijk. Spottend sprak nog eenige dagen geleden de Standaard van de vrijzinnig- en sociaal democraten, die zooveel belangstelling toonen voor het «arme schoolkind". De zorg der overheid schijnt er zich dan ook toe te bepalen beide soort van behoeften met elkaar in standvastig evenwicht te houden door in geen van beide te voorzien. Want waaruit blijkt de voorkeur, die de regeering heet te geven aan de geestelijke behoeften en waaraan we dan den invloed van het «christelijk beginsel" zouden moe ten kennen ? Wij weten niet, dat ze zich door iets anders openbaart dan door woor den, die nog altijd wachten op daden. En dan die tegenstelling tusschen gees telijke en materiëele behoeften; ze lijkt ons in dit geval niet veel meer te zijn dan een oratorische figuur, zeer geschikt om indruk te maken op het gemoed der onna denkende menigte. Om een volk geestelijk tot ontwikkeling te brengen, moet het materieel een zekeren welstand genieten. Wanneer het arm en nooddruftig is, toont het veelal weinig belangstelling voor be schaving en ontwikkeling en ligt het godsdienstig gevoel meestal braak. Zelfs de uitoefening van het kiesrecht, dat de tegenwoordige meerderheid wil laten zooals het is, wordt door de wet voor een groot deel afhankelijk gesteld van den materieelen toestand, waarin de staatsburger verkeert. De geestelijke belangen van honderdduizenden onzes volks worden het meest gebaat door hun gelegenhe'd te geven in hun materiëele behoeften te voor zien : terwijl omgekeerd de materiëele eischen van het leven het best kunnen worden bevredigd door hen, die geestelijk voldoende zijn toegeiust voor den strijd om 't bestaan. Geest en stof zijn voor ons mecschen wel van elkaar te onderscheiden maar niet te scheiden; beide vragen onze belangstelling, en het getuigt niet van een diepgaand gevoel van medelijden met de vele duizenden tobberds, die van den morgen tot den avond moeten zwoegen met het gebrek op de hielen, wanneer men het voorstelt alsof in de materiëele be hoeften des levens zoo in allen deele zou zijn voorzien, dat er vrees zou kunnen ontstaan, dat de geestelijke ontwikkeling er onder zou kunnen lij len. De «geestelijke behoeften" in verband met het «christelijk beginsel" herinneren onwillekeurig aan het slot van's ministers laattte i*ede bij de algemeene beschouwin gen. Hij plaatste toen, evenals ten vorigen jare, Marx tegenover Christus, als het materialisme tegenover den godsdienst of de stof tegenover het ideaal. Was dit iets meer dan een oratorisch vuurwerk ? Wij gelooven het niet. Wij gelooven evenmin, dat het kon dienen om het «christelijk beginsel", van welke kerk dan ook, te verheerlijken. Het hinderde ons een gewoon sterfelijk mensch, een wijsgeer, zooals er velen geweest zijn en nog zullen komen op n lijn te zit n gesteld met den stichter van den godsdienst der liefde, die nu bijna 2000 jaar heeft bestaan en welks heerlijk woord weerklonken heeft in de harten van millioenen, die vertroosting en opbeuring heeft gebracht in de verslagen gemoederen van honderden op erfaar volgende ge slachten. Wat toch is Marx, de uitdenker van een staathuishoudkundig stelsel, waar van de deugdelijkheid nog altijd moet blijken, vergeleken met den Rabbi uit Nazareth ? Het komt mij voor, dat het. godsdienstig gevoel der natie wordt afgestompt, wan neer de namen van God en Christus her haaldelijk worden gemengd in allerlei wereldsche zaken. Toen eenigen tijd ge leden de heer Bijleveld in Amsterdam IX na harden strijd tegen de sociaal demo craten gekozen werd tot lid van de Tweede Kamer, zeide hij* na behaalde zege: De sociaal-democraten hebben gezegd: Troelstra moet in de Kamer, maar Gnd heeft het niet gewild. Eenige weken later werd de heer Troelstra in Amsterdam III tot kamerlid gek zen. Geeft dit nu bij den eenvoudige geen aanleiding tot de vraag: Heeft God het nu wel gewild en hebben de kerkelijke partijen Gods hulp niet weerstreefd door den liberalen tegenstan der, in haar oog den geestelijken vader van den sociaal-democraat, met alle kracht te steunen ? Of is er iets gebeurd, waar door God nu wilde, dat de heer T.; de felste en scherpste bestrijder van dit ker kelijk kabinet, in de Kamer zou komen ? Zulke twijfelmoedige vragen zouden in staat zijn niet alleen het kerkelijk maar ook het waarachtig christelijk beginsel bij een groot deel des volks in 't gedrang te brengen, en zoo dit gebeurde, zou de teleurstelling, die het ministerie van »ons christelijk volksdeel'1 veroorzaakt, alge meen kunnen worden en tragische gevol gen hebben. R. K. K. Benoeming en promotie van personeel bij past en telegraaf. In aansluiting op hetgeen ik in 't Juninummer van de Vragen des Tijds over dit onderwerp schreef, wensch ik nog 't een en ander in 't midden te brengen. Voor benoeming tot postbode en besteller komen in aanmerking Nederlanders van regelmatigen lichaamsbouw tusschen 18 en 30 jaar; militairen gerechtigd tot het dragen der bronzen of zilveren medaille kunnen tot 35 jaar worden toegelaten. Is een dergelijke plaats vacant dan wacht de betrokken directeur eenvoudig op de sollicitanten, die zich bij hem aanmelden en die hem van hooger hand worden opgegeven. Van een bekendmaking of een oproeping is geen kwestie. De tegenwoordige arbeidsmarkt is zoo overvoerd, dat een vaste betrekking bij de post tot de be geerlijke baantjes wordt gerekend. Gewoon lijk gaat het dan ook van mond tot mond als zoo'n-betrekking vacant is en debe trokken directeuren hebben eer te klagen over te veel dan over te weinig sollicitanten. De directeur maakt de voordracht op en degenen, die daarop voorkomen moeten een eximentje afleggen, waaruit moet blijken, dat zij duidelijk schrijven, kennis hebben van de Nederlandsche taal en van ile vier hoofdregelen der rekenkunde. Deze schrijf stijl en rekenproeven worden bij de v ordracht overgelegd ten einde de auto riteiten in staat te stellen te vergelijken. Aangenomen, dat werkelijk een verge lijking mooglijk is uit een opstellelje en een paar sommetjes, geloof ik toch, dat die vergelijking niet plaats heeft, want meestal wordt no. l van de voordracht die reeds no. l stond voordat hij examen deed benoemd of de autoriteiten hebben reeds een ander aangewezen voor de be wuste betrekking. Vanwege het departe ment van oorlog worden verscheiden oud gedienden voorzien van 'n aanbeveling voor een betrekking bij post- en telegraaf. Gewapend met zoo'n stuk worden zij met hulp van deze of gene invloedrijke persoon spoedig aan een baantje geholpen. Wie het meeste recht heeft of het best geschikt is voor de te vervullen betrekking, dat zijn twee zaken, die m. i. maar al te vaak minder gewicht in de schaal leggen dan noodig en nuttig is. Men moge tot op zekere hoogte post en telegraaf tot het «unskilled labour" rekenen, 't valt niet weg te cijferen, dat degenen, die in de praktijk reeds blijken gegeven hebben van geschiktheid de voorkeur ver dienen en ook meer recht hebben dan oud militairen die hun bruikbaarheid nog moeten bewijzen. 't Moge waar zijn, dat de autoriteit die protegeert daarvoor z'n reden kan hebben, 't is daarom nog niet uitgemaakt dat die reden een goede is. Particuliere redenen kunnen ook in 't spel zijn, en in elk geval kan deze gelegenheid tot protectie aanleiding geven tot geknoei, 't geen alles behalve in 't belang van den dienst is. Een paar staaltjes uit de praktijk ter ver duidelijking van een en ander. 't Zal ongeveer een vijftal jaren geleden zijn dat in een plaatsje bij Deventer de brievengaarder stierf. De directeur begaf zich naar het hulpkantoor ten einde orde te stellen op de zaken. Hij vroeg den post bode of deze zich met de waarneming wilde belasten, maar de man voelde zich daartoe niet ia staat, zoodat de directeur om ver vanging moest telegrafeeren. Zooals ge woonlijk had de sollicitatie en het onderzoek der sollicitanten door den directeur plaats; hij zond z'n voordracht in aan den betrokken inspecteur en wachtte toen geduldig af de dingen, die komen zouden. Wie schetst onze verbazing toen eindelijk na eenigen tijd tot brievengaarder werd benoemd.... de postbode, die zich zelf onbekwaam had verklaard om de betrekking van brievengaaider te vervullen en die ook niet gesolliciteerd had bij den directeur. Hoe zat die vork in den steel ? 't «Cherchez la femme" is hier van toepassing, 's Mans aanstaande was dienstbode op een na burige buitenplaats, waar de broeder van den betrokken inspecteur woon Ie. Door haar kreeg de postbode van den adellijken grondeigenaar de boodschap, dat hij direct moest solliciteeren en wel bij den inspecteur. Natuurlijk gaf een dergelijke benoeming aanleiding tot allerlei praatjes, ware de betrokken persoon nu nog eenigszins ge schikt geweest, dan kon dit ter recht vaardiging dienen, maar ook dat was het geval niet. Herhaaldelijk kwamen bokken voor en toen de directeur zich ten slotte bij den inspecteur daarover keklaagde werd hij n.b. van animositeit beschuldigd. Dit feit staat niet op zich zelf, er komen er meer voor, maar hier was ik per soonlijk getuige. Nu moge men aanvoeren, dat zoo iets tot het verleden behoort, tot het grijze verleden behoort het zeker niet (vijfjaar). Bjvendien feilen behooren altijd tot het verleden, en de mooglijkheid dat iets dergelijks weer zal plaats hebben is volstrekt niet buitengesloten; integendeel, voor dengene die misbruik wil maken van z'n macht is nog plenty gelegenheid bij het huidige stelsel. Dat inschuiven van oud-militairen en proté^c's van elders heeft nog een gevaar, n.l. dat geschikt hulppersoneel er den brui van geeft. Vooral op het platteland en in de kleinere steden waar dit per soneel zeer schaarsch is, zijn ze al heel gauw geneigd voor dien enkelen Zondag, waarop zij eens noodig zijn, te be danken. Zoo vertelde mij onlangs een reserve-ambtenaar^ dat het hem groote moeite gekost had in een bodeloop te voorzien. Wat was het geval? Er was een vacature en degene, die deze waarnam, was door den directeur als de meest ge schikte sollicitant voorgedragen. Zeer be grijpelijk was dus zijn ontstemming toen buiten de voordracht om een oudgediende werd benoemd. De man die met de hoop op een vaste aanstelling de vacature had vervuld was zoo woedend, dat hij op staanden voet weigerde verder de functie te vervullen. De nieuw-benoemde had z'n ontrée nog niet gec'.n.an; (laar zat onze fungeerend directeur, die zelf vreemd op het plaatsje was. Eindelijk was een van de andere boden zoo vriendelijk een liefhebber op te scharrelen, die zoogoed en zoo kwaad als 't ging 't baantje vervulde. Geld kan men ook nog niet bieden, want de kosten van vervanging is gewoonlijk gelijk aan het gemiddelde vaste geld van den functio naris, meestal f 1.25 k f 1.75 per dag. Als men nu meer wil bieden om een liefhebber te krijgen, loopt men gevaar dat meerdere uit z'n eigen zak er bij te mogen leggen. Ten einde de opmerking te voorkomen door velen over m'n voorgaand opstel ge maakt, dat ik feiten, die uitzonderingen zijn, te veel als algemeenheid heb voor gesteld, wijs ik er op, dat het excepties zijn, maar excepties, die bij dit stelsel nog te vaak kunnen voorkomen en waarlijk ook voorkomen. Behalve geknoei brengt dit stelsel met zich mede een gevaar voor art. 159 der gro d wet, voor de on schendbaarheid van het brievengeheim, omdat hulppersoneel in dienst is, dat niet beëedigd is. Niet dat ik in dien eed de eenige zekerheid zie, maar het ontbreken van alle banden maakt het onmooglijk bij fouten straf toe te passen. Ook weet de hulpbesteller maar al te goed, dat een goede waarneming van z'n functie hem volstrekt geen vaste aanstelling verzekert. Immers mag hem door den directeur geen enkele belofte worden gedaan, waardoor hij uit zicht krijgt op een vaste betrek king. Op de grootere kantoren mogen de kans om voor vast benoemd te worden voor het hulpbestellers-personeel vrij groot zijn. op de kleinere kantoren is die kans al heel gering. Bij vacature komt de hulp besteller zich in z'n schoonste plunje aan den directeur presenteeren. Z.E'J.gestr. is wel zoo goed hem op de voordracht te plaatsen en hem aan de ex<imen-comedie te laten deelnemen maar van te voren kan de directeur wel zeggen, wie volgens hem de meeste rechten heeft en dus no. l is. Men zou dus kunnen volstaan met die persoon alleen te onderzoeken als dat dan toch absoliiut noodig is en de overige spelers van de comedie naar huis te sturen. Want no. l krijgt het of de autoriteiten hebben een ander. Nu is mij gevraagd welk stelsel wenscht gij dan? In het kort lijkt mij het volgende beter. Op alle kantoren worden jaarlijks al naarmate de noodzakelijkheid blijkt, personen opgeroepen, evenals voor bijna alle betrekkingen bij gemeente en rijk. Men stelle z'n eischen physiek en in tellectueel en onderwerpe alle sollicitanten aan een onderzoek. Degenen, die vol doen, treden als losse noodhulp in dienst. Blijkt het na een paar maanden, dat de man geschikt is, dan volge aanstelling tot vaste noodhulp, die bcëedigd is en uit wier midden bij vacatures bestellers en postboden gekozen moeten worden naar een ranglijst, berustende op aucienniteit en capaciteit. De soesah van voordracht, examen kan dan over boord worden ge gooid, terwijl men m. i. betere hulp en vast personeel krijgt. Wat de promotie van het lagere personeel aangaat tot kantoorknecht, hoof'ilbesteller, conducteur en adsistent ook daarbij speelt protectie een veel te groote rol. Steeds worden de personen gekozen. Nu heet het wel, dat op capaciteiten en geschiktheid in de eerste plaats gelet moet worden, 't is maar al te waar, dat minder edele drijfveeren ook in 't spel kunnen zijn. Meermalen ontmoette ik van die z. g. n. gegradueerden, die totaal ongeschikt waren voor hun betrekkingen die in ontwikkeling beneden de meesten van hun inferieuren stonden. Wat te zeggen van deze order, welke door zoo'n z. g. n. superieur schrifte lijk aan z'n onderdanen werd medegedeeld : »De bestellers worden atent gemaakt dat die brieven depêches niet meer te dragen zooals van trein B doch daar is voor disponibel handewagen no. 1." De betrokken personen zijn zelf het meest overtuigd van het verkeerde, want op de laatstgehouden jaarvergadering van den bond »de Post", de vereeniging van de lagere post- en telegraafambtenaren, waarin zoo wel postboden en bestellers als de gegra dueerden, conducteurs, brie vengaarders, hoof d bestellers en adsistenten zijn opge nomen, werd aangenomen het voorstel om het hoofdbestuur te verzoeken voor die beter bezoldigde betrekkingen een examen in te stellen. M. i. moet nog verder worden gegaan: van rijkswege moeten cursmsen worden in 't Ie ven ge roepen, waar de lagere beambten voor hooger betrekkingen worden opgeleid. Is de plaats te klein, dan worden krings-gewijze evenals bij de normaalscholen zulke scholen gesticht, desnoods kunnen gegadig den naar 't k intoor, waar aan zoo'n cursus verbonden is, wordfin verplaatst. Dit kan op ongeveer dezelfde wijze ge schieden als bij den regiments-cursus, terwijl ten slotte op eer r-uofdcursus de bekwaamste

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl