De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 25 januari pagina 6

25 januari 1903 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Ka 1335 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. OUD-AMjSfTEBDAM. Het Muziekleven. II. (Slot). De artistiek aangelegde Amsterdammer 'zal in de monographie over het muziekbeurt. De schrijver gaat na de oorzaken, die zoo vele bronnen hebben doen ver dwijnen. De kosten voor het notendrukken waren oudtijds zoo hoog, dat veel muziek, zelfs van groote meesters, in handleven in de hoofdstad waarschijnlijk nog meer belang stellen, dan in die betreffende den handel. Beiden waren zeker aan de beste krachten toevertrouwd. De heer D. F. Scheurleer is meer dan iemand in ons land doorkneed in de geschiedenis der muziek,1 zoowel theoretisch als practisch. Zijn verzameling oude muziekinstrumenten en boeken met en over muziek is eenig hier te lande. Pulchri gaf enkele jaren geleden in haar fraaie zaal op de Prin sengracht een tentoonstelling van al die kunstschatten. Zij was iets zeer merkwaar digs, zoowel om den inhoud, als om de smaakvolle schikking. Thans heeft de ?energieke bezitter, een man, die ondanks zijn uitgebreide bankierszaken, voor alles wat goed is tijd en kracht weet te vinden, naast zijn woning een ruime zaal laten bouwen, waar zeker de ernstige be langstellende een kijkje zal mogen nemen van de merkwaardige verzameling. Het is bij de liefhebbers bekend, dat de bezit ter niet alleen zijn instrumenten en boeken van buiten heeft beschouwd, doch weet wat er in zit. Zijn opstel is dus niet een compilatie uit boeken voor deze gelegen heid uit n bibliotheek geleend; maar de inhoud is door lange kennismaking tot iets levende kunnen rijpen. Wat al wetenswaardige is er in Scheur leer s monographie te vernemen! Zij, die zich gaarne in het leven, de zeden en ge woonten van onze voorouders verkneukelen, zullen likkebaarden bij zulk een lectuur en zulk een preutenbeschouwing. Er staat van allerlei in, dat in geen vroegere be handeling van het vrij onbekende onder werp te vinden is, want D. F. Scheurleer is een praktisch snuffel aar, die zich liefst direct tot de nog weinig bekende bronnen wendt en geen »second-hand" compilator genoemd mag worden. De hoofdstukken waarin hij zijn bouwstoffen verdeeld heeft, handelen over de openbare muziekuitvoe ringen in het oude Amsterdam, als daar waren kerkconcerten, muziekherbergen, schrift bleef. Tóén eenige muziekinstru menten, zooals luit en citer, uit de mode raakten, werd natuurlijk de muziek daar voor slechts als .scheurpapier geacht. Sommigen oordeelden het in die dagen een duivelsch, anderen een paapsch ge bruik. Een der tegenstanders van orgelmuziek kon niet toegeven, dat de gemeente ooit gesticht zou kunnen worden »door droomen van de wint, door pijpen uitgeblazen." De twist werd in 1643 eindelijk uitgemaakt. Niet het minst tengevolge van het slechte zingen der gemeente werd meer en meer de vraag gedaan, waarom het orgel het gezang niet zou kunnen begeleiden ten einde het, zooals een schrijver zich uit drukt, »buyten desordre" te houden. Het was de magistraat, die de knoop doorhakte. Voor zoover bekend, ging Leiden hierin voor. Reeds in Mei 1636 werd de kerkeraad door »de Achtbare heeren van Ge rechte met de Kerkmeesters" aangezocht voortaan het orgel onder het zingen te laten bespelen. Dordrecht volgde dit voor beeld in 1638 en in hetzelfde jaar ver klaarde een Zuid-Hollandsche Synode te Delft het orgelspel voor een onverschillige zaak. Er was ook een tijd, dat het orgel alleen mocht spelen vóór en na de gods dienstoefening, dus bij wijze van voor- en nagerecht. »En, omdat ook bij het psalmzingen het orgel moest zwijgen, deed zich het in onze oogen vreemde verschijnsel voor, dat soms de organist tevens voor zanger was," schrijft de heer Scheurleer. Bij de avondmaalviering werden zelfs de orgelblinden gesloten, om toch vooral alles wat wereldsch was uit het oog te bannen. Die strenge opvattingen van het Calvi nisme dreigden een tijd de overhand te krijgen, doch ten slotte bleven de orgels en zelfs orgelconcerten in de kerken be houden. Men weet, dat Huygens zich veel met de toen brandende quaestie heeft ingelaten. Voor het bastaardwoord »accompagneeren" gebruikt hij, als braaf Hollan der, het zuivere »vergezelschappen". Eerst in het begin der achttiende eeuw geraakten de orgelconcerten in de kerken in onbruik, om in onzen tijd weder min of meer te herleven. Zoo is er een mode in alles. De concerten in de zoogenaamde muziekhuizen werden in oud-Amsterdam niet zelden vergezelschapt door het eten van oesters en ander lekkers. Onze voor ouders hielden er van ook in kleinen kring te zingen als lijsters, doch de hartnaar zijn geliefde een hulde betoonen, dan huurde hij eenige »stadsspeellieden'', om voor de deur harer woning de snaren te tokkelen. In de 17de eeuw werd het muziekmaken steeds meer populair, mocht het gehalte ook al achteruitgaan. Scheurleer besluit zijn hoofdstuk over «Openbare Muziek uitvoeringen" met deze beschouwing: Gaat men vluchtig na hetgeen in dit hoofdstuk is medegedeeld, dan ziet men duidelijk welk en banketten. Aubades, sererades. Van verschillende torens weerklonk aanhoudend trompetgeschal en het spel der klokken en dagelijks bliezen de speellieden van het stadhuis. Bij groote plechtigheden altijd muziek." Toen in 1618 prins Maurits de stad bezocht, zaten in de eerste schuit de muzi kanten met allerlei instrumenten. Bij het admiraalzeilen weerklonk het van alle zijden van trompetten en ander speeltuig. MUS yCK-SPEL. een voorname rol de muziek in het dagelijksch leven vervulde. Orgelbespeling voor en na de godsdienstoefening. Wekelijks uitvoeringen in een of meer kerken. Veel ^ --: ' Trioos, Allemande, Courante, SartamJe, Giïhe Jtvraen. vcrtojt- op de Spieyeltraq L tuuiftr. de denver, zyn* rnfde te bekomen., Toen eenige jaren geleden de Vereeniging van Noord-Nederlands Muziekge schiedenis een volledig stel partijen van de psalmen van Sweelinck wenschte af te schrijven, had zij zich te wenden tot de bibliotheeken in bijna alle landen van Europa. De ontwikkeling onzer oude toonzetters en musici, vooral door verblijf in Italië, wordt zorgvuldig nagegaan, o.a. hoe zij geleerd hebben van organisten als Meruia en Gabrieli. De invloed van En geland, vooral op de wijzen onzer oudNederlandsche liederen, is altijd een merk waardig punt geweest in de geschiedenis sterkingen mochten niet ontbreken. Wat prachtige herinneringen aan die vroolijke tijden hebben onze schilders en graveurs in hun meesterwerken bewaard! Binnenhuizen, zoowel salons als herbergen, tuinen, priëelen en rijke lusthoven, met intieme of luidruchtige muziekbeoefening zijn door onze groote artisten als om strijd afgebeeld. Metzu, Palamedes, E. van de Velde, Steen, Bijlert, Van Slingelandt, Dirk Hals, Codde en nog vele anderen. Iets daarvan wordt in dit boek afgebeeld. Onder anderen vindt men er het hoogst exquise schilderij van Jan Steen in de muziek in den schouwburg, herhaaldelijk opera's. »Muziekherbergen en danshuizen in grooten getale. Muziek bij bruiloften En ging men des Zondags naar buiten: ,Q, dat je hier Seundaghs wa&rt, dan hebbeu [wij sakken iorering, Ho, 't is hier nou niemendallen, in de weeck [is hier gien neringh, Maer alle heylige daegs gaet bier de veel met [de fluit an boort, 't Gaet so ondenghdelycke moy, jij wilt wild [worden dat ghy 't hoort." Een oud voerman hoort nog gaarne het klappen der zweep. Zoo las ik met veel genoegen wat Scheurleer schrijft over onderwerpen, die vroeger mijn tooneelgeschiedkundig hart belang inboezemden: de invloed der Engelsche tooneelspelers op het vasteland, de stichting der Muziekkame' door ridder Rodenburghs vriend Krul, de oorsprong en de gedaantever wisselingen van »Kloris en Roosje". Dat Scheurleer alles heef t'onderzocht wat over het door hem behandelde onderwerp ge schreven is, blijkt uit de lijst der door hem geraadpleegde bronnen aan het slot zijner monographie. In een noot bij bl. 34 las ik een mededeeling, die zeker elk geschiedvorscher en oprecht Amsterdammer leed zal doen. In den tekst uit de schrijver het vermoeden, dat in het archief van het Weeshuis te Amsterdam, als in verband staande met de ontvangsten van percenten der openbare vermakelijkheden, ten voordeele der weezen en ouden van dagen, zeker bijzonderheden te vinden zouden zijn omtrent voorstellingen ook door buitenlandsche muziekgezelzangspelen, opera's. Hij vertelt veel van de gevierde organisten, klokkenisten, trom petters en andere speellieden. Vervolgens wordt een onderzoek ingesteld naar de muziek in den huiselijker! kring, het onder wijs, de leerboeken, de dilettanten en wat er gezongen en gespeeld werd. Eindelijk krijgen de muziekd:ukkers en uitgevers en de instrumenten met hun makers een onzer honderden, dikwijls met fraaie gra vures versierde liedeboeken. Vele titel bladen en afbeeldingen van gezellige muziekbeoefeningen, in die zeldzame lie deboeken te vinden, zijn in den tekst keurig en duidelijk gereproduceerd. De merkwaardige strijd over het al of niet vrome en nuttige gebruik van het orgel in de kerk wordt uitvoerig behandeld. Londeusche National Gallery, de Klavier speelster, zoo teeder en voornaam, dat men aan de opvatting van een Fra Angelico of Della Robbia denkt. Aardig zijn ook de gravures uit onze oude liedeboek jes, voorstellende »serecades". Men had die gewoonte, als zoo vele van het renaissance-tijdperk, wel aangenomen van de j Italianen. Wilde een Amsterdamsen minGeftelc op ftemmen om gefongenen tuflchen beyclen ghcfproocken te werden. Ecrflc Uytkomft. Sulleman en Truyrje al/lnghende. Sulleman. fjarf-jc/ mijn fcrjatjc/ ich ()cbion fo" 3.3|rh (jou jon/ icli tron jou boo? nl mijn licbe Icben/ i min jou' irtt bier jon/ ich bin tot ion gerief/ 4. 3 Drjti (nipfract en pop- pc-goct toil ich garen toe gcben. 5. 3Del foe-tcrt mflecfct bat jp fou ijftoat fta- tigljfrclt/ 7. «3act l)eeit laet mp in fliit/en in mijn rnfïmet b?ebc/ fc- Dr. Truytje, 6. Jtfnnt icfc lp 8. ^ebluingfit journal-le toefen" met aïjougec- te Sulleman. jftijn Truytjc irh bibt foit oc^ tiert niet foofeer/ tufïnip ten repfje Iteff lijeh / tcKïil ban jou niet meer./ ^nnlnétichjoüloopen. Truytjc. 3!>e b?oc£ toobt jou nncft Voeten/ <0»dt ji' icnötont nero beet / ich fonö't niet lirrjt bcrgfictcn. Sulleman. ftijcltt moer tetijï' fp micnr oocfs bat fa t£ bdn 't Fmipbt/ <0cï) ! raerht nip niet / en fp taa£ foo garen c 23?upöt. Truytje. 3D.it iöju icii Ij.ien / $?eer ! tont het IJP al grillen. Sulleman. "Jut Truytjc mrjn bcrnfe / ir h fon jon toe! tuillcn JDerhiefen / beur bc alöerfrljoontl' en b?.icf(le mept/ 9<w bicnen en bieren met nlfe nacflligfjcpt/ 3Jch fon jou foo nnrmen/ foo ftreoehen / foo ftweh.ii. g'ïoof met t»e monbt fó» jp mp genoeg}) itttt breien Travcie Sulleman. 3E>at fegï) jp foetc tcoolje i <®cö« ~

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl