De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 1 februari pagina 2

1 februari 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1336 stormd, zoodat we een periode hebben doorgemaakt waarin allerlei B's en Ws en X'en, «stedelingen", «vrienden van de boeren", «burgera" enz. elkaar in wel eens niet al te gekuischten vorm met couranten artikels bevochten. De directe aanleiding daartoe was de missive van den minister van Binnenlandeche Zaken gericht tot de gemeentebesturen van Alkmaar, Hoorn, Edam en Purmerend om de heffing der wik- en weegloonen meer te brengen in overeenstemming met art. 254 der ge meentewet. Ziedaar Noord-Holland's questkm bru iante! Ook op dit oogenblik, want de uitzonderingswetten, voor de 4 markt plaatsen ingevoerd, moeten over eenigen tijd -weei opnieuw worden bekrachtigd. Tot naricht voor degenen, die met deze question onbekend mochten zijn, strekke dat in Alkmaar, Hoorn, Purmerend en Edam van de ter markt verkochte kaas wordt :geheven een soort marktgeld (wiken weeglooa) van 60 cents per 100 Kg., in Alkmaar en Hoorn bovendien nog een draagloon van 20 en 12 cents. Dit moet strekken als vergoeding voor de diensten welke de gemeente aan de noarkt bewijst en die .bestaan in 't beschikbaar stellen van een marktplein, een waaggebouw met weeggereedschap, de bezoldiging van de peraonen die de kaas wegen en wegdragen en 't garant zijn voor mogelijke vermis singen. De heffing w»-, voorheen nog veel hooger; tot en met 't jaar 1885 was 't marktgeldin Hoorn f i 06, in Alkmaar /"l. -, ia Purmerend en Edam 80 cent, maar sedert zijn op aandrang van hooger hand de bedragen geleidelijk verminderd, tot ze in 1804 op 't tegenwoordig cijfer zijn vast gesteld. Deze, zooals we nader zullen zien met de wet strijdige heffiog, is eeu drukkende last door de 4 steden aan het platteland opgelegd. Volgens het offic. landbouwverslag van 1898 bedroeg de aanvoer van kaas op de 4 markten: te Alkmaar 617.2,001 Kg., te Hoorn 3,165,194 te Pur merend 3,005,239 en te Edam 442,133 Kg. Rekenende dat al die kaas is verkocht (en anders wordt er toch een zeker markt geld geheven, zoodat 't geen beduidend verschil uitmaakt) is alzoo in dat jaar 1898 aan wik- en weegloonen geheven: te Alkmaar ?49,370.80, te Hoorn ?22,789.44, te Purmerend ?18,031.43 en te Edam ? 2552 80, tezamen dus bijna 93 duizend gulden, door de kaasboeren uit 't midden deel van N.-Holland betaald en waarvoor ie het recht verwierven om hunne zachte kazen ten verkoop te mogen opstapelen op de harde steenen van het open markt plein in de stad. De 4 gemeentebesturen houden hard nekkig vast aan die heffing; ze beschou wen 't als een buitenkansje voor de inge zetenen om een aanzienlijk deel van de kosten der gemeentelijke huishouding op te leggen aan de marktbezoekers. Aldus begaan ze, door finantieele overwegingen geleid, een groot onrecht en drijven ze een door -en doar ongezonde politiek. De marktplaatsen toch bestaan door baar omgeving. Uit den kring van dorpen rondom Alkmaar, Hoorn en Formerend en eenigermate ook E-lam, trekt een aan zienlijk deel der bewoners op den markt dag naar >stad". Ze vinden daar gelegen heid om zich aan te schaffen al 't geen ze behoeven voor hun bedrijf en levens onderhoud. Voor de stedelingen is de markt het bestaansmiddel, een altijd door vloeiende bron van inkomsten voor de ingezetenen, van den barbier tot den notaris, van den sjouwerman tot den winkelier en den advocaat. De stedelingen weten en beseffen dat. Wat zou men anders verwachten dan dat ze hun daden in overeenstemming brengen met dat besef? Maar niets daarvan. Elders moge men redeneeren : »wiens brood men eet diens woord men spreekt", in Alkmaar, Hoorn, Purmerend en Edam brengt men dien levensregel niet in practijk, doch blijft men voortgaan terwijl alles, alles en nog eens alles er leeft en bestaat uit en door het marktwezen blijft men voortgaan die markt tevens te exploiteeren als een bron van inkomsten voor de ge meentekas. Ziedaar een noch moreele, noch gezonde politiek. Maar deze marktgeld heffiog strijdt ook met de letter en bovenal met den geest der wet. Voorheen werd 't rnet de heffing van bijzondere belastingen niet zoo nauw genomen, de gemeentebesturen handelden vrijwel naar welgevallen, naast plaatselijke accijnzen waren 't vooral heffingen voor 't gebruik of genot van openbare gemeente werken, die het geld voor de gemeente huishouding verstrekten. Dd bronnen van inkomsten waren velerlei, op »alles en nog wat" werd een bijzonder recht ingesteld en als 't toppunt van financieele geniali teit kon 't gelden wanneer men de eigen lasten aan anderen wist op te leggen. Hoe aaamgesteld dat belastingstelsel wel was wordt uitnemend gekarakteriseerd in 't verhaal van dien Engelscheu gezant in Amsterdam, die voor een enkelen feestmaaltijd qp meer dan 200 manieren aan den fiscus offerde. De gemeentewei heeft daar orde en regel maat ingebracht en de bevoegdheid der gemeenten beperkt. De plaatselijke accijn zen zijn afgeschaft en de bijzondere hef fingen voor een deel opgeheven en overigens binnen zekere grenzen besloten. Ze zijn n.l. onderworpen aan't uitdrukkelijk voorschrift van art. 254 der gemeentewet »datzeniet worden goedgekeurd tot een hooger bedrag dan verekeht wordt tot dekking dar ten laste der genaeente komende kosten". Onder deae bijzondere heffingen en onder dit vooMchriÊt BesÉ«rteert het wik- en weegloon, dat overeenkomstig de bepalingen der wet dus niet meer opbrengen mag dan de kosten. van het marktwezen. Zóó is 't wettelijk voorschrift, laat ons eens overzien hoe t wordt toegepast. Een bijzondere eigenschap in de boek houding der wik- en weegloon heffende gemeente is ... dat men er niet aan kan j zien welke de kosten voor het marktwezen bedragen. Positieve gegevens bestaan daar voor absoluut niet, alleen de gemeente besturen zijn instaat die te verstrekken en als men zich tot hen wendt met de vraag om inlichtingen, dan wordt 't verzoek af gewezen op een zoo keurige en zoo vor melijke wijze alsof onze burgemeesters zijn gevormd in de school der hoogere diplo matie. Dat heeft de commissie uit de land bouwers vereen igingen en dat heeft ook ondergeteekende ervaren. 't Gevolg hiervan is dat de gemeente besturen aldus'zich knaphandig onttrekken aan de verplichting om duidelijk aan te toonen dat hare heffingen de grenzen van art. 254 der gemeentewet niet overschrijden en zoo bemoeilijken ze tevens degenen die 't omgekeerde willen aantoonen. Tot dit laatste moet men dus volstaan met een globale berekening, waartoe o.a. een leiddraad aanwezig is in een redevoering van wijlen mr. W. K. baron van Dedem, die als lid van de 2e kamer voor't district Hoorn op 23 December 1889 verklaarde dat 't draagloon van 12 cent per 100 Kg. een voldoende betaling was voor 't ver voeren der kaas. Dat draagloon is verre weg de gfootste uitgaaf en als we voor de andere bemoeiingen en kosten der ge meente nu eens l K maal dat bedrag aan nemen als een billijke vergoeding dan rekenen we stellig al zeer ruim. Ia dat geval zou dns een marktgeld van 30 cent per 100 Kg. een voldoende compensatie zijn voor de diensten der (.eneenten. Dat deze taxatie maar niet geheel uit de lucht is gegrepen wordt bevestigd door het tarief der andere k aas m ar k ten. Enkhuizen berekent 40, Haarlem 35 en de nieuw inges'elde markt te Schagen 30 cant per 100 Kg., terwijl we nog wel als zeker kunnen aanvaarden dat naar even redigheid op die kleine markten de kosten veel hooger zijn dan in Alkmaar enz. Het cijfer van 30 cent als een billijke vergoeding beschouwend blijkt dat in Purmerend en Edam 30 cent, in Hoorn 42 cent, in Alkmaar 50 cent per 100 Kg. wordt geheven boven 't door de gemeente wet toegestaan bedrag. Dat wil dus zeggen dat b.v. in 't hier boven genoemd >aar 1898 te veel is geïnd: te Alkmaar ?30,800 02, te Hoorn ? 13 293.92, te Purmerend ? 9015 72 en te E lam, ? 122641, te aamen dus ? 5-1,3'JG H7 als een stuitende belasting aan de kaasboeren uit een deel van Noord-Holland opgelegd als een bijdrage in de huishoudelijke kosten van het viertal marktplaatsen. En 't worde herhaald: deze berekening is nog zeer matig. (Slot volgt). K. REYNE. Eeu dringend woord aan vermogende mannen en vrouwen. Gij weet toch, lezers, wat de Maat schappij van Weldadigheid, te F rederiksoord, bedoelt? 't Is niet een strafkolonie voor bedelaars, maar het is een maat schappelijk herstellingsoord,een opvoedingginstituut op breede se baal voor die gewinnen die in de groote steden dreigen onder te gaan, door gebrek aan werk, aan lichame lijke gezondheid, aan energie. De op vele plaateen in ons land bestaande afdeelingen verschaffen aan zulk een gezin de gelegen heid zich in Frederiksoord te vestigen. Daar wordt hun door de Maatschappij woning, grond en werktuigen verschaft, zelfs in gebrek aan huisraad wordt voor zien, en, al naar hun aanleg of bekwaam heid kunnen deze menschen werk verrichten op de hoeven der Maatschappij, of in een of' ander ambacht hun bestaan vinden. De zegen van deze geregelde werkzaamheid komt voornamelijk ten goede aan de kinderen. De Staat zorgt voor goed lager onderwij»; de Maatschappij verplicht de leerlingen er geregeld gebruik van te maken; leerplicht was er, lang vóór het wettelijke voorschrift, zelfs tot het 14e jaar; en het is ook ter wille der kinderen da.t Frederiksoord zich menige teleurstelling met de ouders getroost. Enkele gezinnen werken zich op tot vrij-boer, anderen brengen het niet verder dan gewoon arbeider, rnaar het opgroeiende geslacht kan met de verkregen kennis, door goede opvoeding, zich een eervolle plaats in de samenleving verwerven. »Een zestigtal bestédelingen of kinderen van opgenomen gezinnen verlaten jaarlijks de Maatschappij en hun latere loopbaan geeft in den regel aanleiding om met groote voldoening op de verkregen resul taten terug te zien". In hoofdaaak geldt dit echter de jongens; het getal meisjes dat als dienstbode uit gaat is al keel gering. Wel leeren de meisjes de vrouwelijk* handwerken naar behooren, doch' verder zijn zij alleen bezig met hetgeen in een arbeidersgezin en op het land voorkomt, alles heel goed voor de omgeving, maar de groote maatschappij vraagt meer en ander werk. De gezinnen, die zulk een kolonie-meisje in dienst,hadden, prrjeen hare degelijkheid en eenvoudigheid, maar in den haastigen spoed van bet stadsleven heeft de huisvrouw Belden ge legenheid of ook geduld om de oaervavene in alles te onderwijzen, doch »pour savoir quclqjie ehose il f»ut Favoir appris". Het buttenmeisje weet de baar onbe kende meubels niet te onderhouden, zij moet spijaen toebereiden die zij nog nooit proefde, in n woerd als dienstbode in de groote stad kan zij niet voldoen. En het is juist uit de steden dat de grootste aanvraag komt. Da stadsmeisjes trekken den neus op voor »dienen" en droomen van werk op ateliers of kantoren, waar zij zoogenaamd vrij zijn; het buitenmeisje verlangt naar de stad, en in haar betrekkelijk vreemd zijn aldaar, hecht zjj zich meer aan het gezin waarin zij werkzaam is. Ean warm vriernd der Maatschappij, een man die er jaren lang predikant was, de heer A, F. Ederta de Haan, heeft eene novelle geschreven »Zvjn zij het waard" en daarin schetst hij de bittere teleur stelling van meisjes uit de Maatschappij, die in een stadsdienst niet konden voldoen, omdat zij niet bakwaam voor haar werk waren. E^n eenvoudige Kook en Huishoudscltool, te Frederiksoord, kan aan dit bezwaar te gemoet komen. De opbrengst der genoemde novelle heeft daarvoor den grond gelegd, terwijl ook reeds enkele personen eeu grootere of klei nere som voor dit doel hebben afgestaan. Bij de vrouw van den Directeur, mevrouw Van der Have is ongeveer een ?2000 voor handen. Zil er echter van het plan tot oprichting iets komen, dan moet een be drag voorhanden zij« groot genoeg om de inrichting te bekostigen en uit de renten de onkosten te bestrijden ; want op de Maatschappij ruiten nog zooveel geldelijke verplicht ingen dat zij de zorg hiervoor niet op zich kan nemen. Met groote sympathie en warme aanbe veling onderschrijf ik het woord uit het verslag : »Wij hopen zeer, dat eerlang het kapitaal, om deze nuttige instelling te kunnen openen, bijeen gebracht zal zijn, wat vele mei>-jps van de bevolking der Maat schappij van Weldadigheid ten goede zou komen '. De school kan eenvoudig zijn, en dit is zelfs wenschelijk ; het geleerde moet zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan het leven, maar geregeld onderwijs, het goed leeren begrijpen van do beginselen waarop de kennis rust, behoort de grjnd te zijn van elke opleiding. Ik zou er in de mooie, gezonde streek een klein pension aan willen verbinden, waar de tijdelijke bewoonsters, togen een matig kostgeld, zich zouden willen laten bedienen, het gekookte eten nuttigen en keuren, in een woord een huis inrichten, waardoor de inwonende leerares ook de practijk van het «dienen1' aan de meisjes kon onderwijzen, en de critiek van de slachtoffers ? zich ten nutte kon maken. Moohten velen, die het reeds bijén ge brachte sommetje willen vergrooten hunne bijdrage zenden aan den directeur der Maatschappij van Weldadigheid, Job van der Have, of' aan mij, die met zoo groote ingenomenheid eenige dagen in Frederiks oord doorbracht. Ia overleg met de heeren romnaisaarissen der Maatschappij het ft, zich een Comit gevormd, van eenige dames aldaar, (secre taris de heer J >b v. d. Have) om in 1903 eene verloting te houden, van deels ge kochte, deels geschonken voorwerken, ten einde gelden voor die Kook- en Huishoud school bijéa te brengen ; op aanvraag zendt dit Comitégaarne loten toe, ook tot wederverkoop. gelegenheid te openen tot oplei ding van dienstboden, helpt men de vrou welijke bevolking in Frederiksoord men helpt daardoor ook den dienstboden-nood lenigen. De utopie? dat er geen dienenden of bediend wordenden meer eulien zijn, doch dat ieder zich zelf zal bedienen, zal nog wel niet zoo heel gauw in vervulling komen ; in dien tusschentijd zal nog menig behoorlijk opgeleid jong meisje als gewaar deerde hulp in huis worden genomen, 't is maar de vraag of datgene waar zij voor opkomt, door kennis en ervaiing haar eigendom is geworden. Da meisjes in Frederiksoord zijn het waard dat haar gelegenheid tot goede op leiding worde geopend ; de huisvrouwen in de steden zullen dankbaar zijn voor goede, trouwe hulp in hare gezinnen. JEI.TJE DE BOSCH KEUPER. Spitsroeden loopen. Drie dagen lang is er in den Duitschen Rijksdag gesproken over den Duitschen keizer en o-ver diens zonderlinge opvat ting van de rol, welke een constitutioneel vorst in het organisme van den staat heeft te vervullen. Het blijkt, dat die opvatting bij geen enkele partij instemming, bij de meeste woordvoerders der Rijksdag-f ractiën scherpe, onverholen afkeuring vindt. Keizer Wilhelm heeft, om een beeld te gebruiken, dat voor zijn Hohenzoll«rnsch soldatenhart het best verstaanbaar zal wezen, de spitsroeden moeten loopen, en het is zijn getrouwen rijkskanselier niet gelukt, al de slagen op te vangen, die op zijn heer en meester gemikt waren. Da heer Von Bülow schijnt de za«k als een soort van sport te hebben opgevat, en is zetfs wel eens een enkele maal in het vuur van den strijd, in het kamp van de tegenpartij verdwaald geraakt. Zijne herhaalde verzekeringen, dat de keizer een bijzonder krachtige persoonlijkheid en eene impulsieve natuur was, waren eenigszins twijfelachtige complimenten voor een coBStitutioneelea vorst, die zich des te minder in het strijdgewoel mag werpen, omdat hij het voorrecht der onscrrendbaarheid heeft, hetwelk zijn tegenstanders missen. Als Homeros de Goien uit den Olymp laat nederdalen om deel te nemen aan den strijd tusschen Grieken en Tro janen, worden zij gewond als gewone menschenkinderen. Welnu, Wilhelm II, die in zijne laatste redevoeringen zoo uit dagend optrad tegen een groot deel van zijne onderdanen, is er ia den Rjksdag, waar die onderdanen zich althans nog een weinig kunnen weren, niet zonder kleerscheuren afgekomen. Het ware te wenschen zoo is vaa meer dan je zijde gedurende deze de batten opgemerkt dat men terugkeerde tot de goede oude traditie en de persoon des keizers buiten spel liet. Ongetwijfeld. Maar als nu die persoon zich zelf onop houdelijk op den voorgrond dringt, over alles met den grootsten nadruk en in de meest krasse uitdrukkingen een oordeel uitspreekt, zijn toasten en telegrammen en redevoeringen, die waarlijk geen bloote formaliteiten zijn, laat publiceeren en verspreiden, zonder naar de medeonderteekening van een verantwoordelijk minis ter te vragen ; als hij steeds spreekt van zijne politiek en .%ij-n wil tot wet verheft, wat bljjft er dan over van de ministerieele verantwoordelijkheid? Immers niets, en zoo ziet men het gebeuren, dat minis ters gaan en komen, niet ten gevolge van een votum van het Parlement, maar enkel en alleen omdat zij scich minder of meer bruikbare handlangers van den keizer en koning hebben getoond. Dat die «goede oide traditie1' niet in acht werd genomen, is mede te wijten aan de zonderlinge houding van den pre sident van den R jljsdaj;, graaf Balleslrem. Ddze had reeds voor geruimen tijd een soort van modus vicen-li voor den Rijks dag vastgesteld, voor het geval dat dit lichaam critiek op uitingen van den keizer wilde uitoefenen. Hij vroeg -eenvoudig, of da woorden van den keizer al of «iet in den lïeichs Anzciger de S Laasscourant waren opgenomen. Was dit niet geschied, dan behoorde men volgens hem de uit latingen te beschouwen als een particu liere aangelegenheid van den keizer, en dan liet hij daarover geen discussie toe. Hadden zij echter door opneming in den Eeichs Anzeiger een officieel stempel ge kregen, dan konden zij in den R'j-tesdag worden besproken. De theorie was, zoj als men ziet, gemaakt met het oog op de moeilijkheden der praktijk, maar zij voor zag niet in alle gevallen. Hoe moest men zich bijv. houden ten opzichte van keizer lijke manifefttatiën, die door de offrueuse Wol'ffuche Teleyraphen .\gentur wereldkun dig waren gemaakt, zooals het bekende telegram aan den prins-regent van Beieren, waarin de houding van het Cbntrum in den Baierschen Landdag werd afgekeurd ? Part'CuKere aangelegenheden, besliste de voorzitter; het telegram is niet eens met I. R (Imperator Rrx) geteekend. En toch liet hij er een afgevaardigde van het Centrum in den Rijksdag naar hartelust over spreken. Toen echter de sociaaldemocraiische af ^vaardigde Von Vollmar wilde spreken over de redevoeringen door den keizer te Essen en te Breslau tegen de sociaal democraten gehouden, welke improvisaties wel degelijk in den fieichs Anieiger hadden gestaan, kwam de pre sident met een veti tusschen beiden. En de heer Von Vollmar schikte zich in het onvermijdelijke, maar constateerde tegen over het geheele land, dat het hem onmo gelijk was gemaakt, eene aangelegenheid van algemeen belang te bespreken en aanvallen en beleedigingen (van den kei zer!) op eene partij van 2 millioen en op hare afgevaardigden te weerleggen of' af te wijzen. Wat Von Vollmar niet mocht zeggen, heeft Bebel uitgesproken zonder dut de president hem in de rede viel. Da heer Von Bülow had zich beroepen op den Franschen sacialistischen oud minister Millerand, om te bewijzen, dat in Duitschland door de regeering en de wetgevende macht mér dan elders was gedaan voor de arbeidende klasse. »Wat baat ons die sociale wetgeving, en hoe kan men volgens het fraai-klinkend systeem van den heer Von Biilow eene verzoening van de sociaaldemocratische partij verwachten, zoolang den arbeiders belangrijke politieke rechten worden onthouden of' slechts in beperkte mate worden toegekend, en zoolang de keizer persoonlijk de sociaal-democratie bestrijdt en beleedigt? De rijkskanselier heeft zich op de Pruisische grondwet be roepen, om te betoogen, dat de keizer, evenals ieder staatsburger, het recht heeft vrij zijne meening uit te spreken. Dit recht willen wij niet aantasten. Maar in ieder constitutioneel land heeft de vorst eene exceptioneele positie. Als de rede voeringen, die de keizer in de laatste 13 jaren tegen ons (sociaal-democraten) heeft gehouden, door een ander dan hij, buiten het Parlement waren uitgesproken, en wij dien man hadden aangeklaagd, zou hij ongetwijfeld dwor elfce rechtbank wegens beleediging zijn veroordeeld. Nu heeft men gezegd, dat de keizer die redevoerin gen als particulier persoon hec-ft gehouden. De keizer is. nooit een particulier persoon; waar hij optreedt, doet hij dat ah keizer, tenstij dat hij verkleed en vermomd, als Haroen-al Raschid, in eene sociaal-demo cratische vergadering eene rede tegen ons wilde hoaden. Maar dat zal hij nret doen. En zoo worden wij aangevallen, zonder tfe kun*ien artwoorden." Zoo in 't voorbijgaan werden den kroon prins nog even door Bebel duchtig de vorm gewasschea wegens de uitdrukking «ellendelingen," door hem op de swiaaldemocraten toegepast. »Wat heeft deze jonge man van 20 jaren zich wel voot verdiensten verworven oM zich zulk een oordeel aaa te matigen? Hij heeft vo rloopig waarlijk wel wat anders te doen.1" Bebel beweerde, dit elke rede, door d«n keizer tegen de sociaal-democraten gehou den, 100,000 nieuwe steranaen aan die partij toevoert. Over weinige maanden zullen er nieuwe verkiezingen voor d?n Rijksdag mosten worden gehouden, en dan zal het blijken of Bsbel hierin juist heeft gezien. IIIIHIIIIIHIIIIIIIHIIIIIMIIMIIlllllHIIIHIMIlnlIlmlHIIIIIIItlll Sociak ftiiiiiiiimimimui ninimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiti Onze toiis m fleüstand Ier ArbeitaarE Het zal zeker wel niet Teel betoog be hoeven, dat onse kennis VNO. den stand der arbeidsmarkt bwr te laude geb«el onvoldoende is. Deze meeniiy wordt klaarb'ijk*lijfc ook door dea Minister van Binnen). Zaken gedeeld, ge tuige zija pogingen om daarin verbetering te brengen, welke pogingen op zich zelf lofwaardig mogea worden genoemd, al kan ongelukkiger wijze niet gezegd worden, dat ZLJ tot dusver zeer vruchtdragend «ijn gewtest. Óa uinisterieete circuLtire, waarbij nu ongeveer een jaargaleden de gemeentebesturen werden uitgenoadigd, bin nen eukele weken opgaven te verstrekken over de ter p'aatseuds heerscoende werkloosheid, kon onmogelijk t >t het iiosl leiden, waar uit den aard der zaak althans in de grootere steden binnen zoo korttn tijüeen betrouwbaar orderzoek naar een ZDO moeilijk oadtr cijfers te brengen verschijnsel niet kon worden ingesteld. Doch ook bet in d« tweede p'aats aangegrepen middel, wm door gebruik te mafcen van etene bepaling ia de wet op de Kamers van Arbeid, deze lichamen er toe te brtngen, periodieke opgaven over dit onderwerp te verzameler, schijnt evemmin tot tets tie laiden. Q»at men Rltbsns die opgaven EB, zooals zij in de onlangs verschenen eerste tflsvtring van het Tijdschrift van bet Centraal Bureau van de Statistitk zijn op-inbaar gemaakt, dan blijkt duidelijk dat de Kamers niet alleen niet tegen de iun in deze opgedragen taak zija opgewaseep, maar terets dat over het algemeen bij hit verstrekken difr madedeelin'en weinig err.st voorgezeten heeft. Zoo zijn er slech's acit Kimers voor de bouw bedrijven, die op d^ gebied iets mede te deelen hebben, -wat zich dan nog bepaalt tot enkels opmerkingen, die als todchling op zakelijke gegevens wellicht, eenfge waa;de zouden kunnen hebben, doch dia zu'ke gegevens allerminst kunn-en vprmrsgen. Wanneer bij?, de Amsterdamscbe Kimer alleen mededeelt, dat tengevolge der uitsluit ng en werkstaking van metselaars en opperlieden alle bouwbedrijven ged-urejide het kwartaal, waarover die opgave loopt, in gedruktea toestand verkeerden, dan geeft dit wel aanleiding tot het vermoeden, dat de hetrschende werkloosheid grooter dan gewoonlijk was, doch omtrent den omvang van bet kwaad worden wij niet nader ingelicht. Van nog minder beteekenis is het bericht der Rotterdamsche Kamer, die er zich toe b paalt melding te maken van de ophi tli ig eener bestaan hebbende arbeids beurs, iets waarvan de invloed op de in het bouwbsdrijf heersc'iende toestanden onmogelijk hoog kan worlen aangeslagen, omiat van cÜ3' ir, richting etoor vakarbeiders zoo geed als geen gebruik werd gemankt. Bijna zou men dan ook geneigd zijn het, voorbeeld te prijzen van de Kamers te 's-Hoge, Groninger-, Utrecht en andere, die Mcli klaarblijkelijk liever van elke meded'eeling onthouden, dan zulke nietszeggende a'gemeenhedeD, die ten efetle zelfs nog op een dwaalspoor moeten voeren, wereldkucd g te miken. Ojklvan de overige bedrijven valt niet veel gunstigsrs te vermslden. Is het bij", geen bespotting van de groote bsteekeni?, die het havenbedrijf voor de Rotterdamsche arbeids toestanden beef', wanneer de o'fïoieele vertegen woordigers daarvan m-eenen te kunnen volstaan met mede ts deelen, dat buiten bet sleeperstoedrijf d»arm geen vaste dienstbetrekkingen voor komen ? fisn dergelijk bericht moet naar buiten den indruk vestigen, alsof er overigens slechts sprake is van ongeregeld werkende losse arbei ders, die bij eene beoordeeling van den omvang der treerschende werkloosheid weinig gewicht in de schaal leggen. Toch weet ieder Rotterdammer dat een zeer groot zoo niet het grootste deel onzer van dag- en weekloon lerende bevolking juist in dat losse werk zijn bron van bestaan vindt, terwijl ook andere bedrijver, in bet bijzonder de bouwvakken, van den meerderen of minderen omvang daar^ ai den directen terug slag oadervkden. Al is het nu zeker begrijpelijk dat bij d'e ongeregelde arbeidstoestanden, die in dat bedrijf jammer genoeg steeds büjven heerschnn, betrouwbare gegevens moeilijk te verscbaff;n zijn, zoo volgt daar nog niet uit, dat ni-t althans een poging had kunnen worden beproefd, om de bestaande malaise eenigszins nader te omschrijven. Van alle Kauers, die opgaven hebben verstrekt, zijn er slechts twee, die zich eeiiig^zins bswust schijnen te zija, dat het hier eeu hoogst gewichtige aangelegenheid geldt, waarvan men zich niet met enkele woorden behoort af te maken. Ik heb hierbij op het oog de Kamer voor de Alcohol-inrlustrie te Schiedam en die voor de Hout- en Metaalbewerking te Vlissingen, welke althans in eenigszias meer uitvoerige besehouwir-gpn zijn getreden over de in de onder hen ressorteerende vakken heerscheida arbeidstoestanden, al 01 tbreken ook hierbij weer de vergelijkende cijfer?, zonder welke aan een eigenlijke statistiek niet kan worden gedacht. De absolute waardeloosheid der langs dezen weg verzamelde berichten laat geen ruimte voor het vermoeden, dat hierbij slechts moet gedacht worden aan den aanvang van een moeilijke taftlr, welke gaandeweg beter zal worden vervuld. Daargelaten cf machteloosheid dan wel onver schilligheid de oorzaak der mislukking is, het staat mijns inziens thans vast d&t door middel der K-wrïers van Arbeid, althans in kaar tegenwoordigen vorm en met de middelea en bevoegdbeden, waarover zij tot dusver kunnea beschik ken, nirodner een'e behoorlijke bewerking van dit belangrijk onderdeel der arbeidsstatistiek te verkrijgen is, zoodat wij opnieuw komen te staan voor de Vraqr, hete geraken wij tot erne voldoende kemris van dea stond der «rbeidsaawfct. Dat deze kennis no»dig is ffi BHfttrBgele'n te kunnen beramen, ter bestrijding der gevolgen eener buitengewone wwkloosheid is zeker dui delijk genoeg en in het bijzonder zal het elders meer en meer veld winnende beginsel van ver zekering tegen die gevolgen hier nimmer wortel kunnen schieten, zobkng wij ten opürchte Van de» omv»cg van bét risico in bet vdlskgfih duister blijven verkeeren. Deze vraag valt echter te moeilijker te beant woorden, omdat de hulpmiddelen, die daartoe elders worden »iKigewen<), hieïof geheel ont breken of althans lang niet voldoecde ontwik keld zijn, om er veel wit van te kunnen ver wachten. Gjgeveas, zooals die bijv. voorkomen in de Labour Gazelte, welke aan opgaven van vakvereenigingen zijn ontleend, zouden alleen eenige waarde hebben, wanneer het veld vau observatie groot genoeg was om uit het bekende

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl