De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 1 februari pagina 7

1 februari 1903 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1336 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. OUW^UNJÖT. De Nieuwe Beurs te Amsterdam. Door den stand der werkzaamheden, die het maken van opnamen verhinderde. daartoe gedwongen, hebben we ons ge noodzaakt gezien deze bespreking eenige weken te onderbreken. Zeer tot ons genoe gen is het werk nu zoo ver gevorderd, dat we in staat zijn afbeeldingen van de verMet dit inzicht voor oogen kan het nie mand verwonderen, dat de waarde ervan zoo verschillend wordt geschat. Het is nog niet gegroeid tot die hooge eenheid, die een verschillend oordeel onmogelijk maakt. Zij I's werk, gelijk de beurs, en gelijk alles wat door ons in dezen (primitieven!) tijd wordt voortgebracht, is onvolkomen, het loopt nog los, het rust nog nietoponwrikinvloed op den loop der gebeurtenisesn heeft uitgeoefend. Dit voorbeeld met de voorafgaande be schouwing over den vorm, bepaalt voor ons de waarde van dit werk, want in nagenoeg ! al de beeldende werken van Zijl meenen j we het zelfde verschijnsel waar te nemen. i We schatten het hoog om zijn vorm als ! Wezenverbeelding is het niet voldoende. individuen. Hij beschikt over een kracht volle, heldere plastiek, een goed begrip van werking van licht en schaduw, hij heeft een eenvoudige, klare opvatting der vormen, die alles achterwege laat wat uiterlijk aan hangsel en overbodige opsmuk is, hij con centreert zijn aandacht in het ongebrokene van bet geheel, hij streeft naar eenheid in zijn werk. En dit alles bevat een schat, die, beeldhouwer zelf naar de beteekenis ervan te vragen; ziehier wat hij ongeveer heeft geantwoord: Het fries is een illustratie van hef'gedicht, dat er onder zal worden geplaatst, dit vers luidt als volgt: Als voorhoofd strekt de steen op de ingangsbogen. 't Verstand des Handel» breke in heldre Ijjn Daaruit: tnsschen zoo mensch als dingen zijn Veel omgangsdaden die 't bestaan beoogen." 1) .? Fries boven den ingang Schippersbeurs. Sluitsteen boven den Hoofdingang.} Sluitsteen boven den Hoofdingang. schillende Beurszalen en bet verdere beeld houwwerk te geven, hetgeen ons tevens ver oorlooft onze beschouwing voort te zetten en te beëindigen. IV. Het Beeldhouwwerk. Ook het werk van Zijl, den maker van de beeldende versieringen aan de beurs, behoort tot die werken, die niet onverdiend zeer verachillend worden beoordeeld. Ook dit werk is zeer uiteenloopend van aard en kwaliteit. Het is, als alle modern werk, nog zoekend; en dit verklaart zoowel zijn aantrekkelijkheid, als het onbevredigde gevoel dat het verwekt. Er zijn nog ver schillende elementen in dit werk aan het gisten. Zoo is reeds zeer terecht gewezen op de verscheiden karaktertrekken die het ge meen heeft met beeldhouwwerken uit vroe gere kunstperioden. Nu eens getuigt het van klassieken in vloed, dan van Egyptische, Indische of Perzische cultuur, dan weer toont het ver wantschap met werken uit onze eigen Hollandsche Bennaissance periode. Maar niettegenstaande al deze uiteenloopende invloeden, valt een eigen karakter in,dit werk niet te ontkennen, er loopt een Detail van het groote fries. Opname naar het model. duidelijk waarneembare draad door, het spreekt van een individueele natuur, on danks zijn verwantschappen met vroegere kunsttijdperken. Het getuigt van een oorspronkelijken geest, welke maakt dat men dit werk steeds van dat van andere kunstenaars zal weten te onderscheiden. Uit al dit werk spreekt n geest, maar een zoodanige, wien het nog niet is gelukt, zijn ware, zijn enige wijze van openbaring te hebben gevonden. bare grondslagen, het is Overgangswerk; daarom wordt de waarde ervan bepaald naar de meerdere of mindere waarde der erin aanwezige eigenschappen. De waarde van Zijl's werk is voor ons in de eerste plaats gelegen in zijn juist begrip van plastiek. Het getuigt vaak van een onbeschrijfelijke plastische kracht, wat hem in sommige zijner werken verwant doet zqn aan de ouden. Zijn uitdrukkings vermogen, zijn vormbeelding, zijn begrip van de waarde der vlakken, hun stand, afmeting en belichting, de werking der tegenstellingen van licht en schaduw, het ruimtebegrip ervan, het leven dat vaak om deze werken speelt, toont dat deze kun stenaar het stoffelijk doel van zijn taak volkomen heeft begrepen. Een tweede zeer te waardeereu eigen schap van dit werk is, dat het een geheel vormt met het bouwwerk, dat het geroepen is te sieren. Het springt er niet uit, het behoort erbij, het is daarom «bouw-beeld houwkunst", zooals het in dit blad eens terecht werd genoemd. Het vormt met het bouwwerk een organisch geheel. Men zou zich echter zeer vergissen door te meenen, dat deze beide qualiteiteu alleen voldoende zijn om eenig beeldhouwwerk tot kunst werk te verheffen. Want deze beide qualiteiten heb ben slechts betrekking op de materieele, de stoffelijlie hoedanigheden der Beeld houwkunst. Een hoogere de voornaamste eisch is: dat het innerlijk een indruk teweeg brengt van wat uiterlijk er door wordt voorgesteld. Dit laatste bepaalt de geestelijke waarde, de in nerlijke schoonheid der kunstwerken. Om niet te geraken tot abstracte beschouwingen, zij het ons vergund een voorbeeld ter verduidelij king van dit begrip te geven, en wel een voor beeld uit het werk van dezen beeldhouwer zelve: De Gysbrecht-figuur schijnt ons van uitmun tende plastiek, het beeld is krachtig, kernachtig van bewerking, flink en kan tig en toch niet hoekig, het geeft den indruk van rus tige kracht. Doch deze eigenschappen raken slechts den uiterlijken vorm van het beeld. Een tweede vraag is: of het het Wezen weergeeft dat het wil voorstellen? Is dit Gysbrecht van Amstel, een der eerste Heeren van Amsterdam, geeft dit beeldwerk de natuur, het karakter van deze persoonlijkheid weer zooals we die uit de geschiedenis hebben leeren kennen f En dan meenen we op die vraag ontkennend te moeten ant woorden. Dit beeld, zooals het daar staat aan den hoek van de Beurs, toont ons dien man niet zooals wij hem ons denken; het kon eerder een vazal, een schildknaap van hem zijn; het schijnt niet vorstelijk genoeg, ook niet diepzinnig genoeg, het is geen historiefiguur, het is niet iemand die Tot de kunstenaars die juist in t genovergestelden zin hun streven richten behoort bijv. de bekende fransche beeldhouwer Rodin; bij hem alles streven naar uit drukking van het wexen zijner persoonlijk heden; daarop concentreert zich zijn geheelen aandacht. Zijn Victor Hugo, zijn Balzac scheppingen trachten het innerlijk wezen weer te geven van deze koningen. Doch welk een plastiek van twijfelachtige hoedanigheid!... Bij Eodin de keerzij van Zijl's streven, en ook zijn werk is daardoor onvoldoende. Het bevredigt niet, het is eenzijdig, het is onvolkomen. Een hedendaagsch . kunstenaar, wiens werk getuigenis geeft van deze zoo hoogst noodzakelijke en toch zoo moeilijk bereik bare eenheid in vorm en wezen, is de beeld houwer Constantin Meunier; Meunier, de zanger van de grootheid en de ellende van den arbeid. Hier huwen zich vorm en inhoud volkomen. Die zijn »LASTDKAGEK" gezien heeft in den tuin van het museum van Antwerpen, zal een onvergankelijkec indruk hebben meegebracht van de grootheid van dit werk. Hij zal het vóór zich zien, bij de enkele herinnering dezer woorden. De koning van den arbeid nauwelijks geals hij zich niet verloopt in de gejaagdheid en de oppervlakkigheid van het vele, na doordringende studie in het wezen der dingen iets verhoopen doet. Dalen we nu van deze beschouwing van het algemeene af tot het bizondere, dan zijn twee uiteenloopende soorten van beeld houwwerk aan de Beurs duidelijk te onder scheiden. Eerstens de louter decoratieve, te weten, degene, die slechts uitsluitend ter versiering dienen, en tweedens de Beeldende, de historische of symbolische, of hoe' men ze noemen wil; dit zijn die beeldwerken, door dewelke getracht wordt, iets van be teekenis te zeggen. De eerste soort, de decoratieve n.m., lijkt ons oppervlakkig en van een bedenkelijken humor. Deze groep bevat de sluitsteenen boven de verschillende ingangen ; die figu ren, die op verschillende plaatsen door den steen heen steken, geprojecteerd in verschil lende plannen in hoog en laag relief, figuren met knikkende halzen en, van be zijden gezien, geknakte nekken, deze armen en beenen, koppen en deelen van rompen, met daarboven vaak nog een klein, losweg op den steen zonder verband gestrooid motief, schijnen ons van een mislukte geestigheid. We weten wel dat deze aardigheden in vroegere kunsttijdperken meer zijn uitgehaald; maar dan geschiedde dat op een andere manier. Zoo bijv. in het Romaansch en de Gothïek, de duivels en salamanders, de draakmenschen enz., brachten een speelsche afwisseling in het statig geheel; doch zij waren maar o zoo on dergeschikt, zij verdwenen in den rijkdom van het geheel als hagedissen of' kabouters onder het lover v»n de bosschen; maar aan onze zoo sobere beurs vragen ze wat al te zeer de aandacht. Ook is een groote fout er van, dat men geen duidelijke afscheiding waarneemt, tusscben de louter deco ratieve en de meer beteekenende beeldhouwwer ken, hetgeen veroorzaakt dat achter deze dingen een beteekenis wordt gezocht, die zij niet bezitten. We willen echter, gegeven de ondergeschikte functie, die zij te vervullen hebben, bij deze werken niet te lang stil staan. Op onze vraag, met 'n enkel woord de toepasselijkheid van het beeldwerk ten op zichte van dit vers toe te lichten, ontvingen we het volgend antwoord : De linksche helft van het fries dat met de balkdragende mannen stelt voor het eene deel van ons bestaan, nml. de gedwongen arbeid, de gedwongen arbeid in zijn ruimste beteekenis. Het is zoowel het werken van den geleerde, dat door innerlijken aandrang en ter vervulling van de plicht die door 't gevoel of't geweten wordt opgelegd, wordt verricht, als de arbeid die de daglooner verricht ter voorziening in zijn dagelijksche behoeften en hem een groot deel van zijn leven daaraan besteden doet. Het stellj de zorgen voor van den Handelsman ; de zorg, zoowel van den groot handelaar die »a baisse et hausse" op de Beurs zijn goederen verkoopt, als van den kleinhandelaar, die buiten met 'n kar citroenen staat te venten. Het stelt de inspanning van den kunste naar voor, die, door innerlijkeu drang gedreven, een kunstwerk tracht voort te brengen; wel wetend, dat kritiek hem niet zal worden gespaard. In n woord: Het stelt den mensch voor als lastdrager in de meest ruime beteekenis, het verbeeldt de Hugo de Groot. Beeldwerk a/d. N. O. hoek. Opname naar het model. kleed, niets ongewoons is aan dit beeld waarneembaar. Maar hoe stijgt dat hoofd uit dat ongerepte lijf. Zie, het verheft zich en toch staat het daar, rustig en kalm, in zijn kleed van brons Dit beeld drukt de hoop uit, de over tuiging van den arbeid. * * * Ook van Zijl is misschien eenmaal zoo iets te verwachten. Wanneer zijn geest zich zal gaan verdiepen in het wezen zijner Het voornaamste beeld houwwerk van de Beurs is het groote fries aan den hoofdingang (waarvan reeds bij het vorig artikel een afbeelding werd geGysbrecht van Amstel. Beeldwerk a/d. Toren. geven.) Dit werk is het voornaamste zoowel om hetgeen het poogt te zeggen, als door de plaats die het ten opzichte van het gebouw bekleedt. Merkwaardige praatjes doen ten opzichte van de beteekenis van dit fries de rondte en werden zelfs door de bladen gepubliceerd. Ze zijn echter, als alle dergelijke geruchten, halve waarheid, als van >je hebt de klok hooren luien, maar weet niet waar de klepel hangt." Wij zijn zoo vrij geweest, den gedwongen arbeid, de noodzakelijkheid van het werken, in welke hoedanigheid dan ook. Wil men dit nu de Slavernij noemen, dan heeft men gelijk, ten minste, wanneer men dit begrip wil opvatten in zijn meest rui men en algemeenen zin. Het tweede deel van het fries dat met de appel plukkende vrouwen stelt het andere deel van ons leven voor: de vrij 1) Vers van Albert Verwey.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl