Historisch Archief 1877-1940
Na 1336
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
OUW^UNJÖT.
De Nieuwe Beurs te Amsterdam.
Door den stand der werkzaamheden, die
het maken van opnamen verhinderde.
daartoe gedwongen, hebben we ons ge
noodzaakt gezien deze bespreking eenige
weken te onderbreken. Zeer tot ons genoe
gen is het werk nu zoo ver gevorderd, dat
we in staat zijn afbeeldingen van de
verMet dit inzicht voor oogen kan het nie
mand verwonderen, dat de waarde ervan
zoo verschillend wordt geschat. Het is nog
niet gegroeid tot die hooge eenheid, die
een verschillend oordeel onmogelijk maakt.
Zij I's werk, gelijk de beurs, en gelijk alles
wat door ons in dezen (primitieven!) tijd
wordt voortgebracht, is onvolkomen, het
loopt nog los, het rust nog
nietoponwrikinvloed op den loop der gebeurtenisesn
heeft uitgeoefend.
Dit voorbeeld met de voorafgaande be
schouwing over den vorm, bepaalt voor ons
de waarde van dit werk, want in nagenoeg
! al de beeldende werken van Zijl meenen
j we het zelfde verschijnsel waar te nemen.
i We schatten het hoog om zijn vorm als
! Wezenverbeelding is het niet voldoende.
individuen. Hij beschikt over een kracht
volle, heldere plastiek, een goed begrip
van werking van licht en schaduw, hij heeft
een eenvoudige, klare opvatting der vormen,
die alles achterwege laat wat uiterlijk aan
hangsel en overbodige opsmuk is, hij con
centreert zijn aandacht in het ongebrokene
van bet geheel, hij streeft naar eenheid in
zijn werk. En dit alles bevat een schat, die,
beeldhouwer zelf naar de beteekenis ervan
te vragen; ziehier wat hij ongeveer heeft
geantwoord:
Het fries is een illustratie van
hef'gedicht, dat er onder zal worden geplaatst,
dit vers luidt als volgt:
Als voorhoofd strekt de steen op de ingangsbogen.
't Verstand des Handel» breke in heldre Ijjn
Daaruit: tnsschen zoo mensch als dingen zijn
Veel omgangsdaden die 't bestaan beoogen." 1) .?
Fries boven den ingang Schippersbeurs.
Sluitsteen boven den Hoofdingang.}
Sluitsteen boven den Hoofdingang.
schillende Beurszalen en bet verdere beeld
houwwerk te geven, hetgeen ons tevens ver
oorlooft onze beschouwing voort te zetten
en te beëindigen.
IV. Het Beeldhouwwerk.
Ook het werk van Zijl, den maker van
de beeldende versieringen aan de beurs,
behoort tot die werken, die niet onverdiend
zeer verachillend worden beoordeeld. Ook
dit werk is zeer uiteenloopend van aard
en kwaliteit. Het is, als alle modern werk,
nog zoekend; en dit verklaart zoowel zijn
aantrekkelijkheid, als het onbevredigde
gevoel dat het verwekt. Er zijn nog ver
schillende elementen in dit werk aan het
gisten.
Zoo is reeds zeer terecht gewezen op de
verscheiden karaktertrekken die het ge
meen heeft met beeldhouwwerken uit vroe
gere kunstperioden.
Nu eens getuigt het van klassieken in
vloed, dan van Egyptische, Indische of
Perzische cultuur, dan weer toont het ver
wantschap met werken uit onze eigen
Hollandsche Bennaissance periode.
Maar niettegenstaande al deze
uiteenloopende invloeden, valt een eigen karakter
in,dit werk niet te ontkennen, er loopt een
Detail van het groote fries.
Opname naar het model.
duidelijk waarneembare draad door, het
spreekt van een individueele natuur, on
danks zijn verwantschappen met vroegere
kunsttijdperken.
Het getuigt van een oorspronkelijken
geest, welke maakt dat men dit werk steeds
van dat van andere kunstenaars zal weten
te onderscheiden. Uit al dit werk spreekt
n geest, maar een zoodanige, wien het
nog niet is gelukt, zijn ware, zijn enige
wijze van openbaring te hebben gevonden.
bare grondslagen, het is Overgangswerk;
daarom wordt de waarde ervan bepaald
naar de meerdere of mindere waarde der
erin aanwezige eigenschappen.
De waarde van Zijl's werk is voor ons
in de eerste plaats gelegen in zijn juist
begrip van plastiek. Het getuigt vaak van
een onbeschrijfelijke plastische kracht, wat
hem in sommige zijner werken verwant
doet zqn aan de ouden. Zijn uitdrukkings
vermogen, zijn vormbeelding, zijn begrip
van de waarde der vlakken, hun stand,
afmeting en belichting, de werking der
tegenstellingen van licht en schaduw, het
ruimtebegrip ervan, het leven dat vaak om
deze werken speelt, toont dat deze kun
stenaar het stoffelijk doel van zijn taak
volkomen heeft begrepen.
Een tweede zeer te waardeereu eigen
schap van dit werk is, dat het een geheel
vormt met het bouwwerk, dat het geroepen
is te sieren. Het springt er niet uit, het
behoort erbij, het is daarom «bouw-beeld
houwkunst", zooals het in dit blad eens
terecht werd genoemd. Het vormt met het
bouwwerk een organisch geheel.
Men zou zich echter zeer vergissen door
te meenen, dat deze beide qualiteiteu alleen
voldoende zijn om eenig
beeldhouwwerk tot kunst
werk te verheffen. Want
deze beide qualiteiten heb
ben slechts betrekking op
de materieele, de stoffelijlie
hoedanigheden der Beeld
houwkunst. Een hoogere
de voornaamste eisch
is: dat het innerlijk een
indruk teweeg brengt van
wat uiterlijk er door wordt
voorgesteld.
Dit laatste bepaalt de
geestelijke waarde, de in
nerlijke schoonheid der
kunstwerken.
Om niet te geraken tot
abstracte beschouwingen,
zij het ons vergund een
voorbeeld ter verduidelij
king van dit begrip te
geven, en wel een voor
beeld uit het werk van
dezen beeldhouwer zelve:
De Gysbrecht-figuur
schijnt ons van uitmun
tende plastiek, het beeld is
krachtig, kernachtig van
bewerking, flink en kan tig
en toch niet hoekig, het
geeft den indruk van rus
tige kracht. Doch deze
eigenschappen raken
slechts den uiterlijken
vorm van het beeld. Een
tweede vraag is: of het
het Wezen weergeeft dat
het wil voorstellen? Is dit
Gysbrecht van Amstel,
een der eerste Heeren van
Amsterdam, geeft dit
beeldwerk de natuur, het
karakter van deze persoonlijkheid weer
zooals we die uit de geschiedenis hebben
leeren kennen f En dan meenen we op
die vraag ontkennend te moeten ant
woorden. Dit beeld, zooals het daar staat
aan den hoek van de Beurs, toont ons
dien man niet zooals wij hem ons denken;
het kon eerder een vazal, een schildknaap
van hem zijn; het schijnt niet vorstelijk
genoeg, ook niet diepzinnig genoeg, het is
geen historiefiguur, het is niet iemand die
Tot de kunstenaars die juist in t
genovergestelden zin hun streven richten behoort
bijv. de bekende fransche beeldhouwer
Rodin; bij hem alles streven naar uit
drukking van het wexen zijner persoonlijk
heden; daarop concentreert zich zijn
geheelen aandacht. Zijn Victor Hugo, zijn
Balzac scheppingen trachten het innerlijk
wezen weer te geven van deze koningen.
Doch welk een plastiek van twijfelachtige
hoedanigheid!... Bij Eodin de keerzij van
Zijl's streven, en ook zijn werk is daardoor
onvoldoende. Het bevredigt niet, het is
eenzijdig, het is onvolkomen.
Een hedendaagsch . kunstenaar, wiens
werk getuigenis geeft van deze zoo hoogst
noodzakelijke en toch zoo moeilijk bereik
bare eenheid in vorm en wezen, is de beeld
houwer Constantin Meunier; Meunier, de
zanger van de grootheid en de ellende
van den arbeid. Hier huwen zich vorm en
inhoud volkomen.
Die zijn »LASTDKAGEK" gezien heeft in
den tuin van het museum van Antwerpen,
zal een onvergankelijkec indruk hebben
meegebracht van de grootheid van dit
werk. Hij zal het vóór zich zien, bij de
enkele herinnering dezer woorden. De
koning van den arbeid nauwelijks
geals hij zich niet verloopt in de gejaagdheid
en de oppervlakkigheid van het vele, na
doordringende studie in het wezen der
dingen iets verhoopen doet.
Dalen we nu van deze beschouwing van
het algemeene af tot het bizondere, dan zijn
twee uiteenloopende soorten van beeld
houwwerk aan de Beurs duidelijk te onder
scheiden. Eerstens de louter decoratieve,
te weten, degene, die slechts uitsluitend ter
versiering dienen, en tweedens de Beeldende,
de historische of symbolische, of hoe' men
ze noemen wil; dit zijn die beeldwerken,
door dewelke getracht wordt, iets van be
teekenis te zeggen.
De eerste soort, de decoratieve n.m., lijkt
ons oppervlakkig en van een bedenkelijken
humor. Deze groep bevat de sluitsteenen
boven de verschillende ingangen ; die figu
ren, die op verschillende plaatsen door den
steen heen steken, geprojecteerd in verschil
lende plannen in hoog en laag relief,
figuren met knikkende halzen en, van be
zijden gezien, geknakte nekken, deze armen
en beenen, koppen en deelen van rompen,
met daarboven vaak nog een klein, losweg
op den steen zonder verband gestrooid
motief, schijnen ons van een mislukte
geestigheid. We weten wel
dat deze aardigheden in
vroegere kunsttijdperken
meer zijn uitgehaald; maar
dan geschiedde dat op een
andere manier. Zoo bijv.
in het Romaansch en de
Gothïek, de duivels en
salamanders, de
draakmenschen enz., brachten
een speelsche afwisseling
in het statig geheel; doch
zij waren maar o zoo on
dergeschikt, zij verdwenen
in den rijkdom van het
geheel als hagedissen of'
kabouters onder het lover
v»n de bosschen; maar
aan onze zoo sobere
beurs vragen ze wat al te
zeer de aandacht. Ook is
een groote fout er van,
dat men geen duidelijke
afscheiding waarneemt,
tusscben de louter deco
ratieve en de meer
beteekenende beeldhouwwer
ken, hetgeen veroorzaakt
dat achter deze dingen een
beteekenis wordt gezocht,
die zij niet bezitten. We
willen echter, gegeven de
ondergeschikte functie, die
zij te vervullen hebben, bij
deze werken niet te lang
stil staan.
Op onze vraag, met 'n enkel woord de
toepasselijkheid van het beeldwerk ten op
zichte van dit vers toe te lichten, ontvingen
we het volgend antwoord :
De linksche helft van het fries dat
met de balkdragende mannen stelt voor
het eene deel van ons bestaan, nml. de
gedwongen arbeid, de gedwongen arbeid in
zijn ruimste beteekenis. Het is zoowel het
werken van den geleerde, dat door
innerlijken aandrang en ter vervulling van de
plicht die door 't gevoel of't geweten wordt
opgelegd, wordt verricht, als de arbeid
die de daglooner verricht ter voorziening
in zijn dagelijksche behoeften en hem een
groot deel van zijn leven daaraan besteden
doet. Het stellj de zorgen voor van den
Handelsman ; de zorg, zoowel van den groot
handelaar die »a baisse et hausse" op de
Beurs zijn goederen verkoopt, als van den
kleinhandelaar, die buiten met 'n kar
citroenen staat te venten.
Het stelt de inspanning van den kunste
naar voor, die, door innerlijkeu drang
gedreven, een kunstwerk tracht voort te
brengen; wel wetend, dat kritiek hem niet
zal worden gespaard. In n woord: Het
stelt den mensch voor als lastdrager in de
meest ruime beteekenis, het verbeeldt de
Hugo de Groot. Beeldwerk a/d. N. O. hoek.
Opname naar het model.
kleed, niets ongewoons is aan dit beeld
waarneembaar. Maar hoe stijgt dat hoofd
uit dat ongerepte lijf. Zie, het verheft
zich en toch staat het daar, rustig en
kalm, in zijn kleed van brons
Dit beeld drukt de hoop uit, de over
tuiging van den arbeid.
* *
*
Ook van Zijl is misschien eenmaal zoo
iets te verwachten. Wanneer zijn geest
zich zal gaan verdiepen in het wezen zijner
Het voornaamste beeld
houwwerk van de Beurs
is het groote fries aan den
hoofdingang (waarvan
reeds bij het vorig artikel
een afbeelding werd
geGysbrecht van Amstel. Beeldwerk a/d. Toren.
geven.) Dit werk is het voornaamste zoowel
om hetgeen het poogt te zeggen, als door
de plaats die het ten opzichte van het
gebouw bekleedt.
Merkwaardige praatjes doen ten opzichte
van de beteekenis van dit fries de rondte
en werden zelfs door de bladen gepubliceerd.
Ze zijn echter, als alle dergelijke geruchten,
halve waarheid, als van >je hebt de klok
hooren luien, maar weet niet waar de klepel
hangt." Wij zijn zoo vrij geweest, den
gedwongen arbeid, de noodzakelijkheid van
het werken, in welke hoedanigheid dan ook.
Wil men dit nu de Slavernij noemen, dan
heeft men gelijk, ten minste, wanneer men
dit begrip wil opvatten in zijn meest rui
men en algemeenen zin.
Het tweede deel van het fries dat met
de appel plukkende vrouwen stelt het
andere deel van ons leven voor: de
vrij
1) Vers van Albert Verwey.