De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 8 februari pagina 5

8 februari 1903 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1337 DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. omtekrnncts. In flacons van af IIIIIIIIUIIIIIIIimilllliHIIIIIHIIIIIIIIIIIIIimnillllllllimilllMllllllllliMHIHMIIIMIMIIIIMHHIIIimIHIIII l* De onw i Ws dienst. Een tijdschrift, dat er bijzonder veel genoegen in vindt, door zoogenaamde prijsvragen, de meeningen zijner lezers over de dingen dezer wereld na te gaan, kreeg onlangs op de vraag wat de voornaamste verovering van den nieu weren tijd was, ten antwoord: de dames van de telefoon. Dit antwoord kan heel ernstig gemeend zijn en kwam zeker van een man, die veel met den telefoon te maken heeft. Want sedert de ver bindingsmiddelen door dames worden bediend, gaat het verkeer door den telefoon veel gemak kelijker en vlugger dan vroeger toen deze dienst door mannen werd waargenomen. Dat ligt in de eerste plaats daaraan, dat de spraak der vrouwen door hare hoogere stemvorming, veel dui delijker en verstaanbaarder is dan de mannelijke grafstem en dan zijn zij, die van den telefoon gebruik maken, tegenover de dames ook veel voorkomender en beleefder en verdragen het niet zelden op onberispelijke wijs, dat hun geduld op de hardste proeven wordt gesteldZelfs de nijdigste iezegrim voelt, als hij die hooge stemmetjes in den telefoon hoort klinken, nog min of meer dat hij beleefd moet zijn en knoopt. daar hij nu ook eens toonen wil, dat bij wei vriendelijk zijn kan, het steeds weer afbrekende geduldadraadje telkens weer aan elkaar. En in hoe groote mate kalmte en geduld een gunstigen invloed oefenen op den telefoondienst, waar nu eenmaal nog allerlei onvolkomenheden aan kleven, dat kunnen de heeren, die de ganscbe leiding in handen hebben, het best beoordeelen. Dit gunstige oordeel over den vrouwenarbeid bij den telefoon doet nu de vraag rijzen waarom in sommige landen, in de eerste plaats in Dnitschland, men niet alleen reeds uit zuiver practische motieven, een grooter aantal vrouwen in dienst heeft genomen. Geheel onbekend «ijn vrouwelijke beambten ook vroeger niet geweest. Reeds on geveer 187* mochten chefs der posterijen even als telegrafisten, vrouwelijke assistenten in d'entt nemen. Echter is de postmeester-generaal, de beer von Stephan, die in Duitscnland zooveel tot verbetering van het postwezen gedaan heeft, steeds een tegenstander van de werkzaamheid van vrouwen in den post- en telegraafdienst geweest. Slechts als brave echtgenooten zijner ambtenaren waren hem Duitschland's dochteren welkom; met Jezus Sirach was hij van meening: eene verstandige dochter krijgt wel eenen man, maar ene lichtzinnige dochter laat men zitten en zij strekt baren vader tot zorg. Zooals uu in den tegenwoordigen tijd de wereld is ingericht, krijgen echter pok verstandige dochters niet alle eenen man, zij blijven onverzorgd wegens oor zaken, buiten hare schuld. En dat pok deze onverzorgden recht hebben op zelfstandige werk zaamheid, waardoor zij zichzelven kunnen onder houden, dat kan men, bij den huidigen staat van zaken, niet meer tegenspreken. Hoofdzakelijk waren het echter bezwaren op den dienst betrekking hebbende, die er den Dnitschen postmeester-generaal van afhielden de vrouwenbeweging zooveel tegemoet te komen, als tegenwoordig wenschelijk is. Het door hem tot hooger ontwikkeling gebrachte post- en telegraafwezen eischt volle krachten en bovenal dat daarover ten alle» tijde beschikt kan worden. Van de toch altijd beperkte bruikbaarheid voor Hen dienst der vrouwelijke beambten, van het telkens moeten letten op gebruik en welvoegelijkheid, vreesde hij dat de dienst meer dan wen schelijk is, bemoeilijkt en gestoord zou worden. De oordeelvellingen, die hij van ppstdirecties uit het buitenland hieromtrent ontving, waren dan ook niet zeer bemoedigend. Spanje b.v. nam en neemt gerne vrouwen meer aan en Frankrijk en Belgiëdoen pogingen hunne kan toren weer vrij te maken van vrouwendienst. Niet altijd was het ook zuivere genegenheid voor de vrouw, die andere staten noopte om vrouwelijke beambten aan te stellen; een sterker motief was het zoeken van goedkoope arbeids krachten en vele landen moesten van den nood eene deugd maken, zij waren en zijn nog heden op vrouwelijke krachten aangewezen, omdat er bij de geringe bezoldiging geen voldoende manne lijke te krijgen waren. Eindelijk was het ook zorg voor zijne ambtenaren, die den heer von Stephan in zijne weigerende bonding versterkte. Hij wilde niet. dat hun door de vrouwen overal de lichtere dienst zou worden afgenomen en slechts het zwaardere werk, vooral ook de nacht dienst, voor hen zou overblijven. Ik geloof niet, dat er tegen dit standpunt der Rijkspostdirectie veel in te brengen is. Eerst door de snelle uitbreiding van het tele foonwezen hebben de toestanden zich ten gunste van den vrouwenarbeid veranderd, want hier deed zich eensklaps een geheel nieuwe en juist voor vronwen uiterst geschikte tak van werk zaamheid voor, die hoofdzakelijk juist eigen schappen vereischt, welke de vrouw in hooge mate bezit; een scherp oog, een fijn gehoor, ge duld, eene geoefende hand en eene zachte, dui delijke spraak. Men aarzelde dan ook niet voor dezen dienst een groot aantal jonge meisjes aan te nemen en wel met dit gevolg, dat men den telefoon tegenwoordig als het domein der vrouw kan beschouwen: er zijn er minstens 5000 die aan de toestellen, haar zeker niet lichten dienst verrichten. De chefs zijn vol lof over haar, want de dames moeten veel gemakkelijker te regeeren zijn dan de mannen en deze zeer te waardeeren eigenschap zullen zij bij het klimmen der jaren zeker niet verliezen. Ook blijkt in de gemeen» schappelijke werkkamers dat de groote dichters weder gelijk hebben: de vrouwen oefenen daar een weldadigen, verzachtenden invloed op de mannen. Sedert 't jaar 1898 worden nu ook voor den post en telegraafdienst vele vrouwelijke personen toegelaten. Echter is bij den post het aantal der voor vrouwen geschikte plaatsen steeds beperkt. Zij blijven hier alleen helpsters en als zoodanig zijn er vele werkzaamheden die zij kunnen ver vullen : in de kanselarij, bij het bedienen der schrijfmachine, ook bij den lichteren dienst aan het loket kunnen zij zeer goed gebruikt worden. Maar wat de hoogere afdeelingen betreft in post en telegraafdienst, luiden de oordeelvellingen uit het buitenland over het algemeen minder gunstig. De vrouwelijke beambten missen de vooral voor den tegraafdienst vereischte technische bekwaamheden en behendigheid. Bij eene opeenhooping van arbeid verliezen zij licht zelfbehcerscbing, kalmte en overzicht, het zwakkere handgewricht wordt spoedig vermoeid bij het Morse toestel, zoodat zij slechts aan weinig ge bruikte leidingen, goede diensten kunnen ver richten. Ook aan de post kan haar slechts de lichtere dienst worden toevertrouwd, tegen de eischen van den grooten verkeersdienst met zijn haasten en jachten bij dag en bij nacht, in den dagelijks bij millioenen te berekenen stroom van stukken, die bij het moderne leven behoort, is de vrouw lichamelijk niet opgewassen; ook is gebleken dat zij tegenover de ondergeschikten dikwijls niet de noodige autoriteit bezit. Dat mogen de voorstanders der met zooveel gedrnisch door de wereld schrijdende vrouwen-emancipatie wel eens bedenken, als zij de vrouwen ook op het gebied van het verkeerswegen, tot de vrije com petitie met de mannen wenscbeu te drijven en de Directie van den Rijkspost den eisch stellen de vrouw in dienstlevering en betaling niet anders te behandelen dan den man. Dekraobtsontwikkeling der vronwen heeft hare natuurlijke grenzen en die in acht te nemen is voor de Directie gebiedend noodzakelijk. Hoofdzakelijk zal het de dienst bij den telefoon zijn, die de onbenutte vrouwelijke arbeidskrachten zooveel mogelijk in dienst zal nemen. In Duitscbland gelden voor assistenten bij post- en telegraafdienst dezelfde voorwaarden. Welopgevoede meisjes uit fatsoenlijke familie of ook kinderlooze weduwen van den leeftijd van achtien tot dertig jaar kunnen in aanmer king komen. Zij moeten correct en vlug hare moedertaal kunnen spreken en schrijven en verder voldoen aan de eischen die allen assistenten gesteld worden. Gedurende den leertijd ontvangen zij geen vergoeding. Maar de jonge dames werken zich betrekkelijk vlug en gemakkelijk in haar dienstwerk in en dan ontvangen zij in het. eerste en tweede dienstjanr, dagelijks 2.25 Mark, in het derde en vierde 2.50 Mark en van af het vijfde, 3 Mark daags. Na negen roemvolle dienst jaren lacht haar de definitieve aanstelling met een honorarium van 1100 Mark toe dat tot 1500 Mark stijgen kan. Daarbij ontvangt men nog vergoeding voor huishuur. Ingeval van ziekte ontvangen de vastaangestelde vrouwelijke beambten haar inkomen toch, de niet vastaan gestelde een deel er van. Natuurlijk worden de assistenten in alle op zichten als ambtenaren beschouwd en als zij blijvend ongeschikt voor den dienst worden, hebben zij aanspraak op het wettig pensioen. Zoo goed verzorgd, zijn de jonge dames, door haar ambt beschermd, in geen slechte positie en, volgens 't gerucht zijn er eenige onder, die desbalve niet meer aan trouwen denken. Op het trouwen is dan ook de straf van ontslag uit den dienst gesteld, maar zij die de straf treft, zullen zich wel weten te troosten. Van de veertig buitenlandsche post- en telegraafdirecties nemen er dertig een min of meer aanzienlijk aantal vronwen in dienst. NoordAmerika gebruikt de meeste nl. 90.000; daar zijn vele postkantoren met uitsluitend vrouwe lijke beambten. Daarna komt Engeland met 25.000, Frankrijk met 12.000, Oostenrijk met 6000, Duitschland met 5000, Zwitserland mee 2000, Zweden met 600 en Denemarken met 200. De vrouwelijke beambten worden uijna overal in weinig inspannende afdeelingen van dienst gebruikt, vooral als directrice van post- en telegraafkantoren of als assistenten daarin. Op grootere kantoren verrichten zij den lichtsten dienst aan het loket, aan den telegraaf en vooral aan den telefoon; een voor haar zeer passende bezigheid verschaft baar het in vele landen zeer uitgebreide postspaarbankwezen.Voor nachtdienst worden de jonge meisjes zelden gebruikt en dan gewoonlijk no< alleen, zooals in 't laatst ook in Duitschland, in de centrales van den telefoon. De gemiddelde dagelijksche arbeidsduur bedraagt over 't algemeen zeven tot acht uur. Alleen Zwitserland verlangt zomers negen uur, Bulgarije nu en dan tien uur. Het aantal werkuren is bijna overal geringer dan bij de mannen, vooral ook omdat den vrouwen meestal gedurende den diensttijd rusturen worden gegund. De bezoldiging der vrouwelijke beambten is in de onderscheiden landen ook zeer verschillend. Slechts waar de vrouwen aan het hoofd kunnen staan, is de betaling hooger. De betrekking van haar die op het Londensche Centraal telegraafkantoor het oppertoezicht houdt brengt ?2400 ?3600 op, ook de negen onderopzichteressen kunnen het tot ? 2400 brengen. In de Engelsche provinciesteden worden Je vrouwen daarentegen minder goed bezoldigd, de directrices der kleinere postkantoren krijgen niets dan provisie, minstens echter ?60 per jaar. In Oostenrijk is het salaris 60 Mark per maand om mee te beginnen, na twintig dienstjaren stijgend tot 100 Mark. Frank rijk betaalt van 800?1440 Mark, Denemarken van 400?1200 Mark, Zweden van 800?1400 Mark. In Holland ontvangen de vrouwelijke beambten aan den telefoon / 384?768 terwijl de vrouwelijke chefs het kunnen brengen tot een maximum van ?1728. Het recht op pensioen moeten de vrouwelijke beambten zich in ver scheidene landen zelven verwerven, door storting in bijzondere pensioenskassen. Voor het aannemen van vrouwen in den posttelegraaf- en telefoondienst eischen alle landen, zonder onderscheid, dat de meisjes inwoonsters zijn van het land, van goed gedrag en fatsoen lijke afkomst, eene goede gezondheid bezitten en goed onderwijs genoten hebben. Engeland en Frankrijk vorderen ook eene soort van militaire maat, het eerste verlangt 1.54 M., het tweede 1.50 M. Het minimum van leeftijd dat gevraagd wordt is meestal tusschen de zestien en achttien jaar; echter stelt zich Japan reeds met veertien, Engeland met vijftien jaar tevreden. Als hoogste leeftijd komen de jaren tusschen de twintig en dertig het meest voor ; slechts de galante Portngeezen houden de vrouw nog met 45 jaar voor jong genoeg om in het ambtenaarsleven bemelsche rozen te strooien. Omtrent een passenden burgelijken stand der vrouwelijke beambten bestaan er in de ver schillende staten, onderscheidene meeningen. In Duitschland, Bulgarije en de Nederlanden, moeten de candidaten of ongetrouwd of kinderloote weduwen zijn, terwijl Engeland en Rusland niets tegen kinderen hebben. Het liberale Frankrijk stelt in dit opzicht in 't geheel geen voorwaarden, ook Portugal niet, toch is dit alleen van toepassing op vrouwen, moeders, dochters en zusters van postdirecteurs, wat in het belang van de schatkist, met het oog op de verzorging van de nagelaten betrek kingen der beambten, een zeer wijze maat regel is. Bij huwelijk moeten de vrouwen in de meeste landen uit den dienst treden, waarbij Engeland zoo vriendelijk is om den jongen vrouwen eene geldelijke vergoeding voor de verloren aan spraken op pensioen mee in den echt te geven. In weinig landen kunnen de vrouwen in dienst blijven, als eenen ambtenaar büpost of telegraaf het geluk van haar bezit ten deel valt. Het zal vooral van de ondervindingen op gezondheidsgebied afhangen, of de Directie der Rijkspost het vrouwelijke beambtenwezen, dat zich nog pas begint te ontwikkelen, verder kan uitbreiden. Indien het blijken mocht, wat wij van harte wenschen, dat de vrouwelijke consti tutie weerstandsvermogen genoeg toont tegen over de moeilijkheden van den dienst en de zenuwaanvallen, dan zal de Directie, bij de vele goede eigenschappen die de jonge dames voor het ambt bezitten, zeker niet nalaten het corps der vrouwelijke beambten uit te breiden, en het zooveel mogelijk door verbeteringen der bedrijfsinrichtingen en der toestellen, den dienst te verlichten en te veraangenamen. M. K. MademoiseUe Céline, door BRAM VAN DOBT. W. B. Morinsard, Amster dam 1902. Een huiveringwekkend mooi boek. Men voelt bij het lezen van deze byna 200 bladzijden, dat de schrijver ware toestanden schildert en dat doet op eene wreed-getrouwe wijze. Er behooren sterke zenuwen toe, om eiken regel die walging wekt, kalm te lezen, niet op te springen met gebalde valst. Emoties worden gewekt van verschillenden aard. Nog eens: Mademoiselle Céline is een huiveringwekkend mooi n leerzaam boek. Het moet gelezen worden, door velen. Voor wie 't geschreven is ? Met welk doel ? Wie moeten het b|j voorkeur lezen ? Ik zal n zeggen wie ik het in handen zon willen geven. Alle ernstige volwassenen van alle richtingen en gelooven, die niet naar lectuur haken welke prikkelt de zinnen, welke boog op doet gloeien de verbeelding; maar die ook niet al te zeer vreezen een kijkje dat hen ontroeren en bedroeven zal beide, niet omdat zy zoo iets afschuwelijks b\j ervaring kennen maar omdat zy niet onkundig bleven, niet onkundig blijven korden van zooveel leelyks, zooveel treurig-leelijks dat daar plaats vindt in de groote menschenmaatschappij, soms d;i;tr waar wij 't het allerminst verwachtten. Hoe grijpt ons aan de eenvoudige, zoo natuurlijke schildering van het kleine meisje, dat door haar moeder zoo best gemist kon worden en op vierjarigen leeftijd by vreemden wordt gebracht op een dorp in een klein huis (blz. 9) midden tnsechen groote huizen in, waar ze veel speelgoed vond en een grooten tuin, waarin zy eiken dag mocht spelen. Toen ze zes jaar was, werd ze naar de dorpsschool gebracht en kreeg vriendinnetjes. Toch leeft in haar de herinnering aan 't voor malig tehuis en als de menschen, by wie zy is uitbesteed, haar wat wijsmaken en vertellen van een heele verre reis die moeder is gaan maken om paatje te zoeken, paatje die zeeofficier was en heel ver weg is gegaan, dan vraagt bet lieve kind niet meer, >maar 's nachts in d'r bedje had ze wel 's wy's liggen denken, hoe moetje toch altijd zoo vroolyk hadt kunnen zyn als paatje 'r niet was." Er was meer dat Céline, ouder wordende, niet begreep. Dat «droomerig kyken" en de >teere aanhankelijkheid" van den dorpsschool meester die wij onderen voelen dat terstond zoo innig medelyden bad met het aardige, meisje dat zoo goed leeren kon en gelukkiger had kunnen worden als ze een wees was geweest. En wat kon, wat mocht by haar zeggen! Mis schien wist hij ook niet genoeg, gistte hij maar dat haar volgend leven heel naar zou worden. Eindelijk, na een zeer zonnige jeugd, behalve de oogenblikken dat er onbewust iets is dat haar benauwt, eindelijk wordt zij veertien jaar en nu eischt de moeder haar op. Geen wonder dat dit eerste bewijs, na tien lange jaren van scheiding, dat dit eerste bewjjs van verlangen, haar eenig kind weer te zien, het intusschen nog meer nadenkend en vragend kind ver wondert, haar eerst tot zwak verzet dringt, eerst toegevende als 't vooruitzicht, in Amsterdam eene jonge dame te worden, haar een oogenblik gelukkig maakt. Haar angst voor veel dat zij niet begrijpt maar dat haar afkeer inboezemt, wordt slechts nu en dan getemperd door de geslepen vrouw die haar kind slechts terugverlangd had om te kunnen blij ven leven zooals zy dat nu een maal gewoon was. We hebben een afschuw van die vrouw en toch, we gevoelen iets voor 't pleidooi dat de ongelukkige Céline later houdt, vél later, als z\j op twee en twintig jarigen leeftijd ondervicdt hoe de menschen je cynisch en akelig kunnen maken en je al dieper en dieper kunnen laten zinken, juist zij die oreeren over verheffing van gevallenen en sprekend ever hooge moraliteit. Die ontaarde moeder was ook het product van eene reeks omstandigheden van zoo bedroevendeu aard. Misschien had zij geen reddende hand gewild wie zal dat bewijzen? maar haar kind, haar door haar zelve 't eerst ten val gebracht kind, haar Céline wil dat wél, reikhalst naar ontkoming, denkend aan de reinheid harer kinderjaren, aan de in haar jeugd opgedane goede herin neringen buiten het huis, dat voor haar geen onderhnis mocht zijn, dat voor haar een folterhuis werd, vol wee en smart en angst Sprekend wordt ons op vele bladzijden door den schrijver aangetoond, dat het genot (?) van alkoholische dranken het goede in den mensen tot zwijgen brengt, man en vrouw beide verlaagt, hen gelijk maakt aan beesten, waarin men meer en meer gaat wanhopen omdat alle menschzyn, alle hooger-staan dan het redelooze dier, schijnt ondergegaan b|j de laagste bacchanaliën der zinnelijkheid. Begonnen al die jonge menschen dan in benevelden toestand met hun treurig bedrijf? O neen, maar wel gaf de vurige wijn, de champagne, de port en cognac dien vreeseIjjkan moed, die ook eene Céline nu en dan behoefde, om voort te gaan op den niet zelve gekozen weg; steeds gaat het gebruik van slkohol gepaard met die misselijke uiting van ongeoorloofd genot, met die bnitensporigheid en ongebreidelde hartstocht die nergens meer om geeft, die alle schaamtegevoel heeft uit geschud. Haar samenzijn met Reinders was ook niet van zoo onschuldigen aard gebleven als die jongeling volstrekt geen heilig boontje! en het meisje dat zoo'n harden strijd te voeren bad, hun kennismaking hadden beklon ken, bij de flesch het antwoord hadden gezocht op de vraag, wat er nu, en wat er het eerst gedaan moest worden, om Céline aan de maat schappij terug te geven, van haar te maken eene eerlijke, van haar arbeid fatsoenlijk levende vrouw. Willem, de bijna aan zoovele anderen voor en na hem levende mannen gelyk gewordene, ook hu heeft, ontwaakt uit een langen dommel van zedeloos gedoe, een zeer harden strijd te strijden Die strijd, weer zoo geheel verschillende van die van het ongelukkige meisje, maar toch ook weer daarop gelijkende zoodra de wereld om hem heen er kennis van dragen moet, die strijd óók met hem zelven, is m. i. meesterlijk geteekend. Die eertijds zoo zwakke jongeling, wat maakt de tegenstand der zoogenaamd fatsoendelyken hem krachtig en fier, ook de door haar zoo dikwijls mismoedig herhaalde klacht, »dat het tóch niet gaan zal", baar vrees dat z'n pogen voor haar hem schaden, haar niet baten zal. Waar op blz. 188 de verdediger voor de rechtbank een eere-saluut brengt aan den moedigen jongen man, daar kunnen we ons zoo goed begrijpen dat het gretig toelnisterend publiek, door den adem in te houden, trillend van meegevoel met haar en hem, het beste toont getroffen te zijn door en in te stemmen met dat hoogklinkend woord van een edel menschenvriend. Hoe gunstig steekt Willem Reinders af by' Céline's vader die niets durft en niets kan als hij niet bekoopen kan met z'n geld alles en allen, ook z'n kind I Hoe goed kunnen we ons begrijpen haar daad, als ten tweeden male de furie in de vrouw wordt getard. Nog eens: wij wenschen dit beek in handen van alle ernstige menschen, van alle voor- en tegenstanders van alkoholgebruik, van alle verdedigers 'en bestrijders der prostitutie. Zy, die ernstig denkenden, zullen wel weten wie ze verder dit boek moeten in handen geven, in elk geval aan volwassenen die begrijpen en gevoelen kunnen het innigtreurige van de hierin geschilderde levens, die huiveren zullen en geschokt worden maar ook gewaarschuwd voor zooveel rota dat er is in de groote menschenwereld om ons heen. Had ik het voor 't zeggen gehad, dan was de vrouwengedaante op den omslag daarop niet aangebracht. Wy vreezen dat niet elk begrijpen zal dat de vrouw, Céline, daar staat uit te zien naar een komenden dageraad die haar verlossing brengen zal. G. C. STELLINGWERF Leeuwarden, 27.10.'02. JBNTINK. itiiiiiiiiiiiiiin UIT DE NATUUR Tilly-b^béen haar leeuwen. Deze foto van. een jonge leenwenvriendin komt voor in een der. laatste afleveringen van La Nature, jaargang 1902, en stelt voor Made moiselle Mathilde Rupp, die onder haar pseu doniem Tilly-bébéin de laatste twee jaren optreedt in het circus Medrano, boulevard Rochechouart te Parjjs. Zy is niet de eigenlijke temster van het twaalftal koningen der woestijn, wier wil zy aan den haren heeft onderworpen; maar met de reeds te voren getemde leeuwen heeft zy vriendschap gesloten en nu vertoont zy zich met hen aan het publiek en laat ze al de kunsten verrichten die zy van hen verlangt. Tilly-bébéis niet voor 't circus grootgebracht; zy had te Weenen een betrekking als secretaresstenografe bij een advocaat met drukke prak tijk, en ze beeft een zeer zorgvuldige opvoe ding genoten op de handelschool te Weenen. Den baar gebleven vryen tyd was zy gewoon te slijten in den Zoölogischen Tuin, waar haar vooral de wilde-dierengalerij sterk boeide. Zij bestudeerde uren lang de leeuwen van den Atlas en de tijgers uit Bengalen, tot zij een roeping in zich voelde, om die vorsten van woestijn en jungle nader te leeren kennen en ook te ervaren, als de bewakers, die zij onder hen aan 't werk zag, dat er zachtheid en ge willigheid bij de wilde beesten zijn te vinden. Maar dan ook moest de mensen met vriende lijkheid en overreding op hen willen werken, niet met de woeste, wreede strengheid, waarmee zy' in beestenspellen, die te Weenen zich ver toonden, de temmers bezig zag, menschen, even wild vaak als hun leeuwen en hun tijgers. Het meisje, even twintig jaar pas, voelde de eerzucht in zich groeien om door zachtheid zich den wil dier sterke dieren te onderwerpen. Men wilde eerst haar niet tot proeven op 't gewenschte arbeidsveld de gelegenheid schenken, tot een vrouwelijke dierentemster in Weenen optrad en aan Mathilde Rupp een tyd van leerlingschap vergunde. Het meisje reisde een jaar lang mee en had ten slotte haar métier zoo goed geleerd, dat zy zelfstandig met haar leeuwen mocht optreden. Toen maakte Mathilde Rupp voor Tilly-béb plaats en nu doorreist ze Europa ter verovering van 't succes. Het nummer van haar optreden wordt overal ten hoogste gewaardeerd, en 't kinderlijk figuurtje tusschen baar twaalf leeuwen, die als waren ze de gewilligste huisdieren, baar omgeven, maakt een treffenden indruk. De leeuwen schijnen veel van haar te houden, zien haar goedig en vol zachtheid aan en hebben blijkbaar schik in 't spel, als zy haar hoofd hun soms in den wy'den muil steekt. Z|j manoeuvreert zelfs zonder karwats; maar zij zal haar geheimpje hebben, waardoor zy die heeren van de schepping meester blijft. Een deel daarvan zal zeker zijn gelegen in 't vertrouwen, 't welk züin hen stelt, en in de studie, die zij van hun individueele karakters heeft gemaakt, waardoor zij elk van haar dieren juist die kunsten laat verrichten, waarin zij genoegen vinden. Al openbaart zij haar geheim niet, toch was een glimlach van bevestiging haar antwoord, toen een journalist, haar inter viewend, op dien grondtoon van baar meester schap over het twaalftal doelde. F. J. VAN UlLDRIKS. De noten van het voederkooitje. Van een paar zijden schrijft men ons, dat het ophangen van de noten aan de tegen 't voederkooitje gespijkerde latjes zoo lastig is, dat de noten wegglijden van tusschen de touwtjes en dat ze splijten en verbrokkelen, als men er een gaatje in wil maken. Zelfs by 't gebruik van een fijn boortje of van een els lukt het niet. Daarom zij even hier gezegd, dat men gemakkelijk in heel brosse oude noten kleine gaatjes kan maken, om een touwtje door te schuiven, met behulp van 't huiselijk instru ment, een stalen breinaald. Houdt men de punt van de naald even in een gasvlammetje, dan kan men met het gloeiend geworden puntje heel gemakkelijk een gaatje schroeien in den notedop; na twee, drie aanrakingen is de opening gereed. F. J. VAN UlLDRIKS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl