Historisch Archief 1877-1940
No. 1338
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
met de techniek dóór de techniek, die vindt
men in Rembrandt, en naar 't me lijkt
eigenlijk ook allén in Rembrandt.
Magistraler dan een sepiaschets van een ouden
leen w, die ge bier te zien krijgt, is er niets te
denken. Met drie, vier lijnen is 't lichaam van
't rustende dier geteekend, en even sober is er
de oude kop op neergezet. Maar hoe huilt uit
dien kop het heimwee naar de woestijn, hoe komt
er u al de toorn van een Oud-Testamentiseh
vorst te gemoet, al de tragische smart van een
.ontkoningd" koning. Het is een oogenblik van
de meest grootsche dier-menschelijkheid vereeu
wigd in een streep of drie.
Niet zoo' grootscb, maar even gróót allicht,
is de sepiaschets van een zieke vrouw op haar
legerstee: wér van zuivere menschelijkbeid,enwér
van die aanbiddelijke volkomenheid van uiting.
Het is Rembrandt's tweede vrouw naar 't
schijnt, ze ligt losgewoeld, ze kijkt u met haar
moe hoofd op 't kussen rustend, even-hjdende
aan als een levend menscb. Ik heb haar fn
de stille oogen gezien, en ik kan die niet meer
vergeten. Bij alle goden, hoe is 't mogelijk,
vraagt ge nzelven af, dat een mensch als gij en
ik met de meest eenvoudige hulpmiddelen in
twee, drie streepeu een ziel, een leven, een adem
kan scheppen op 't stomme papier !
Er is nog wel meer van dezen onzen groot E ten
meester, maar ik wil er maar niet van praten.
Wat zullen we gaan redekavelen over de datee
ring der- vier overige schetsen, over de echtheid
van 't min-mooie schilderij.
Belangrijker dan deze zijn de uitmuntende schil
derstukken van onze zeventiend'eeuwers, welke
,de oude zonderling" - die nog zoo gek niet was!
van zijn vele kucat-odysseeën beeft meegebracht.
Wel is er, als hij niet valsch is, een Idélijke
Hackaert bij (copie van de bekende Esschenlaan
uit 's Rijksmuseum), wel is de Van der Neer
niet zoo mooi als men 't gewend is, zijn
dePalamadeszen slap, is de Willen» van de Velde
nu ja, dezelfde !, en, 't is waar, ge vindt er een
anaemi-che Metsu, maar de kern der verza
meling is zoo superieur en zoo overwegend tevens
in de niet ruime collectie, dat bet een genot
is, een feest voor het oog n voor n de
schilderijen te beloeren.
Wat is hier een mooie Cuijp! Hoe sober is
dat kleine paneeltje, hoe diep! Een rood-bonte
koe ligt van den druilenden avondval afgewend,
tevreden herkauwend, terwijl een andere, achter
haar staande, den kop omboog het stervende
licht toebulkt... 't klinkt als klokken in den
avond. Dit is de ziening van een gróót artist.
Gróót is ook Van Goyen!
Er zijn hier twee schilderijen van hem, doch
maar n er van geeft den echten, den
onvervalschten Hoilandschen Van Goyen.
Een dijk met opzij twee strooken water, 'n
paar koeien aan 't drinken, een kar die over
den dijk rijdt, wat menschen er op, 'n paar
menschen er naast, ziedaar het »geval". Het
»geval". Een trap tegen de liefhebberij voor het
geval" is dit kostelijke doek! Mijn oude
teekeumeester had het zeker afgekeurd: Zóó'n hooge
lucbt, beste jongen, zóó kleine poppetjes... en
dan zóó weinig »kleur", nee hoor dat gaat niet."
Of het gaat l
Zeker! de menschen in de zaal loopen Van
Goyen voorbij, ze loopen zijn grijze, hooge luchten
voorbij, zooals zij het 't mooie doen van Zola's
luchten, van Zola's groote en sombere gezichten,
maar deze schilder en voorvader van het
Pranscbe Naturalisme is er niet minder om!
Ziet de verheerlijking van 't lage Holland, de
dronken liefde voor de eindeloosheid van de
grijze velden, voor de eindeloosheid van de droeve
ment. De hemeltent, van nevel-licht doorzopen,
hangt nat neer, en de menscben- figuren schemeren
daaronder. Er is geen kleur in 't schilderij en
't is vol kleur tevens. De natuur weet niet met
wat tinten ze haar droefgeestigheid zal uitzeggen,
en doet het nu zonder... maar ;\l baar tinten
tegelijk duiken ondanks haarzelve uit haar bin
nenste hart, en deze vormen nu 't gedempt
choraal in een dom van grijze verdrieten.
Wij menschen van nu staan een van Goyen
zoo na. Hij is als een schilder, dien we kennen,
als een vriend van ons, hij is geen man, dien
we bekijken, dien we mooi of leelijk vinden
naar mate bij ons criticus-hart kan roeren of
niet, maar hij is nit ons hart gesneden, uit ons
bloed-eigen hart.
Zie nu een kunstenaar zoo uitnemend als
Terburgh.
O, ik heb alle woorden van bewondering voor
zijn prachtig schilderij. Ik erken graag, dat dit
nu de bloesem is van onze regenten-beschaving,
de zuiverste kunst van onzen oligarchiscben tijd,
hier is de precieuse smaak die zelfs het goud
nog veredelen wil: in de lokken van een man,
in 't gezicht van een meisje maar wij staan
er buiten, wij zien er op.
Niettemin ... met welk een bewondering zien
wij er op !
Spookhuizen te Amsterdam.
DOOE
JUSTUS VAN MAURIK.
Tienus kwam op den bepaalden ty'dmetden
sleutel in huis. Alles was van te voren in orde
gemaakt; de blinden voor de vensters waren
goed gesloten, onder de schouw brandde een
vuurtje, een flinke voorraad turf en hout blokken
lei er naast. In 't midden van de kamer had
de overste een tafel doen zetten en een grooten
rieten tuinstoel. By' den haard stond de pakkist
en daarop lag een dikke eiken knuppel, tang
en pook, naast den grooten reis-ulster van den
overste.
Op taiel brandden een lamp en een waskaars.
Een flesch halfvol Jamaica-rum, een keteltje
met warm water op een komfoortje, een aan
gebroken kistje sigaren en een trommel met
eetwaar, brachten een genoegelijken gry'ns op
Tienus gezicht. Hij deed de trommel open, keek
erin, rook er boven en grinnikte in zijn baard:
Hm l dat's zooveel als in orde." Toen kneep
hy°met duim en vinger de kaars uit, omdat hy'
't dubbel op vond en ging even in den
gemakkelyken stoel zitten. Zyn blik viel op den
knuppel; hy nam dien op, woog hem als 't
ware in de hand en zei, tevreden gesteld in
zicbzelve : Dat is een geschikt brokkie hout,"
hy lei hem weer op tafel en haalde uit de
zakken van zyn jekker eenige eindjes gewone
vlaggeUjn, wat draadnagels en een hamer.
Met de lamp in de hand deed de bootsman een
inspectie-reis door de groote, donkere kamer,
keek de twee deuren, die er waren na, sloot
ie van binnen af, sloeg daarna in de deur- en
raamkozijnen eenige draadnagels, spande de
lyntjes er kruiselings voor en toen alles, zooals
De duizend kleuren die in den schemer van
een vertrek onze stille oogen kunnen verrukken,
hoe sluimeren ze op de gewaden van Terburgh's
personaadjes, hoe schuilen ze in ban rijken en
brozen haardos, hoe spreiden zij zich in zoetste
bewogenheid als glanzen van zuiver goud over
de rijpe gezichten.
Dit is de schoonste en tevens waarachtigste
in-beeld-brenging die de burgeraristocraten zicb
wenschen konden, 't Is de verheerlijking van
hun stand, en 't is er de vereeuwiging van.
Behalve het schilderij dat me tot bovenstaande
beschouwing leidde, herbergt Dutuit's museum
nog een kleiner werk van denzelfden meester:
een vrouw die zicb in een spiegel bekijkt. Ook
dit is een belangrijk getuigenis van Terburgh's
kunstenaarschap. De weelde der kleuren mist
men hier, maar de schilder vergoedt het gemis
door de zuiverheid der expressie. Het stille wel
gevallen waarmee de vrouw baar spiegelbeeld
bekijkt ontluikt als iets levend-menschelijks uit
de slanke lijn van haar oog.
Wanneer men, gelijk in 't zaaltje waarover
ik spreek het geval is, naast een portretstuk
van Terburgh een dergelijk gehangen heeft van
Adriaan van Ostade, dan valt het verschil tusschen
deze twee wel scherp in bet oog! De kunst van
den eerste : die van den aristocraat en burge
meester Terburgh. Ostade's kunst: die van de
middenstandsburgerij. Kijk maar naar dat portret
van een dokter Ongetwijfeld, het is gevoelig
geschilderd, hoe fijn is de overgang behandeld
der groene schaduwen, en, nietwaar, 't bereikt
in zijn soort het feillooze, het volmaakte...
maar toch, maar toch, neen, hierin is Ostade
niet sympathiek. De soepele toon waarin het
vleescbige is gegeven, de likkerige tevredenheid
der penseelstreek, de geheele manier van doen
in zijn portretteeren, het doet u vluchten naar
zijn ander werk, waarvan ge u toch zoo goed
herinnert dat het u zoo menigmaal ontroerde.
En bij Dutuit vindt ge ook van dat ander
werk. En hél mooi!
Het is een klein stuk van Ostade, een meisje
voorstellead dat met haar rug naar het opene
van een raam gekeerd en half-zittend op het
kozijn in de eene hand een stuk briefpapier
houdt, in de andere een pen. In de schaduw
van baar rokken zit een poes knus ineengedoken.
Ik proestte het uit in een vollen lach. Vóór
dat de bewondering mij vervulde sloeg de guitig
heid van het reëele leven zoo flink bij mij in,
dat ik een heele seconde aan Ostade niet dacht.
En een héle seconde is bij dergelijke ont
moetingen een lange tijd.
Wat school er in dien blik van het meisje ?:
De ginnegappende en meteen verlegen pret
van een kind dat voor de eerste maal een ant
woord schrijven moet aan een verliefden jongen.
.rHi, hi, hi," lacht ze, »nou moet ik schrijven",
en ze steekt baar mond vooruit en zet zoete
groote oogen op. Het is een van Ostade's beste
karakter-schilderijen.
Hollandscbe guitigheid vindt men ook bij
onzen Pieter Codde. Het schilderstuk bij Dutuit
doet voor geen werk van Palamedesz onder in
kleurenpracht, voor geen werk van Hendrik
Pot in geestige behandeling.
Aan een tafel zit een krijgsman, een van die erg
gedrapeerde nomadische huurlingen, diep verzon
ken in bet kaartspel; Zijn gezelschap, een
kroegdeerne, kijkt op zij en heeft schik in een anderen
soldaat, die overtuigd van zijn
mannenwaardigheid, en van zijn aardigheid, en zich best voelende
in de voorbijgaande weelde van het zoete onder
in aansche, aan het declameeren slaat tot grooten
last van de tweede deerne die hem zijn buis
toeknoopt, terwijl hij meteen het declamatie
gebaar tot zegening bezigt van den
neergeknielden knecht, die sinjeur grinnikend de
laarzen vastrijgt. Het geestige in de ruwe be
handeling heeft hier een vreemde charme: het
is de verbinding van het cfaevaleresque met het
rond-hollandsch karakter.
Gewoon hollandsch maar ongewoon aardig
is een paneeltje van Brouwer den
VlaamschHollandschen Bohémien! Met Codde is hij uit
de school van Hals, maar hoe staat hij den
meester nader.
't Is niets dan berberg-jool dien ge nu te
zien krijgt, maar van 't goede slag! Een kroeg
type, een soort, dorpsnar, houdt zittende een
voordracht met een wijdsch en quasi-deftig
gebaar. De waard en de knecht amuseeren
zich kostelijk. Maar het meest amuseert zich
de voordrager zelf en de slimme zekerheid van
een gratis pintje glimt hem leuk onder zijn
scheeve oogleden uit. Die slimheid houdt de
grove pret in evenwicht, is er de zoute kern van.
De Jan Steen, heel geestig, is toch van minder
rang dan de prachtige exemplaren die wij van
hem in Holland rijk zijn.
Daarentegen heeft Isaac, Adriaan van Ostade's
broer, zijn beste beentje voorgezet.
Zie dit schilderij. Wat gekkende boeren voor
een herberg, op de hooge stoep een
vrouwshy meende, sicuur en klaar" was trok hy' de
ulster aan en stak een sigaar op. Zij schenen
hem te bevallen want hy' snoof, met beide
handen den rook naar zich toe balend, den
geur op, Hy n»m zelfs zyn keessie" uit den
mond en gooide het in 't vuur om geen
gemengeleerde smaak van de tabak te hebben."
't Was koud, huiverig weer en in het groote
vertrek gaf het open vuur, onder den
ouderwetschen schoorsteen, nog weinig warmte.
Ze kenne jandoppie niet eens stoken,"
bromde hy en wierp een aantal turven en hout
blokken op het vuur, zoodat het flink opvlamde;
't werd warmer in de kamer. Tienus had in
den stoel plaats genomen, maakte een glas grog
klaar en dronk dat knipoogend van genot in een
paar teugen leeg. Hy' at met smaak een dikken
boterham, tusschen de happen door rookend
omdat het zonde was zoo'n sigaar te laten
uitgaan.
Zie zoo," dacht hy nou zit ik hier
als de goeie God in Frankrijk, ik ben maar
benieuwd waar dat gedrocht vandaan moet ko
men, want alles is goed voorzien."
't Sloeg buiten middernacht. Tienus luisterde
en telde de slagen mee. Als d'r nou wat
komen moet zal 't wel gauw gebeuren," dacht
hy en bleet afwachtend luisteren.
Niets ! 't was doodstil in huis -, buiten hoorde
hy' de wind door de boomen van den tuin fluiten.
Half n sloeg de torenklok l
Alles bleef rustig. De bootsman stak een
versche sigaar op, maakte zyn tweede grogje
klaar en zou juist een teug er van nemen, toen
een licht gedruisch achter zijn stoel hem deed
omzien.
Een seconde lang schrok hij toch, want vlak
achter hem stond, als uit den grond opge
rezen, een lange magere gedaante in een
lykwa gehuld, geheel in 't wit met een door
een overhangende punt van 't kleed bedekt
gelaat. Zy strekte de hand bevelend uit naar
de deur.
Voor hy zich omdraaien en zyn knuppel
grijpen kon gleed het spook langs de tafel en
blies de lamp uit.
persoon met een kind, en over alles de vallende
avond, die zich verbergen gaat achter een steenen
muur. De stervende d^g is vol van een droevig
groen, maar toch heerecht tusschen de wanden
van herberg en ^mour een rossige glans, een
glans, waardoor de krullende wingert schijnt te
vrijen en te smoezeleh met de oude roode muur
steen en waardoor de neus van de guitigste
boer van louter jool in brand gaat vliegen als
een lucifer. *
Ik eindig met u te Vertellen dat er nog een
kantwerkster van Maes is, die met haar
geelroode vleescbtinten iets wonderlijk modems heeft,
en dat de mooiste der twee Hobbema's de over
winning inhoudt van schijnbaar door disharmonie
niet te gebruiken natuur-fffecten. Voor den
oppervlakkigen beschouwer moet die Hobbema
fCommun" zijn.
Integendeel is het een sterk en geslaagd
schilderij. 'Men denkt heet in de verte aan
Courbet.
Alles te zamen genomen is, zooals ik zei, dit
legaat van den beer Dutuit een belangrijke aan
winst voor de knrst te Parijs, Het Louvre beeft
een zeer systeemlooze verzameling oud-Hollan
ders. Nu is men een stap nader aan de goede
representatie.
P a r ij s. H. W.
Hngo Verriest.
II. (Slot.)
Ten slotte noch iets over Verriest's «Regen
boog," reeds in 3de uitgave verschenen, 't Zyn
'n zevental schetsjes, stukjes droeve
werkelikheid, uit 's Pastors parochieomgeving. Elk
brokje van dat stil droef leven gaf de indruk
van 'n kleur, en die samengevoegd vormen
de Regenboog, maar 'n Regenboog van andere
kleuren, niet die wy kennen, helder en zon
nig bly', doffer is deze en yl, droefgetint:
grauw, zwart, schemerblanw, blank-bleek met
doorschijnende licht-blauwe tinten, bleek
groen uit bruine schors, brandend oranje
boven donkerblauw, en dolende doezele
schaduwboorden.
Aangrypend is «Zwarte Armoe" in
dat»huizeken op de helling midden het
bleekergroen, wit glinsterend in zonneglans een
hutteken, een arm kotje." Stomme berusting
in ny'pend gebrek »zy' en zyn niemand.
Zy en zyn niets. Dat gevoeler zy, onbewust;
mat, moede, af; zonder macht, zonder veer
kracht. ... en de kinderkes, met dolende, ver
wonderde oogen, alsof zy niet verstonden.
Hier woont Zwarte Armoe.... Voor de deur
de lichtgolvende vlakte in overheerlijke pracht.
Groen! groen l groen!.... Alles waagt van
welligheid en wonne.... de zonne giet haar vrome
zomerwarmte groei en ry'kdom over
land en bosch en wee. Vreugde en weelde!"
?Grauw" 't gezin >op dat koeiplekske
nevens den parochiepnt by de vyf populieren
met langen stam en magere kruin, waarin uit
het dagelyksch leven van dat volk als een
gevoelen naar boven waait en die lucht ver
vult en dampen doet een wonder huis met
wonder leven: Armoede in welstand, fierheid
in kleinheid, onafhankelijkheid in zwygend
wantrouwen, verstaaldheid in eenvoude telbare
plichten, rechtheid, en daaruit, daarin,
daarover, godsdienst die de ziel is van het
leven.... Moeder en kinderen, «beelden zijn het,
sculpturale beelden. Kom eens alhier, Mennier,
en duim ze ray' en boetseer ze, zooals gy dat
kunt en giet ze in levend brons". Prachtig dat
moedertje getekend >tachentig jaar oud,
mager gezicht met lange rimpels, donker geluw
en mat, net gesneden, getekend op den zwarten
haardmuur, verlicht, van zy'ds, door de rame:
een hooger blauw voorhoofd, blauwe
lichtdoovende oogen, een scherpe neus en scherpe
kin, waartusschen slappe lippen. Zy hoort hard
en beziet u traag met langen blik."
?Bleek groen uit bruine schorse," arme
kinderen, jong leven, bloedeloos zwak en teer,
ontsprietend uit honger en ellende.
?Blank-bleek, met doorschijnende licht
blauwe tinten," Alma's ziek-zyn, Al ma's ster
ven in 'n sfeer van stille liefde vol koesterend
zorgen.
?Dolende Schaduwboorden," »dat oud
manneke, dat sedert zooveel jaren, sedert
omtrent geheel zyn leven, dag uit dag in de
omstreken deurtrappelt en overal schooien
gaat,... gegroeid in die natuur, die ellende,
dat leven het gaat al knikken en zoetjes
schuddebollen, welgezind, peizend en
mommelend," tot wie voorbij g*** '? «Serviteur, Mesieur,
Serviteur l" »Een wonder manneke schuw,
dat iemand binnen zyn leven dringe, hy leeft
alleen en toch niet alleen hy' draagt mede
en in hem de lucht daarboven, de verten, de
vlakten, de heuvelen en dalen, de velden, de
bosschen, de vogels, de katten en honden van
Tienus bad zyn kalmte reeds volkomen terug
en zei leuk:
Dat's valsch van je ?"
De verschijning nam plaats op de kist bij het
vnur en wees op nieuw bevelend met de hand
naar de deur.
Beschenen door de flikkerende vlammen zag
de gedaante er geheimzinnig, akelig uit, maar
de bootsman bleef doodlakoniek en vroeg lang
zaam opstaande:
Ben je koud??dan zal ik je wel even helpen."
Met de tang nam hy een gloeiende kool uit het
het vuur en schoof die plotseling krach tig tegen de
voeten van de gestalte, met de opmerking:
Je heb kleine voeten voor zoo'n groot-model
spook. Zet daar je pootjes maar eens lekker op !"
Au l" schreeuwde het spook eensklaps
bijzonder menschelyk, sprong op en trachtte
hem voorby te komen.
Hier blijven, assieblief l" riep Tienus, en
tegely'k gaf hy met zyn knuppel een zóó geweldigen
slag op het hoofd der verschijning, dat zy op
den grond viel en plotseling een paar smalle,
magere handen, in witte mouwen, smeekend
omhoog heffend: Genade l" riep.
Als je nou zóó bydraait, kenne we een
woordje met mekandere praten wacht ik zal
even licht maken. Blyf zdo liggen, hoor l
Als je je verroert zal ik je d'r een op je planeet
geven, dat je 't niet naverteld ..."
Toen de lamp weer brandde zag de bootsman,
dat de nog steeds op den grond knielende ge
daante een vrouw was, die in een wit nachtjak
en rok en verder in lakens gehuld, er inderdaad
spookachtig uitzag. Vóór haar op den grond
lag een ijzeren ketting en een blikken emmertje,
waarin zijn knuppel een verbazenden deuk
had geslagen.
Hy bekeek het vreemdsoortig hoofddeksel en
zei kalmpjes; 't Is je geluk geweest dat je
dat ding op je test had... maar ga daar nou
'r is zitten, dan zulle we 'reis op ons gemak
kennis maken."
Het spook gehoorzaamde.
Til EOU die lappenrommel 'ris op ea laat
je bakkes kijken ?"
heel de streek. Alles is hem kennisse en maat.
Door de velden slentert hy langs straten en
wegec, en kent en spreekt alles aan.... Binnen
gesloten of binnenwpnen ware kot of kerkhof.
Nergens behoort hy, nievere is hy' vast, 'n
wezen dolend in en buiten het maatschap,
tenden de verbindende machten »Servitenr,
Mesieur, Servitenr!"
Dit schetsje is misschien 't mooiste van heel
't bundeltje, groot gezien in z'n mysterie
van eenzaam taai zelfleven vervloeiend in 't
Al, 'n prachtig stukje Natuurhumor. Er zit
zo'n hart in die schetsjes, zo'n warm voelen:
?My'n volk, als ik by u binnentrede, onder
die hooge populieren, of u tegenkome op
straat, of u werken zie op uw veld, ik groete
u, vol eerbied en ontroering; en daar gy een
stondeke staat en leunt op uwe spa, ik luistere
naar uwen genegen groet en stil, levend,
vlaamsch woord.
Arm Vlaanderen l
Maar in haar duiken hooger gevoelens,
hooger gedachten, hooger beelden, vry'e wil,
beraden woord en werk, mannelijk deugen ;
in baar schuilen verholen krachten, altijd
levende machten, die, gelijk zaad en note, in
den grond, uit den grond, kunnen schieten,
groeien, bloeien, groot en prachtig, onder...
onder weidoenden zonneschyc I
.... 't Groeit al zoo jeugdig op het veld,
en de zonne schijnt ? -.."
Voor heel Vlaanderen geldt dat «Eén Bloei l"
dat Verriest van Streuvels zegt (in z'n Twintig
VI. Koppen, indertijd al door Beversen aan
gehaald). Geen, die als deze West-Vlaming
Streuvels voelt en hem beter voelen kan, geen
ook, die raker over hem geschreven heeft.
't Is alsof Streuvels in deze woorden van Verriest
bloeiend Vlaanderen verpersoonlikt: »Hy bloeit
inwendig, en ontvangt, in bloei van geest en
hert en ziel, zy'ne beelden. Een levend leven
bloeit in hem. Ddt leven, met ne wel l e.
met nen zwalp, omspoelt, beperelt en
betintelt de prente van het beeld, van het zicht,
van de roering, van de levenswende, die uit
zonnebrand, uit zomerhitte, uit boschweelde,
uit lentegroen en lentejeugd in hem spiegelen..."
In woord, lied en kleur bloeit Vlaanderen en
wy in 't Noorden mogen mede oogsten, bly',
dat 't ons in volle weelde geboden wordt!
J. ALEIDA NIJLAND.
Gescflieilenis m Amsterdam in het begin
der 19e eenw.
Het oude Amsterdam verdwijnt meer en
meer. De aandacht van alle belangstellenden
in de geschiedenis der stad verdient daarom de
verzameling portret- en waterverfteekeningen
van den schilder Andriessen, die thans by B.
W. P. de Vries te Amsterdem onder den hamer
komt. Het zal der moeite waard zyn voor
menig liefhebber Maandag 16 en Dinsdag
17 Februari de verkooping by' te wonen.
De schilder Jurriaan Andriessen, geb. 1742,
overleden 1819, vooral bekend door de fraaie
behangsels, die men in onde Amsterdamsche
woonhuizen nog aantreft, had de eigenaardige
gewoonte als 't ware een dagboek te houden
met de teekenstift, van al hetgeen dagelijks
hetzij in zijn gezin, hetzy" in Amsterdam ge
beurde. Dat dagboek, jaren lang in de familie
gebleven en thans openbaar geworden, geeft
ons het meest getrouwe beeld van het leven
der 18de en begin der 19de eeuw.
Zoo zien wy' bet oude Amsterdamsche leven
in alle bizonderheden voor den geest geroe
pen: Oude stadsgezichten, geschiedkundige
herinneringen; de luchtballon van Augustin,
Lodewy'k Napoleon en de Fransche tijd.
Dan de Teekenakademie en Felix Meritis,
waar de Andriessen's onder de besten werden
gerekend ; Schouwburgen en concerten, koffie
huizen, dans- en muziekpartytjes, gezelschaps
spelen, de oude Amsterdamsche kermis met
poffertjes- en speelgoedkramen en de poppen
kast, het eerste panorama, de oude straattypen
van de vischmarkt, muzikanten aan de nieuwe
brug, aansprekers en dienstmeisjes, kortom
het geheele bonte straatleven.
Vele teekeningen zijn interessant voor het
leven in huis: de oude woonhuizen, binnen
kamers met huisraad, kantoren, slaapkamers,
keukens, binnenplaatfjens, enz., en de bewo
ners in eigenaardig costuum.
De middelen van vervoer, als de trekschuit,
de beurtman, de brommertjes komen op de
teekeningen voor, alsmede het buitenleven met
de oude theetuinen en optrekjes aan den
Amstel en in de Meer, benevens enkele ge
zichten in Gelderland, en een paar teekeningen,
betrekking hebbende op Haarlem.
By het verdwijnende Amsterdam komen als
juist- of pas verdwenen, bijzonder in aanmer
king teekeningen, als: de Stadstimmertuin, het
iiiiiimiiiiitiiiiimiiicn
Het spook scheen wat bekomen van den
eersten schrik, trok het laken verder over zich
heen en draaide het hoofd zooveel mogelijk
van het licht af.
ienus nu geheel bewust van zyn overmacht,
kreeg lust om zijn prooi 'n beetje te kwellen
en vroeg leuk :
Is dat je groot tenue ?" Hy nam met
duim en vinger voorzichtig een tip van 'i laken,
dat zij krampachtig om zich heen vasthield,
trok er aan en zei grinnekend toen hy haar
nachtjak zag: Goddorie, tante, je mag je
wel 'eris verschoonen... en op je kousen voetjes?
Erg ongezond met dit weer! Je ziet er lekker
uit... en laat ik nou je smoeltje 'ris zien!"
Met n ruk trok hy haar het laken geheel van
't hoofd.
Bevend, bleek en ontdaan keek de verschij
ning voor zich en Tienus schoot eensklaps in een
luiden lach, die akelig door de holle kamer klonk.
??Wel allemachtig! hoe kom jij hier my'n
schatje ? Lieve Engel ik ken je ny'dige snuit.
Wat duivel! hoe heet je ook weer 1"
Het spook bleef zwygen.
Nou, kom ? laten we mekaar nou geen
Naatje noemen je ken my'n ook wel. Je
woont hier vlak achter. Aha! nou ben ik
er; je bent de zuster van den stalhouwer uit de
Kerkstraat."
Nou ja ! Als je 't dan weet hoef je'c niet
meer te vragen," stoof de juffrouw, eensklaps
brutaal wordend, op. Laat me d'r uit?"
D'r uit ? Hou je gemak, spookie ... Ga
dan maar denzelfden weg, die je bent binnen
gekomen; ik heb je niet binnengelaten."
? Ik wil er uit l" In eens pakte het gewezen
spook de geheele witte plunje by elkaar, duwde
die woedend in den ledigen emmer en vroeg kortaf:
Laat je me er nou uit of niet ?"
Nee hartje, liefst niet ?"
Wat wil je dan ?"
Jou an de overste laten kijken, met je
mooie pakkie an ...
My'n ? dat zal je toch wel uit je hereens
laten ...."
Tienus schudde grinnikend ,neen" grabbelde
maken der schutslnis aan den Overtoom; vol
gens decreet van.Z. M.den Koning;
admiraalzeilen op den Amstel; Amstel-jachthaven aan
de Hoogesluis.
Voor lüfstraffely'ke rechtspleging is in tressan t
no. 34: Te pronkstelling voor het Stadhuis
op den Dam te Amsterdam. Het schavot opge
richt aan de zijde der Nieuwe Kerk, de schout
met de roede van justitie voor het open venster.
De delinquent heeft een papier voor op de
borst, waarop: »Twee Wijven".
Zeer belangrijk zyn de teekeningen over alles
wat den Y-kant betreft, b.v. »'t Bothuipje aan
het Y", met het bijschrift: Heden is alhier
Prins Louis Napoleon ah Koning van Holland
geproclameerd, 't welk door zeer weinige en
zonder gejuich is aangehoord.
Andriessen heeft bijna alle teekeningen van
bijschriften voorzien, over 't algemeen vrij leukfe.
Het straatleven heeft zeer z'n -aandacht
getrokken, vooral zooals dat aan het oude
Damrak viel waar te nemen, by de Platjesbeurs
en de Nieuwebrug. Daar vindt men afbeeldingen
van een Jansenisten priester, ran vLchvrouwen,
van zwavelstokkenverkoopers, van beurs
wachters, van venters, enz. als: Dolle Griet,
Ka zonder neus, Mie Oostinje, de Hongaarsche
dokter of Oliekoop, Mie da Schrijfster, jonge
Dries Uzerroest, Jan de Nienwspost,
Trynemeu, Volendamsche Teun, de pluimgraaf v^ de
Platjesbeurs, Orarje Kee, Bet Grootsmoel, Fy'tje
de kaartleggter nit het Hemelrijk, Moffe-Hans
uit de Oudebrugsteeg, Blikke David, Jurrie
Ijzersterk, Dronke Levie van Uilenburg, enz.
Voor een vriend der geschiedenis van
stedebeschryving, van zeden en gewoonten,
en van kleederdrachten nit een vroeger
t y' d p e r k, is de catalogus op zich zelf, waard
te bezitten en te bewaren. R.
iiiiiiiiimiinmiitiiiiiiiltiiiiiniiiii
MM HENDRIK GEËRKE.
J
Tot diepe dVoef heid van zijn nabestaan
den, tot ernstig leedwezen van zijn vrienden
en vakgenooten overleed, plotseling, de heer
Johan Hendrik Geerke, journalist, oud
directeur der Rijkstelegrafie, bestuurslid
van den Journalistenkring.
Geboren te Purmerend den lOen Aug.
1838, waar zijn vader griffier van het kan
tongerecht was, werd hij aanvankelijk
ongeleid tot predikant, doch de voorberei
dende studie, daartoe gevorderd, voleindigde
hij niet; de Telegrafie in haar opkomst
trok hem aan. Op drie en twintigjarigen
leeftijd werd hij op het telegraafkantoor
in de hoofdstad in dienst gesteld, en zag
zich achtereenvolgens benoemd tot direc
teur te Purmerend, te de Rijp en Grave,
in welke laatstgenoemde plaats hij werk
zaam bleef van 1871 tot Aug. 1885, en
ook het Postradicaal behaalde.
Van nature geneigd aan de publieke
zaak zijn aandacht te wijden; strijdlustig
van aard ; protestant door geboorte, opvoe
ding en studie; vrijzinnig naar den geloove
en naar politieke overtuiging; kon het
verIIIIIII1IIIIIIIIMIIIIIIIHII
even in de zak van zyn jekker, pakte de juf
frouw beet, en voor ze boe of ba kon zeggen
had hij haar de handen op den rug gebonden.
Zie zoo in'n engeltje nou gaan we saampies
heen, hè? ... Zeg I als je schopt zal ik een paar
halve steken om je stutten gooien ... krimmeneel
wat ben jij een by'dehand dier en wat kijk je
venynig! Hou je pooten by je... Ik heb je
gewaarschuwd"... in een oogwenk had de
bootsman een eindje touw stevig om de schop
pende voeten der juffrouw geknoopt en zette
haar nu in een grooten stoel. Neem er je
gemak van," l achtte hy' Ja, scheld maar
raak, dat hindert me niet... Ga je nou grie
nen ?... Hè, dat's kinderachtig voor een spook...
Neen, je gaat niet naar huis, we zullen hier
gezellig mekaar nog een paar uurtjes gezelschap
houwe, want ik kau de overste niet in z'n eerste
slaap storen."
Een latere bekentenis van de juffrouw bracht
aan het licht, dat er in den stal van den rij
tuigverhuurder een deur was, die uitkwam in
een kast in de kamer van 't huis er naast;
waarschynlyk waren de twee huizen in de Kerkstraat
vroeger n geweest.
Opmerking verdient dat hoewel de geheele
historie van het spook zonder hoofd" over en
over bekend werd. de stalhouder en zyn zuster
in de buurt toch even geacht en gezien ble
ven, omdat men zei: ze magge nou zegge
wat ze wille maar 't is daar toch niet pluis."
Het publiek is dol op zoo'n mysterie het wil
geen licht in zoo'n zaak, het laat zich svjn spook
niet zoo gemakkelijk ontnemen.
Het is soms zeer moeilijk geweest om de,
voor dit opstel noodige informatien, in te win
nen, niet alle menschen zyn vriendelijk en toe
schietelijk. By sommigen wekten my'n vragen
wantrouwen of ergernis op, anderen gevoelden
er zich door beleedigd.
Ik wil aan het slot van deze spookhuis
studie een paar der bij het onderzoek opgedane
ervaringen mededeelen.
(Slot volgt).