De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 15 februari pagina 4

15 februari 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMEB WEEKBLAD VOOR KEDERLAW». No. 1338 blijf in het katholieke Grave niet nalaten de hem aangeboren neiging tot journalieken arbeid te sterken tot een onweerstaanbaren drang, .om te getuigen tegen zooveel wat hem in het Brabantsch staatkundig en maatschappelijk leven veroordeelenswaardig voorkwam. Een aantal bladen dienden hem gaarne tot orgaan voor zijn zaakrijke beschouwingen. Eerst het Vaderland, de N. Rott. CL en het Handelsblad; in 1883 ook het Dagblad De Amsterdammer, waarbij hij in Augustus 1885 tot redacteur-ver slaggever werd aangesteld, wat hem ge legenheid schonk zich geheel aan de jour nalistiek te wijden en Grave, waar het verblijf voor den militanten directeur niet altijd even aangenaam kon wezen, te ver laten. Wanneer wij hier er aan herinneren dat Geerke destijds uit Grave het eenige liberale blad in de prov. Limburg De Volksvriend redigeerde, zal het voldoende verklaard zijn, dat er eenige spanning tusschen hem en de katholieke geestelij sen ontstond, die hem ten slotte naar het einde van zijn ambtenaarloopbaan ten zeerste deed verlangen. Geerke, hoezeer een onberispelijk telegraafdirecteur, kon niet nalaten de pen te voeren, en schreef ook in die dagen buiten De Volksvriend meermalen artikelen welke de aandacht trokken. Vooral waa dit het geval met hetgeen hij in '78 i« het Vaderland te lezen gaf over den school strijd en het Openbaar Onderwijs in Bra bant en Limburg; evenzoo, om slechts een paar onderwerpen te vermelden, met zijn brieven in de N. Rott. in 1880 en 1881, over de Beersche Maas ; causeriën die niet alleen zeer op prijs werden gesteld, maar tevens vele honderden guldens voor de slachtoffers der overstrooming hem deden toekomen, die door zijn bemiddeling werden uitgereikt; iets wat hem zelfs eens het voor recht schonk door een pastoor vereerd te worden met den naam van «Man Gods" en onwillekeurig moest bijdragen, om de ver houding tot de geestelijkheid een weinig minder gespannen te maken. Ook destijds was zijn ijver onbeperkt. Van 1879 tot 1882 redigeerde hij de Echo van de Maas, welke te Oss verscheen, en zijn artikelen in dat blad, onderteekend Alexius van Delphi, getuigden van zijn democratische, anti-clericale en anti-plutocratische gezindheid, die hem zijn leven lang is bijgebleven. Voorts vertaalde hij de werken Prètre en Ignace de Loyola, beiden van Spuller, doch vond nog boven dien den tijd zijn letter- en tooneelkunkundige aspiratiën te verplegen. Zoo gaf hij een aantal vertalingen van tooneelstukken, naar aanleiding waarvan de heer Rössing hem eens de eer toekende een der eersten te zijn geweest, die bij deze bewerkingen op een losse vrije spraak lette. Wij noemen hier Een stap van den weg; Ultimo, de laatste van de maand; De erfenis tan mijnheer Plumet; Gevolgen; De straf eener vrouw; Narcisz; Eerlyke arbeid; Ferriol; Een Hypochonder ; Politie zaken (de Gouden Spin); Cireus-menschen; Zooals de oude zongen; de Vonk, enz., waarvan het meerendeel vertolkt werd voor Le Gras en Haspels, de laatstge noemde drie voor het Kon. Ned. Tooneel. Deelen wij nu verder nog mee, dat Geerke, behalve voor zijn ambtsbezigheden, zijn journalistisch werk en zijn letterkundigen arbeid, den tijd moest vinden om het algemeen belang te behartigen, als Voor zitter van de Afd. van de Maatsch. tot Bevordering van Nijverheid, als Voor zitter van de Afd. der Noord-Brab. Maat schappij van Landbouw, en als lid van het Hoofdbestuur; dat hij zich voor alles interesseerde wat de ontwikkeling en wel vaart van zijn omgeving kon bevorderen, en hij, waar er iets te werken viel, immer bereid was zijn persoon beschikbaar te stellen, dan zal men begrijpen dat het Dagblad de Amsterdammer zich gelukkig mocht rekenen, toen het in Augustus 1885 den heer Geerke tot zijn redactie-personeel zag toetreden, als opvolger van den heer De Meester, wiens jeugdigen ijver en ont luikende talenten het zoo zeer had ge waardeerd. * * Voor Geerke was zijn komst te Amster dam het begin van een nieuw leven, en voor iemand van zijn hoedanigheden begon dat nieuwe leven onder omstandigheden, die hem als verslaggever tot de volle ontplooing van zijn karaktereigenschappen en krachten noopten. Het waren de dagen van strijd tusschen liberalisme en bet op komend radicalisme, tusschen radicalisme en socialisme en ook, en wel voor namelijk, van strijd tusschen het gezag, vertegenwoordigd door de politie, en het nog niet tot socialisme opgegroeid, onte vreden proletariaat. Politieke vergaderingen van allerlei aard waren aan de orde van den dag. Werd toch al, door de steeds toenemende uitbreiding der hoofdstad en de vermenig vuldiging van de instellingen, die het maatschappelijk leven op allerlei wijs en in talloos vele schakeeringen te voorschijn riep, het terrein van den verslaggever frooter en grooter, alleen reeds de opomende arbeiders-organisatie , vergde een niet gering deel van des reporters tijd ... en al te vaak ook meer dan een be scheiden deel van diens goedmoedig heid en geduld. Woelige en woeste ver gaderingen waren er soms, waarin de «loon slaven der Pers" avonden achtereen hun aanteekeningen hadden te maken, omringd door vurig hartstochtelijke redenaars en hoorders, din, geprikkeld door hetgeen de redacties der bladen hun verweten, maar moeielijk hun vijandige gezindheid wisten te verbergen; vergaderingen ook, waarbij en waarna de politie handelend meerde te moeten optreden, eindigende met een klopjacht, als in een dal van Josaphat, waar, voor een woedend, eer losgelaten dan behoorlijk geleid, agentendom, het wild verzameld was. Het Volkspark, Maison Stroucken, Constantia, het Waterlooplein, het Palingopioer, we behoeven deze woor den slechts te noemen, om hen, die de jaren van '80 tot '95 in de hoofdstad hebben doorgebracht, zich een tijdperk te doen herinneren, waarin de verslaggevers der bladen maar al te dikwijls te midden van een strijdtooneel leefden, waarop links en rechts de slagen vielen. Welnu, op dit strijdtooneel gevoelde niemand meer dan Geerke zich tehuis. Zeker heeft geen enkele journalist van onzen tijd van zoo vele schuilnamen zich bediend als deze redacteur-reporter. Men kende hem als Spiritus Asper Jr., als A. v. Delphi, als Secans, als Soranus, als v. Ipscheuten, als Jan de Wit... waar hij als schrijver optrad, maar tevens -kon van hem getuigd worden, dat niemand meer dan hem het zich verschuilen vreemd was. Reeds zijn hooge, veerkrachtige, forsche gestalte teekende hem als een man van persoonlijken moed, en inderdaad de wijze, waarop hij in dagen van spanning als reporter zich gedroeg, deed hem kennen als de plichtgetrouwe, die, waar het noodig was, de gevaren tegemoet trad, onvervaard en onversaagd. En deze persoonlijke moed was geheel vrij van de ijdelheid, die er toe drijft zich met opzet op den voorgrond te stellen, gevaren te zoeken, ter verhoo ging van eigen naam. Neen, hij werd geleid door een hooger motief. Zijn demo cratische gezindheid, zijn hartgrondige afkeer van onrecht, bedeelden hem met het gevoel van zedelijk geroepen te zijn in dagen, troebel van klassenhaat, zich volkomen op de hoogte te stellen van hetgeen er omging, en de waarheid aan het licht te brengen ten nadeele of ten voordeele, het deed er niet toe, van welke partij ook. Zijn reporterschap was hem een taak, hem opgedtagen door niet minder hooge zedelijke machten dan de Waarheid, de Menschelijkheid en het Recht, en zoo werd zijn arbeid dan ook een hervormingswerk. »Hij was," zoo lezen wij in het Volk, »de eerste burgerlijke journalist, die on partijdige en uitvoerige verslagen van arbeidersvergaderingen publiceerde. Ook was hij het die door zijn juiste verslagen het optreden der politie in de woelige dagen omstreeks '90 aan de kaak stelde. De arbeiders zullen zijn aandenken niet vergeten." Wij zijn er zeker van dat zijn collegaas, die hem in dien tijd gekend hebben, al mogen zij de uitspraak van het arbei dersblad misschien niet naar de letter kunnen beamen, bij zijn verscheiden het hooge karakter van zijn arabtsopvatting van harte erkennen en waardeeren, en dat zij met ons bereid zijn, het eeresaluut te brengen aan Geerke, als den eerlijken, ijverigen, door waarheid en menschenliefde bezielden reporter; den persriddêria de hoogere beteekenis van het wooi d, die zijn wapen tot aller voorbeeld heeft gehanteerd met moed, beleid en trouw. Geerke's verslagen hadden, het behoeft niet gezegd te worden, een goeden naam; ook om de wijze waarop zij waren samen gesteld. Hij streefde niet alleen naar on partijdigheid, maar trachtte zoo volledig mogelijk te zijn; een voordeel dat echter voor een blad, hetwelk over een beperkte ruimte te beschikken heeft, ook weieens zijn bedenkelijke zijde had. Het lag min der in zijn aard en geestesaanleg om het gesprokene samen te vatten, dan om, waar hij zich beperken moest, meer eclectisch te werk te gaan; en natuurlijk eenige beperking is zelfs bij de belang rijkste en uitvoerigste verslagen een door den omvang van elk blad gestelde eisch. Mocht echter Geerke, door den nood ge drongen, den een of anderen spreker iets te weinig geven, zeker heeft nooit iemand zich te beklagen gehad, dat een woord, een zinsnede van bijzondere klank of be teekenis, door hem veronachtzaamd was geworden. Met telegrafische snelheid nam hij dergelijke uitlatingen op, zoodat men in zijn verslagen, bij gemis van enkele onderdeden, een bij uitstek getrouw beeld van den hoofdinhoud van rede of debat vond. Zoo is hij, door zijn vertrouwdheid met de onderwerpen in politieke vergade ringen behandeld, door kennis en opmer kingsgave, meermalen de reporter geweest, die woorden heeft »vereeuwigd" welke ook voor de sprekers zelf een verrassende beteekenis hebben verkregen. Als een voorbeeld daarvan noemen wij hier het »Heere, mijn God, zij kunnen niet wach ten, geen dag en geen nacht!" uit een gebed van Kuyper, met zijn deputaten, dat door Geerke mede werd aangehoord. Toen hij deze zoo plechtige en innige belijdenis van den anti-revolutionairen leider vernam, werd het den reporter te macht'g; haalde hij fluks zijn potlood te voor schijn en grifte deze thans den gansenen volke onvergetelijke bede... op zijn manchet. Zoo dankt onze premier aan Geerke de frisch gebleven herinnering aan het heiligst oogenblik van zijn democratisch leven, maar hoe velen zullen er niet zijn, die op gelijke wijs door den nu overledene een klaarder gedachtenis aan hun eigen woorden en handelingen hebben bewaard! Maar Geerke was, gelijk de degelijke reporter behoort te zijn, een zeer veelzijdig ontwikkeld man. Zijn studie van letteren en theologie, gevolgd door die voor de telegrafie, hadden hem gemeenzaam ge maakt met onderwerpen en zaken van zeer uiteenloopenden aard, en zijn scherpzinnig heid, bij den lust om zich steeds verder te bekwamen, teneinde niet verplicht te zijn in het maatschappelijk leven zich binnen al te engen kring te bewegen, maakten hem in zekeren zin tot een onmis homo, op velerlei gebied tot oordeelen in staat. Zoo kan het ons dan ook niet ver wonderen, dat hij de rechte man gebleken is, om de Aannemers tot een Bond te ver eenigen, en om zelf gedurende vele jaren het blad De Aannemer te redigeeren, zoodat hem, bij zijn graf, door dit gilde de warmste dank werd gebracht. Voor het technische en materieele toch was hij, ook als reporter, niet minder belangstellend en ijverig dan waar het de behandeling van staatkundige en maatschappelijke denkbeelden betrof. Zijn verslagen aan deze soort van onder werpen gewijd, genoten de algemeene waar deering; en wel het beste bewijs van de zorg en bekwaamheid, die hij daarbij aan den dag legde, is het feit, dat, toen in 1900 hier de Tentoonstelling tot bevordering van de veiligheid in fabrieken en werkplaatsen werd gehouden, Gaerke zijn artikelen, daarover in de Amsterdammer verschenen, zag BEKROOND. Geen wonder, dat hij dit als een der aangenaamste herinneringen aan zijn verslaggeversloopbaan beschouwde een eer dan ook welke hier te lande nie mand zijner collegaas ooit genoten heeft. * * * Toen de redactie van De Amsterdammer zich verplicht achtte van dat blad en zijn eigenaar afscheid te nemen, een nieuw or gaan trachtte te stichten, was ook Geerke mede-onderteekenaar van de circulaire, die zij tot het publiek richtte. Drie maanden later bleek, dat ook het Dagblad niet kon worden voortgezet, en Geerke, zonder vaste betrekking als Reporter, wijdde van nu aan zijn krachten aan de Aannemer, en werkte als politiek of plaatselijk brief schrijver aan eenige bladen mede, waar onder er waren, met welke hij reeds vroeger in zoodanige betrekking stond. Want evenals hij gedurende zijn ver blijf te Grave den tijd had uitgekocht om in wijder kring werkzaam te kunnen zijn, deed hij dat als redacteur en reporter. Zoo redigeerde hij van. Amsterdam uit in '87 de Voorwaarts, schreef brieven aan de Prov. Drentsche en Asser CL, causeriën in het Prov. Utr. Dagblad welke vóór eenige jaren ten gevolge van een verschil in rich ting eindigden; correspondentiën in de Goorrecht- Oldambter, hoofdartikelen en van »IJ en Amstel" in de N. Winsohoter Gt. enz. In '91 redigeerde hij de Gemeentestem, een weekblad voor Gemeentezaken, gaf van '92 tot '95 raadsoverzichten in het Nieuwsblad vwr Nederland, en voerde van 1898 1901 in de Echo zijn v. Ipscheuten en Jhr. v. d. Roompotte ten tooneele. Voegen wij hieraan nog toe, dat Geerke van 1886 tot 1891 met M. v. Harpen De Portefeuille onder zijn leiding had, en van 1889 tot 1891 ook aan De Mijncourant verbonden is geweest, en hij nu onlangs het redacteurschap van De Vrije Gedachte aanvaardde, dan blijkt genoegzaam hoe hij steeds al zijn kracht heeft ingespannen, om te voldoen aan een drang naar werken die hem eigen was, en ten bate van zijn klein gezin, waarvoor hij met een liefde die tot alle zelf beheersching en zelfver loochening in staat stelde, heeft geleefd. Als politicus paste Geerke niet volkomen in een partijverband. Meer gevoelsmensch dan tot wijsgeerige bespiegelingen geneigd, leefde hij allerminst voor eenig staatkun dig stelsel. Vurig anti-clericaal kon men hem liberaal, zelfs oud-liberaal noemen; maar de democraat in hem bracht hem bij de geavanceerden als Vooruitgang, vroeger bij de radicalen, het laatst bij de Vrijzinnig-Democraten terecht. Met de vrije school heeft hij zich nimmer kunnen verzoenen. Brabant en Limburg zaten hem daarvoor te vast in zijne herinnering. Zijn eigenlijke politiek-beginsel wies op uit zijn democratische gezindheid: zijn liefde voor het proletariaat. Dit belette niet, dat hij geruimen tijd de officieele journalist van de Liberale Unie is geweest. Voor een aantal provinciale bladen, die onder de Liberale uwe leiding stonden, leverde hij wekelijks het artikel, dat dan vermenig vuldigd werd. Het sterkst echter, en dat is natuurlijk, was Geerke, waar hij de kerkelij ken kon bestrijden en tevens voor de verbetering der wetgeving op sociaal gebied mocht op komen. Waar dit het geval was, overtrof hij de meesten, zoo niet allen, in rijkdom van materiaal. Door zijn langdurige deel neming aan het publieke leven, vooral door zijn reporterschap, dat hem genood zaakt had zooveel vergaderingen bij te wonen, was hij bedeeld met een zeer uit gebreide kennis aangaande de politieke partij geschiedenis van den tegenwoordigen tijd. Hij wist op een haar na wat de leiders en de leidertjes zoo nu en dan hadden geleeraard en hij maakte daar van dikwijls een zeer juist gebruik. Onver klaarbaar is het ons meermalen voorge komen, dat de dagbladen, die verslagen gaven van hetgeen andere bladen over politiek schreven, en daarbij hoe kan het anders ook wel zeer onbedui dende artikeltjes vermeldden steeds b.v. de Nieuwe Winschoter over 't hoofd zagen, waarin Spiritus Asper Jr., zoo vaak, toegerust met een groote mate van zaken-kennis, den spijker op den kop sloeg. Het leek wel of de RedacteurReporter niet mee mocht doen in het groote concert. Dat dit hem grieven moest, is natuur lijk ; dat het hem wel eens gegriefd heeft, is ona bekend. Hoe jammer dat zij nu na den dood van den braven redacteur-reporter, lid van het hoofdbe stuur van hunnen kring, die fout niet meer herstellen kunnen! Wij laten hier volgen een deel van het laatste door hem geschreven artikel; dat hij zelf in druk niet meer heeft kunnen lezen. Handelend over de spoorweg werkstaking geeft het een afdoend bewijs voor de warmte ook voor de bezadigd heid waarmee hij zijn democratische beginselen trouw is gebleven tot... aan zijn dood. Uit het laatste politieke artikel van J. H. Geerke. «.Jaar ia jiar uit is er, niettegenstaande ern stige waarschuwingen van sociologen, door de mannen, die boven de arbeiders stonden, ge| zondigd tegen de samenwerking, .die volgens enri Mazel noodig is voor het bestaan van een krachtige maatschappij. De arbeiders werden in den regel niet als sunergoi", 1) als medewerkers beschouwd, maar als loonslaven, die maar altijd moesten voeden den Molocb van het groot kapitaal. Daarbij lag het grofste egoisme ten grondslag. Niemand heeft dit beter gezegd dan dr. Kuyper, ; toen hij op het christelijk-sociaal congres in 1891 de christenen van hoogeren stand en de Patri monium mannen op het gevaar wees. //En zoo is dan" zeide hij, wat tot dusver alleen onder de Joden gezien werd: aan het ne uiteinde der sociale linie bezitters van millarden en aan het andere uiteinde mierarme tobbers", allengs de sociale toestand van heel Europa geworden; en dat nog wel zonder het palliatief, dat huiselijke band en mededoogeu met den verarmden geloofsgenoot ver zachtend werken deed. En zoo heerscht dan thans in heel Europa een welgedane bour geoisie over een verarmden werkenden stand, die gestadig haar kapitaal moet voeden, en gedoemd is, om hetgeen voor die kapitaal voeding geen dienst meer kan doen, te laten verzinken in het moeras van het proletariaat. Een sociale nood nog daardoor verergerd, dat de weelderige bourgeoisie haar weelde ook uitstalt; aldus een valsche behoefte bij den mindere prikkel; en door het ondermijnen van die tevredenheid, die ook met weinig gelukkig kan zijn,, te feller naarmate er minder voor den arme te genieten viel, den koortsachtigen harts tocht naar genotzucht in hem doet ontbranden". Eigenbelang dus dreef de bezittende klasse, da aristocratie van het geld door dr. Kuyper een aristocratie van veel lager kaliber" genoemd, dan .waartegen de Fransche revolutie ging om zonder rekening te houden met het algemeen belang, toestanden in het leven te roepen, die eindelijk Karel Mars deed uitroepen: Proletariërs van alle landen vereenigt u !" en nu deze raad is opgevolgd, waarvoor de aristocratie van het geld eerst hoonlachend de schouders ophaalde, nu het vereenigingsleven zich heeft, kunnen uiten tot een daad van kracht, keert men zich tot het proletariaat, en verwijt het door egoïstische handelingen de sociale synergie" te hebben verstoord. Als //sunergoi" heeft men de arbeiders echter nooit erkend, want noch in de politiek, noch in de regeling van hun loon en arbeidstijd gaf men hun medezeggenschap. Het stembiljet werd hun onthouden en elke verbetering van hun socialen toestand hebben zij van de aristocratie van het geld, soms met geweld moeteu afdwingen. Men zal schouderophalend antwoorden, dat het zoo erg niet is of was. Laten wij weer dr. Kuyper doen spreken; Wat nu de onhoudbaarheid van den soci alen toestand betreft,, gelijk die uit het indivi dualisme der Fransche revolutie geboren werd, daarover kan dunkt mij, ouder christenmannen, niet veel verschil van opinie beslaan. Zoo ge u nog een menschelijk hart in den boezem voelt kloppen eu zoo ooit het ideaal van ons heilig evangelie u verrukt heeft, moet ook in u elke betere aspiratie vl'oeken tegen den actueelen toestand. Immers gaat het zoo voort, dan wordt het al minder een hemel en krijgt het al meer iets van een hel op aarde. Van den Christus raakt onze maatschappij los; voor den Mommom ligt ze ie het stof ge bogen; en door den rusteloozen prikkel van het brutaalst egoisme, waggelen, gelijk de Psalmist klagen zou, de fundamenten der aarde. Alle binten en ankers van het maat schappelijk gebouw verschuiven; desorganisatie kweekt demoralisatie; en in de toenemende brooddronkenheid van den n tegenover het steeds klimmend gebrek van den ander, speurt ge eer iets van de ontbinding van het lijk, dan van den frisschen blos en de gespierde veerkracht eener bloeiende gezondheid". Dr. Kuyper zag dan ook geen beterschap te kennen als op den socialislis hen weg", mits men onder socialistisch maar niet verstond het pro gramma der sociaal-democratie, maar in dit op zich zelf zoo schoone woord" alleen uitsprak dat ook onze vaderlandsche maatschappij, om met Da Costa te spreken, geen hoop zielen op een stuk grond is", maar een van God gewilde gemeenschap, een levend menschelijk organisme". Dat alles heeft men echter jaar in, jaar uit, wel verkondigd dr. Kuyper is daarvan het voorbeeld maar men heeft alle waarschu wingen in den wind geslagen. Zelfs heeft men geweigerd de organisaties der sunergoi" der medewerkers" te erkennen; daarvan gaf het bestuur der H. IJ. S. M. een schitterend voorbeeld, en het is nog zoo lang niet geleden, dat de veemen te Amsterdam daaraan medededen. Nu kan men van de lankmoedigheid, goed willigheid en gemoedelijkheid der sunergoi" veel vorderen, maar het is nu toch wel wat al te g°k dezen menschen een sociale misdaad" te verwijten, omdat zij, voor een oogenblik van de positis gebruik makende, de H. IJ. S. M. voor een voldongen feit plaatsen. Het is waar, zij deden dit de maatschappij niet alleen, doch ook duizenden, die van de spoorwegen gebruik maken maar hebben we ons ooit, wanneer we in een cou(éplaats namen, bekommerd om het lot van den machinist of den stoker op de locomotief, om dat van de wisselwachters, van de lampenisten, van de menseden, die de waegons schoonmaken, van de seinwachters, in n woord van dat groot aantal beambten der spoorwegen, dat van den vroegen morgen tot den laten avond feitelijk in onzen dienst loonslaaft? We vroegen er niet naar, we lieten ons met een: b^n ik mijns broeder hoeder?" rondrijden door heel Nederland. Waarom zouden die menseben zich om het algemeen belang bekommeren wair dit kennelijk zich zoo weinig om hen had bekommerd ? En dan, laat men dat niet vergeten, ook hier gold de theorie van het zelfbehoud. Wanneer men niet in eens ferm en krachtig sloeg, juist zijn kracht zocht in dat geen rekening houden met het algemeen belang, dan zou men nooit het resultaat behaald hebben, dat thans verkregen is. Wat is trouwens het algemeen belang P Dat gene wat de machthebbenden er wel van hebben willen maken. Wat iu den regel het algemeen belang genoemd wordt, is het belang der bezittende klasse, maar niet van de geheele gemeenschap; m. a. w.: het belang der gemeenschap is niet altijd het alge meen belang. 1) Een Grieksch woord dat medewerkers beteekent. En na durf ik gerust de stelling verkondigen. dat de stakers, bewast of onbewust, hebben gehandeld in bet belang der gemeenschap. Het belang der gemeenschap vordert dat er een einde kome aan toestanden, waarop dr. Kuyper in 1891 weer en waarom bij reeds in 1875 in de staten-generaal, er op wijzende dat er wel een wetboek voor den handel was, riep om een wetboek ook voor den arbeid. De overheid belpe den arbeid aan recht. Ook voor den arbeid- «toet de mogelijkheid geboren, dat bij zich zelfstandig organiseere en voor zijn rechten kunne opkomen" zeide hij op bovenge noemd congres. Geen mooie speechen, geen lange kranten artikelen helpen echter zoo veel als het bloote feit, dat, waar de overheid der arbeid nog niet aan recht geholpen heeft, de arbeiders toonen, er over uit te zijn zich zelve te helpen. Waar aan den nen kring rechtsverzekering is gegund, mag, wil men voortaan voorkomen wat plaats heeft gehad, aan den anderen kring gelijke rechtszekerheid niet worden onthouden. Ook dit heeft dr. Kuyper geleeraard, en waar hij nu zelf overheid is geworden, verwachten wij, onder den drang der omstandigheden, spoe dige hulp en kloeke daad. Men zal ons wijzen op het voorbeeld der gemeente werklieden in Amsterdam, die eenigszins in den roes van het succes, niettegenstaande er een soort van arbeidscontract met de gemeente bestaat, toch jiet een staking dreigen. Bet reglement wil, dat de dienstbetrekking tusschen gemeente en werklieden 14 dagen te voren moet worden opgezegd, maar tevens is gebleken dat' reeds den 3den September 1900 de Centrale Bond van gemeentewerklieden zich met een adres tct den gemeenteraad heelt gewend met billijke wenschen omtrent het arbeidscontract en de loonen. Déheer Gerritsen, die er als ex-wethouder over oordeelen kon, heeft in de jongste raadszitting zelf medegedeeld, dat tal van vergroeide oorzaken" oorzaak zijn geweest, dat soms nog te lage loonen aan werklieden zijn uitbetaald. Nu is er in dat werkliedenreglemeut alleen van arbeidsduur, maar niet van loonregeling sprake, zoodat de directeuren der gemeentebe drijven daarin de vrije hand hadden. Men heeft beweerd, dat degemeente-werklieden geen recht tot staken hadden, maar zij hebben toch zeker bet recht in massa het werk neer te leggen, wanneer zij 14 dagen vooruit waar schuwen, dat zij dit zullen doen. Wat in Amsterdam voorvalt of vermoedelijk zal voorvallen, is de schuld van B. en W., die de klachten der gemeente-werklieden te veel en bagatelle hebben behandeld. Wie daarvan meer wil weten, leze het uitnemend raadsoverzicht, voorkomende in het ochtendblad van De Tele graaf van Donderdag 5 Februari j 1. En nu nog n vraag. Onder allerlei hoofd jes" als De Capitulatie", .Capitulatie uit vrees," Coup D'etaf' Anarchie," hebben zoowel liberale als clericale bladen hun verontwaardiging getoond over den schrik, die hun op 't lijf is gejaagd. Er zijn er die er op aandringen, dat leiders van vereenigingen, als die van spoor- en tramwegpersoneel, zullen worden gestraft. Er zal wel ergens een artikel in de wet zijn te ontdekken, waarmee men de onverlaten kan vinden. Dat zou een voorbeeld zijn voor de leiders van andere werklieden-organisaties. Maar, waar we boven aan de hand van dr. Kuyper een schets gaven van onze maatschappij, daar vragen we: wie zouden voor de gemeenschap gevaarlijker zijn, de vereenigde werkgevers, die schuld dragen aan den toestand, of de vereenigde werklieden, diej zich vereenigd hebben om te voorkomen, dat zij door de actie van het groot kapitaal geheel en al zouden verzinken in het moeras van het proletariaat." En als dan eindelijk door den rusteloozen prikkel van het brutaalst egoisme, in de oogen der half radelooze bourgeoisie, de fundamenten der aarde waggelen, als de binten en ankers verschuiven aan wie dan de schuld ? SPIRITUS ASPEK JR." * * * Woensdag hebben wij den werkzamen man begraven. Voor menigeen, die hem kende als den blozenden, nog opgewekten, welbespraakten dagbladschrijver, was zijn sterven geheel onverwacht. Voor wie meer intiem met hem omgingen, gelijk voor hem zelven, kwam de dood, hoe plotseling ook op dat oogenblik, als een einde dat zich reeds had aangekondigd. Een paar jaar al gevoelde hij zijn leven ondermijnd en bedreigd door een hartkwaal,en nauwelijks veertien dagen vóór zijn verscheiden, gaf hij zijn zoon, leeraar aan de H. B. S. te Venlo, eenige wenken welke hij noodig achtte, voor het geval dat de dood hem verrassen mocht, al meende hij dan ook, dat de mogelijk heid van nog jaren gespaard te zullen worden, niet buitengesloten was. Aan zijn graf spraken enkelen een woord van hulde ter nagedachtenis van den »braven" man. Een aantal kransen dekte het lijkkleed. Maar de schoonste hulde voor een welbesteed en zorgzaam leven, klonk daar in de snikken en blonk daar in de tranen van dien eene, die hem beter gekend had dan wij allen bij zijn uitvaart aanwezig: zijn zoon, die mede namens zijn moeder een woord van dank sprekende, gebroken van smart daar stond als een toonbeeld van de hartelijkste vereering en liefde. MHItHIIIMIItllllllDIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHItllllllllllllllllllllllllfHMMIIIW tin Litoy 75 cent bedrukt tot fl 3.35 per Meter I Franco en vrO van invoerrechten toegezonden I Stalen ommegaand; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Hennebergi Zflde" van 6O et tot fl 14.65 p. Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. VERaTERKIN GSMIDDEL. Verkrijgbaar büapothekers en drogisten. Piano-, Orpl- en MnzietaM HEYROOS «k KALSHOVER, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hm Bepareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl