De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 15 februari pagina 7

15 februari 1903 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1338 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Beurs te Amsterdam DOOR A. W. WEISSMAN. I. In het jaar 1836 was de Beurs, die ruim twee eeuwen aan de Noordzijde van het Rokin gestaan had, en die door den zeer bekwamen stads- bouwmeester Hendrick de Keyser werd ontworpen en uitgevoerd, bouw vallig'. Ten minste, dit werd door de deskundigen beweerd. En in dien tijd hechtte men aan oude bouwwerken niet zoo veel waarde, als wij doen. Sloopen gold als een verdienstelijk werk. Zoo deed de Raad der stad Haarlem in 1824, toen men iets ter ver fraaiing der stad noodig had, omdat er een tentoonstelling gehouden worden zou, de <jroote Houtpoort afbreken, en door de barrière, die er nog is en die door Suys, een architect van naam, ontwor pen werd vervangen.De.Raad der stad Amsterdam wilde niet achterblijven, sloopte, wat later, de Haarlemmer poort en stelde er deWillemspoort voor in de plaats, die, door C. Alewijn ontworpen, onlangs op ''haar beurt ter nauwernood aan den moker van den slooper ontsnapt is. Men was in 1836 blij, dat de Amsterdamsche Beurs met fatsoen kon worden af gebroken, en geloofde gaarne de mannen van het vak, die den afbraak aanbevalen. Zoo is dan toen Hendrick de Keyser's schepping ver dwenen. Die oude Beurs was ge volgd naar die van Antwerpen en Londen. Zij vormde een langwerpig open plein met overdekte galerijen er om heen. In de 17e eeuw vond men haar even fraai als practisch. Zelfs toen zij haar sier l ij ken toren, in 1668 af gebroken, welks klokkenspel naar den Munttoren ver huisde, miste, werd zij nog een merkwaardig bouwwerk geacht. Blondel, die in de 18e eeuw zijn «Cours d'Architecture" uitgaf, zegt: «La Bourse d'Amsterdam est un des plus beaux batiments dans son genre." En nog in het begin der 19e eeuw schreef Durant, in zijn «Précis des leo >ns d'architecture données a 1'ÉcolePolytechnique" van het gebouw: «La Bourse d'Amsterdam, batie j par Keyser, mérite d'être examinêe a cause de la simplicitéde son plan et du bon ?effet qui en resulte pour la décoration." Bij mooi weder stonden de kooplieden in de open lucht; kwam er regen of sneeuw, dan vluchtten zij onder de galerijen. In de 17e en 18e eeuw, toen de handel hier bloeide, en groote zaken gedaan werden, vernam men niet van klachten over dezen toestand. In 1836 moest een houten hulpbeurs op den Dam, destijds nog zonder het monument, gemaakt worden; zij kreeg de gedaante, die de oude gehad had. Negen jaren hebben de Amsterdamsche kooplieden van die hulpbeurs gebruikt gemaakt. De stads-glazenmaker Jan Vos, tevens dichter, had de Beurs in de 17e eeuw aldus ibezongen: »Itoemt Eplies'n op haer kerok, Tyrus op haer marckt en haven, JJabel "p haer metselwerck, Memphis op haer spitse graven, J-lome op haer heerschappij: Heel de werelt roemt op mij.'' Het Amsterdamsen metselaarsgilde, dat dit vers, zeker ora het »metselwerck", mis schien ook omdat het door een gildebroeder gemaakt was, toepasselijk vond, deed het schilderen in zijn fraaie gildekamer boven de Waag op de Nieuwmarkt, waar zij, die op het gemeente-archief komen snuffelen, de regels nog kunnen zien prijken. Jan Vos zou, had hij de houten hulpbeurs gezien, zijn dichtvuur niet dus hebben doen blaken. De «Edelachtbare Raad" gelijk men in den tijd van Koning Willem I de stedelijke regeering noemde, zon dan ook op middelen, om Amsterdam van een betere Beurs te voorzien. Een commissie werd benoemd, en deze schreef een prijsvraag uit, waaraan de bouwmeesters der geheele wereld konden deelnemen. Het gebouw, dat men verdangde, mocht f 600,000 kosten. Doch daar ? de prijs, die werd uitgeloofd, slechts /"500 bedroeg, en den bekroonde de uitvoering niet zou worden opgedragen, was de deel neming niet groot. Isaac Warnsinck, te Amsterdam den 22 Maart 1811 geboren, behaalde den prijs voor een ontwerp op het Rokin en de premie voor een ontwerp op den Dam. Deze bouwmeester was de zoon van den «Ridder" W. H. Warnsinck en een leerling van Jan de Greef. Deze Jan de Greef, de vader van Baatiaan de Greef, den lateren stads-architect, was een man van groote gaven. Hij heeft met Tieleman Fran?iscus Suys, professor in de bouwkunst aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, samengewerkt, toen de Nieuwe Luthersche kerk, die door brand geteisterd werd, moest worden hersteld. De Greef, 2 Juli 1784 te Dordrecht geboren, trok de aandacht van Koning Lodewijk Napoleon, die hem voor zijne rekening naar Percier te Parijs zond, en hem ook in Italiëdeed reizen. In 1810 weer in het vaderland terug gekeerd, moest hij zich met een betrekking bij den kort te voren geschapen Water staat tevreden stellen. Maar Willem I strekte over hem zijn beschermende hand uit. Toen de Koninklijke Genie- en Artil| Haarlem, te Zeist, te Soestdijk, om Arnhem en om Den Haag, door hem geschapen, worden nog heden, en terecht, bewonderd. Ook den Hout en de bolwerken te Haarlem heeft hij aangelegd, benevens de bolwerken te Ui recht. Zocher had de huizen op verscheidene buitenplaatsen ontworpen en uitgevoerd. Het is wel jammer dat deze scheppingen, met haar hooge klassieke zuilen, geheel in den geest van Palladio, meerendeels zijn trouwelijken voet. Hij had van die heeren vernomen, dat het plan bestond, een deel van het Damrak te dempen, om terrein te verkrijgen. Die demping keurde hij in zijn artikel af. Het laat zich verklaren, dat Warnsinck naar de pen greep. Grievend was het voor hem, als prijswinner te worden op zij ge schoven. Tegen die behandeling te protes teeren kon hem wel niet baten, maar hij wilde toch zijn o verkropt gemoed lucht geven. De Beurs,'naar het ontwerp van J. D. Zocher. lerie school naar een Fransch voorbeeld gevolgd, door den Koning te Delft was opgericht, werd Jan de Greef daar als professor in de handteeken- en bouwkunde aangesteld; tevens werd de kunstenaar belast met het verbouwen van het Oude Hof aan het Noordeinde te 's-Gravenhage tot Koninklijk Paleis en met het bouwen van het lustslot Soestdijk. In 1825 aan vaardde De Greef de betrekking van Directeur der Stads-werken te Amsterdam, die hij tot zijn dood, den 2 December 1835, vervulde. Ónder zijn leiding werd het Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsen gracht tot Paleis van Justitie verbouwd en het Entrepotdok gemaakt. Nadat Warnsinck zijn opleiding bij De Greef voltooid had, ging hij reizen, en bezocht hij Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Duitschland en Engeland. Hij was dus zeker niet de eerste de beste, en mocht met eenigen grond verwachten, dat hij een zijner twee ontwerpen uitgevoerd zou zien. Doch het geschiedde anders. De Raad, wiens zittingen destijds niet openbaar waren, nam in 1839 het besluit, dat de Beurs gebouwd, zou worden naar een ontwerp, opgemaakt door Jan David Zocher. verdwenen. Want zij deden Zocher van zijn gunstigste zijde kennen. Voor den heer A. van der Hoop, J-et Amsterdamsche raadslid, beroemd zoo om zijn harddravers als om zijn kabinet van schilderijen, bouwde Zocher het huis op de buitenplaats Sparrenberg bij Haarlem. En toen nu deze architect met het ontwerpen van de Nieuwe Beurs belast werd, fluisterde de booze wereld van zijn relaties met dit invloedrijke raadslid. De geheimzinnigheid, waarmede alles behandeld werd, was in 1839 niet minder groot dan in 1890. Ieder was er nieuws gierig naar, het ontwerp te zien. En in Januari van 1840 werd aan den algemeenen wensch voldaan, door de tentoonstelling van het model in het openbaar. Met die tentoonstelling was geenszins bedoeld, de gelegenheid te geven tot critiek. Tot het bouwen naar Zocher's plan was reeds be sloten, en daarom kon die critiek toch niet j baten. Maar in het Algemeen Handelsblad van 31 Januari 1840 vond een artikel plaats, dat door iemand, die zich »Scrutator" noemde geschreven, een alles behalve gunstig oordeel over het ontwerp behelsde. Dit stuk geeft een eigenaardig kijkje op Er verscheen omstreeks aenzelfden tijd bij J. C. van Kesteren een vlugschrift van een ongenoemde, dat den ietwat zonder lingen titel droeg van: »Status Quo van Amstels Beursgebouw, aan deszelfs inge zetenen gewijd." Het is een zonderlinge brochure, ook om haar inhoud. De schrijver, die de Nederlandsche taalregels al heel slecht toont te kennen, doet telkens aanhalingen uit vreemde talen, wat hem nog minder goed afgaat. Leefde hij nog, de sociaal-demo craten zouden hem zeker tot de hunnen mogen rekenen. Want telkens verneemt men van zijn ergernis over het feit »dat zij, die door hun stand in de maatschappij vermogend ziju, hetzij door tijdelijke mid delen, hetzij door rang of waardigheid hun oordeel opdringen aan de onvermogenden.', Blijkbaar behoorde de ongenoemde schrij ver tot de laatste categorie en bedoelde hij met de eerste de leden van den «Edel Achtbaren Raad." Dit lichaam had het geheel bij hem verkorven, omdat het door een zekeren »N.N." in het Handelsblad van 13 Februari 1840 een artikel had laten plaatsen, dat Zocher tegen»Scrutator" in bescherming nam. «In dit geschrijf" zoo vaart de ongeKoning Willem II verlaat de Beurs na hare inwijding. N« Er zijn twee Zochers geweest, die beiden Jan David heetten. De vader was de aanlegger van het park te Soestdijk, de zoon, die 12 Februari 1790 te Haarlem werd geboren, even als Jan de Greef kweekeling van Koning Lodewijk Napoleon. Hij studeerde te Parijs en reisde in Italië. Zocher was, evenals zijn vader, aan legger van tuinen. Hij volgde daarbij de Engelsche manier. De buitenplaatsen om de toestanden dier dagen. De ingezetenen mochten wel het model zien, doch toelichting kregen zij niet. Zelfs omtrent het bouw terrein liet de »Ed. Achtb. Raad'' hen in het onzekere. »Scrutator" was niemand anders dan Isaac Warnsinck zelf, gelijk uit een later openbaar gemaakt vlugschrift bleek. Deze prijswinnaar behoorde tot den deftigen stand en verkeerde met raadsleden op zeer ver noemde uit, »wordt een toon van eigen gezag, deskunde en wat al meer gevoerd, dat het algemeen, hetwelk zich meer of min heeft uitgelaten over het Beursmodel er van moet schrikken en beven. Maar dat schrijven was noodig om de waarheid te benevelen en met geweld van magtspreuken den invloed te verdooven, die ten nadeele van het ontwerp in het midden was gebragt. Maar wij zijn niet vervaard, de waarheid is onze leus en dit zal ook het gewigt zijn waar wij het schrijven van N. N. mede zullen wegen." Dit is lang niet malsch. Maar N. N. had door zijn artikel tot een scherp oor deel uitgelokt. Hij was opgekomen tegen de onderstelling «dat het tentoonstellen van het model ten doel zou hebben, om de aanmerkingen van Amstels ingezetenen uit te noodigen." Hij kon, uit de beste bron, zijn lezers inlichten >dat de tentoonstel ling geschied was, opdat Amstels burgerij bij voorraad zou kunnen zien, hoedanig Beursgebouw zij te wachten heeft en om haar nieuws gierigheid te voldoen." De stadsregeering zoo zei hij «dacht er niet aan, om het altijd uiteenloopend oordeel van het algemeen of den raad van naamlooze schrij vers in te roepen, en het was niet waar, dat de leden van den Ed.Achtb. Raad dezer stad, alleen, om maar niet langer zonder Beurs gebouw te zijn, tot den stap waren overgegaan." De heer N. N., die naar het schijnt de heer Van der Hoop in hoogst eigen persoon was, vond het «ongepast, dat Amstels ingezetenen critiek uitoefenden, in stede van vertrouwen te stellen in het oordeel, in de wijsheid en in het voorzichtig beleid hunner burgervaderen, die niet dan na rijp overleg in deze zaak, welke nu vier jaren is hangende geweest, gehandeld hebben en zich zeker niet door eenige bet weters of nijdigaards zullen laten overhalen tot intrek king van hun besluit." Het laat zich verklaren, dat zulke mededeelingen den anonymus tot verzet hebben geprikkeld. Hij beschuldigde den heer Van der Hoop, door slinksche streken het zoover gebracht te hebben, dat Zocher met het maken van het Beursplan werd belast. En ook anderen dachten aan den invloed van dien kunst beschermer en paardenliefhebber. Een mededeeling, voorkomende in het Han delsblad van 10 Sept. 1845 bewijst,fdat, wie zoo dachten, het aan het juiste eind hadden. Die mededeeling luidt: «De Heer A. ^ran der Hoop alhier heeft aan den Heer J. D. Zocher ten geschenke gegeven een prachtige gouden snuifdoos, op wier deksel een uitmuntende afbeel ding van het Beursgebouw gegraveerd is." Warnsinck zond nu een vlugschrift in het licht, getiteld: «Bouwkundige Aan merkingen op het onlangs tentoongestelde model van eene Koopmansbeurs voor de stad Amsterdam/' Zocher maakte daarop openbaar: «Een kort antwoord op de aan merkingen des heeren I. Warnsinck," dat deze laatste door een »Beknopte wederleg ging van het kort antwoord des heeren J. D. Zocher" deed volgen. In hun ver bleekte gele en grijze kaften, versierd met «vignetten" die al heel weinig fraai zijn, zien deze boekjes er uit als overblijfselen van een ver verleden. Toch zijn er pas drie en zestig jaren verloopen, sinds zij verschenen. Maar als men de bruin ge worden blaadjes gaat lezen, is het alsof men de geschiedenis weer meemaakt. Warnsinck besluit zijn eerste brochure aldus: «Dit gebouw, dat naar ons inzien noch originaliteit, noch karakter, noch wezenlijke schoonheid bezit, omdat hetzelve geen bepaald denkbeeld in zich sluit, zal geplaatst worden tegenover het meesterstuk van Van Campen, dat, hoewel tegenwoor dig minder aan deszelfs veranderde be stemming beantwoordende, toch altoos het schoonste gebouw onzer stad en wellicht van het gansche land is. Hoedanig zal de onderlinge vergelijking bezer beide ge bouwen uitvallen 1 Zullen wij ons kunnen verheugen, dat, na verloop van twee eeuwen, de kunst bij ons is vooruitgegaan ? En, zoo wij zelve al niet, om deze of gene reden, tot een ongunstig besluit kunnen of willen geraken: zal het nageslacht even toegeeflijk zijn';" De schrijver heeft blijkbaar verwacht, dat het nageslacht deze vragen ontken nend zou beantwoorden. Thans, nu haast zonder protest tot het sloopen van het monument is besloten, schijnt het wel of Warnsinck gelijk heeft gehad. Zocher's antwoord komt op het volgende neer: «Ik, van mijnen kant, houd staande, dat de geprojecteerde Beurs welvoegelijk zal zijn. Hoe zal men nu den langen strijd tusschen ja en neen beslissen, indien niet mijn gevestigde naam en de veelvul dig door mij daargestelde en in het alge meen ook goedgekeurde werken voor mij spreken mogen? Zal dan de heer Warn sinck zijn eigen spraak alleen als zuiver en onvervalscht beschouwen, in weerwil van de getuigenis van meer bevoegde, althans van meer erkende regters, die hun oordeel schriftelijk aan de Ed.Achtb. Rege ring van Amsterdam hebben bekend ge maakt?'' Zoo gaat de grootheid dezer wereld voorbij. Wat is er van Zochers gevestigtigden naam, wat van zijn veelvuldige werken gebleven? Zocher en Warnsinck zijn in dezelfde vergetelheid geraakt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl