Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1359
Dat hij zich verder niet zeer sterk ge
voelt in zijne bestrijding blijkt reeds hieruit,
dat hij niet durft beweren, dat de beloofde
concentratie voor het personenvervoer wel
is verkregen, neen, de minister merkt hier
omtrent alleen op, dat die daling niet of
niet noemenswaard heeft plaats gehad.
Minder stellige tegenspraak is niet denk
baar, feitelijk geeft da Minister de juistheid
mijner stelling toe, maar zegt hij, dat is
zoo erg niet, want door de meerdere en
zeer vele treinen, die na 1890 zijn ingelegd
is het publiek verwend en de voordeelige
exploitatie, zooals ze was beloofd, heeft
voor eene andere plaats gemaakt, die wel
minder voordeelig is, dan die van vóór
1890, maar die meer ten gerieve van het
publiek strekt.
Dit beweren is slechts schijnbaar juist,
want, zooals ik reeds vroeger aantoonde,
heefc vóór 1890 het publiek, waarover het
ook klaagde, nooit klachten geuit over het
te klein aantal treinen.
Het argument van den Minister keert
zich dus tegen hem zelf, want een spoor
weg exploitant, die het publiek met meer
treinen verwent, dan waarom het zelf
vraagt, slaat een weg in, die in strijd is
met ieder begrip van commercieel en goed
beheer. 3^
De Minister bestrijdt niet mijne stelling,
dat sedert 1890, weder vergeleken met
het tijdvak van 1881 tot 1890, het goederen
vervoer per treinkilometer is afgenomen en
hier is het zeker onmogelijk een dergelijk
argument tegen deze gebleken verzwak
king onzer spoorwegen aan te voeren, als
de Minister bij het personenverkeer trachtte
te doen, omdat bij goederenvervoer geen
sprake kan zijn van compensatie, ten gerieve
van het publiek door meerdere treinen. 4)
Ten overvloede wil ik de vermindering
van vervoer voor reizigers en goederen
heide nog verder aantoonen uit de cijfers
van opbrengst per treinkilometer, die even
eens eene daling aantoonen. Van af 1883
tot 1890 was de opbrengst per trein
kilometer der Nederlandsche spoorwegen
gemiddeld f 1309 en van af 1890 tot
1900 gemiddeld f 1.213.
Daar vaa af 1883 de tarieven, zoowel
voor personen als goederen, behoudens
kleine schommelingen (ot'ficieele statistiek
van den Minister van Waterstaat) gelijk zijn
gebleven bewijzen deze cijfers onloochen
baar, dat de beloofde concentratie van
vervoer niet is bereikt.
(Slot volgt). T. SANDERS.
1) Men zie hierover: L. E. Asser De Spoor
wegovereenkomsten en de Publieke Opinie"
{Economist, November 1893), de brochure »De
Spoorwegovereenkomsten van 1890 en 1897/98"
en ^Misstappen op Spoorweggebied" (Vragen
des Tijds, September 1902).
2; Wel beweerde professor Treub in die Ver
gadering, dat mijne stelling onjuist was, dat de
spoorwegtarieven sedert 1890 niet verlaagd waren,
maar hij kon geen enkelen grond voor zijn be
weren aanvoeren en heeft dat ook sedert
niet gedaan, terwijl ik later de juistheid mijner
stelling met nieuwe bewijzen en nieuwe cijfers,
ontleend aan de offlcieele Regeerings-Statistiek,
noar verder heb gestaafd.
3) De twijfel aan de juistheid der aangevoerde
cijfers berust bij den Minister dan verder nog op
het volgende:
Volgens zijn Excellentie is, door mij bij het
personenvervoer geen rekening gehouden met
abonnementskaarten en kilometerboekjes op de
lijnen der Exploitatie Maatschappij en derNed.
Centraal Spoorw. Maatschappij. Omtrent de
abonnementskaarten kan worden opgemerkt, dat
de reizen die daarop gemaakt worden, zoowel
vóór als ia 1890, niet iii de Statistieken zijn
opgenomen. Dit deel van het eerste argument
tegen de aangevoerde cijfers vervalt dus al
dadr.lijk, zoodat daarvan slechts de
kilometerboekjf-s overblijven.
Maar de Minister heeft bij zijn betoog ver
geten, dat die in de plaats zijn gekomen voor
een zeer bizonder soort van abonnementskaarten,
namelijk die voor handelsreiiigers, die bij de
invoering der kilometerboekjes zijn afgeschaft.
Dat van die zeer goedkoope kaarten een zeer
ruim gebruik werd gemaakt is bekend en zeker
mag worden aangenomen dat die afschaffing
grootendeels opweegt tegen de invoering der
küometerboekjps.
Het is dus foutief wanneer de Minister een
zijdig de meerdere reizigers der kilometerboekjes
in het credit der overeenkomsten van 1890
wil brengen.
4) Het is juist wat de Minister in eene noot
bij zijn antwoord voegt, dat vóór 1890 elke
reiziger en elke ton goed, die zoowel over de
lijnen van den Ned. Rijnspoorweg, als over die
der Exploitatie Maatsch. werden vervoerd dubbel
geteld weiden.
De invloed hiervan zou belangrijk kunnen zijn
op de verkregen totalen zoo die dubbel getelde
getallen groot waren geweest en het zou dan
juister zijn geweest niet het aantal reizigers en
tonnen per kilometer in rekening te hebben
gebracht, maar wel het aantal reiniger-kilometers
eri ton-kilometers weder per kilometer.
Daar echter die cijfers niet met juistheid uit
de cfficieele Reeeerings-Statistiek zijn vast te
stellen, omdat de Exploitatie Maatschappij na 1890
eene andere wijze van berekening heeft gevolgd
dan daarvoor, bleef er geen ander middel dan
de cijfers te gebruiken, zooals ze in de ver
handelingen zijn gegeven, na ze vooraf getoest
te hebben aan de cijfers der opbrengsten per
kilometer, evenals dat hier is gedaan, waaruit
volgde, dat de fout, die de Minister vreesde
in werkelijkheid niet bestaat.
De Koelie-ordonnantiën.
in.
Wenscht men te onderzoeken welke de
toestand der koelies in Deli, Serdang,
Lamkat, m. a. w. aan de Oost-kust van
Sumatra is, dan kan men o. i. beter terecht
bij den heer Kooreman, den oud-resident,
die het Bestuur tracht te verdedigen, dan
bij mr. v. d. Brand, die dit beschuldigd
heeft. Immers, waar de laatste, naar het
oordeel van den eerste en van de
DeliM armen in het algemeen, overdrijft, kan
men er zeker van zijn, dat deze in zijn
verdediging veel eer naar het goede dan
naar het kwade heeft gezocht.
De heer Kooreman weet slechts van
enkelen die «wangedragingen'' op hun reke
ning hebben.
Misstanden, mistastingen en tekortko
mingen, ze zijn er, zegt de oud-Kesident,
»als het onvermijdelijk gevolg van organisatie
zonder samenhang en zonder de middelen
voor een stipte uitvoering of handhaving
vereischt," maar men moet die dit is
het standpunt van den schrijver niet
overdreven breed uitmeten,;' »men behoort
zich te spiegelen aan de Justitie, r/ie met
den in Deli bestaanden toestand rekening
houdende, verschoont zooveel du kan, en
dan alleen met gestrengheid optreedt, in
dien het boosaardig karakter van het
vergrijp dat eischt."
Of deze verschoonende gezindheid even
zeer tegenover de koelies als tegenover
hun meesters in werking treedt, en beiden
in gelijke mate ten goede komt, wordt hier
in het midden gelaten; zeker echter
volgt uit deze verklaring, dat we in den
heer Kooreman een zoo veel mogelijk
verschoonend getuige hebben te zien ons
dus veilig op hem mogen verlaten, wanneer
wij »den in Deli bestaanden toestand" willen
leeren kennen, zonder gevaar te loopen
in overdrijving ten nadeele der planters te j
zullen vervallen.
Welnu, »de in Deli bestaande toestand,1' |
volgt onder meer uit enkele feiten, welke
tot de geschiedenis behooren. j
Zoo weten we dan, in 1864, een jaar \
nadat in Deli door een Europeaan voor i
het eerst tabak was geplant, werd daar j
de eerste controleur geplaatst, namelijk te i
Laboean Deli, wiens geheele personeel
bestond uit twee oppassers. j
Ten gevolge van de verhouding van de
vorsten van Siak en Deli onderling, en j
van hen tot het Ned. Gouvernement, «kon- j
den zich de eerste Deliplanters beschouwen j
onderdanen te zijn van den Sultan van \
dat rijk, en het Europeesoh bestuur moest
zich daarbij nederleggen. i
»Met toestemming van dien Sultan, althans
met zijn medeweten, oefenden de planters
op de door hen bezeten of beheerde onder- ;
nemingen, politie- en rechtsmacht uit. Zij
maakten een arbeid- en loonregeling naar
eigen inzicht, straften zelven hun werk
lieden, die zich niet aan hun regelingen
hielden, dan wel zich schuldig maakten
aan overtredingen of geringe misdrijven,
deden uitspraak in geschillen tusschen hun
werklieden onderling, en tusschen dezen
en de over hen gestelden, doch zware mis
drijven brachten zij bij den Sultan voor."
»De Delisohe planters hadden dus oor- '
spT'inkelijk een soort zelfbestuur, en de
latere Langkatsehe en Strdangsche volgden
hen na." \
«Zij konden ongeveer doen en laten, wat
zij wilden, en tegenover hun werklieden ;
optreden, zooals de iulandsche vorsten :
tegenover hun onderhoorigen." ;
Uit welk een Hel het bloeiend Deli
>het belangrijk batig slot-gevend" gewest,
is voortgekomen ; men zou het zich kunnen >
voorstellen, al had men daarvan nimmer j
iets ineer dan het bovenstaande vernomen.
Maar, Gode zij dank, de «waarachtige Deli- ',
pioniers" maakten van hun »despotiek" i
gezag een «verstandig" gebruik; zij traden, j
ondanks hun Almacht, bezadigd op, edoch ;
er waren «ook anderen, die het hebben j
misbruikt door het plegen van ongerechtig- |
heden".... j
Hoe vele die »verstandigen", «bezadig- i
den" en hoe groot het aantal der »anderen" l
was, lezen wij niet; daar zal wel uit die '
dagen geen statistiek hieromtrent bestaan ;
en wij Nederlanders mogen hopen, dat er
nooit iets zal geschreven worden wat op
een ware historie van dit helletafereel ge
lijkt; van dien gedurende jaren
geveetigden toestand »waarvan men te vergeefs
in onze geheele koloniale geschiedenis de
wedergade zal zoeken"!
In 1872 konden alle Europeanen en
vreemdelingen, voor zoover zij op de
landbouwondernemingen in Deli in dienst waren,
onder het bestuur van het Ned. Ind. Gou
vernement worden gebracht; in 1873 had
men in Deli een assistent.resident, een
controleur en 13 gewapende oppassers.
In 1874 volgde een voorloopige regeling
van de rechtspraak over Europeanen en
daarmede gelijkgeatelden, en over vreemde
oosterlingen.
Intusschen bleef de oude toestand be
staan, daar het Europeesch Bestuur on
mogelijk op de 18 zeer verspreid liggende
ondernemingen, waarop 4358 vaste koelies j
werkten, aan het zelfbestuur der planters j
en aan hun rechts- en politiemacht een j
eind kon maken ; te minder daar de werk
lieden, afkomstig van Java, Sumatra's
Westkust en andere deelen onzer bezit
tingen, onderdanen van de inlandsoke zelf- l
besturen bleven, zoodat de planters, met
toestemming van ezen rechts- en politie
macht konden uitoefenen.
In 1870 en 1878 vindt eenige wijziging
en uitbreiding van het Europeesch Bestuur !
voor Deli, Serdang, Langkat en Tamiang l
plaats, en in 1^80 wordt de eerste koelie- i
ordonnantie afgekondigd. \
Welnu in 1$80 verschilde de toestand !
in Deli nog weinig van die in l/iT.'i, ver- j
klaart de heer Kooreman, en daar we !
nu weten, uit een bericht van denzelfden j
heer, over 1878, dat de toestand op de !
ondernemingen vrijwel dezelfde was ge- i
bleven als iri 1873 en vroeger 1) dan |
weet men tevens hoe ondanks het Euro- !
peesch Bestuur in Deli en van de oostkust j
eenige duizende koelies zoo goed als rechte- j
loos, verstoken van alle wezenlijke bescher
ming, hebben geleefd, Deli's »bloei" be
vorderende.
Men verneemt nu verder, dat in 1880 Deli
GO ondernemingen telde met 15704
vaste en 2342 losse werklieden onder j
het bestuur van n Ass. Resident,
n controleur en een Ass. Contro
leur, bijgestaan door een politiemacht van
pi. m. 30 gewapende personen. Een Bestuur
zóó zwak dat het bij het steeds ver
meerderend aantal ondernemingen en dus
ook van koelies onmogelijk de noodige
zorg aan de naleving der koelieordonnantiën
kon besteden. Maar de Regeering weigerde
steeds de middelen om het Bestuur tot
krachtiger optreden in staat te stellen.
»Alleen het hoogst noodige werd telkens
toegestaan" een deel van het urgent
geoordeelde.
In 1881 werd de tabakstreek in vijf
onderafdeelingen gesplitst met 5 contro
leurs en een politie-corps van 148 man.
In 1887 werd de betrekking van
AssistentResident van Deli opgeheven, een Assis
tent-Resident ter beschikking der regeering
toegevoegd; het politie corps in de tabak
streek met 30 man vermeerderd en vier
mantris aangesteld. In 1898 werd het
politiecorps nogmaals met 50 man ver
sterkt maar »het europeesch personeel
bleef tot heden ongewijzigd" terwijl dat
Europeesch personeel in 1881 volstrekt
noodig geoordeeld ja door den heer
Kooreraan zelf als van veel te geringe
kracht beschouwd, om toen »de belangen
en rechten van werkgever en werknemer
te handhaven", bij een totaal van 66
ondernemingen met 15.764 vaste en 2342
losse werklieden thans zijn zorg heeft
te besteden aan 139 tabaksondernemingen
in Deli, Langkat en Serdang en 39
koffieondernemingen... te samen 170 onder
nemingen met 82.000 werklieden, of over
de geheele oostkust gerekend, 175 onder
nemingen met een arbeiderspersoneel van
100.288 man.
Hoe heerlijk het Gouvernement in het
»bloeiend, batig-slot gevend" Deli voor de
belangen en rechten van den koelie zich
heeft ingespannen, men kan het op zijn
vingers narekenen, nu de heer Kooreman j
zich genoopt zag als ambtenaar den toe- j
stand van Deli ter verontschuldiging van
zooveel gebrekkigs te schetsen. Doch
hierover later. j
Thans wenschen wij ons te bepalen tot ;
de conclusie waartoe de heer Kooreman j
komt: i>dat het bestuur op elk gebied thans
den toestand meester is, voor orde en rust
kan instaan; dat het zorgen kan voor een '
geregelden gang van xaken en weten al wat
gebeurd is, ook op de ondernemingen, doch
dat het preventieve kracht mist, de middelen
om overeenkomstig de eischen van elke ge- i
ordende maatschappij, in voldoende mate
te voorkomen: misdrijven, overtredingen,
ontduikingen ook van de koelieordonnantie.''
Wellicht vindt niet ieder deze conclusie
even helder. Op elk gebied den toe
stand meester te zijn, voor orde en rust
te kunnen zorgen, maar misdrijven, over
tredingen, ontduiking ook van de ordon- ;
nantiën niet te kunnen beletten ziedaar ;
een ameester zijn" en »een orde en rust",
die moeilijk zonder de »verschooning",
waarvan wij in het begin spraken, met
den »Deli toestand" als verzachtende om- ,
standigheid, te waardeeren schijnen.
In 't bijzonder is dit -»weien van al wat
gebeurd is, ook op de ondernemingen'', aan
bedenking onderhevig. De vraag is natuur
lijk, hoe komt het Bestuur dat alles wat
op de ondernemingen gebeurt, te weten?
De heer Kooreman zelf vertelt ons dat
er in Deli twee dagbladen bestaan, »doch
aan hun redactiën ontgaat veel nieuws,
omdat veJe nieuwtjes-verspreiders reden
hebben zoowel tegen de openbaarheid ais
tegen het waarschuwen van de overheid
op te zien." Even verder lezen wij: »Van
een openbare meening, steeds wakker om
de overheid te waarschuwen, heb ik dan
ook weinig of niets kunnen bespeuren,
zoodat het bestuur bij zijn zorgen voor i
de belangen van werkgevers en werknemers j
beiden, geheel op eigen kracht heeft moeten '
steunen." j
Hoe het komt dat er in Deli juiat ten \
opzichte van het meest ernstige 'geen pu
blieke opinie bestaat, heeft de heer Kooreman j
zijn gehoor niet meegedeeld, en toch |
zou dit allicht, bij het behandelde onder- j
werp bijzonder wetenswaardig zijn geweest. j
Intusschen is het Bestuur, alleen uit eigen
kracht, toch volkomen op de hoogte van
al hetgeen er op de ondernemingen ge- j
beurt en dat met een personeel van j
enkele controleurs. Zijn verdienste wordt er ',
des te grooter doorj'a, welbeschouwd, nadert ,
zij het wonderbare ! i
In 1881 werd de tabaksst.reek in vijf
onderafdeelingen verdeeld: Medan, La- :
boean Deli, Serdan, Boven en Beneden
Langkat, ieder onder een controleur. Thans
zijn Boven en Beneden Langkat weder ;
vereenigd en is de controleur te Tandjoeng
Poera door een assistent-resident vervangen.
Deze controleurs zijn aan het werk, en
houden toezicht op 175 ondernemingen met
100,01)0 arbeiders, verspreid over een
kustland van honderden mijlen lengte.
Aangaande zulk een controleur in actie \
schreef de bestrijder van «Menschenhandel
in Indië" in de Prov. Dr. e/t Bisser ('t. :
«Lezer, denk u eens een bergland. Links,
rechts, vóór, achter, overal kunt ge uren
en uren lang te paard ronddolen zonder
buiten den kring te komen, binnen wel
ken de ondernemingen liggen, waarop een
controleur «toezicht" heeft. Op die onder- j
nemingen in alle richtingen werken dui- ;
zenden en nogmaals duizenden mensehen. ?
En op die allen heeft n man toezicht:
de controleur. Vat ge 't bespottelijke ? .
Maar goed, als die controleur niets mér ,
te doen had, zou hij nog met grooten ijver j
inspecties kunnen houden, de werklieden
ondervragen, spionneeren. . .. Maar ook
dat kan niet: het toezicht op de koelies
is voor hem een bijbaantje, of beter: het
is een klein onderdeel van zijn taak."
't Zou dus te vergeven zijn als het :
Bestuur wel eens iets niet wist, van al ?
hetgeen op de ondernemingen gebeurt!
En dat het werkelijk nog niet zoo heel i
precies op de hoogte is van de zaken,
leert de heer Kooreman zelf ons. Hij wil
b. v. niet beweren, dat de werkgevers nooit
het werkcontract hebben misbruikt, door
hun werklieden te dwingen om na het
verstrijken van hun contract in hun
dienst te blijven ter aanzuivering van
genoten voorschotten." Neen, 't is
! wel eens voorgevallen, en de heer Kooreman
is zelfs gul in zijn erkenning van dit euvel.
«Schoon mij hiervan gedurende mijn
vijf[ jarig bestuur slechts weinige gevallen zijn
gerapporteerd, acht ik het toch mogelijk
dat op die wijze «meermalen" 1) tegen de
koelie-ordonnantie is gezondigd." En hij
heeft gelijk met dit mogelijk te achten,
want volgens het rapport van Hoetink,
naar de woorden van den Minister, in de
brochure elders zelf meegedeeld, was het
de voornaamste klacht der Javanen!
Zulk een voorbeeld, en dat is jammer,
ondermijnt slechts het gezag van
Kooreman's verklaringen, welke de gansche lezing
door, de strekking hebben, ons de over
tuiging te schenken, dat er in Deli slechts
«enkelen", «sommigen" zijn wier gedragingen
tot klachten aanleiding geven.
i Dat het Bestuur volstrekt niet alles wist
wat op de plantages voorvalt, geeft de
heer Kooreman ons ook te verstaan, waar
hij schrijft:
i »0f de geneeskundige verpleging, op de
kleine plantages, in Serdang behoorlijk is,
daarop wordt niet gelet, want deskundige
controle ontbreekt, en de werklieden klagen
hierover nimmer. Alleen in het geval van
schandelijke behandeling van zieken, ont
dekt soms het bestuur de ontduiking.'''
Alleen SOMS in 't geval van schandelijke
behandeling wordt de ontduiking ontdekt...
Zoo is er meer. Immers het geval door den
heer v. d. Brand meegedeeld, waar hij zegt
vijf gruwelijk mishandelde Chineesche
wegloopers te hebben zien liggen, was al weder
den heer Kooreman onbekend gebleven tot
de veel besproken brochure verscheen;
en terecht verwijt hij den heer v. d. Brand
van die mishandeling, van dat »gruwelstuk",
geen aangifte te hebben gedaan. Maar wie
zal zeggen, als zoo iets geschieden kan
zonder op zijn tijd wereldkundig te wor
den ... hoeveel dergelijke gevallen zich kun
nen voordoen in de 175 ondernemingen met
100.000 arbeiders ... over zulk een uitge
strekte oppervlakte verspreid, bij een vol
slagen gebrek van een openbare mecning...
onder toezicht van slechts enkele contro
leurs? Zoo moeten we vragen omtrent
de verzachtende omstandigheid: «den in
Deli bestaanden toestand,"waarmee wij »ver ?
schoonend" rekening hebben te houden,
ingelicht door den heer Kooreman zelf.
Nietwaar, we weten het nu zeer secuur,
dat tot 1881 elk ondernemer tegenover
zijn koelies bekleed was met de meest
despotische macht; dat, terwijl het »van
algemeene bekendheid is, hoe moeilijk het
is in Imhc verandering te brengen in een
maal bestaande toestanden." (p. 12) het
Europeesche personeel van 1881 tot 1903
ongeveer gelijk in aantal is gebleven
ofschoon er ruim honderd ondernemingen
met 80.000 werklieden zijn bijgekomen, en
het reeds in 1881 veel te zwak was;
alsmede dat een Deli ondernemer, hoe ver
standig en bezadigd ook, geen hooger doel
kan hebbeu dan zoo spoedig mogelijk door
zijn koelies geld te verdienen (werkelijk
hart voor de koelies kunnen de onderne
mers niet hebben, zoo sprak de heer
Scherer, en dit spreken sprak als een
boek !) Neemt men nu in aanmerking, dat
de ondernemers, nog altijd zichzelf hebben
te Jielpen en te redden, waar het de rust
en de orde op de onderneming geldt
dat zij bijgestaan door hun assistenten,
Chineesche, Javaansche Klingaleesche
tandils nog steeds in de werkliedenkoloniën,
de taak elders aan het kampongbestuur
opgedragen, vervullen, waardoor zij
men behoeft er maar eens even over na
te denken! ook ten aanzien van de
koelie-ordonnantie niet op zuiver terrein
staan; let men op de zoo gebrekkige
regeling der rechtspraak; op het gemak
om getuigen te verduisteren; op de «weinige
gevallen", waarin door den ambtenaar
van het O. M. rechtsingang gevraagd en
gekregen wordt, immers de meeste ver
volgingen door besturende ambtenaren
ingesteld, worden te Batavia gestuit...;
denkt men daarbij aan de bevoegdheid der
ondernemers om verdachte personen aan
te houden .. .; en vergeet men niet, om
nu maar niet meer te noemen, dat, vol
gens de Deli Ct. zelf, men op de plantages
rnet te samen zooveel tienduizenden
Chineezen, maar zeer zelden een
Europeor heeft die hun taal verstaat; dat
Javanen in den regel alleen klagen als 't
naar hun meening de spuigaten uitloopt,
en zij bekend staan als de meest gedwee
en onderworpen menschensoort...; dan
kan men zoo verstandig en bezadigd zijn
als de waarachtigste Deli-pionier, en het
toch betwijfelen of de conclusie van den
heer Kooreman: dat het bestuur alles
weet wat op de ondernemingen gebeurt,
wel juist is; en na de verklaring van
den heer Scherer, »dat er werkelijk ijrootc
misstanden in Deh beslaan," geneigd zijn
te vragen of het Bestuur, onder dezen
Resident, er wel de helft van wist, b.v. ook
van hetgeen gebeurd is op ondernemingen
op verren afstand van den zetel van eenig
politie-hoofd of' politie-station, zooals er in
de Residentie Oostkust van Sumatra zoo
velen zijn !
Over 't algemeen treft ons in Koore
mans brochure een optimisme, dat, hoe
zeer zijn brochure ook naar den vorm
uitmunte, aan den indruk, dien ze op den
lezer wil maken, schaadt.
Zoo lezen wij b.v.
«Het op blz. 31 vermelde feit is in
hoofdzaak waar. De administrateur liet
echter die vrouw niet eerst onder zijn huis
vastbinden, doch op zijn kantoor komen,
waar hij haar met een rotting op de billen
sloeg, zoodanig dat eenige striemen zicht
baar waren. Een bloedende, groote vieze
etterwond ? had zij echter niet.
«Onmiddellijk nadat zij geslagen was,
begaf zij zich met haar man naar den
Controleur, waaruit volgt, dat de Javanen
zeer goed weten, waar zy altijd recht kunnen
krijgend
De laatste woorden, door ons gecursi
veerd, zijn teekenend.
Uit n geval, op de 175 ondernemingen,
leidt de oud-resident dus af, en acht het
ook voor den lezer overtuigend bewezen,
dat de Javanen zeer goed weten waar zij
altijd recht kunnen krijgen....
Nu zullen we maar niet vragen of die
vrouw ook naar den controleur zou gegaan
zijn, als zij eens geen man had gehad ; men
ziet hoe gemakkelijk de heer Kooreman
zich het bewijzen maakt, en met welk een
gemoedelijkheid hij generaliseert; en dit
laatste wordt juist mr. v. d. Brand zoo
bitter verweten.
«Zeer goed weten" «altijd recht"
het Bestuur «weet alles". Is dat nu
werkelijk niet wat al te mal ? ?!
(Wordt vervolgd.)
1) Wij cursiveeren.
Nog eens Macedonië.
De Bulgaarsche regeering heeft getoond,
dat zij den ernst van den toestand inziet,
en krasse maatregelen genomen tegen de
zoogenaamde Macedonische comité's in het
vorstendom. Niet slechts heeft zij al deze
comité's ontbonden verklaard en beslag
gelegd op de in hare bureaux aanwezige
boeken, bescheiden en gelden, maar zij
heeft ook een aantal van de leiders der
beweging in hechtenis genomen, en deze
zullen zich nu moeten verantwoorden we
gens «het stoken van tweedracht in het
binnen- en buitenland." Verder zijn de
troepen-cordon s aan de grenzen aanmerke
lijk versterkt.
Waarschijnlijk is het nemen van die
maatregelen voor de regeering van vorst
Ferdinand een zeer onaangename plicht
geweest, omdat hetgeen de Macedonische
comité's beoogen ongetwijfeld met haar
eigen wenschen strookt. Maar de mach
tige naburen, in 't bijzonder Oostenrijk en
Rusland, zouden niet dulden dat zij zich
met den stroom liet meêdrijven, en Turkije
zou er allicht het voorwendsel in kunnen
vinden voor een offensief optreden. De
regeering te Sofia moet trachten, in baar
eigen land den toestand te blijven
beheerschen. Daartoe is in de eerste plaats
zelfbeheersching noodig; in de tweede
plaats de moed om, tijdelijk althans, zich
onpopulair te maken en tegen den stroom
op te roeien. Vorst Ferdinand is een te
goed diplomaat, om niet te begrijpen, dat
deze houding ten slotte aan de vervulling
van Bulgarije's wenschen bevorderlijk zal
wezen, al schijnt zij, voor ht-toogenblik, te
eenenmale m strijd met aspiratiën, die zooal
niet gewettigd, dan toch verklaarbaar zijn.
Bulgarije is niet de eenige staat, waar
men in de Macedonische quaestie eene
politiek moet volgen voor welke men niet
de minste sympathie gevoelt. Met het
machtige Duitschland is het in dit opzicht
niet veel beter gesteld dan met het kleine
Vorstendom. In een vorig nummer van
dit blad wezen wij er op, dat, de praktische
en uitvoerbare hervormingsvoorstellen voor
Macedonië, door den Franschen Minister
van Buitenlandsche Zaken Delcaseége
daan, bij Oostenrijk en Rusland volkomen
instemming hadden gevonden. Zij pasten
echter slecht in het kader der Duitsche
politiek, die van de door Bismark aan
geprezen onthouding in alle
Balkanquaesties lang is teruggekomen, en zich
uitput in vriendschapsbetuigingen tegenover
Sultan Abdoel Hamid. Spijtig schreef dezer
dagen het Berliner Tageblatl: »De heer
Delcasséleeft klaarblijkelijk in de over
tuiging, dat het Duitsche Rijk aan den
Sultan door veel nauwer banden is ge
kluisterd, dan in werkelijkheid het geval
is. Daarom beijveren zich zijne organen
(die hij, als het noodig mocht blijken, kan
dêsavoueeren) om voor eene constellatie (?)
op het Balkan-schiereiland den weg te
effenen. Een deel der Engelsche politici
slaat den zelfden weg in, om de
uitbreidingspolitiek van Rusland in Centraal- en
OostAziëdoor eene afleiding naar den Balkan
te beperken. Frankrijk echter zou vóór
alle dingen gaarne Oostenrijk verleiden
tot eene actieve Balkan-politiek, om het
te brengen tot eene tegenstelling met
Duitschland, dat volgens den heer Del
cassé, zoo als reeds is gezegd, aan de
Porte geketend blijft. ' De macht van
Oostenrijk-Hongarije zou op die wijze,
zoo hoopt men te Parijs voor het drie
voudig verbjnd een verloren factor worden.
Terwijl men dus te Berlijn alles beproeft
om het uitbreken eener katastrophe in
Macedoniëtegen te houden, stookt men
te Parijs en speelt met het Balkan-vuur,
zonder vooruit te kunnen overzien, waar
heen zulke knoeierijen (Machenschaften)
kunnen leiden." Dat klinkt vrij zonder
ling, als men bedenkt, dat de pogingen
van Frankrijk, bij welke Oostenrijk en
Rusland zich hebben aangesloten, juist
gericht zijn op het verhinderen eener uit
barsting, door den Sultan te dwingen tot
het invoeren van de allernoodigste hervor
mingen. Zal men dit doel soms beter be
reiken, door eene, wij zouden haast zeggen
tegennatuurlijke vriendschap met den Sul
tan kunstmatig aan te houden?
Zelfs het Duitsche blad moet in het
boven aangehaalde artikel erkennen, dat
de toestand bedenkelijk wordt nu «niette
genstaande alle pogingen tot handhaving
van den vrede, zoowel Turkije als Bulga
rije, zoowel Oostenrijk-Hongarije als
Rumenië, en waarschijnlijk ook Rusland zich
genoodzaakt zien, zekere militaire voor
zorgsmaatregelen te nemen, om door de