Historisch Archief 1877-1940
N°. 1340
DE AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O.lS'/z
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag1 l Maart.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KÜOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V Di
VAN VEBBE EN YAN NABIJ:
Gelegenheidswetjes. l'acificatie en Eenheid van
BpoorwegExploitatie, II, (Slot), door T. Sanders. De
Koelie-ordonnantiën, IV. De staat van oorlog en
de staat van beleg. Ten deele van schnld
ontlast. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Kapitaal en Arbeid in Nederland. Bgdrage tot de
economische geschiedenis der 19e eenw, door
Henriette Boland Holst-Van der Schalk, beoi rdeeld
door S. Uit de vakbeweging onder Handels- en
Kantoorbedienden door Dixi, beoordeeld door
mr. dr. H. S. Veldman. KUNST EN
LETTEKEN: Muziek in de Hoofdstad, uoor Ant.
Averkamp. De arme Heinrich, door W. G. van
Nonhnys. Serenissimns, door J. H. B.
FEUILLETON: Boe de dominee en zijn bruid
gelukkig werden. Een vertelling van F. Casserer,
door W. D. B.-L. S. BECLAMES. VOOB
DAMES: Dr. Elizabeth Blackwell's geestelijke
nalaienschap, door J. K. v. d. V.?Kinderlectuur,
door N. van Hichtnm. Eva's ontstaan uit een
rib van Adam, door M. G. Allerlei, door
Caprice. Miniaturen uit het Spalter van Lodewijk
den Heilige, door N. I. Beversen. Kunstveiling
in De Brakke Grond, door J. W. N. Walter
Cranetentoonstelling, door J. H. Bössing. Oldenzeel,
door H. Dekking. De ondergang van een wereld,
door Joh Visser beoord. door mr. dr.H.S.Veldman.
UIT DE NATUUB, door E. Heimans. Brieven
n't Utrecl.t, door Jan van 't Sticht. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: De
orkaan. Naar het Bussisch, door Georg Hermann.
INGEZONDEN. ADVEBTENTIEN.
?IIIIIHIIIIIIMIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllllltllllll
elegenheidswetjes.
Het Ministerie heeft zijn plannen open
baar gemaakt. Het stelt voor:
lo. een ontwerpje tot aanvulling van het
Wetboek van Strafrecht, ten einde ambte
naren of anderen in eenigen openbaren dienst
of eenig in het openbaar spoorwegverkeer
voortdurend of tijdelijk werkzaam gesteld
persoon te kunnen straffen, als hij staakt
of tot staking aanspoort; en vervolgens
om in het algemeen het al te nadrukkelijk
tot medestaken dringen of dwingen van
hen 'die niet staken willen, met gevangenis
straf en geldboeten te kunnen straffen;
2o. het kweeken van een spoorbrigade,
die in staat zal zijn bij staking enkele
hoofdlijnen te bedienen;
3o. de benoeming van een staatscom
missie, aan welke zal worden opgedragen
de rechtsverhoudingen en de voorwaarden,
waaronder het personeel bij het spoorweg
bedrijf in dienst is, en de daaruit ontstane
grieven, te onderzoeken.
Het tweede punt zal wel het minst be
zwaar ontmoeten.
De Regeering heeft er voor te zorgen,
dat zij te allen tijde in staat zij hare
verplichtingen, ook jegens het buitenland,
te kunnen nakomen. Beter een spoorbrigade
onder den minister van Oorlog, dan een
automobiel-brigade onder diens collega van
Waterstaat!
Ook ten opzichte van het derde punt
kan waarschijnlijk op instemming gerekend
worden. Het ziet er zoo onschuldig moge
lijk uit.
Intusschen zal ook hieromtrent 't een
en ander te vragen en op te merken zijn.
De toestand is deze: er bestaan particu
liere spoorwegmaatschappijen, die in con
flict verkeerden met hun personeel. Dat
personeel heeft zich georganiseerd, en in
zooverre den strijd gewonnen, dat zijn orga
nisatie is erkend; de belofte werd afgelegd
dat de maatschappijen met deze over
verbetering van loon en rechtsverhouding
zal onderhandelen, zonder rancune te voe
den; is het nu de beteekenis van het
wetsvoorstel, dat het spoorwegpersoneel de
behaalde winst als nihil heeft te boeken,
en eenvoudig zal hebben af te wachten
wat de (Stóafecommissie van vijf later der
regeering rapporteert?
Zoo ja, dan beteekent die staatscom
missie allereerst een uitstel van minstens
een jaar.
En na dat «minstens eenjaar', wat dan ?
Voorts wat moet er eigenlijk onderzocht
worden, wat men, na al hetgeen nu reeds
bekend is, nog niet weet?
De hoofdzaak is de bevorderings- en de
loonquaestie....
Bij dergelijke geschillen kiest men weder
zijds zijn vertrouwensmannen... en ziet
bemiddelenderwijs tot een accoord te komen.
Neemt nu een Staatscommissie die taak
op zich, of moet zij de vervulling daarvan
voorbereiden; hoe zal ze dan zijn samen- j
gesteld zoodat de arbeiders er evenveel
vertrouwen in kunnen stellen, als de j
directies ?
Een Staatscommissie van vijf; drie leden
tot de klasse der loontrekkenden behoo- j
rende, of uit den kring der bezittenden ? i
Of vijf vonpartijdigen" zoek ze maar ]
eens. Maar de toows-quaestie, men weet
dat nu reeds zeer zeker, wordt beheerscht
door de financieele resultaten van het
vigeerend spoorwegstelsel met zijn concurren
tie en de verspilling als gevolg daarvan.
Zal de Regeering want dit schijnt uit
het voorstel om deze Staatscommissie te be
noemen te blijken dat bedrijf nog ver
der zoo laten voortgaan, en, terwijl zij nu
alle stakingsrecht aan de spoorwegmannen
ontneemt, de Maatschappijen, die oorzaak
waren van zooveel rumoer en wrevel in
den lande, er weder eens boven op helpen,
met niets anders den spoorwegwerklieden
en der natie tot troost... dan een Staats
commissie? Een Staatscommissie met de
zegenrijke gevolgen daarvan.... welke men te
wachten heeft, als het personeel eerst elk
middel tot verweer is ontnomen. Daarom
herhalen wij, wat wij verleden week schre
ven : alleen een ruiterlijke verklaring dat
men, in 't belang van den Staat, van den
arbeider, van Handel en Nijverheid, zoo
spoedig mogelijk tot Staats-exploitatie wil
overgaan, kan thans ontspanning brengen;
vertrouwen op de toekomst, vertrouwen op
ons spoorwegverkeer hier en in 't buiten
land. ..
Met iets minder doet men het niet: dit
geeft meer dan alle mogelijke wetsbepa
lingen dreigend met straffen, hoe zwaar
ook gesteld.
En waarom komt de Regeering nu juist
met deze Staatscommissie, waar een motie
aanhangig is van mr. Fokker over
spoorwegnaasting, welke eerstdaags behandeld
moet worden? Wat doet men met die
Staatscommissie en met een deel der nu
voorgestelde dwangwet-bepalingen, als de
Kamer zich bij meerderheid van stem
men voor Staatsexploitatie verklaart ?
En zou het herstel van rust en orde
niet veel zekerder zijn, als het land en
de hoofdstad, bij de blijde mare van een
toekomstige Staatsexploitatie der spoor
wegen, de troepen en oorlogsschepen zag
aftrekken; dan door het in der haast, en
als wilde het Gezag zich wreken,
decreteeren van straffen, die onder het
Nederlandsche werkvolk de reeds bestaande
spanning moeten vermeerderen?
Waarom de militaire macht Nederland
van het Noorden tot het Zuiden in onrust
moest brengen, het is nu gebleken; het
kabinet durfde niet met zijn voorstellen
komen zonder op militaire wijze gewapend
te zijn.
Dat die troepen en oorlogsvaartuigen
noodig waren om de natie het gevoel van
zekerheid te geven, en verdere gruwe
len als van Durgerdam te «voorkomen",
het is een onoprechtheid in ;s Ministers
rede, welke ieder in het oog moet springen.
Dergelijke kloppartijen blijven hier en
daar dreigen, zijn steeds mogelijk.., met
het oog daarop zou men dan wel voort
durend de lichtingen in dienst kunnen
houden ! Neen, de Minister begrijpt zeer
goed, dat waar hij aan alle werklieden
»in eenigen openbaren dienst" het sta
kingsrecht ontneemt, en daarenboven
den arbeid van hen, die door de geor
ganiseerden als «onderkruipers" worden
aangeduid, door krasse wetsbepalingen wil
beschermen, er onder de werklieden een
felle geest van tegenstand moet worden
gewekt.
Wij gelooven dat de Regeering hier
mede zich op den verkeerden weg bevindt.
De intimidatie is niet te voorkomen. Niet
alleen in ons land, maar de geheele be
schaafde wereld door, hebben de arbeiders
ingezien, dat hun actie lam geslagen zou
zijn, als zij zich onthielden van den patroon
tot eisch te stellen alleen met georgani
seerden te werken; en deze conditio sine
qua non voor het slagen hunner
arbeidsbeweging leidt natuurlijk tot velerlei han
delingen, waarvan zij zelf het wederrech
telijke niet gevoelen. Te trachten hun, in
deze dagen, dat gevoel door de rechtspraak
bij te brengen, het is een hopeloos werk. De
thans geldende wet heeft tot dusverre nog
middelen genoeg gegeven om de vrijheid
van arbeid, voor zoover die in een zich
steeds meer organiseerende arbeidswereld
mogelijk is, te handhaven... Wie hierin
met nieuwen dwang wil optreden komt
bedrogen uit. Wel kan men door zulk
een wetsverscherping eenige minder voor
zichtige arbeiders ongelukkig maken, maar
dat den zoogenaamden »onderkruiper"
hiermede een greintje meer geluk zal
worden geschonken, wie die zich op de
hoogte heeft gesteld van den toestand,
.waarin de tegenwoordige arbeidersbeweging
zich bevindt, zal dit durven aannemen ?
Daarom: brengt toch niet, onder den
druk van militair vertoon dergelijke
wetten tot stand. Bedenkt waaraan gij
met zulk een drijven het land, en vooral,
de hoofdstad waagt.
Rust is noodig ! Komt liever met verzoe
nende daden Al wat reactionair is straft
zich zelf; vooral in een tijd als de onze,
waarin, bij hoeveel fouten er ook zijn aan te
wijzen... de arbeiders voortschrijden in de
richting van krachtiger organisatie en van
een meer menschwaardig bestaan.
Pacificatie en Eenheid van
Spoorweg-Exploitatie.
II. (Slot).
De minister bestreed verder de juist
heid der volgende cijfers, waaruit eveneens
de slechte werking der overeenkomsten
van 1890 duidelijk blijkt.
JAAR.
Aantal vervoerde tonnen
over de spoorwegen.
Scheepvaart», met
het buitenl. langs de
rivieren, in- en
uitklaringen zamen.
1881 | 5,804,000 ) toeneming 6,549,000 ) toenem.
1889 ! 8,295,000 ) 43 pCt. 8,135,000 ) 24 pCt.
1891
1900
8,397,000
11,659,000
i 9,233,000) 1C,
9PCt'
;20,079,000)n'l)Ui
De minister zegt, dat deze cijfers geen
juist beeld van den toestand geven, wat
het spoorwegverkeer betreft, omdat geen
rekening zou zijn gehouden met de toe
neming der geëxploiteerde lengte onzer
spoorwegen, die van 1881 tot 1890 onge.
veer 40 pCt. bedroeg en 1890 tot 1900
slechts 10 pCt.
Hierop verder redeneerende besluit de
minister, dat van af 1881 1889 de toe
neming van het goederenvervoer over de
spoorwegen nagenoeg geheel te danken is
aan den aanleg der nieuwe lijnen, zoodat
het vervoer op de oude lijnen vrijwel con
stant bleef, terwijl dit na 1890 wel be
langrijk toenam.
De minister maakt hier zeer groote
fouten, die hem als niet deskundige wel
is waar te vergeven zijn, maar die daarom
niet minder gevaarlijk zijn.
Ten eerst gaat de minister uit van de
onderstelling, dat het vervoer op de oude
en nieuwe lijnen per kilometer gelijk zou
zijn; dat op de nieuwe lijnen dus 40 pCt.
van het geheele goederenvervoer zou komen.
Niets is minder waar.
Had de minister zich de moeite gegeven
hierover de juiste cijfers te laten vast
stellen, dan zou hij hebben gevonden, dat
de nieuwe baanvakken in 1890 slechts
plm. 8 pCt. van het geheele goederen
vervoer hadden.
Dit resultaat behoeft niet te verwon
deren, want de hoofdlijnen, waarop het
vervoer met het buitenland plaats heeft,
dat millioenen tonnen bedraagt, bestonden
reeds vóór 1880 en met enkele uitzonde
ringen was het verkeer op de nieuwe lijnen
relatief' zeer klein.
En ware de minister bij zijn onderzoek
nu nog iets verder gegaan, dan zou hij
hebben gevonden, dat de nieuwe lijnen,
vóór 1890 aangelegd, in het tijdvak van
1891 tot 1900 op eene vermeerdering van
vervoer op de verschillende baanvakken
hebben te wijzen van 100 pCt., terwijl de
gezamentlijke vermeerdering op alle baan
vakken, volgens bovenstaande tabel, slechts
31 pCt. bedroeg, waaruit weder volgt, dat
de invloed der nieuwe baanvakken op het
verkeer een geheel andere is geweest dan
de minister wil doen gelooven.
Het staat dus vast, dat hun vervoer
wellicht nog meer aan het tijdvak van
1890?1900 is ten goede gekomen dan
aan het vorige; zeker niet minder.
Dit feit is een gevolg van een bekende
eigenaardigheid van het goederenvervoer
tegenover het personenverkeer.
Waar bij den aanleg en de exploitatie
van nieuwe lijnen het laatste reeds on
middellijk een vrij groote uitbreiding ver
krijgt, ontwikkelt het goederenvervoer zich
veel langzamer en krijgt eerst veel later
een zelfde uitbreiding.
Reeds in het artikel «Misstappen op
Spoorweggebied", werd door mij hierop
gewezen, wat echter, helaas, aan des minis
ters aandacht schijnt te zijn ontsnapt, hij
had zich zelf dan eenige fouten kunnen
besparen en mij eene vrij uitvoerige weer
legging.
Bij mijne bespreking der uitkeeringen
aan den Staat, wijst de minister terecht
op eene misstelling mijner cijfers, hij ver
zuimt echter daarbij te voegen, dat dien
ten gevolge mijne stelling onaangetast
blijft, zooals ze in de reeds aangehaalde
verhandeling geschreven staat: liet door
de Regeering in 1890 voorgehouden lokaas
van hoogere uitkeeringen aan den Staat is j
dus ook niet bewaarheid. Want na de rectifi
catie worden de cijfers als volgt: in 1889 eene
uitkeering aan den Staat van ?2,966,000
bij een opbrengst van /'26,992,000 en in
1900 ?4,471,000 bij een opbrengst van
?40,556,000. Dus in beide ge vallen 11 pCt. |
der opbrengst.
Eindelijk meent de minister de ver
schillende regeling der uitbreidingswerken,
vóór en na 1890, zonder meer, in direkt
verband met de finantieele gevolgen der
overeenkomsten van 1890 te mogen brengen.
De minister geeft hierbij te verstaan,
dat vóór 1890 alle uitbreidingswerken ten
laste van het Rijk kwamen en na 1890
ten laste der maatschappijen.
.Niet geheel juist.
Want vóór 1890 kwamen voor de H. IJ.
S. M. reeds de uitbreidingswerken harer
eigen lijnen en die vormden verreweg het
grootste deel van haar net, geheel voor
hare rekening.
Bij de exploitatie-maatschappij was dat
anders.
Deze maatschappij werd opgericht voor
de door den Staat aangelegde lijnen, be
staande uit een noordelijk en een zuidelijk
net, onderling slecht verbonden en be
staande uit lijnen met weinig verkeer in
vergelijking met de lijnen door particuliere
maatschappijen aangelegd en geëxploiteerd.
In deze omstandigheden was het dus
rationeel, om dubbele reden, dat de Staat
de uitvoering der uitbreidingswerken, zoo
die noodig bleken, voor zijn rekening nam.
Ten eerste omdat de maatschappij, die
was opgericht om de onsamenhangende
slechte lijnen te exploiteeren, niet op te
hooge lasten mocht worden geplaatst en
ten tweede omdat de Staat, die de lijnen
j had aangelegd, daardoor ook een zekere
i moreele verantwoordelijkheid op zich had
; genomen, dat die aanleg goed zou zijn,
j geschikt voor het te verwachten vervoer,
zoodat op hem ook de plicht rustte
< mogelijke gebreken van den aanleg door
; uitbreidingswerken aan te vullen.
| Toen in 1890 een stelsel werd ingevoerd,
i dat organisatie bedoelde van het geheele
j Nederlandsche spoorwegnet, veranderde de
j toestand geheel.
j Eerstens ging het zeker niet aan de
j kosten van uitbreidingswerken der
partiI kuliere lijnen door den Staat te doen
j dragen, maar wel was het rationeel alle
i uitbreidingswerken ten laste der
spoorweg, maatschappijen te brengen.
| Het geheele Nederlandsche net werd
eene organisatie, de waarde der
verschil' lende lijnen, voor het vervoer, zou in
i menig opzicht geheel gewijzigd worden,
de nieuwe werken, die daarvan het gevolg
; zouden zijn, moesten noodzakelijk door de
j nieuwe organisatie gedragen worden, omdat
j wie de lusten heeft ook de lasten moet
| dragen en ook omdat de leiding der
spoorwegpolitiek van het bestaande net, die
weder met zich -bracht welke
uitbreidings! werken in de toekomst noodig zouden
; blijken, geheel by de maatschappijen berustte.
i De uitbreidingswerken te brengen ten
laste der maatschappijen, is dus inherent
met het stelsel van 1890 zelf.
Bij vergelijking moeten de beide stelsels
van vóór 1890 en het tegenwoordige naast
| elkander geplaatst worden en zooals in
l het artikel ^Misstappen enz." werd aan- ,
i getoond, is de regeling der uitbreidings- i
l werken in verband met de afschrijvingen j
l reeds foutief en zeer in het nadeel van ]
\ den Staat en het getuigt van verwarring
l van denkbeelden en een onzuivere reke- j
: ning wanneer men van geheel ongelijk- i
soortige stelsels enkele onderdeden, uit
i hun verband gerukt, en nog wel zulke
! gebrekkig geregelde, als de minister hier ;
l te pas brengt, dienst wil laten doen om j
de evenzeer mislukte finantieele regeling
ten opzichte van den Staat goed te praten.
Xa deze weerlegging van den Minister
nog een enkel woord over de geldverspil
ling en verkwisting van het tegenwoor
dige dualistische stelsel.
Wijlen de heer L. E. Asser, een voor
stander van het stelsel, rekende ons reeds
in 1893 (Economist November) voor, dat
het te groot aantal treinkilometers, een
direct gevolg van het stelsel aan de maat
schappijen uitsluitend aan steenkolen jaar
lijks ?455,000 kostte.
In 1898 (Brochure Spoorweg-overeen
komsten enz.) berekende ik de totaal
meerdere exploitatie-kosten op een bedrag
van ?2,000,000 per jaar.
Dezelfde berekening voortgezet tot heden
leidt tot geen gunstiger resultaat.
En hierbij is nog niet eens rekening
gehouden met vele andere onkosten van
uitbreidingswerken, enz., alle een gevolg
van het vicieuse stelsel, die bij een
rationeele exploitatie tot een veel geringer bedrag
zouden zijn terug te voeren. Ook de juist
heid dezer cijfers werd tot heden door
niemand weêrgesproken, maar in zijn reeds
genoemd praeadvies in 1899 zeidedeheer
v. d. Wall Bake mij omtrent het te groote
aantal treinen het volgende: »Laat de heer
Sanders, die, volgens professor Treub, met
klem de aandacht op dit euvel vestigde, ziclt
maar eens neerzetten en uit den bestaanden
treinendienst schrappen die noodelooze trei
nen, dan zal hij toe de ervaring komen,
dat het gemakkelijker is eener algemeene
uitdrukking te bezigen, dan die in de prak
tijk waar te maken.'"
Onder meer antwoordde ik hierop den
heer Bake in de September-vergadering
van dat jaar:
»IIet is eene zaak van organisatie. Even
min als vroeger iemand er ooit van ge
droomd heeft, dat de spoorwegmaatschap
pijen de nieuwe overeenkomst zouden uit
voeren als zij gedaan hebben, evenmin is
toen vermoed, dat bij de regeling van 1890
in eens 24pCt. meer treinkilometers zouden
loopen dan in 1889.
Men zou dezen toestand op spoorweg
gebied met eene defensiekwestie kunnen
vergelijken, met een generaal, die voor een
vestingstelsel een zeker aantal soldaten
noodig heeft. In dat stelsel kan hy geen
soldaatje missen, maar bij een ander stelsel
zou men wel met minder soldaten kunnen
volstaan."
Deze vergelijking gaat geheel op.
Bij eene goede reorganisatie zal men er
zeker niet toe kunnen komen, de overtol
lige treinkilometers op eens te besparen,
want dan zou men dezelfde fout maken
als in 90 en opeens een grooten sprong
in het onbekende doen, wat vooral op
verkeersgebied een zeer groote fout is,
omdat daar meer dan elders iedere veran
dering geleidelijk en zonder schokken dient
te geschieden.
Maar niet alleen zal men dan kunnen
terugkeeren tot een even voordeelige exploi
tatie als wij vóór 1890 in den niet geor
ganiseerden toestand van het spoorweg
bedrijf hadden, maar men zal zelfs tot
grooter besparingen moeten komen, wanneer
de nieuwe organisatie die in te voeren is,
namelijk eene organisatie zal zijn in de
goede beteekenis van het woord, wat hier
evenals elders mogelijk zal blijken.
Waar mijne kritiek van het stelsel van
1890 dus in ieder opzicht onweerlegd is,
waar het bankroet der overeenkomsten,
zoowel technisch als finantieel vaststaat,
waar de positie onzer spoorwegen tegen
over het buitenland, ten gevolge van on
oordeelkundige exploitatie, steeds zwakker
wordt (zie verslag Raad v. Toez. Spoorw.
bladz. 234 37) om van den invloed der
staking niet eens te spreken, daar co
rdineeren de belangen van het verkeer met
den actueelen socialen toestand om ten
spoedigste van stelsel te veranderen. *)
Ook handel en nijverheid eischen dit
dringend, wrfnt voor hen in het bizonder
is een toestand van anarchie en onzeker
heid, als we thans beleven, bij langer
voortduren het ergste kwaad.
De vraag blijft dan alleen, moet staats
exploitatie onmiddellijk worden ingevoerd
of verdient ne maatschappij, als over
gangstoestand tot staatsexploitatie, op
practische gronden thans nog de voorkeur?
Eenheid van de exploitatie onzer spoor
wegen wordt thans door alle staatkundige
partijen gewenscht, ook door de drie
preadviseurs van 1899, van wie toen alleen
de heer Bake een zwakke poging deed
om het leven der bestaande overeenkom
sten nog iets te verlengen, maar die zich
reeds in 1889 principieel krachtig voor
eenheid van beheer had uitgesproken (zie
brief der hh. Tak v. Poortvliet, Van den
Wall Bake en August Hendrichs, dato
16 Juli 1889 aan de Amsterd. Kamer v.
Koophandel). Staatsexploitatie of eene
maatschappij als overgang raakt dus min
der de economie der spoor weg-exploitatie,
maar wordt in hoofdzaak beheerscht door
de tegenwoordige sociale verhoudingen.
Het zijn dus deze, die bij de keus van
ons toekomstig spoorwegstelsel den door
slag moeten geven.
Zooals door mij in het eerste deel van
dit artikel werd betoogd, zijn onze spoor
wegen vooral daardoor tot een brandpunt
van den socialen strijd gemaakt, dat de
zwakte onzer spoorwegmaatschappijen ze
heeft genoopt vooral steun te zoeken in
de kringen der politici en der «haute
finance", en gebruik te maken van niet
s'teeds goed te keuren invloeden en mid
delen om hun doel te bereiken, wat weder
met zich bracht, dat de materieele belangen
van het personeel op den achtergrond
werden geschoven, dat zijne organisaties
soms niet werden erkend en hunne beleefde
en billijke verzoeken veelal werden ge
weigerd of ter griffie gedeponeerd.
Waar alle bronnen van volkswelvaart
in zoo hooge mate belang hebben bij een
geregelden gang en rustige ontwikkeling
van het spoorwegverkeer, is het een der
grootste politieke fouten, wanneer een volk
en vooral een klein volk als het onze, het
reusachtige raderwerk van het moderne
verkeer niet zooveel mogelijk aan den
onvermijdelijken socialen strijd onzer dagen
onttrekt, maar daarin juist alle vijandige
reactionaire en vooruitstrevende krachten
concentreert en daardoor botsingen onver
mijdelijk maakt als bij ons thans eene
is uitgebroken.
*) De Raad komt daar omtrent den
tegenwoordigen toestand van het Fransen-Belgisch
verkeer tot de volgende conclusie: idatdtElal
Beige de eenige administratie is, welke van deze
reëxpeditiën belangrijke voordeden geniet; dat de
S. S. het vervoer derft en de II. IJ. S. M. «r
verlies bij lijdt en dat de afleiding van goederen
van de tarief route dus de Nederlandsche
spoorwegbelangen schaadt".