De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 1 maart pagina 2

1 maart 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1340 Het ia waar, dat met opheffing van het tegenwoordige stelsel de hoofdredenen van den socialen strijd bij de spoorwegen tevens kunnen worden opgeheven, hetzij men Staats-exploitatie kiest of ne maatschappij als overgang. Maar dit is ook zeker, dat eene exploi tatie-maatschappij, ook met mede-beheer van den Staat, nooit dergelijke waarborgen kan opleveren tegen het wederkeeren van dergelijke toestanden met bedrijfstoringen als wij thans beleefden en ook door onze arbeidersbevolking niet met hetzelfde ver trouwen zal worden begroet als een direct beheer onzer spoorwegen door den Staat. Naast vele andere motieven, eischt de oplossing der tegenwoordige crisis dus ook om deze redenen Staats-exploitatie der spoorwegen. Daardoor alleen wordt pacificatie op den duur verkregen. Onder deze omstandigheden is het te verwachten, dat de motie van den heer Fokker en zijne vrienden, om tot staats exploitatie te komen, die weldra in de Tweede Kamer zal worden behandeld, tot een practisch resultaat zal voeren. Gaat zulk eene verandering van stelsel gepaard met krachtige maatregelen om werkstakingen van het spoorwegpersoneel in het vervolg te voorkomen, echter niet in reactionairen zin, maar met erkenning der vakorganisaties en met het verleenen ook van betere materieele arbeidsvoor waarden, waar die thans te wenschen over laten, dan mag verwacht worden, dat voor onze spoorwegen een rustiger en voor spoediger tijdvak zal aanbreken dan het thans achter ons liggende. T. SANDEKS. De Koelie-ordonnantiën. IV. Op een tijdperk van volkomen slavernij is met de koelie- ordonnan tien een gevolgd van gereglementeerde slavernij. Wij zagen het in ons vorig artikel een gereglementeerde slavernij, die, om de velerlei daar genoemde redenen, onmogelijk naar de op het papier gestelde regelen, binnen de perken kon worden gebracht, of gehouden. Zoo ontstond het bloeiende Deli en de bloeiende Oostkust... voor zoo ver zij bloeien. Want en dit is een belangrijk punt bij de beoordeeling van den toestand der koelies onder het contract-stelsel die bloei is, volgens den heer Kooreman, en wij laten ons thans liefst door hém inlich ten, zeer problematisch. Wij lezen daaromtrent: »Men make zich geen overdreven voorstelling van Deli's tegenwoordigen bloei. De groote risico aan petroleum-ontginning verbonden, ligt nog versch in het geheugen, en met de tabak is niet alleen veel verdiend, maar ook veel verloren. Van de 38 thans bestaande tabakmaatschappijen, hebben over 1901 slechts 13 dividend uitgekeerd, 7 boven 10 pCt., 6 daar beneden, en met de ondernemingen welke met eigen kapitaal werken, is het niet beter gesteld. Indien men alles goed nagaat, dan blijken de Delische Millioenen ver diend te zijn, M het gedeelte der Residentie Oostkusl van Sumatra, gevormd door eigenlijk Deli, een gedeelte van Langkat, en een kleiner stuk van Serdang. Dat gedeelte, en eenige weinige bevoor rechte plekjes uitgezonderd, is met die cultuur, van Siak tot aan de grens met Atjeh, stellig teel meer geld verloren, dan verdiend 1). *De cultuur van Uberia-koffie, welke een tijdlang scheen een concurrent van de tabak te zullen worden, doch door de lage marktprijzen der laatste jaren kwijnt en dreigt teniet te zullen gaan, heeft groote kapitalen doen verloren gaan. «?Onder de Millioenen uit Deli kunnen dus alleen worden verstaan, de dividenden van de tabaksondernemingen, gelegen in de hiervoren aangegeven tabakstreek, gewoonlijk Deli genoemd, schoon daartoe mede, enkele tabakslandeu van Langkat en Serdang behooren." Zoo komen we dus tot deze slotsom. Van de 38 tabaksmaatschappijen, gaven in 1901 slechts 13 winst voor de aandeel houders, 2öbrachten het niet tot het uitdeelen van een dividend. Er zijn in eigenlijk Deli, in Langkat en Serdang 139 tabaksondernemingen; en daar het met de ondernemingen, die met eigen kapitaal werken, »niet beter gesteld is dan met de maatschappijen," moeten wij aan nemen, dat pi.m. 100 ondernemingen in 1901 niet of althans zeer weinig geren deerd hebben. Met de 27 koffieondernemingen liep het geheel en al spaak, en aangaande de petroleum zijn de herinne ringen allerminst gunstig. Zoo is dus alle overdrijving buitengesloten yast te stellen dat de groote meerderheid der 175 ondernemingen aan de Oostkust met 100,000 werklieden allesbehalve in voordeel ige om standigheden verkeert. Welnu, hoe is op dat groote aantal niet-floreerende, met al te geringe winst of met verlies werkende plantages, de behandeling der koelies ? De heer Kooreman doet ten dezen op zichte een mededeeling, welke te denken geeft. , In het algemeen kan worden gezegd, dal waar het den baas goed gaat,'de knechts daarin deelen.1) In het bizonder is dat het gevai in de koffiestreek. Zes a zeven jaar geleden liet zich daar de toekomst bizonder goed aanzien, en was er werkkapitaal in overvloed. Al wat noodig was, kon gedaan worden, ook voor de werklieden. Later werd de toekomst slechter en thans is zij vrijwel hopeloos. Toch tracht men vol te houden. Op het beheer wordt bezuinigd, de werkman beknibbeld, en dwangmiddelen worden aangewend, waaraan men vroeger uiet zou hebben gedacht. In den laatsten tijd zijn koiueplanters vervolgd, wegens schandelijke verwaarloozing hunner zieke werklieden. Van een hunner kan ik echter ge tuigen, dat de behandeling der werklieden, ook de geneeskundige, vroeger beslist even goed was, als zij later geconstateerd is slecht te zijn. »De verplichting om te voorzien in de behoor lijke geneeskundige verpleging, is voor den kleinen planter een groot bezwaar, omdat de Indische doctoren zoo enorm duur zijn. Voor minder dan f 1000.?'s maands is er geen te eugageeren. Het gevolg hiervan is, dat vele kleine p'anters, in Serdang een twintig-tal, samen een dokter hebben, doch alleen om te kunnen zeggen: aan de koelieordonnantie is voldaan, een dokter bezoekt geregeld mijn onderneming. Of de geneeskundige verpleging behoorijk is, daarop wordt niet gelet, want deskundige controle ont breekt, en de werklieden klagen hierover nimmer. Alleen in het geval van schandelijke behandeling van zieken, ontdekt soms het bestuur de ont duiking. In dat opzicht zijn de Eagelsche koelieordonnantiën billijker in hun eischen." De winnende hand is mild wie kent niet dit spreekwoord? Ook in Indi wordt het bewaarheid. Dat dit bijzonder in de koffiestreek zoo zou zijn, betwijfelen wij. De winst met koffie behaald zal wel niet tot grooter mildheid stemmen, dan die met tabak verkregen, en waar men op een koffieplantagc schriel tot in 't onmenschelijke wordt, uit armoe, dit zal ook voor de tófca&splantage etc. gelden. Hoe hebben we nu, bij het bovenaangehaalde, niet alleen over de medische hulp, maar over de geheele behandeling van de koe lies op de tientallen ondernemingen te denken, »waar het den baas niet goed gaat"? Allereerst, dunkt ons, dient men aan te nemen, dat de behandeling op de on dernemingen, waar sinds jaren groote winsten werden behaald.... veel beter zal zijn dan op die waar met moeite de strijd om het bestaan wordt volgehouden. Dit wordt bevestigd door de verdedigers van het koeliestelsel ook door een be strijder als Van Kol, waar hij zegt: »ik moet erkennen dat de toestand op de groote tabaksplantages werkelijk bevredigend is, al missen zij hun vrijheid; mij is gebleken dat die menschen daar voldoende kunnen bestaan en bij ziekte goede geneeskundige hulp en verzoiging vinden". Van de kleine en van de noodlijdende spreekt van Kol niet. Intusschen wordt deze uitspraak van v. Kol reeds eenigermate verzwakt door die van Dr. Hoetink. Deze zich geroepen achtende dadelijk na het verschijnen van de brochure van Mr. v. d. Brand in de Indische Gids een woord van protest te doen hooren, schreef als zijne besliste ervaring adat zoowel voor den gezonden als den zieken koelie veel wordt gedaan (L) Goed geve n'ileerde ea gecementeerde gebouwen met afzonderlijke kamers voor de gehuwden, gemetselde privaten. afzonderlijke putten voor het drinkwater zijn op de ondernemingen der meeste groote tabaksmaatschappijen verrezen. In de hospitalen vindt men alles wat voor de behandeling van een zieke noodig is en ik moet verklaren, dat mij nooit door de administratie mijner Maatschappij is geweigerd, wat ik voor de verpleging of voeding van den zieken koelie noodig achtte." Hij zelf dus vroeger als koelie-dokter onder de gunstigste omstandigheden werk zaam, geeft ons toch te verstaan, dat niet eens op alle ondernemingen van de groote tabaksmaatschappijen goed geventileerde gecementeerde gebouwen met afzonderlijke kamers voor de gehuwden, gemetselde privaten, afzonderlijke putten voor drink water aanwezig zijn en nu vormen alle groote tabaksmaatschappijeu te samen niet meer dan »/v deel der geheele tabaks cultuur. Tegelijkertijd bevestigt Dr. Hoe tink de verzekering van den heer Koore man over den financieelen toestand der tabaksmaatschappijen en particuliere ta baksondernemingen. »Zeker enkelen 1) hebben in Deli veel geld verdiend, maar wie telt er de schip breukelingen der fortuin. Ieder die Deli kent en dus ook de heer v. d. Brand, weet wel, dat het met dat grof geld ver dienen der Europeanen in de laatste jaren zoo'n vaart niet loopt, dat velen ondanks harden arbeid niet vooruit komen en menigeen in zijn verwachtingen teleur gesteld Deli weer verlaat." En wanneer we nu, aannemend, dat op de plantages der »enkelen", die de millioenen verdienden, de slavernij, welke in 't koeliestelsel ligt, minder ondragelijk wordt gemaakt; wat ieder, zoo in 't alge meen gesproken, ook zonder bewijs gaarne geneigd zal zijn toe te geven; de vraag is en blijft, hoe slaat het met de koelies in dienst van al die ploeteraars, die xicli tot bezuinigen en uitzuigen door de om standigheden gedwongen zien ? »Op het beheer wordt bezuinigd, de werkman beknibbeld en dwangmiddelen worden aangewend, waaraan men vroeger niet zou hebben gedacht... koffieplanters zijn vervolgd wegens schandelijke ver waarloozing hunner werklieden." Uit deze woorden van den heer Koore mans blijkt immers waartoe men ten op zichte van koelies in staat is, als de duiten schaarsch worden. Natuurlijk, bij ach teruitgang of' tegenspoed in zaken, waar de bestuurs-controle allergebrekkigst is, en de koelie nooit hooger getaxeerd zal worden dan een werkrnachine, kan. dat niet anders zijn. En als men nu weet dat meer dan de helft van de Oostkust plantages geenszins in bloeienden staat verkeeren, van hoeveel doorgestane ellende spreken dan niet de enkele nuchtere feiten door Kooremans medegedeeld ? En met de overige ondernemingen op de buitenbezittingen staat het als met de meeste ter Oostkust. De heer Rookmaaker schrijft daaromtrent in het tweede deel zijner studie (zie Nieuwe Tijd), »men kan zeker niet zeggen dat de ondernemingen op de Buitenbezittingen floreeren. Met het meerendeel was en is het heel anders gesteld.'" Aangaande n dezer ondernemingen zijn wij in den laatsten tijd meer in 't bijzonder ingelicht, we noemen hier de Mijnbouwmaatschappij Redjang Lebong, gelegen aan den oostelijken uithoek van de residentie Palembang, tegen de grens van de residentie Eenkoele, onder welke laatste residentie het weldra gebracht zal j worden of het reeds is. Redjang Lebong, j in de verre wildernis, waar ook Kataboen, vóór eenige maanden nog Lebong Soelit geheeten, op een dagreize verder te vinden is. Over dat Redjang Lebong lazen wij in het artikel »Menschenhandel in Indië'', Prov. Dr. en Ass. CL, 26 November 1902, onder meer: »Wil men meer feiten? //Ziehier: Op het station Lebong Donok van de mijnbouw-maatschappij //Redjang-Lïbong", directeuren de heeren Brdmann & Sielcken te i Baiavia, werd, zooals in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsen-Indiëvan 10 April j.l. uitvoerig omschreven werd, de Inlander Poera doodgegecseld. De beul een Europeaan! heeft, schreef dat blad, de marteling drie dagen lang gerekt tot er de dood op volgde. //Gelooft men dat niet? »Men vrage dan eens aan Dr. S wart Abrahams:, destijds geneesheer op de betrekkelijke onder neming, het door hem afgegeven visum repertum van den vermoorde te mogen inzien. Vergissen wij ons nier, dan woont z.ed. op dit oogenblik te Siekaboemie (l'reanger Regentschappen). «?Het gruwelijk feit geschiedde volgens het blad in de maand November 1S90. //Is het te lang geleden, denkt men? //Men vrage dien zelfden dokter dan eens, hoe de toestand nu elf maanden geleden was. Hij zal u antwoorden: >Nog precies zoo." Na dien tijd is de dokter van daar vertrokken: 't werd hem tévreeselijk. ,Is 't genoeg, lezer ? zoo neen. wat drinkt u van het volgende briefje dat de Directie zélve den 24 3n Januari 1901 aan haren geneesheer op //Redjang Leboog" schreef: »Wij hebben de hoofd-administratie verzocht ons den naam van den employéop te geven, die des koeli Djias, register no. 767, zoodanig heeft toegetakeld, dat 's mans bshandeling door u noodzakelijk werd. Eveneens verzochten wij de hoofd-administratie om eenige inlichtingen omtrent den koelie Sarie, register no. 1139, die van 8 tot 30 December, dus volle drie weken, in het hospitaal verblijf heeft moeten houden, omdat hij op de borst en schouders was geslagen geworden." ?Dat schrijft de Directie en daaruit mag men afleiden dat zij die mishandelingen wilde doen ophouden. Dat is haar evenwel niet gelukt! En nu is het wel prachtig, dat de Directie geen mishandeling van koelies wenscht" wat 'u wensch" zou dat zijn! maar de daden moe.ten bewijzen, dat die uitdrukkingen wat meer ziju dan holle frazen en dat de Directie, met de eene hand een koelie beschermende tegen zweep slagen, hem niet met de andere voortstoot naar een »hospitaal"-schuur, geïnfecteerd door dysenterie, schurft en berri-berri, om daar in ellende om te komen. Maar behalve deze enkele feiten geschiedt er in Indiëop dat gebied nog zoo onnoemelijk veel onrecht. En het mag niet generaliseeren ge noemd worden, als men beweert dat er in Indi een geregelde slavenhandel wordt gedreven 1). En niet zoozeer nog hoeft men in verontwaardiging op te rijzen over het doodslaan van een paar enkele koelies, als wel over het stelselmatig verwaarloozen van duizenden en duizenden zieke slachtoffers van den Nederlandschen planter 1). Het eene geval is weliswaar voor een deel een uit vloeisel van den wilden, wetteloozen toestand op eere onderneming, maar staat toch altijd nog op zich zelf; het is de daad van een wreed, on gevoelig man. Het tweede geval echter is het gevolg van. een stelsel! En dat stelsel den kop in te drukken, is de heilige plicht van den Nederlandschen wetgever." De directie der maatschappij kan er geen eind aan maken. Zij heeft haar onmacht voldoende aangetoond. Ziehier een paar aanhalingen uit een brief der directie aan de hoofd-administratie gedateerd 5 Januari 1901. Tot onze groote ontevredenheid lezen wij in het rapport van den dokter over de maand November 1.1., dat de koelie Djias, register EO. 759, onder geneeskundige behandeling moest worden gesteld uithoofde van eene kneuzing ouder aan het lichaam. (Des dokters woorden in dat rapport waren: Contusie in de streek heiligbeen; geschopt door zijn baas.) Wjj vinden deze voorvallen eenvoudig afschuwelijk en we begrijpen niet hoe het mogelijk is dat zulke dingen thans kunnen gebeuren, wanneer men daarbij overweegt dat de Regeeringscommissie nauwelijks haar rug aan de mijn beeft toege keerd." En dan verder: Wij kunnen u niet genoeg de noodzakelijk heid op het hart drukken om al uw invloed te gebruiken, opdat de zaken daar te Redjang Lebong zoo kalm mofelijk verloopen, met het oog op het feit, t/at de Regeerings-commissarissen juist vertrokken zijn en urer de ouiie zaken de spons gegnan is." Uit dezen brief blijken twee dingen: Ie dat de directie de wreedheden Imrer employé's af keurt, maar t« zwak is orn er een eind aan te makfin, en 3i dat er Regeeringseommissafissen op af zijn gegaan en ... orer de oude zaken t/e sponx haalden!" Dat wil dus zeggen, dat de Regeringscommissarissen, trotaalleIfschuUii/emle ler/.liiritirjen van vele achtensiraardige getuigen, «,l wat ze voor vreeselijks aantroffen iu deii doofpot hebben gedaan. N'et eenig recht zou mogen worden gsvraagd, of de heeren daarvoor gestuurd waren. Vergissen wij ons rnet, dan ging de commissie onder leiding van dr. Vorderman. Wil men eens hooren hoe die zijn doofpot-oordeel velt over den toestand, welke zóó ontzettend was, dat, er een Regeerings-commissie op afgezonden werd ? Dr. Vordermau beval aan Let, ,oprichten" (sic!), het ^oprichten" van een groententuin. Hij sprak overal van: //zoo mogelijk" en »het is wenschelijk." Zoo achtte hiji het wense/ielijk, //dat de kamerwacht der dysenterie-loods ook 's nachts de lijders behulpzaam zou zijn bij het doen hunner behoeften" en dat //een nieuw hospitaal zou worden opgericht." Dat alies achtte hij wenschelijk. Nu, wij ook. Hél wenschelijk zelfs. Dr. Vorderman kwam tot de overtuiging://dat, de huisvesting der koelies op het terrein van Lebong-Donok niet voegzaam kon genoemd worden." Niet ,voegzaam". De meuschen stierven er als ratten! Nopens deze zoo gelukkig met de spons werkende Commissie schreef de heer Rook maaker, oud-Ass. Res.: »Als resultaat b.v. van bovenbedoeld onder zoek op het terrein der maatschappij Redjang Lebong wisten de nieuwsbladen alleen metie te dc-eleu, dat liet der commissie toen uit twee leden bestaande blijkens haar rapport was voorgekomen, Jat alles den indruk maakte dut er meer aandacht icus gewijd ut/n het technische van het bedrijf dun nün een zeer zorgzame behandeling der contractarbeider*. 1) Daar en te Lebong Soelit (thans herdoopt in Ketaboen) kwam het sterftecijfer, zonder epidcmiën, wei boven de 40 percent 's jaars en volgens de laatste berichten was voor de maanden Januari tot en met Mei van dit jaar de gemiddelde sterfte 33,18 percent of circa een derde, terwijl naar mij toevallig bekend, het sterftecijfer onder de inwonende bevolking normaal is. Bij zulke cijfers die we ook hier en daar elders mii of meer terug vinden nog iets toe te voegen, ter teekening van der werklieden weinig gun stige condities, mag wel overbodig heeten." De aandeelen van Redjang Lebong staan genoteerd 200, 205 pCt. 2.) Keeren wij nu terug tot Kooremans uitspraak: »in het algemeen kan worden gezegd, dat waar het de baas goed gaat, de knechts daarin deelen", dan dienen wij te con stateeren, dat in het koelie-land er ook bazen zijn, wien het uitstekend gaat, zonder dat de knecht er op rekenen mag, iets beter behandeld te zullen worden dan de last- en trekdieren, met welken tegelijk hij in een advertentie wordt aangeboden. En laten wij hierop volgen Kooremans mededeeling : dat een dergenen, die zich aan schandelijke verwaarloozing hunner zieke werklieden schuldig maakten, iemand was die vroeger toen de zaken nog goed gingen hen behoorlijk behandeld had, wat zullen wij dan denken aangaande den toestand van duizenden bij duizenden koelies, die overgeleverd zijn aan de zor gen van assistenten en administrateurs van directies, welke door geldnood om staande te kunnen blijven, of uit schraapzucht om spoedig rijk te worden, hun werkvolk exploiteeren, terwijl dit door een contract gehouden is, en zoo goed als machteloos en rechteloos staat tegenover zoo velerlei leed dat hun kan worden aangedaan ? Het koeliestelsel, in dienst van geluken fortuinzoekers, wien het niet voor den wind gaat... wie verdedigt dat nog ?! (Wordt vervolgdl. 1) Wij cursiveeren. 2) Wie naier omtrent deze soort van koelie behandeling wenscht ingelicht te worden, leze: Naar Eldorudo door Winter. Ind. Gids. Oct. 1900. De staat van oorlog en de staat van beleg. Ofschoon ieder Nederlander van rechts wege wordt verondersteld de wet te kennen, zullen de lezers van »het Weekblad" het ons niet euvel duiden, wanneer wij hier in het kort een schets geven van de wet op den staat van oorlog en dien van beleg, zooals zij werd vastgesteld den 23 Mei 1899, ter uitvoering van art. 187 der Grondwet, ofschoon zij eerst l Mei 1901 in werking is getreden. Het algemeen beginsel van die wet is de bevoegdheid van »het militaire gezag" te regelen, n.l. van die autoriteiten, welke daartoe door den koning, of namens dezen door den minister van oorlog worden aange wezen (art. 7), gaande alsdan een groot deel van het gezag der burgerlijke autoriteiten op het militair gezag over, en wel in den staat van bsleg veel meer nog dan in den staat van oorlog. In welk geval wij in dezen dan wel genen toestand zullen verkeeren of ver klaard worden te verkeeren, geeft de wet niet aan ; het hangt blijkbaar van de regeering af, die elk gedeelte van het Rijk bij konink lijk besluit kan verklaren te zijn in staat van oorlog of wel in staat van beleg: 1. wanneer oorlog of oorlogsgevaar ont staan is; 2. wanneer binnenlandsche onlusten de in- of uitwendige veiligheid van het Rijk of van een gedeelte daarvan in dringend ge vaar brengen (art. 2). Is echter ten gevolge van een vijandelijken inval, of van de zooeven genoemde binnenlandsche onlusten, de gemeenschap tusschen een deel van het land en den zetel der regeering afgesneden, dan kan dat deel door het militair gezag in staat van beleg worden verklaard (art. 3). Het of'ficieele besluit betreffende een en ander, treedt op het daarin vermelde tijd stip in werking; het wordt zoo spoedig doenlijk in het Staatsblad en in de Staats courant opgenomen (art. d). Behalve in het geval van een vijande lij ken inval, wordt onverwijld een voorstel aan de Staten-Generaal gedaan, om het voortduren van de hier genoemde bijzondere omstandigheden bij de wet te bepalen. Zijn de Kamers niet bijeen, zoo worden ^zij onmiddellijk bijeengeroepen (art. 5). Na tuurlijk kunnen de Kamers dit wetsvoorstel verwerpen, waarna de staat van beleg of van oorlog ophoudt; hetgeen evenzeer het geval is, zoodra de vrede is geteekend of' (Ie onlusten zijn beëindigd. Daarna heeft dan de regeering mededeeling te doen van hetgeen door het militair gezag, krachtens de buitengewone bevoegdheid is verricht (art. Ij). Is de staat van oorlog in werking ge treden, zoo zijn de besturen van en de ambtenaren in dienst bij provinciën, ge meenten, waterschappen e. d. verplicht, aan het militair gezag alle gewenschte "in lichtingen te verschaffen (art. !),); in staat van beleg zijn de besturen en de daarbij in dienst zijnde ambtenaren l/orendien ver plicht te gehoorzamen aan de bevelen van het militair gezag, gegeven overeenkomstig de door den koning vastgestelde instructies. Een bijzonder groote bevoegdheid wordt verder aan het militair gezag toegekend, wijl het nieuwe politieverordeningen enz. kan vaststellen, en bestaande wijzigen of schorsen, in staat van oorlog evenwel eerst na overleg met het betrokken burgelijk gezag (art. 10 en 22). Gedeputeerde Staten hebben alleen van een en ander kennis te nemen. In die politieverordeningen kan nu veel en velerlei worden verboden. Voor den staat van beleg heeft de wetgever dit nog ver scherpt door te bepalen, dat behalve de geoorloofde openbare godsdienstoefeningen, geen openbare vergadering, bijeenkomsten of optochten mogen worden gehouden dan op schriftelijke aanvrage en na schriftelijke vergunning van het militair gezag, (art. 25) hetwelk verder bevoegd is schouwburgen, societen e.d. alsmede fabrieken en werk plaatsen in het belang der openbare orde of'veiligheid voor korteren of langeren tijd te sluiten, (art. 28) en het verkeer te regelen, (art. 28). Het jagen kan alsdan mede worden verboden, het inleveren van wapens, munitie enz. bevolen (art. 24). Personen wier aan wezigheid voor de rust of de algemeene veiligheid gevaarlijk wordt geacht kunnen worden verwijderd, (art. 33), het vertrek van niet-militairen, die voor de verdediging nuttig werkzaam kunnen zijn, verhinderd, evenals het wegvoeren van paarden, van levensmiddelen, schepen e.d., (art.35). Ook kan in den staat van beleg het militair gezag beperkende bepalingeu vast stellen omtrent het drukken, uitgeven, ver spreiden, aanplakken of in den handel brengen van geschriften of teekeningen, of dit geheel verbieden (art. 39). Verder is het bevoegd het geheim van telegrafen en posterijen op te hefien, den dienst van dezen te regelen en voorts allerlei stukken in beslag te nemen, of deze in te zien, (art. 38). Eerst in geval van oorlog zijn aan de rechtsmacht der temporaire krijgsraden (n.l. die welke tijdens den staat van beleg moe ten worden ingesteld) onderworpen zoowel militairen als niet-militairen, die zich schul dig maken aan feiten, strafbaar krachtens het militair strafrecht. Alsdan veryalt voor dat gedeelte van het land, hetwelk in staat van beleg is verklaard, het recht van beroep en cassatie iu burgerlijke strafzaken, wan neer de bevoegde rechter niet in staat is daarvan kennis te nemen, terwijl in straf zaken bij ontstentenis van den burgerlijken rechter de krijgsraad in eerste en hoogste instantie recht spreekt. Zoowel voor den staat van oorlog als van beleg geldt de bepaling, dat de schutterijen en de vrijwilligerskorpsen onder de onmiddel lijke bevelen van het militair gezag komen, (art. 10). Deze autoriteit krijgt alsdan zeer ruime bevoegdheid omtrent het binnen dringen van woningen tot het doen van nasporing of huiszoeking, (art 11). De voorschriften der Arbeidswet, Veiligheids wet en Hinderwet kunnen buiten werking worden gesteld, (art. 12). Politie en brandweer komen onder militaire bevelen ; een geheime politie wordt ingesteld, om de handelingen van verdachte personen na te gaan en de pogingen tot verstandhouding met den vijand of het vormen van samenspanningen tijdig op te sporen en tegen te gaan, (art. 13). Dat het militair gezag voorts een uit gebreide bevoegdheid krijgt om het in staat van verdediging brengen te vergemakke lijken behoeft geen betoog. Een ruim gebruik kan daarbij worden gemaakt van ont eigeningen, evenwel tegen schadeloos stelling. Verder zij het nog aan geteekend, dat reeds bij den staat van oorlog het militair gezag kan verbieden, dat door middel van de drukpers of op andere wijze berichten en opmerkingen worden verspreid betreffende de genomen militaire maatregelen, (art. 18». Ten deele van schuld ontlast. Naar men ons van betrouwbare zijde mededeelt is het ontwerp-werklieden-reglement van de hoofdambtenaren-commissie, wel op 10 Januari vastgesteld, maar droeg de gedrukte missive, waarmee het aaa B. en W. is verzonden, den datum van 17 Januari, en kwam het stuk eerst den 23sten Januari bij B. en W. in. Het is toen den volgenden dag door de Afdeeling Algemeene Zaken naar de Afdeeling Publieke^ werken geëxpedieerd. Daar nu de Burgemeester in de zoo troebele dagen vóór 4 Febr. geen gelegenheid had gehad het concept te bestudeeren, en evenmin het tusschen de Wethouders en den Burgemeester had kunnen komen tot een overleg aangaande de wijze hoe met het concept te handelen, zagen de heeren Serrurier en Heemskerk zich wel gedwon gen in de raadszittin g van 4 Febr. aangaande dit stuk verder te zwijgen. Waar wij alzoo in ons No. van 15 Febr. 1903 beiden heeren dat zwijgen hebben ten laste ge legd, is het ons aangenaam hen althans van dit deel der hun toegeschreven schuld te mogen ontlasten zoodat van het onderschrift: De Stedemaagd (fot de Wethouder*): Sep tember 1900 richtten de werklieden tot U het. verzoek om herziening van het arbeidskontrakt en van de werkloonen; den lOien Januari 1903 was het concept, gereed... waarom hebt ge tot iu Februari gezwegen ? . . . W,<? is nu de schul dige, als Amsterdam in het Binnen.- en in het .Buitenland zijn naam als rustige en veilige veste verliest? alleen het eerste gedeelte, vermeldende een tijdsverloop van twee en een half jaar eer aan het verzoek van de werklieden zou worden voldaan. . . B, en W. tot verwijt kan strekken. MlmilHMIIItllillltlllleM Kapitaal en Arbeid in Nederland, Bydrage tot de economische geschiedenis der 19.9 eeuw, door HENRIETTE ROLAND HOLST VAX BE SCHALK. Amsterdam, 190'2. Uitgave van A. B. Soep. Een tweetal jaren geleden in meen dat het een Kerstrede van hem was in Piancius, maar daarin kan ik mij vergissen uitte mr. Troelstia eens den wenscb, dat een der jongeren onder de sociaaldemocratische intellectueelen er zich eens op toe zou leggen om ernstig te onder zoeken de economische geschiedenis der Nederlandsche arbeidende klasse in verband met de economische ontwikkeling van ons land. Inderdaad toen dat gesproken werd, ge voelde ik de volle gegrondheid van dien wensch. Want hoe ryk en veelvuldig ook de geschie denis van ons vaderland in alle uitingen reeds geboekstaafd z\j; hoe superieure geesten ook hun wetenschap en hun ziel in de stapels^van boeken over de historie van ons Vorstenhuis, onze staatkunde, onze literatuur en onze schil derkunst hubben neergelegd wat hier gevraagd werd, bestond nog niet. Wij kunnen zoo langzamerhand beschikken over eene tamelyk volledige en goed gedocu menteerde geschiedenis onzer, nog jonge arbei ders -beweging; d. i. over den socialen str\jd dien ook hier sedert de 70'er jaren de arbei ders voeren, om zich door vaste en voortdu rende organisatie een betere plaats te veroveren in de maatschappij ; maar ook dJit is geheel iets anders dan wat hier werd gevraagd ! En zie daar komt eensklaps de meest

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl