De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 1 maart pagina 3

1 maart 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1340 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. intelligente onder de jongere soeiaaldemocratische intellectueelen Henriëtte van der Scbalk, de merkwaardige, uiterst helder-ziende vrouw, die haar lier der kunst- om-de-kunst reeds lang aan de wilgen heeft gehangen en met volle toewyding en verbazend enthousiasme zich in den uiterlijk zoo prozaischen en harden klassen strijd heeft geworpen, strijdende voor en aan de z\jde der arbeiders voor een nieuw ideaal daar komt deze superieure dichteres van weleer, reeds den uitgesproken wensch bevredigen, en ons een boek voorleggen, waarin de geschiedenis der arbeidende klasse in ons land gegeven wordt.... Het boek is een durf. Het is een poging en een eerste poging om de geschiedenis van ons land te geven niet op de tot nu toe gevolgde wijze, de gebeurtenissen onverbrekelijk bindende at.n de personen, maar te geven vanaf het standpunt van het «historisch materialisme", het fundament van de Marxistische sociaal democratie. We zullen nu over de vraag, of inderdaad Mie maatschappelijke ethische en zelfs religieuze verschijnselen en stroomingen uit de materieele verhoudingen te verklaren zijn, maar niet twisten; men weet, dit er onder de sociaaldemocraten velen zyn, die dit ont kennen. Maar déze enorme verdienste, die in de toekomst al meer en sterker gevoeld zal worden, zal men toch aan deze nieuwe be schouwingswijze van het gebeuren en de verschijnselen in de maatschappij niet kunnen ontzeggen: dat zij ons de gebeurtenissen en de toestanden van het verleden in een gansch ander en nieuw licht toont! Zij wil de maatschappelijke, intellectueele, artistieke en theologische gebeurtenissen, stroomingen en manifestaties verklaren uit den materieelen toe stand van het volk, uit de mate van ontwikkeling der productie-wij ze, verhouding van handel en nijverheid, bronnen van rijkdom, enz. Zij legt het verband tusschen dezen innerlyken, economischen toestand en het uiterlijk gebeuren, duidelijk voor n bloot. Deze moderne geschiedenis-beschouwing moge aan onze historie menigen held ontnemen en menige heroïsche bladzijde doen opfl dderen, zij moge aan de geschiedenis een sterk prozaïschen tint geven, en zelfs ontnuchterend werken op wat enthousiast- nationaal aange legde gemoederen, ongetwijfeld schenkt ze ons op den duur oneindig meer bevrediging, hel derder begrip over- en een meer juister blik op de gebeurtenissen, die we tot nu toe meen den te zien gedragen door personen, en ons dan blijken voort te komen uit economische, commercieeie en industrieele toestanden. Naar deze moderne beschouwingswijze nu, heeft de schrijfster getracht, een blik te geven op de geschiedenis van ons land ; meer bepaald met het doel, de bijzondere eigenschappen en den economischen toestand der at beidende klasse te verklaren uit het verleden. Maar dat kun alleen, indien zij ook de eigenschappen, de opkomst der bezittende klasse daarbij be schreef, de bronnen van rijkdom en oorzaken van economisch verval naspeurde, en daarmee omvatte de schrijfster soms heel het volksleven, al zijn uitingen en stroomingen op maatschap pelijk en geestelijk gebied. Het boek was ihüirom dus een durf, omdat het een eerste, ernstige, volle en consequente poging in deze richting is van iemand, die tot nu toe nimmer getoond heeft, bijzondere studie van de geschiedenis van ons vaderland te heb ben gemaakt, en omdat de methode recht ingaat tegen die, welke tot nu toe door de meest bekwame schrijvers en geleerden op dat terrein is toegepast. Of de poging geslaagd is 'i My dunkt voor het doel, wat de schrijfster zich gesteld heeft, volkomen. Het boek strekt zich niet verder terug dan vanaf het begin der 19e eeuw, d. i. de eeuw van de opkomst en den reusachtigen bloei van het kapitalisme, maar moest natuurlijk, om den toestand des lands in het begin dier eeuw volkomen te doen begrijpen, ook de twee laatste decenniën van de I8a eeuw in zijn beschouwing betrekken. «De maatschappelijke toestand van Nederland in de 19e eeuw" aldus constateert de schrijfster »kan niet begrepen worden, wanneer men de economische werkingen van het revolutionaire tijdperk 1781?1813 niet onderzoekt". En aldus doet zij. Op buitengewoon oorspronkelijke wijze schetst zij den ondergang van de bloeiende manufactuur-industrie en de ambachten in de 18e eeuw, en het economische verval des lands, wyl het kapitaal zich samentrok in handel en speculatie, en, daarin verzadigd, de aandrang en de energie miste om zich te werpen op de moderne proiuctie-krachten der groot industrie. Zy schetst oplevendigewijzedesociale \ H mmit H t u H IHM minimum Hoe de dominee en zijn bruid gelukkig werden, Een vertelling, van F. CAKSEREI;. DOOR W. D. B.?L. S. ??»*? Uit de hall- openstaande deur, van bet kleine, houten gebouw, dat als kerk en school tegelijk dienst deed, viel een breede lichtstraal taar buiten, zyn schijnsel werpend op een grooten, ouden eik, die aan den kant stond van het naar de kerk voerende, tamelijk breede pad. Achter den eik, zag men in de duisternis een vormlooze klomp zich rusteloos heen en weer bewegen, en deze klomp bleek bij nadere beschouwing een stuk of wat paarden te zijn, die aan de nog jonge boomen waren vastgebonden. Vol ongeduld met de hoeven trappelend, rekten ze vergeefs hun koppen uit naar de verleidelijke bladeren boven hen, die net even te hoog groeiden, om er ook zelfs maar n te kunnen bemachtigen. In het houten gebouw werd kerkdienst ge houden. Plechtig en duidelijk drong de stem van den geestelijke in de duisternis naar buiten, r u en dan af gebroken door een luid A- a-men l" ol U-m-mah l" der aandachtig luisterende toehoorders, als wilden ze hiermede hun in stemming met de woorden des predikers te kennen geven. Plotseling verscheen uit het duister een ruiter op het verlichte deel van den weg. Het schuifelen der onrustige dieren scheen zijn opmerkzaamheid te trekken ; ten minste, hy' keek van waar het geluid kwam en steeg af. Behoedzaam maakte hij zijn paard aan een boomstam vast, om daarna voorzichtig een onderzoek in te stellen naar de andere vast gebonden viervoeters. Hy ging van het eene paard naar het andere en daar vanwege de overgroote duisternis, zijn handen de rol van oogen moesten vervullen, betastte hy' ze nauwkeurig, om zich goed te ellende des volks gedurende de geheele eerste helft van de 19e eeuw, wijdt een belangrijk hoofd stuk aan de theologische stroomingen en twisten en geeft ons daarop een eigenaardiger kijk nu en dan, naar het mij voorkomt, «rel wat vermetel op de eigenlijke, naar zy meent puur materieele oorzaken daarvan, en rijk gedocumeerd schetst zy ons dan den ellendigen toestand der Nederlandsche arbeidersklasse in het mid den der eeuw, lichamelijk en zedelijk gedegene reerd door armoede en gebrek. Dan gaan wij verder, de 6Üer jaren door tot '80, en met diep gevoel verklaart zij ons de uitingen van Huet, Multatuli, Van Vloten, na zich in de vorige bladzijden reeds met den «kruideniers-dichter" Tollens, en den sympa thieken Potgieter, spiegels van hun kleins omgeving te hebben bezig gehouden. De drie eerstgenoemden karakterizeereude, begint ze: .... »De tyd voor het individualisme was nog niet gekomen, Huet, Multatuli en Van Vloten : of zy bleven of zwierven, zy droegen het vaderland in hun hart. Hieraan leden zij. De kleinheid verbitterde hun leven, brak hun loopbaan, vergiftigde hun gemoed. De jaren tusschen 1860 en '80 zyn voor de beste geesten harde en bittere jaren om te doorleven ge weest. Geen hunner aspiraties vond steun in de werkelijkheid ..." Deze beschrijving van de latterkundige uitingen van '60 tot '80 vormen wel mee de schoonste bladzijden in het boek. Dan komt het hoofdstuk : »In den greep van het moderne kapitalisme", waarin zij ons spoe dig voert tot in onze dagen. Na 1870 heeft het moderne kapitalisme hier reusachtige vor deringen gemaakt; vooral door twee omstan digheden : de eene was de vrije openstelling van Indiëvoor het privaat kapitaal, door de opheffing van het cultuurstelsel en door de agra ische wet van '69, waardoor voor het particulier kapitalisme een enorm terrein van exploitatie beschikbaar werd gesteld; de tweede omstandigheid was de ooilog van '70?'71, die aan Duitschland de mogelijkheid van de verbazende ontwikkeling zyner industrie tot groot-industrie verschafte, en waarvan ons land, als doorvoer-land, enorm heeft geprofiteerd. Zy schetst de opkomst van het Indische kapitalisme, en laat niet na, de schaduwzijden daarvan voor de inlanders te malen. En dan de opkomst onzer haveMteden en onze industrieën, tot op dit oogenblik, over den stand en de onderlinge verhouding waar van zy ons merkwaardige, gedocumenteerde, en waardevolle gegevens verstrekt, en eindigt met een verklarend, duidelyk en vol gloed en overtuiging geschreven hoofdstuk, waarin de tegenwoordige politieke stroomingen, de eigen schappen der arbeidende klasse en de vooruit zichten voor de arbeidersbeweging worden geschetst. * * * Met belangstelling, soms met dankbaarheid, heb ik dit boek gelezen, waar het over zoo menig feit uit onze geschiedenis, over zoo menig verschijnsel waarvan we de oorzaak niet kenden, eensklaps een helder licht doet opgaan, onzen gezichtskring verruimt, ons gedachtenleven rijker maakt. Objectief is het boek niet. Op geen enkele bladzij. Het beschouwt de ge beurtenissen strerjgvan hetstandpuat der schrijf ster. Het boeit is, zooals zij, geweldig tempera mentvol. Het geeselt de bourgeoisie ongenadig, soms gilt u haar afkeer van de burgerklasse luide tegen; het striemt niet alleen de op komende bourgeoisie van '48, niet alleen het Indisch-kapitalisme, maar ook de handelsbourgeoisie van onze dagen. Een tegenhanger daarvan is het onuitsprekelijk leed wat telkens u tegenvloeit waar zy schrijft over de proietariërs, over hun lijden en strijden. »Wie heenbuigt over da boeken en brochures waarin de toestand van het Nederlandsche proletariaat gedurende de eerste drie kwart der 19de eeuw wordt beschreven, voelt zich de keel toe knijpen van leed". Dat leed weerkaatst u tegon uit elke bladzy waarin zy u de ellende der arbeiders beschrijft maar op het laatst maakt het plaatst voor grenzenloos vartrouwen en hoop op de ar beidersbeweging, aan wie de toekomst is l * * * Ik vind het een der meest waardevolle boeken, die ons de socialistische literatuur in ons land in de laatste jaren heeft verschaft. De zwakste plek komt mij voor te zyn, daYir, waar de schrijfster de theologische stroomingen uit de 60er en 70ar jaren geheel wil verklaren uit materieele oorzaken. Men gevoelt nu en dan, dat er gezocht wordt naar materieele oorzaken, en soms zeer kleine an kleinzielige, om die stroomingen, die het gemoedsleven des volks overtuigen van hun verschillende deugden of gebreken. Duidelijk klonk des predikers stem den geheimzinnigen man bij de paarden in de ooreri. Een oogenblik zelfs bleef hij onwillekeurig naar de eenvoudige, ware woorden staan luisteren en zoozeer boeide bem het gehoorde, dat hij plotseling zijn ouden breedgeranden hoed eer biedig afnam, alsof hij zich in de kerk bevond. En toen de veelbelovende woorden van ver zoet ing en troost nog luider er. dieper tot hem doordrongen, liet hij ie hand, waarmede hij reeds een paard bij deti teugel vastbad, lang zaam zakken en dacht Xou, die kan 't', 'n kranige kerel! kom, ik zal masr weer gaan, vanwaar ik ge komen ben en da paarden niet rust laten. Wie weet, als ik er een meeneem, of het niet toe vallig het zijne is en dat zou rne spijten, want het zal zijn eenige wel wezen." Hij keerde terui* naa" zijn eigen paard, doch weer bleef bij aandachtig luisterend staan en in plaats van het los te maken, zooals zijn plan was en zich te verwijderen, voelde hij zic'i plotseling door een onwederstaanbaren drang voortgedreven tot bij in bet helle schijnsel trad, dat van uit de kerk naar buiten straalde. Waarom ook niet 't" overlegde hij inzich zelf, het is we! 'n eeuw geleden, dat ik in een kerk geweest ben, maar ik kan er toch zachts 'r is irloopen l" De gemeente, bestaande uit mannen met een massa kroezig haar en uit bleekwangige vrou wen, hadden niets gemerkt van zijn binnentre den, zoo vol aandacht waren ze voor hetgeen hun gezegende voorganger bun predikte. De geestelijke was klein van gestalte en had evenals zijn gemeenteleden een bleeke gelaats kleur. Hij was hoogst eenvoudig, bijna armoedig gekleed, en toen hij op den smakeloozen preekstoel al sprekend eenige schreden voor- en achterwaarts deed, viel het den vreem deling op, dat de geestelijke kreupel was. Lang hield de ongewone bezoeker het evenwel niet uit in de kerk. Hij trad weder naar buiten, trok zijn hoed diep over de oogen, besteeg zijn paard en galoppeerde langs een zijpad, dat hem onbekend was, doch dat hem, naar Lij dacht, wel weder op den grooten weg zou brenzoo sterk in beweging brachten, te verklaren, en de juistheid van de vooropgestelde be schouwingswijze te bevestigen. Maar aan de waarde der overige gedeelten de ontleding der maatschappelijke en staatkundige verschijnselen en de kennis over den toestand der arbeidende klasse, doet dat niet af. Dan ook maakt de schrijfster wel eens den indruk van haast te hebben gemaakt. Dat laat zich half en half begrijpen. Haar drukke propaganda-leven riep haar telkens weer van dien arbeid af, die toch zooveol onafgebroken toe wijding en accuratesse vorderde. De correctie een eigenschap die wel eens meer aan de uitgaven van den heer Soep is op te merken is hier en daar slordig. Inhoudsopgave of register, voor historie-boeken van zooveel belang, ont breken. Een en ander is jammer, en deed my', toen ik het met zooveel sympathie gelezen had, den wensch uiten: had zij toch wat meer van haar tyd besteed aan deze dankbare stof, haar urbeid zou er door gewonnen hebben. Maar ook deze kleine, ondergeschikte aan merkingen verhinderen my niet om de ver schijning van dit boek met vreugde te constateeren. Het is maar een begin. Nu zullen er wel mér volgen. S. Uit de Vakbeweging onder Hanflels en Kantoorbedienden. door DIXI. Het boekje, onder bovenstaanden titel uitgegeven, is eigenlijk niet geschikt om in dit Weekblad besproken te worden. Immers het behandelt een stuk geschiedenis, het geeft weer hetgeen er in den laatsten tijd is voorgevallen in de vereeniging »Mercurius", hoe ook daar, gelijk overal, de sociale baccil zich heeft ingevreten en de oude weefselen heeft aangetast eu ver woest, hoe ook daar nieuw bloed en nieuw leven is ontstaan. Wat was »Mercurius" vroeger, voordat de «revolutie" haar hoofd opstak ? »Een vadsig, log, bloedeloos lichaam", een ver eeniging, die een bibliotheek had, cursussen organiseerde, examens instelde en een bestuur had hetwelk werkte onder de auspi ciën van commissarissen met klinkende namen, van patroons, rijk in het bezit van overwicht.waardoor het bestuur allesbehalve onafhankelijk was. Dat alles was »Mercurius", doch niet was het een vereeniging, die begreep, dat er voor haar meer te doen was, dat haar de positie van de mannelijke en vrouwelijke handels- eu kantoorbedien den moest ter harte gaan. Neen, voor hare oogen gingen de groote gebeurtenissen van den dag voorbij zonder eenigen indruk te i maken, zonder haar ook in die richting waar de vakbeweging heen wijst, te drijven. Wat was daarvan de oorzaak? Volgens den schrijver het karakter der handels- en kantoorbedienden zelf. Hij spaart deze niet, maar zegt hun ongezouten de waarheid, niet uit lust om onaangenaam te zijn, maar om hen uit hunnen sleur en dommel te doen opschrikken, om hen een blik te doen slaan in hun eigen wezen. Men hoore slechts: »Stijfgeroest in ideeën, die voor veertig jaren den gloed van nieuwheid misten, waren zij, zijn zij nog steeds ongeveer dezelfden. En in hun gedachten ver heven boven al wat daar wroet en af breekt en opbouwt en tracht zijn plicht te doen in innig voelen en werken en lieven, mees muilen zij zelf genoegzaam, halen de schouders op en glimlachen meelijdend". Waar alzoo «Mercurius" was een dood lichaam, is het geen wonder, dat lang zamerhand een oppositie zich vormde, die van de vereeniging wilde maken een vakvereen'ging in den waren zin des woords, welke steeds moest pal staan voor de be langen harer leden. De geschiedenis van deze oppositie en haar eindehike zegepraal worden ons door Dixi geschetst met opgewektheid en gloed. Al is het boekje meer geschikt om gelezen te worden door hen, die den strijd hebben medegestreden of die meer direct bij »Mercurius'' zijn betrokken, toch zal het lezen ook anderen genoegen doen, anderen voor wie de strijd van onze dagen meer is dan een gewone strijd, die beseffen en gevoelen, dat de geheele Maatschappij bezig is zich te vervormen. Laat ik hier eindigen met de volgende woorden van den schrijver: »En zoo Neder land een Vakorganisatie van aanbelang rijker is geworden, zoo Mercurius zich in den loop der tijden zal verbinden met zuster organisaties, zoo er mogelijkheid bestaat, dat ook een groot aantal handelsbedienden zich »mensch zullen gaan voelen, dan is de strijd niet nutteloos gestreden en alom wenschen wij Mercurius op haar moeilijk pad van strijd en volharding, van harte »Glück auf." " Kampen. Mr. dr. H. 8. VELDMAN. UllillllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllMIlllllIIIIIIIIIIIIIH Mnzieïin de Hoofdstad. Wanneer men thans den naam van Handel uitspreekt, zal zeker bij iedereen de gedachte aan het Oratorium opkomen. En toch is deze meester eerst op zeer rijpen leeftijd tot het bewustzijn gekomen, dat bij hem de weg tot de onsterfelijkheid langs het Oratorium voerde. Aanvankelijk toch houdt de dramatische kunst zijn geest geheel gevangen. Als achttienjarig jongeling (in 1703) werd hij naar Hamburg gedreven om aan de Duitsche Opera aldaar zijn geluk te beproeven. Mattheson geeft in z*jn //Ehrenpforte" een hoogst lezenswaardige beschrij. ving van zijn eerste optreden. In den aanvang waren beiden namelijk zeer met elkander bevriend. Men kent o. a. de anecdote van hun optreden te Lübeck, waar zij een oogenblik er aan dachten den post van den ouden beroemden organist Buxtehude over te nemen, doch hua voornemen dra lieten varen, toen zij vernamen, dat dan op n van beiden de verplichting rustte de niet meer zoo heel jonge dochter van uxtehude te huwen. Te Hamburg cornponesrde Htiudel vier opera's, Almira, Nero, Daplme en Florindo. Alleen de eerste is bewaard ? gebleven. Van de anderen is geen spoor tot ons gekomer. Nadat Handel met Matthescn een hevigeu twist gekregen had, welke eindigde met een duel, dat den eerste bijna het leven kostte, loog hij naar het vader land der opera, naar Italië. Daar maakte hij kennis met Lotti. de beide Scarlatti's en andere beroemdheden uit die dagen en had veel succes met zijne opera's. Doch eerst in Engeland componeerde hij de opera's, die hem beroemd gemaakt hebbeu over de geheele wereld, maar die thans allen in het vergeetbnek geraakt, zijn,behoudens een paar aria's uit Rodelinda, Rinaldo, Xeixes, Tamerlauo, enz. In Engeland heeft Hiiadel een buitengewoon bewogen leven gehad. Eerst met gunstbewijzen overiadei! door het hof en aan het hoofd geplaatst van de *Iloyal academy of music"; als zoodanig belast met de leiding van een operagezelschap zoo schitterend saamgesteld, als tot dan toe nog niet was voorgekomen ; dan in ongenade gevallen bij den koning en met zijn eigen opera-onder neming tot een bankroet gevoerd; vervolgens met afwisselend geluk nu eens tegenover zijn rivalen het afleggend dan weder hen overmeeste rend, had Handel al dien tijd rusteloos voortgewerkt aan de oLtwikkelug van zijn talent. Omstreeks 1720 had hij reeds een oratorium »Esther" gecomponeerd en een wereldlijke can tate .rAeis en alathea". Voorts had hij zich met het schrijven van zijn bekende twaalf //Anthems" een stijl gecreëerd, die zich eenigermate aansloot bij de schrijfwijze van Carissimi, doch waarbij de behandeling der koren in veel hoogere mate zelfstandig genoemd kan worden dan bij den italiaanschen meester. Langzamerhand ontstonden //Saul" en »Israël in Egypte" doch zonder den meester een door slaand succes te bezorgen. Eerst in 1741 juicht hij met zijn «Messias" (in '2e dagen gecompo neerd) een overwinning behalen van blijvend gewicht. Zouwel in Dublin, waar het werk voor het eerst werd uitgevoerd, als in Londen, dat weldra volgde, maakte het een machtigen indruk. Eerst van toen af wist Handel zeker dat, zijn eigenlijk domein was het ,,Oratorium" en na den »Messias" componeerde hij geen opera's meer, doch uitsluitend Oratoriums zooals o.a. //Samson, Seniele, Herakles, Belsazar, Judas Maccahiius, Josua, Jephta" ecz. enz. Dus de meesterwerken die zijn naam blijvend beroemd gemaakt hebben, schiep bij op den leeftijd van 50?60 jaren. De kracht van Handel in bijna a! zijn Orato riums, maar voornamelijk in zijn Messias, ligt | speciaal in de heerlijke koren. Daar zit iets in j van Ac kracht die dea meester ztlf kenmerkte. j Zijn reuzeugestaite gebood eerbied, waar hij zich i maar vertoonde. Zoo is het ook met de motieven llllitltltllllMIIMMIMIHIIIillllllll iiiiiHfiiimiEiiiiiimiiiti ttHiiiiiifiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiiiiiMHiHiimiitiiruiiHiiHiiHiitiiiii gen, verder. Plotseling vloog een klein beest, vermoedelijk een haas of konijn, over den weg ; het paard sc'irikte, d;;ed een sprong zijwaarts en in het volgende oogenblik voelild d? ruiter een hengen slag op het hoofd, a!-or' de groote beuk die vlak aan rlen wegkant s'ond en zijn zware, breede tukken er als 't ware over uitspr«;dd3, op hem nedergevaUen was. Zonder eenig geluid te geven, viel hij van zijn paar.3 en nog eer hij 141 den groi.d terecht kwam, kreeg de van den sla^ tocS reeds halt bewiv-1teloozn ruiter van het opgejaagde beest, nog een trap met de hoeven die hem geheel bedwelmdeEen uur later kwam de bleoke predikant deiizelfden we^ afhinkjn. Het scheelde niet veel, of hij was gestruikeld o/er ite gestalte, die onder den grooten beuk la». De oude, brecdgerande hoed was den man van het hoofd gevallen en het bloed, dat uit een groote ga pende w de op zij van het hoofd druppelde, bad zijn haren stijf op elkaar doen plakken. Het kostte den tengeren, niet zeer sterken geestelijke, ontzachelijk veel moeits, den zwaren vreemdeling, die r, o g steeds bewusteloos was, in het kleine huisje te transporteeren, waar hij, geheel alleec, woonde. Doch na talloozc malen gerust te hebben, gelukte het hem toch. Ver scheidene dagen verliepen, alvorens de patiënt zooverre hersteld was, dat. hij als een hulpeloos kind iu een ouder, wormstekigen schommelstoel rechtop kor. zitten en toezien kon, hoe de geestelijke in zijn vertrek voortdurend in de weer was oin den onverwachten gast te verzorgen en te verplegen. De vreemdeling was bij zijn val zwaar gewond geworden ; bij was met het hoofd tegen een overhangenden tak geslagen, en bovendien had de trap van zijn paard hem een paar gebroken ribben bezorgd. Op zekeren dag kreeg de predikant een brief, die klaarblijkelijk door een dameshand geschre ven was. Onmiddellijk na hem gelezen te heb ben, zette hij zich neer om den zooeven ont vangen brief te beantwoorden, doch vóór hij hiermede nog geheel gereed was, waarschuwde het slaan der klok hem, dat het tijd voor hem werd, zich gereed te maken, om zich naar het kleine houten gebouwtje te begeven, waar dien avond dienst gehouden moest worden. Nauwelijks had bij zich verwijde:d, of de patiënt stond op en zonder zich ook maar n enkel oogenblik erom te bekommeren, dat hij daartoe het recht niet had, nam bij den brief en het nog onvoltooide antwoord uit de dichtgeslagen portefeuille en las beide op zijn gemak door. Van zijn meisje !" riep hij uit, toen hij de beide brieven gelezen had. ,,Arm, klein ding ! Als ik aan den inhoud van haar schrijven denk, zie ik haar in m'n verbeelding voor me staan. Ze woont hier een knap eind vandaan en 'wacht geduldig af, tot, het baar aai staande man schikt, haar het, geld voor den overtocht naar hier over te zenden. Want ze vindt wel, dat bc.t erg lang duurt, (zooals zt schrijft) maar wachten zal ze toch, al moest ze haar Leele leven wachten, 'n Ander nemen doet ze niet. Goed kind !" Kn aan 't eind spreekt ze hem nog moed in en smeekt hem, het hoofd niet te laten hangen, want ze is stellig overtuigd, dat er nog wel eens een dag komen zal, misschien wel heel gauw, dat hij geld genoeg bij elkaar gespaard zal hebben, om haar te later, over komen. De mensehen in zijn land staan toch immers bekend, als zoo grootmoedig, en dan, hij zal toch zeker wel een flirk traktement hebben. Dat kan, dunkt haar, niet anders . . . Hier hield de zieke even stil, doch kort daarop vervolgde hij, met de vuist op tafel slaande : Hel en duivel.' Die en behoorlijke salarissen geven' Dan moesten ze eerst een beetje meer hart in hun lijf hebben ! Misschien zouden ze dan wel wat boter betalen en in de kerk wat minder klagen en jammeren. Beroerde wereld ! Beroerde maatschappij l" vervolgde hij, zich meer en meer opwindend. Daar heb je uu een man, een waar christen, die zich dag en nacht, ondanks zijn maar half-goed lichaam, afslooft en afzwoegt, orn jullie verdorde zielen te redden. En hoeveel krijgt hij daarvoor? (reen cent meer dan het hoognoodige, om niet van honger en gebrek om te komen. Ellendige, inhalige vrekken. Jullie was waard, dat ik je al je paarden ontstal en or mee van door ging." En nogmaals balde hij woedend de vuist, als had bij de menscher), tegen wie hij zoo verbolgen was, voor zich. en de melodieën zijner koren. Zij zijn als uit erts gehouwen, fier en trotsch en zij gaan ongthinderd hun weg. Bij Handel vindt men het imposante, gigantische. Daarin ligt zijne eigen aardigheid. Bach, zijn tijdgenoo*, heeft meer, veel meer innigheid en warmte ; Bach spreekt meer tot tart en gemoed. Doch wij hebben het over Handel, en zijn Messiae. Voor een paar jaren had de Oratoriumvereeniging reeds een uitvoering gegeven van dit werk in de acustisch minder geschikte Luthersche kerk op den Kloveniersburgwal. Hoe wel nu een Oratorium veel beter op zijn plaats is in een kerk dan in de concertzaal, is toch de uitvoering ia een zaal verkieseJijier, wanneer men geen geschikte kerk kan vinden; daarom was het goed gezien de uitvoering ditmaal in het Paleis voor Volksvlijt te doen plaats vinden. De directeur, de heer Auton H. ierie( heeft met het oog op de uitgebreidheid van het werk, verschillende nummers moeten coupeeren. Het is steeds uiterst pijnlijk voor een directeur tot een dergelijke operatie te moefea overgaan, want uit den aard der zaak zullen vaak nummers worden weggelaten, die op zichzelf toch zeer schoon zijn. Wanneer ik nu hulde bteng aan de takt waarmede het snoeimes gehanteerd is, dan moet ik een uitzondering maken ten opzichte van het koor Durch seiue Wundeu sind wir geheilet." Niet door de tegenspraak die er zit in dezen tekst met bedoeld snoeimes, maar omdat ik dit een der scioonste nummers vind uit het werk. Ik kan dan cok moeilijk gelooven dat het op een toeval berust, dat Mozart, die zooals men weet een duchtig Handelkenner geweest is, in de fuga van het Kyriëuit zijn R;quiem dezelfde melodie heeft aangewend. Over de uitvoering valt uiets_daa goeds te vermelden. De koren klonken voortreffelijk. Met de grootste rust en zekerheid werden de moei lijkheden overwonnen en de attaques lieten niets te wenschen over. Zondert men een paar al te heftige inzetten van de bassen uit, dan was ook de klank zeer te roemen. Mejuffrouw Lucie Coenen had geen benijdens waardige taak te vervullen; /,ij moest inspringen voor m t j. Kappel, die ter elfder ure ongesteld was geworden. Indien het nu een nieuw werk hadde gegolden, dan zou men alleszins oorzaak hebben mej. Coenen met de grootste mildheid te beoordeelen; thans mag men eigenlijk zijn bevreem ding uitspreken over de vaak onhandige wijze waarop mej. Coeneu haar taak vervulde. Een groot gedeelte van haar partij liet zij door den tenor zingen, en de quartettea bracht zij door haar onzekerheid herhaaldelijk in gevaar. Mej. Coenen beeft wel een zuiver en mooi sopraan geluid ; dit kon men bemerken in de wijd en, zijd bekende aria's, die steeds en door iedereen gezongen worden. Alleen het opsleepeu en af glijden van den toon maakt een wel wat dilettantischen indruk. Het is echter jammer dat mej. Coenen geen bewijs heeft gegeven van muzikale slagvaardigheid: zij had er eene schooue gele genheid voor. De alt-partij werd vervuld door mej. Martha Stapelfeldt uit F/ankfort. Deze dame is in het bezit van een mooi en krachtig geluid. Zij zal zich echter nog duchtig moeten toeleggen op het egaliseeren van haar borst-en middenregisters. Ook vind ik dat zij eerstgenoemd regis'er som tijds wat hoog opdrijft. De aria vO du, die Wonne verküudet in Zion" leed ietwat aan rhythmische monotonie met haar tweede aria »Er ward verschmahel" slaagde zij er in een grooten indruk te maken. De heer Jos. Tijssen was bewonderenswaardig. Met de grootste vrijheid en gemakkelijkheid zong hij zijn eigen partij en een gedeelte der sopraan partij. Als een meester stond Tijssen hoven de moeilijkheden van het werk. De heer Sol heeft met de vertolking der bas partij bewezen dat bij bij Handel het tem in vindt, waarop hij zich met de grootste zeker heid beweegt. Coloratuur, trillers en moeilijk heden in de adembeheerscbing worden door den heer Sol spelenderwijze overwonnen. De aria's //Wenn er entflammt," en »Warum en;brennen die Heiden r", proefstukken, maar tegelijk meestal struikelblokken voor bassen, kan men zich moeilijk schitterender gezorgen denken. Het succes van den heer Sol was welverdiend. Wanneer ik nun og vermeld dat Mej. Landréde niet zeer belangrijke piano-partij bij enkele reci tatieven vervulde en de heer C. de Wolf het orgel bespeelde, dat voorts het instrumentale gedeelte op de denkbaar beste wijze door ons concertgebouw-orchest werd vervuld, dan rest mij nog slechts een woord van dank uit te spreken aan den heer Tierie, die ons dat alles deed genieten en hem mijn gelukwenschen toe te voegen voor het uitstekend welslagen van de uitvoering. AVI:. AviiiiKAiir. Uitzuigers ben jelui! Hij zou zich voor zoo'n troep kale, inhalige schobbejakken des noods doodwerken, en zóó weinig wordt zijn toewijding naar waarde geschat, zóó'n schijntje krijgt hij daarvoor betaald, dat bet misschien nog jaren en jaren zal moeten duren aleer bij zijn meisje, als z'n vrouw deze woning kan binnenvoeren. Maar voor mij, die voor niets anders goed ben, dar. om jullie paarden te stelen, voor mij hsb je respect. Jelui hebt de hoofden bij elkaar gestoken en mij de eer bewezen, een som van twee honderd dollars uit te loven voor hem, die mij aan jullie over leveren zou. Den predikant, die jaar in jaar uit in jullie midden is, betaal je een hongerloon, maar er kan wol twee honderd dollars bij mi-kaar gescharreld worden, waar het er op aan komt, M$ een paar tii'ir slechts te hebben. liegrijpe, wie 't wil, mij gaat het te hoog !" Daarna nam hij Let nog niet voltooide ant woord op den brief nog eens ter band. Een voudig, als da schrijver zelf' was, luidde de inhoud van het geschrevene, doch er lag een wereld van lijden en dragen in opgesloten en meer dan eens slaakte de lezer een luiden zucht en streek hij met zijn knokige, door de zon gebruinde hand over de oogen. Van hetgeen hijzelf' te verduren had, van zijn eigen strijd en ontberingen, daarvan was in deu brief slechts weinig sprake. Wel stond er een enthousiaste schildering in van de gelukkige toekomst die hij zich droomde, wanneer hij met zyn aanstaand vrouwtje vereenigd zou zijn. Onwrikbaar vast vertrouwde h\j op die zoo hoopvolle toekomst en die tijd, dat geloofde hij stellig en daarop moest ook z'n zoo innig door hem geliefd vrouwtje maar hopen, kon niet zoover meer af ,"ijn. Hier had de schrijver moeten afbreken, omdat zijn ambt hem elders riep en toen de lezer den brief neerlegde, liet hij nogmaals met een hel en duivel" de vuist dreunend op de tafel neerkomen. Voor mij tweehonderd dollars en voor dezen man, dezen held, zoo goed als niets, 't is 'n schande," sprak hij tandenknarsend bij zich zelf. Plotseling echter scheen hem een goede gedachte ingevallen te zijn, want met een geheel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl