De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 8 maart pagina 1

8 maart 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1341 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKELAÏ) VÖIT NEDER 'a NI) Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). f 1.50, fr. p. post ? mail ' 1.65 Abonnement per 3 maanden ..... Voor Jndiëper jaar ........ . . . . mail v 10. A'fzonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . .'.'.?0.121/* Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueine* tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 8 Maart. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF iJOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. IX H O V Di VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Een aanslag op Amsterdam. De pulitiek en de strafwetnoveile. De Koelie-ordonnantiën.V. Een middel om plotselinge stakingen te voorkomen, door H. S. > De crisis in Beieren en het Zuid-Dnitsche particujarisme. KÜ^ST EN LETTEREN: Muziek, in de Hoofdstad, .oor Ant. Averkamp. De Nederlandsen-Indische Rnnstkring, door J. W. N. Jan O de Voa, (met portret), door L. H. Chrispijn. De Boeken der kleine zielen, door Louis Couperus, beoordeeld door H. Dekking. FEUILLETON: Frosch von Seebuig, door Henri F. rban. EECLAMES. VOOK DAMES. Vryheid van kleeding, door H. C. van Loenende Bordes. Het Marga et Lonise Home," door Ver»..?Wie zich aan een ander spiegelt..., door F. J. van ildriks. - Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid. Allerlei ooor Caprice. BOUW KUNST: De Beurs te Arnste.dam. do r A. W. Weissman, III. UIT DE NATUUR, door F. J. van ildriks. Natuurleven, door B. Bymholt. SCHAAKSPEL. EINANOIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Een profeet, Washington, en de reform door Van EIring. Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. INGE ZONDEN. ADYERTENTIEN. Een aanslag op Amsterdam. «Maar wat vooral niet mag voorbij gezien worden," schreven wij in ons No. van 22 Febr., onder het opschrift «Geen ver bittering, maar verzoening" »hoe wordt bij dit geruchtmakend verzamelen van mili tairen en oorlogebodems de reputatie, in het binnen- en buitenland, van Amsterdam? «Op dit oogenblik heeft het er iets van alsof een deel der werkgeverspartij bij zich zelf denkt en 't ook zegt: ge hebt ons door uw staken en uw bedreiging tot staken willen dwingen; goed, nu zullen wij u eens laten zien, dat u te dwingen ons recht is. Welnu, wanneer Gemeentebestuur of Regeering in die richting zich tot eenige daad liet verleiden het is duidelijk: de, troepen- en vloot-concentratie zou geruimen tijd voor Amsterdam noodig blijven, en de goede naam van onze havenstad nog verder niet weinig lijden." «Zouden dan (bij het spreken van ver zoenende woorden en het verrichten van verzoenende daden), zoo vragen wij ten slotte, de troepen en de Cerberus en con sorten niet weder kunnen verdwijnen, opdat het niet voor het buitenland den schijn verkrijge, als ware het Nederlandsche volk zulk een bende, dat alleen de Minister van Oorlog het regeeren kan.'' «Daarom," zoo concludeerden wij in ons No. van verleden Zondag, «brengt toch niet onder den druk van militair ver toon, dergelijke wetten tot stand. Bedenkt waaraan gij met zulk een drijven, het land en vooral de hoofdstad waagt." Thans laten wij op deze aansporing tot het beëindigen van den voor Amsterdam zoo verderflijken strijd een bericht uit het Handelsblad volgen: Nadeel door troebelen. ,Een handelsfirma hier ter stede ontving het volgende schrijven, dat wij met weglating van namen hier afdrukken. ,U gelieve er nota van te nemen dat door de firma. te ruimte gezocht wordt voor 800 tot 1000 tons ceke om vao R/>Uerdam of Amsterdam tegen het einde van Maart of begin April verscheept te worden. De beeren gelooven tegen een vracht van te zullen slagen. »In verband metotze be^prt kingen aangaande het stoomschip spyt het m'j u te moe ten berichten dat deze boot niet naar Amster dam zal komen om beladen te worden. In ver band met de onrustbarende berichten in de cou ranten (de zaak werd in het rAbgeordneten Haas" zelfs behandeld) aangaande de dreigende houding der arbeiders m Hollaud, geeft men er de voorkeur aan deze boot te Hamburg te be laden. »Dit is een der honderden gevallen, welke aantoonen hoe groot de schade is voor werkgever zoowel als voor den werkman, uit dergelijke quaesties voortvloeiende. ,Wij kunnen aan het bovenstaande toevoe gen dat de bovenbedoelde boot een der grootste van de Hamburg?Amerika lijn is. Dit stoom schip was oorspronkelijk bestemd uier r.°n lading Westphaalsche cokes te laden van ca. 5000 tons, een werk, waaraan de bootwerkers een week lang hun brood verdienen, om niet te spreken van de voordeelen, die het verblijf van zoo'n stoomschip gedurende een week ineen haven voor den winkelstand heeft. Ook onze Nederlandsche spoorwegmaatschappijen zijn bij de zaak betrok ken, daar deze het vervoer van ca. 500 wagons cokes derven." «In verband met de onrustbarende be richten in de couranten aangaande de dreigende houding der arbeiders,1' zeker, zoo moet een buitenla.nder zich wel uit drukken. Ware hij op de hoogte van den toestand geweest, dan had hij moeten schrij ven: in verband met de ophitsing van de reactionnaire Nederlandsche regeering door een kortzichtige pers; in verband met de mobilisatie van het Nederlandsche leger en van de beschikbare oorlogsvloot; in verband eindelijk met de indiening van parlywetten, welke de kalmste niet-Christe lijke arbeiders als een aanranding hunner vrijheid en rechten moeten weerstaan.... mag ik Amsterdam niet langer als een veilige koopmansstad en scheepvaarthaven beschouwen. Dit laatste denkt het buitenland, zij 't ook op onjuiste gronden. Ea 't binnenland heeft, hoe kan 't anders, niet beter ver trouwen. Nu al vier weken lang hoort het van weinig anders dan van militairen, die steden en dorpen bezetten, zich oefenen in het schieten ter bedwinging van een mogelijk arbeidersverzet...; aanspraken en manifesten werden publiek als kouden we elk uur een formeele oorlogsverklaring vernemen; en dan vooral een grooten veld- en zeeslag bij Amsterdam! Ach, zei een vrouwtje dezer dagen zuchtend tot een medereiziger in den trein: Mijnheer, onze gang is niet licht... we gaan afscheid nemen van onzen zoon ... hij ia opgeroepen voor den oorlog te Am sterdam ... Deze naïeve uiting van het moedertje teekent slechts een kring, mis schien niet eens een zoo heel grooten kring, op 't platte land; maar dat men in Noord en Zuid 't eerst en 't meest aan «de krijgsverrichtingen aan het IJ en den Amstel" denkt, daarvan zijn de bewijzen, zeer tot Amsterdams schade, talrijk genoeg. En nu men te weten is gekomen, dat dit mili tair vertoon de voorlooper was van het indienen van wetten, die allen met geweld van wapenen zouden kunnen worden inge voerd en toegepast, moest de spanning in het land en vooral in de hoofdstad, natuurlijk ten zeerste toenemen; zoodat men het inderdaad als een schitterend bewijs van de bezadigdheid der Nederlandsche arbeidersbevolking mag beschouwen, nu bij zooveel geweren en revolvers en het gesnoef van zekere zijde op zulk een troepen macht ter verplettering van eiken tegen stand, er nergens in het geheele land pok maar n daad van onbezonnenheid is gepleegd; terwijl toch de Regeering zelfs ? nu nog zich te zwak betoont, om de Spoor weg-Mij, te verplichten haar plechtig ge geven woord jegens de organisatie naar den eisch gestand te doen; zoodat het er al den schijn van heeft, als gedoogde dezelfde Regeering, die een staatscommis sie vraagt en strafwetten tegen staken indient, in deze dagen van spanning een uittarting tot nogmaals slaken, indien die slechts van boven komt. Zeker, bij al het buskruit door het Rijk thans aan den weg geplaatst, en alweer te Amsterdam het meest zou zoo licht, bij het geringste gebrek aan zelf beheersching van de arbeidsorganisatie, een ont ploffing kunnen volgen; de toestand, gelijk hij nu door de Regeering is te voorschijn geroepen, moet gevaarlijk zijn. Ieder ge voelt het. Ook het Hof, zoo meent men, is er zich van bewust. Zoo verklaren wij het ontstaan van het bericht, nu reeds een tegengesproken gerucht, dat H. M. de Koningin-Moeder de Savornin Lohman had ontboden om zich aangaande de arbeiders-quaestie te laten inlichten; en dat H. M. de Koningin met den Prins gemaal een thédansant bij hare moeder heeft bijgewoond, en ook in den schouwburg »De katakomben" is gaan z>en .. . als om voor het corps diplomatique getuigenis af te leggen, dat men, hoezeer de spanning na de oproeping der lichtingen en het in dienen van de wetsontwerpen ook tot be zorgdheid moge aanleiding geven het vertrouwen op een vreedzamen afloop nog niet verloren behoeft te worden geacht. Intusschen de militaire toebereidselen en de gelegenheids- of partij-wetjes, welke beiden zoozeer de hartstochten prikkelen, zijn welbeschouwd, te samen, in hun wezen, een aanslag op Amsterdam. Onze atad moet in atoffelijken en zedelijken zin zij 't ook niet zoo bedoeld het meeat geknakt worden. Het schrijven, uit het Handelsblad hierboven overgeno men, geeft voor ieder, die er over nadenkt, genoeg te verstaan omtrent de gevolgen van de regeeringshandelingen na de spoorweg staking. Zoo spoedig mogelijk behoort aan dezen toestand, zoo rumoerig, als ware de hoofd stad oproerig, een eind te worden gemaakt. En nu zouden wij willen vragen, wat heeft Amsterdam thans te doen ? Tua res agitur indien ooit, dan is dat woord thans van pas. Wat de militair geharnaste Regeering sedert Januari deed en thans nog verder beraamt, het bedreigt uw naam; uw voor spoed; uw rust in de eerste plaats. Waarom dan den gemeenteraad, de gemeentevertegenwoordiging, niet te samen geroepen, om den toestand te overwegfin en zich als de meest belanghebbende bij de Regeering te melden, om haar uw wensch te doen verstaan ? Gij moogt, dunkt ons, niet zwijgen. , Bovendien, al waren uwe belangen niet overwegend, nog zoudt gij het recht hebben, u te mengen in dezen strijd tusschen Regee ring en Arbeiderspartij. Geen stad in Nederland heeft den arbei ders eer en meer belangstelling betoond dan Amsterdam. Het is waar, ten slotte heeft het talmen van het gemeentebestuur, bij de gemeentearbeiders, onder den roes van de overwinning door bet spoorweg personeel behaald, tot onrust geleid, maar ondanks deze fout zal niemand der hoofd stad de eer kunnen ontnemen, dat zij tot verbetering van de loonen en regelingen steeds in de voorhoede heeft gestaan; en het Rijk heeft door zijn onbillijk en zelf zuchtig belastingstelsel mee achuld aan de thans begane fout. Kome dus Amsterdam op voor de tien duizenden werklieden in de eigen atad en de honderdduizenden in den lande. Vrage het dringend om opheffing van de oorlogs bescherming eener rust, die aleehts onrust baart; intrekking van de strafwetsnovelle en een spoedige herziening van het gemeen telijk en staats-belastingstelael, opdat haar goede naam als havenstad niet langer worde belaagd. Zulk een optreden is haar recht; ook haar verleden waardig. Welk man van zaken moet niet inzien, dat een dwang tegen het solidariteits beginsel der arbeiders gericht, ten koste moet gaan van de vreedzame verhouding tusschen werkgevers en werknemers; en dat de rust eerst volkomen kan worden, als uit de troebelen van dezen tijd van overgang zich een nog veel krachtiger organisatie, zoowel van patroons als van werklieden, ontwikkeld heeft? Hier, al maken de Regeering en de Kamer er politiek van, ia voor de gemeente iets veel hoogers dan eenige partijschap aan de orde: de welvaart van Amsterdam. Zou men dat ook elders niet begrijpen? Te Rotterdam b. v., waar de transportar beiders zich ongetwijfeld solidair zullen gevoelen met hun broederen te Amster dam ? Amsterdam geve dan aan de andere gemeenten, die gelijke of gelijksoortige be langen te verdedigen hebben, ala hoofd stad het voorbeeld, en weldra, wij hou den ons er van overtuigd, is in heel Nederland, langs den weg van verzoening, alle gevaar van botsing gekeerd; de vrede hersteld. De politiek en de strafwet novelle. Wij gaven onze lezers verslag van het geen Mr. Aalberse in het Katholiek Soe. Weekblad aangaande de staking den 7den Febr. had geschreven. Wij herhalen de quintescens daarvan: »Thans betrof het een openbaar middel van vervoer. En wie protesteerden het hardst toen betoogd werd, dat deze open bare diensten niet in particuliere handen moesten blijven, doch door den Staat worden geëxploiteerd? Toen de Enschedésche fabrikanten dui zenden werklieden op straat wilden zetten, om door deze ellende de honderden van Van Heek te dwingen hun verzet op te geven, toen heette dit hun volste recht. Thans, nu de arbeidera zich aan een dwingdaad achuldig maken, nu vindt men aanstonds 't juiste woord: machtsmisbruik. Men gevoelt, hoe hier een objectieve, rustige beoordeeling der feiten nog ont breekt." »Wat tenslotte den thans alom gehoorden eisch betreft: het staken van ambtenaren of daarmede gelijk te stellen personen moet strafbaar worden gesteld, ook hier zouden wij willen aanraden: overweeg uw advies nog eens goed. Waarom straf, wanneer het publiek onge mak ondervindt, en geen straf, wanneer een patroon wordt geruïneerd ? Waarom wel straf, als de tramconducteurs staken, geen straf als de broodbakkers het werk neerleggen ? Vervolgens: er zijn omstandigheden, dat een werkstaking als laatste middel vol komen rechtvaardig kan zijn. In dat geval is zij een wezenlijk recht van den arbeider. Wil men den arbeider dit recht, dat hij onbetwistbaar heeft, ontnemen, zal men dan niet vóóraf ervoor moeten zorgen, dat inderdaad een gerechtvaardigde werkstaking niet meer kan voorkomen? m. a. w. zal men niet eerst het arbeidscontract recht vaardig dienen te regelen, en voor geschil len een onpartijdig en bekwaam rechter moeten aanwijze.i ? ' «Verstandig zal het evenzeer zijn, bij het zoeken naar middelen, om stakingen als deze te voorkomen, even te wachten, tot de plots opgewelde toorn wat is bekoeld, om dan vóór alles met eerlijkheid te zoeken naar de grondoorzaken dezer staking. Men stelle dan de diagnose, en allicht zal men bemerken, dat voor deze ziekte andere medicijnen moeten worden voorge schreven, dan ons op de politieke markt thans met groot geschreeuw worden aan geprezen." Verstandige woorden: zoo schreven wij, wie kan deze katholiek zijn ? Wij wezen er op, dat het de plechtige, wel overwogen verklaring was van Mr. Aalberse, toen candidaat voor de Tweede Kamer, district Almeloo. Veertien dagen later evenwel in het K. S. W. van 21 Febr., achrijft dezelfde heer Aalberae: «Wij kunnen ons slechts n geval voor stellen, dat * de wet het recht van werk staking zonder meer zou mogen ontnemen : n.l. wanneer eeue Regeering, waarin men vertrouwen stellen kon, kwam met de uit drukkelijke verklaring, dat zij zonder onmiddellijke aanneming van zulk een wet de openbare orde niet zou kunnen hand haven, en wanneer die Regeering dan tevens de verklaring aflegde, dat zij binnen zér korten tijd zou komen met een wets ontwerp tot instelling van het verplichte scheidsgerecht." En nog acht dagen later heet het: »Na deze uitdrukkelijke verklaring van de Regeering is o.i. voor alle mannen, tot welke partij ook behoorende, maar bezield met de waarachtige overtuiging, dat in het belang van orde en veiligheid, in het belang van Vorstenhuis en Vaderland, het gezag moet worden gehandhaafd, slechts n conclusie mogelijk: dat de Regeering te steunen thans is aller dure plicht." Als candidaat voor de Tweede Kamer, dus op een oogenblik, dat de kiezers zijn woorden als een deel van x,yn program hebben te beschouwen, stelt hij zich te keer tegen strafwet-artikelen, welke een deel der liberale pera eischte. Te beknibbelen op het stakingsrecht of dit geheel op te heffen heet een daad van onrecht, zoolang niet eerst het arbeids contract is geregeld, en voor geschillen een onpartijdig scheidsrechter is benoemd; en al ware dit zoo niet, de Regeering mag geen straf wet-artikel voordragen zoo lang de plots opgewelde toorn niet is bekoeld. Na dien kan de diagnoae gesteld en het medicijn voorgeschreven. Verkozen tot lid der Kamer heeft hij op zulk een gewichtigen, wel gemotiveerden regel, door zedelijk gevoel en verstand geëischt, n uitzondering bedacht. Juist die uitzondering, welke hij noodig zal hebben om ah lid der kamermeerderheid, als politiek persoon, mee te kunnen stemmen voor maatregelen, nog pas veertien dagen geleden, zoo krachtig door hem in den ban gedaan. En weder acht dagen later, recht en rede het zwijgen opleggend, kan hij zoo maar voor de Regeeringsvoordracht stem men, wijl hij niet zelf heef t uit te maken wat recht en rede vorderen, maar blindelings ver trouwen moest op Kuypers rhetorisch woord! Zulk «nemen van zijn draai", al geschiedt het meestal niet zoo pardoes, zoo in 't oog loopend en vertrouwen vernietigend, komt in de parlementaire kringen meer voor. Doch hier is het bijzonder teleurstellend. Immers mr. Aalberse is Schaepman's op volger, en vertegenwoordigt n als vriend van den overleden voorganger, n als Redacteur van het Kath. Soc. Weekblad, de katholieke christelijke democratie. Toen wij zijn verstandige woorden van den 7den Februari overnamen, voegden wij daaraan toe de loftuiting door Schaepman hem bij de oprichting van het K. S. W. gegeven. Het Centrum schreef daarbij: »Het kwam niet dikwerf voor, dat mgr. Schaepman zich aldus over een der jon geren (en ook niet over een der ouderen!) uitliet. »Hij was schaarsch met zijn lof, althans voor hen, die nog niet ten volle hadden kunnen toonen, wat zij waren. »De Roomsehe voorzichtigheid, die tegen over personen niet zelden in nog hoogere mate geboden is dan tegenover zaken, werd door hem nimmer uit het oog ver loren." Maar zoo blijkt dan nu dat Schaepman, evenals Het Centrum, de »Roomsche voor zichtigheid" iets te weinig betrachtte, toen hij Aalberse een der kloeks/e katholieke jon geren noemde, echt en mannelijk, wijl | devoot. Immers, hoe zou de zoo diep j betreurde Dr. door zulk een houding zijn j bedroefd! | Zeker, in kleine daden kan men soms j de Roomsehe voorzichtigheid te weinig in j acht nemen, en Schaepman zou bij zulk een geval aanstonds bereid zijn tot ver geven. Eens moesten wij hem op zulk een te sjjpedig gegeven woord aanzien. Verscheidene jaren geleden, toen wij zelf, en ook Het Centrum, waarmede Schaepman zoozeer sympathiseerde, bij herhaling op het verleenen van een pensioen aan de oud-strijders hadden aangedrongen, richt ten wij ons tot den Dr., om hem"\"tte vragen of hij de buitengewone kracht zijner welsprekendheid niet zou willen aanwenden, om dan toch eindelijk die oudjes, waarvoor jaarlijks gebedeld werd en nog wordt,, evenals hun Belgische collegaas dat zoo lang reeds genoten, een pensioentje te bezorgen. Schaepman be loofde aanstonds die hulp te zullen ver leen en, al ontveinsde hij zich niet, dat het moeilijk zou zijn Oorlog tot toegeven te bewegen. Intusschen toen de begrooting behandeld werd en ook daarna, sprak de welsprekende niet. t-rrzg Hij had dus de «Roomsche voorzichtig heid'' een oogenblik uit het oog verloren toen hij zijn belofte gaf. Maar wie kon hem dat al te euvel duiden ? Zijn leven lang had en heeft hij zich «kloek, echt en mannelijk" betoond. In het groote was hij steeds trouw ; hij, die meermalen zijn partij stond de held, die ala katholiek voor per soonlijken dienstplicht en voorden leerplicht streed... En nu zal Aalbersen hem ver vangen I Aalberse, die zich liet omblazen nog vóór hij in de Kamer trad.... In de katholieke kamerclub kwam hij nu terug als de verloren zoon, zonder dat het ge meste kalf, zooals 't bij zulk een gelegen heid behoort, vooi hem geslacht werd. Neen, stil.... heel- stil.... bleef het in het gelukkige huis men hoorde er niet van, men sprak er niet over. Maar hoeveel jaren zullen er moeten verloopen eer men Aalberse's misstap vergeten zal zijn, en men op hem zal kunnen rekenen, gelijk op zijn grooten voorganger, ais op een politiek betrouwbaar, een strijdbaar man ? De dood van Schaepman trof als een zware slag in 't bijzonder Kuyper, die daar, als met zeven referendarissen naast zich, het land moet regeeren. Hoe geïsoleerd zal hij zich nu gevoelen, waar Schaep man's opvohjer, hoe volgzaam ook, nog geen beenen heeft om er stevig op te staan! In zijn coalitie-kabinet gezeten, heeft Kuyper ^al zooveel van zijn oude plunje reeds moeten ^ opruimen, ook toen de Dr. nog leefde; maar wat zal het nu verder zijn? Schaepman was ten minste een kracht, die zijn doctrinaire, reactionaire kudde een weinig in bedwang wist te houden, terwijl hij zooveel mogelijk voor Kuyper opwek kende lofliederen zong. Schaepman de leider is er niet meer; vervangen werd hij niet, en Lohman bleef, de man met twee namen, de type van den vrijen... alias conservatieven-antirevolutionair, man van invloed en macht. Daar zijn dus de katholieken zonder een demo cratische drijfkracht om hen te nopen het goede te doen, of het kwade na te laten; de conservatieve-calvinisten te samen met de christelijk-historischen zich vormende tot n Nederl. Herv. kerk-partij en dan nog Staalman de weerbaistige, die onder de calvinisten buiten de kamer van links zich toch een kleinen aanhang wint Zoo werd het niet langer Kuyper en Schaep man, die het land regeeren, maar Lohman, die over Kuyper heen, met al wat con servatief is, en ook met al wat liever democratisch zou zijn, maar het niet durft te wezen, de wet ons stelt. Lohman heeft overwonnen. De politicus wist zich te wreken op den orator- theoloog, organisator... die hem had uitgeworpen en de duizenden geloovigen onder zijn scepter buigen deed. Wat nu? Geheel andere talenten, dan waarmee Kuyper in zijn vroegere positie zich over winningen bezorgde, zijn thans onmisbaar voor hem. Oreeren, theologiseeren, kerkelijk politiek organiseeren . .. het is nog Regeeren niet. Wijze daden onder de moeilijkste om standigheden te verrichten, vorderen een geheel ander inzicht, een veel hoogere begaafdheid, dau de slimheid voor het slagen bij het kerkelijk-politiek partijspel vereischt. Zal Kuyper, zonder Schaepman, maar onder Lohman, daartoe bekwaam zijn? Daar is wat ons twijfelen doet. Zoo lang men niet meer wist, dan dat na de spoorwegstaking met leger en vloot werd gemanoeuvreerd, als ware er een nieuwe revolutie te keeren, behoefde men nog niet zich over 's Ministers daden zoo ernstig te verontrusten. Immers het lag geheel in het karakter van den premier om, even als hij bij zijn reizen in 't buitenland zijn eigen persoon tot een wereld verschijning trachtte temaken, thans met het flikkerend wapen in zijn eigen land, maar voor 't oog van de buitenwacht, veel meer te paradeeren dan volstrekt, noodig mocht wezen. Nu echter bij de ernstigste en teerste sociale aangelegenheid, in plaats van op de kalmste, zachtste, belt-idvolste wijze op te treden, de trek naar het pompeuse hem met straf wetsartikelen doet verschijnen, waarvan landgenoot en vreemdeling moet zeggen: heere, heere, wat durft die premier toch!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl