De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 8 maart pagina 2

8 maart 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1341 rijst bij ons de vraag: of een tot op zekere hoogte onschuldige menschelijke eigenschap ook hier den Regeerder niet allergevaarlijkst parten heeft gespeeld... en nog verder spelen zal? j Een man als Kuyper, zonder den dich- , terlijken, hooggestemden Schaepman; onder . den invloed van den stroeven, killen, dorren, Lohman .... j Waar ga.at dat heen ? j Ja, dat schijnt Kuyper zichzelf ook . nog even gevraagd te hebben, toen hij ' zoo bemerkte, dat hij bij zijn spreken j en wetteumaken al zijn warme woorden voor den werkman, zelfs zijn vurige ge beden tot den Heere zijn God, ganschelijk vergeten had.... Met zijn degen naar de cellulaire gevangenis wijzende, achtte hij het toch noodig het Nederlandsche volk even gerust te stellen, en sprak hij zonder blikken of blozen: vergist u niet, mijne vrienden, wij worden nooit reac tionair, onveranderlijk blijf ik op sociale hervormingen aansturen.... Nu, dat is ten minste een fier woord. En waarop zou het proletariaat zich kunnen beroepen, zonder dat woord ? Immers tusschen de dagen van het trompetgeschal als van een reizenden nieuws bode over de grenzen en dezen tijd van paardengetrappel en sabelgekletter... ligt alleen... het speet wetje als een daad; als waarborg tegen reactionaire bedoelingen, hoe schitterend ook, zeker niet krachtig genoeg. De Koelie-ordonnantiën. v. De brochure van den heer v. d. Brand komt ook ons voor niet in alle deelen onberispelijk te zijn. De titel is geenszins met zorg gekozen. »De millioenen uit Deli," h&d althans moeten luiden : De millioenen van de Oostkust, en daar juist de millioenen trekkende onder nemers over 't algemeen minder tot het knevelen en uitzuigen van den werkman zich genoopt zagen, ware er beter in 't ge heel van millioenen geen sprake geweest. Nu toch wekt de titel de verdenking, dat de zeer voorspoedige planters nog wel het ^>~, ««?«^ t^t ^_ een -weinig Yia,rd en drie maanden dwangarbeid, »omdat de man gelogen had tegen zijn baas.'" De koetsier had veel meer op zijn rekening. Ook geeft de heer Kooreman een geheel andere lezing van het geval betreffende een Javaansche vrouw, die door een assistent allergruwelijkst mishandeld zou zijn. Dit had aldus verteld moeten worden: Een assistent werd door zijn huishoudster verdacht van omgang met een contractvrouw. Uit wraak hield zij met hulp van anderen die contract vrouw aan,?(pleegde een niet te noe men vieze wreedheid) een wraakoefening waar aan jaloersche inlandsche vrouwen zich wel meer schuldig maken. De assistent had daaraan part noch deel gehad, doch omdat hij daarna de schuldige vrouw als huishoudster behield, en er om het gebeurde eenige gisting ouder de Javaansche contractwerkliedeu was ontstaan, die op een row tegen zijn huishoudster kon uitloopsn, werd hij naar een andere onderne ming verplaatst." Dat »eenige gisting onder de Javaansche contract-werklieden", op een row alleen tegen des assistents huishoudster kon uitloopen ... mocht men misschien nog na tuurlijk achten; doch dat een assistent zulk een ^huishoudster", de beestachtigheid in persoon, bij zich behield, en alzoo voor Chinees en Javaan getuigenis aflei van zijn eigen zedelijke verwording, zegt het niet iets te veel aangaande de beschaving in deze maatschappij? En wanneer we dan lezen, dat dit individu-assistent dood eenvoudig door de directie, uit vrees voor een row, naar »een andere onderneming wordt verplaatst" dus door zijn Europeesche superieuren toch nog goed genoeg geoor deeld werd om over Chineezen en Javanen te heerschen ... bah! De heer Kooreman moet zelf zich een weinig gegeneerd hebben, nadenkende over den diepen zin van zijn verhaal. Maar tot ons leedwezen heeft de oud-resident zijn mededeeling niet geheel voltooid. Hoe is het toen verder gegaan met dat dier-huishoudster? Is zij behoor lijk gestraft? Of reisde zij in haar ver heven positie van assistents-huishoudster zonder gemoeid te worden, met haar heer naar die andere onderneming af? We zouden haast nieuwsgierig zijn dit te vernemen! WW <\&van. kifie aan (juut aan, wa.a.rschel. Het citivMstiscti geloof van schrijver heeft allerminst geleid tot een verheffing en veredeling van zijn aan klacht tegen het koelie-stelsel, door de louterende bezieling van een diep en tee der godsdienstig gevoel. Hoewel hier en daar een woordje, dat aan 't Christendom herinnert, tusschen de beschuldigingen voor komt, het stuk schijnt ons voor een diep religieus man, wat al te grof wereldsch van stijl. Ook had het o. i. niet mogen gebeuren, dat vermelde euveldaden, door mr. Van den Brand persoonlijk waargenomen, niet door hem aan de justitie werden overgebracht. En wat wel het meest te betreuren valt, een zekere mate van lichtvaardigheid bij de samenstelling kan moeilijk ontkend worden. Op enkele punten, ten opzichte van als daadzaken vermelde verhalen, werd hij afdoende weersproken; dit nu had niet mogelijk moeten zijn, bij een zoo ern stig onderwerp en zulk een belangrijk pogen. Treedt men tegen het koelie- stelsel en eene daardoor bedorven maatschappij op, dan geschiede dit uitsluitend op grond van niet te ontkennen feiten, en niets dan feiten. Wij houden bij de gedeeltelijke onbetrouw baarheid van mr. v. d. Brands lijst van beschuldigingen ons dan ook, ten einde vol strekt zeker te gaan, alleen aan die mededeelingen, welke door den verdediger van het koelie-stelsel, den heer Kooreman, zelf be vestigd worden. Omtrent de rust den koelies verstrekt, had mr. v. d. Brand geschreven: Men viert er het burgerlijke Nieuwjaar. Men viert er het Chineesche Nieuwjaar. Men viert er de Chineesche heiligendagen. Men rust er op den hari besar 1), den laten en 15den of den 2den en loden der maand. En dit alleen, omdat volgens contract den koelie twee dagen per maand als vrije dagen toekomen. Want zelfs het recht op een rust dag tot herstel van het van arbeiden vermoeid lichaam wordt niet erkend." Deze woorden werden volgender wijs be dacht in de lezing van den heer Kooreman : Juist is het, waar hij zegt, dat de werk lieden op de tabaksondernemirjgen slechts wei nig feest- en rustdagen hebben, doch waarom niet de volle waarheid gezegd, en er bijgevoegd, dat de Europeanen evenveel rust- en feestdagen hebben als de werklieden, en van hen op de overige dagen zware arbeid wordt gevorderd om het werk der koelie's te controleeren?" Deze toestand schijnt dus ook algemeen te zijn op die tabaksplantages, waarvan de aandeelen genoteerd staan 650, 600, 500, 400, 280 en 230, 200, 150 en 100 pCt. Of men daarbij nu doet opmerken, dat de Europeanen, die zich op de ondernemingen trachten rijk te werken, ook geen rustdag houden, dit troost de koelies, dunkt ons, al zeer weinig. De mededeeling van v. d. Brand is volgens den oud-resident juist, maar dan is ook voor dit onderdeel ... de titel *de Millioenen uit DeW juist; immers wie zal niet bij zich zelf vragen : wat moeten onze tabaksondernemers wel gevoe len, als zij lezen, dat wij, volgens den heer Kooreman, recht hebben, hun te verwijten dat zij hun schatten verdienden en nog voortgaan te verdienen, met arbeiders, die niet eens op n rustdag per week mogen rekenen ? Onjuist echter is v. d. Brands verhaal, omtrent het straffen van een koetsier met ttttigtu tffts Htfaa&a n&suuf&vBa . . . ae onzedelijKheid, die op de plantages AÉlïi treedt. De Keer Van <Jen Brand J 1) Dag der uitbetaling der loonen aan de koelies. had verteld, dat, naar de verzekering van een inspecteur der Deli-Maatschappij op een vergadering, deze onderneemster jaarlijks honderden Javaansche vrouwen voor de Chineezen liet uitkomen; terwijl volgens het verslag van die vergadering, in de Deli CL, de inspecteur alleen had gezegd: op de ondernemingen zijn verscheidene vrije vrouwen en deze trouwen daar vaak met de daar werkende Chinee zen." Intusschen niet, omdat een Chinees aan een (Javaansche) vrouw behoefte zou hebben. »Ik geloof dan ook niet, dat op een onderneming, schrijft Kooreman, ooit door een Chinees geklaagd is over gebrek aan of het niet aanwezig zijn van vrouwen." We zullen dit punt, waarover de heeren Brand en Kooreman blijkbaar van meen ing verschillen, laten voor hetgeen het is en den lezer niet verder op argu menten voor het pro en contra onthalen. Alleen meenen wij hier in 't voorbijgaan er op te moeten wijzen, dat de cultuur aan de bloeiende Oostkust onder Neder landsen bestuur en onder toezicht van Europeanen, door het arbeiderspersoneel in zulk een walgelijken toestand van ontucht wordt gedreven, dat men er in een welopgevoed gezelschap niet verder over spreken kan. Zij dan ook, zooals de heer Kooreman schrijft, de bescha ving in de Delische samenleving dermate toegenomen, »dat zelfs in den laatsten tijd huwelijken van assistenten niet zeldzaam zijn" het is te begrijpen, dat slechts de nood of het vooruitzicht van veel geld te zullen verdienen, iemand van eenige zedelijke be-» schaving er toe kan verleiden in zulk een milieu zijn diensten te praesteeren ; natuur lijk met de stille hoop zoo spoedig mogelijk als Loth dat land den rug te mogen toekeeren. Reeds klaagde de heer Kooreman dat »de indische dokters zoo enorm duur zijn. Vóór minder dan ?1000 's maands is er geen te engageeren." Edoch, de ver klaring van dit voor planters en koelies betreurenswaardige feit, ze ligt voor de hand. Natuurlijk is het Europeesch personeel in 't algemeen niet oorzaak van hetgeen in dit opzicht op de plantages voorvalt. En daaraan zal het toe te schrijven zijn, dat mr. Van den Brand dan ook slechts drie gevallen heeft genoemd, waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid. Het eerste geval, bleek echter zijn ontstaan te wijten te hebben aan een verkeerde opvatting van gesproken woorden: wij noemden het reeds. De inspecteur van de Deli-Maatschappij had over de aanwezig heid van verscheidene Javaansche vrouwen gesproken, en geenszins over een opzet zijner directie, om die velen ter wille van de Chineezen te laten overkomen. Het tweede geval wordt aldus beschreven: Toen een beheerder van eene der grootste maatschappijen mij rondleidde over de onder neming en mij de huizen voor de Chineezen en die voor de Javanen had laten zien, vroeg ik hem, waar de ongetrouwde Javaansche vrou wen woonden. Het antwoord moest er ten slotte uit, dat deze geen woning hadden, doch //zich maar ergens op moesten schieten." Het derde geval, dat echter volgens den heer Kooreman «niet geheel waar" kan zijn, betreft een onderneming in Padang en Bedagei. Er was daar voor de vrouwen in zekere maand geen werk. In plaats van nu werk voor die arme» te zoeken en haar te geven, moesten zij honger lijden; deze meester op het feit der wer keloosheid van de Javaansche vrouwen door zijn assistent opmerkzaam gemaakt, antwoordde cynisch: »Laat ze d'er centen maar op d'er eigen manier verdienen, er zijn genoeg Chineezen op de estate." Terwijl als een algemeene verklaring mr. Van den Brand dan nog schrijft, dat het: t>ze zijn toch allen h..." de gedachte is, die de planters ten opzichte van Ja vaansche vrouwen vervult. Een plantersmeening beaamd door den heer Koore man, waar hij schrijft : »Met de vrouwe lijke (Javaansche) emigranten is het zoo mogelijk nog slechter gesteld dan met de mannen." »Ik geloof dat zoo lang de Javaansche emigratie naar Deli bestaat, daar maar hoogst zelden werkelijk Ja vaansche meisjes zijn aangekomen. Vol gens sommigen zijn er zelfs op Java in de dessa zeer weinig meisjes van boven de 12 jaar, die nog meisjes zijn" 2). »Zij die niet zoo gelukkig zijn (een man te vin den) doen hun werk en zijn overigens vrij om hun oud bedrijf van prostituee weder voort te zetten." Nemen wij, teneinde ons voor alle overdrijving te hoeden, aan, dat geen en kele directie ook maar het geringste ooit heeft gedaan, of thans nog .zou doen, om ten geldelijken bate harer onderneming, de dierlijkheid eer te bevorderen dan tegen te gaan, daar blijven twee vragen over. lo. Hoe moet het op een koelieplantage waar de Chineezen zijn als hierboven aangeduid, en de Javaansche vrouwen gelijk zooeven hier beschreven, - een onbedorven mensch te moede wezen, hij heete dan Europeër of Aziaat ? En 2 o. Wat heeft de Nederlandsche Staat, die met zulk een instrument de bloeiende Oostkust wist te voorschijn te tooveren, ooit, in samenwerking met, of op verzoek van de Delische planters, verricht, tot verhooging van het zedelijkspeil, of, juis ter gezegd, tot het ruimen, althans tot het luchten van dezen zwijnenstal ? (Wordt vervolgd}. 2) Een in Indiëgeboren en opgevoed man, ten volle bekend met het dessaleven, vroegen wij te dezen opzichte om inlichting. Hij schreef o. m. het volgende: a du.iaelv]K. De maagden kwamen, ed, onimattj a&nK zij de mattg op Java terug. Onder de koelieronselaars zijn er, die in vrouwenvleescli handel drljoen. Ik zelf heb onder hen bepaalde schurken gekend. Nu is het wel waar, dat er enkele Javanen zijn, die, uit nood gedrongen, niet afkeerig zij a van den verkoop hunner dochters, maar... het geld kwam byaa geheel in de zakken der ronselaars. Dus: in den beginne waren er Javanen, die zich hevig maar te vergeefs verzetten tegen de verontzedelijking der meisjes, maar ook enkele verreweg de minderheid , die er munt uit trachtten te slaan. Die munt kwam echter grotendeels in handen der ronselaars. Is het wonder, dat er tegenwoordig hoogst zelden een meisje naar Deli gaat ; althaas uit dat deel van Java, waar men dli kent ? 2o. De tweedüzin van den heer Kooreman houdt eene ergerlijke leugen in. In sommige streken van Indiëworden er zoogenaamde kinderhuwelijken gesloten, of ter voorkoming van ongewenschte verbintenissen of tot ver nauwing van de vriendschapsbanden tusschen twee families. De vleeschelijke voltrekking van het huwelijk geschiedt echter niet voordat het meisje manbaar is. Die manbaarheid treedt zoo goed als nooit beneden het 15de jaar of liever den ISjari^en leeftiji in. Deze bewering van sommigen" is dus allerdolst of allergemeenst. Een middel om plotselinge stakingen te voorkomen. De leider van «Patrimonium", ds. Talma, heeft het in zijne bekende redevoering over de spoorwegstaking, te 's Hage gehouden, zeer juist gezegd, dat de toekomst van ons maatschappelijk leven mee beheerscht zal worden door de toekomstige ontwikkeling en de kracht der vakorganisatie, en de plaats die deze laatste in ons maatschap pelijk leven zal weten te veroveren. Daar over zullen allen het eens zijn, die in de vakorganisatie, mét de groote en kleine stakingen die zij meebrengt, niet zien een tijdelijke, oproerige beweging, in 't leven geroepen door personen, maar eene beweging die noodzakelijk voortkomt uit geheel ver anderde maatschappelijke verhoudingen, waardoor het aanzijn is gegeven aan eene be paalde klasse van loon -arbeiders, voor wie alle uitzicht om zich tot een andere klasse in de maatschappij op te werken, is uitgesloten; die individueel zwak en machteloos staan en willoos overgeleverd zijn aan de vrije concurrentie die hun levenspeil neerdrukt op laag niveau, en voor wie geen anderen uitweg bestaat, dan zich door voortdurende organisatie gemeenschappelijk een betere maatschappelijke positie te veroveren. Die beweging groeit van jaar tot jaar, niet alleen in omvang, maar ook aan inner lijke kracht, aan stabiliteit. Zij is van gansch ander karakter dan de vroegere ziekenfondsen, gezelligheids- of reciteer colleges, omdat haar hoofddoel is, het be staan en het lot van den arbeider beter te maken niet slechts, en zelfs niet in hoofd zaak, in tijden van ongelegenheid: ziekte, bij overlijden, enz., maar tijdens zijne ge zondheid, tijdens zijn arbeid, door zijn loon te verhoogen, zijn werktijd te verkorten, hem meer zegging en meerrechten te geven bij de regeling van den arbeid. Daartoe is de werkstaking een on misbaar wapen, al behoeft het niet voor elke iotsverbetering te worden gehanteerd. Het is de organisatie van de arbeidskracht, die, om voor zijn exploitatie door de onder nemers hoogeren prijs te bedingen, soms een ander middel meer heeft dan op een epaald pogenblik de arbeidskracht aan de exploitatie te onttrekken, en slechts tegen den hoogeren prijs weer beschikbaar te stellen. Een eenvoudig middel, wat ook de combinaties van steenkool- of baksteen- of' graan-handelaren meermalen wordt toege past, maar wat, wanneer het arbeiders geldt, meer emoties en beweging wekt, omdat de koopwaar «arbeidskracht" verbonden is aan levende menscheu, met hartstochten en met menschelijke gevoelens. Maar de staking van den arbeid, het onontbeerlijke hoewel gevaarlijke middel der vakorganisaties, kan ontzettend storend werken op het openbare leven. Dit behoeft na de gebeurtenis van Januari, geen betoog. De vakorganisaties weten dat zelf maar al te goed, en menige vakvereeniging is reeds voor langen tijd lam geslagen door eene staking die verloren ging. Hoe jonger de arbeidersbeweging is, hoe menigvuldiger ook de kleine stakingen zullen zijn, omdat de beweging niet is ge centraliseerd en de stakingen dikwijls spon taan uitbreken, vooral ook omdat de pa troons, niet gewend aan het nieuwe ver schijnsel, met de vakvereeniging als de vertegenwoordigster der gezellen niet te maken wil hebben. Hoe sterker een gecom pliceerder en omvattender de organisatie, hoe geringer ook zal het aantal stakingen, maar hoe grooter ook zullen deze in omvang zijn. Daarmee stijgt het gevaar, dat dergelijke stakingen ontzettende moei lijkheden voor heel het maatschappelijke leven met zich zullen brengen. De kolenwerkers-stakingen in Amerika en Frankrijk van het vorige jaar, de groote uitsluiting in Denemarken van 5 jaar geleden, en thans de zeer korte spoorwegstaking ten onzent, hebben dat diep laten gevoelen. Zich plaatsende op het m. i. nig juiste standpunt, dat niet slechts de vakorgani satie een noodwendige beweging is in de ontwikkeling van ons sociaal leven, maar dat ook de werkstaking een even nood wendig verschijnsel is, wat met geweld van wet of wapenen niet te keeren is, is toch de vraag gewettigd : is er, met volle aan vaarding van dit verschijnsel, niet een weg, om het gevaar van plotselinge stakingen, ja zelfs het verschijnsel van de staking zélf tot het geringst mogelijke te reduceeren ? Ik meen van wél. Die weg is de collectieve arbeids- of tarief-overeenkomst tussclicn de georganiseerde, patroons en de organisatie der arbeiders. Dat is, trouwens, de eenige weg, die, naar mijn inzicht, in de toekomst door de werkelijkheid is aangewezen, om plot selinge stakingen te voorkomen. Het oogenblikkelijke voordeel is al dadelijk, dat die weg niet hier voor het eerst be treden behoeft te worden, maar elders reeds betreden is, en met goed succes. Op den voorgrond moet hier staan, dat de patroon afstand moet doen van de min of meer ouderwetsche begrippen, dat hij, en opgewassen is tegen de stroomingen die immer aanwezig zijn, en meenen dat hen te kort is gedaan. De tarief-overeenkomst laat zich ook door een zwakke organisatie niet besluiten. Maar zij kan zich van minder volkomene tot meer volkomen vorm ontwikkelen, en is als zoodanig ook in n vak in n stad of steek te aanvaarden. Voor den spoorwegstrijd komt mij dezen weg op te gaan, alleszins mogelijk voor minstens zoolang de spoorwegen zijn in particuliere exploitatie. En zelfs zeer ge wen sch t. De mededeeling, die de heer Oudegeest deed op de jongste spoorweg-vergadering te Amsterdam, dat nl. de directie der H.U.S.M., na eerst de organisatie te hebben erkond als de vertegenwoordigster harer leden, thans op kinderachtige wijze haar woord breekt, en personeel willekeurig bij zich ontbiedt, om over de arbeidsvoorwaarden te spreken, en briefjes laat rondgaan waarop ?«ij teekenen, wijzen er op, dat de Maat schappij zich naar den nieuwen toestand niet best kan voegen. 't Zal toch moeten. De organisatie is in te goede handen, dan dat men haar ernstig zou kunnen knakken. En wanneer de directiën eenmaal tot het inzicht komen, dat de beste wijze om vrede te bewaren is : de organisatie te erkennen als het orgaan dat voor allen optreedt, dat is de tariefof arbeidsovereenkomst, de eenige gezonde weg, waarlangs, zonder wettelijke dwang en zonder wapenen, plotselinge stakingen kunnen en zullen worden voorkomen. Niet alleen voor het spoorwegbedrijf, maar ook voor andere bedrijven, waarin sterke organisatie is. __ H. S. De crisis in Beieren en het Zuid Duitsche particularisme. Niettegenstaande alle lofliederen en toasten op de eenheid van het groote vaderland hoort men het rijksschip toch somwijlen op bedenkelijke wijze in zijne voegen kraken. Vooral in Zuid-Duitschland gevoelt men den zwaren druk ran de Pruisische hegemonie, en als de Wurtembergsche, de Badensche, maar vooral de Beiersche »particularisten" hun zin hadden, zouden zij zich van de voogdij der regeering te Berlijn stellig meer emancipeeren, dan met de letter en den geest van de Duitsche Grondwet bestaanbaar -*c-^ - - -^ ----- ^- . --- ^ ,N?^ -^^ %?T -.?.rV^,-.-^sör?v, _ i*. lliLlllliLi nuiuu; uttu muit LU uaiat n ctitaou au taai utauia.iiu ie&- ts&t {£&&*, < nu nmaal m démoderne rêMiou/iing niet ( mé' Het karakteristieke van den nieu wen en onvermijdelijken toestand ?s juist, ! dat de organisatie collectief de arbeids voorwaarden regelt, en zij treedt in de plaats van den vroegeren enkeling. Is eenmaal die verouderde opvatting overwonnen, dan is vanzelf de weg aan gewezen, die b.v. in het drukkersvak in Buitschland reeds ettelijke jaren bestaat tot voldoening van beide partijen: de organisatie der werklieden wordt erkend als de ver tegenwoordigster van de werklieden, met wie voor allen de arbeidsvoorwaarden worden geregeld. De vertegenwoordigers der organisatie komen met het bestuur der patroonsorganisatie bijeen, en bespreken die arbeidsvoorwaarden tot in onderdeelen, en gaan met dezen een overeenkomst aan voor den tijd van b.v. 8, 4 of 5 jaren. Gedurende dezen termijn verplichten zich de patroons, de hand te houden aan det overeengekomen arbeidsvoorwaarden, waar-* van af te wijken beboet wordt met geld storting of dergelijke, boycot b.v. Daar tegenover verplichten zich de werklieden, gedurende den overeengekomen tijd den arbeid niet neer te leggen, noch tusschentijds andere eischen te stellen dan eenmaal is overeen gekomen. Er behoort dan eene Commissie te bestaan van patroons en gezellen, beide vertegenwoordigers van de organisatis, die voor de naleving van het eenmaal overeengekomene hebben te waken. Geruimen tijd vóór de beëindiging der overeenkomst hebben beide partijen het recht, voorstellen voor de nieuwe over eenkomst in te dienen. Licht begrijpelijk zullen de werklieden-organisaties met hoogere eischen komen en zullen de patroons daartegen bezwaren hebben. Maar daar is de weg van overleg, samenspreking, beraad om te trachten, tot overeenstemming te komen. Gelukt dat, dan kan de zaak onder de nieuwe voorwaarden maar op den ouden voet worden voortgezet. Gelukt het niet, tot overeenkomst te komen welnu, dan maar de krachten gemeten, en gezien wie 't sterkst is. Mij dunkt, de voordeelen van zulk een verhouding zijn voor elkeen tastbaar. De Duitsche Typografen bond heeft reeds vanaf 1896 zulk een overeenkomst gesloten met de patroons en in verschillende groote steden van Duitschland doen de arbeiders-organi saties in de bouwvakken hetzelfde. Het voordeel voor de arbeiders is, dat hun organisatie in haar volle waarde blijft niet alleen, maar zij zelfs aan beteekenis wint, en de aandrang voor de arbeiders om lid te worden, toeneemt. Ze hebben dan den tijd om hun krachten te verzamelen, hun weerstandskas te vullen, hun fondsen wezen op te bouwen en te verzorgen. En ze be houden volkomen het recht, om na afloop van den termijn, hun houding opnieuw te bepalen. En niet het minst ia er voor hen dit zeer belangrijke voordeel in gelegen, dat hun eenmaal behaald standaardloon niet meer neergedrukt door opkomende crisis of slapte, door toevoer van werkeloozen, maar vast op dien standaard blijft staan. Voor de patroons is in deze regeling dit belangrijke voordeel gelegen, dat zij niet plotseling voor het feit eener staking komen te staan, maar vooraf weten wat er komt, en zich daarnaar kunnen gedragen met de prijzen van hunne producten of diensten. Ik herhaal: voor wie de maatschappelijke verschijnselen en de arbeiders-beweging meer bepaald de vakorganisatie, geen ge sloten Boek is, moet déze nog wel de eenige zijn, om tot eene gezonde verhouding te komen. Het heeft moeilijkheden, die ik niet gaarne wil onderschatten. Moeilijkheden bovenal voor de werklieden-organisatie. De tarief-overeenkomst, als bovenbedoeld, ondersteld een zeer ontwikkelden vorm van organisatie, een zeer sterke discipline, een bestuur, wat volkomen het vertrouwen heeft, ^iVjjp'ClAj y» VTïTH^Ti 1-?^T ^«^ j ^^^-^-^^ huldigt dan te Berlij», ^aar tJe ministers komen en gaan, volgene het »bon plaisir'" van Z. M. den Keizer en Koning. En daar elke inmenging in de binnenlandsche politiek der Duitsche staten door deze wordt beschouwd als een inbreuk op rechten, die zij onder geen beding willen prijsgeven, terwijl aan den anderen kant de keizer, over wiens «impulsieve natuur" vriend en vijand het vrij wel eens zijn, het zijn plicht acht zijne belangstelling te toonen op eene wijze, die door minder welwillende lieden als bemoeizucht wordt gequalificefcrd, zijn er steeds elementen genoeg voor wrijving en botsing aanwezig, en doet eene ministerieele crisis in een der Zuid-Duitsche staten zich in het geheele Rijk gevoelen. Zoo is het gegaan met de aftreding van graaf Crailsheim, die sedert 1880 Beiersch minister en sedert 1890 Beiersch minister president was. Vrij algemeen had men aangenomen, dat zoolang de hoogbejaarde Prins-Regent nog leefde, de heer Von Crailsheim op zijn post zou worden ge handhaafd. Maar het Centrum, dat zich in de laatste maanden sterk geprikkeld toonde, heeft in de Beiersche Kamer de meerderheid, en de heer Von Crailsheim is Protestant. Een zeer meegaand, conciliant Protestant echter, hetgeen reeds daar uit blijkt, dat hij jarenlang met eene ka tholieke meerderheid heeft geregeerd. Doch in den zomer van het vorige jaar begon nen voor hem de zeer ernstige moeielijkheden. De minister van onderwijs, Von Landmann , had bij de universiteit te Würzburg, de benoeming tot hoogleeraar willen doordrijven van den heer Chroust, een protégévan de Centrum-partij, maar de Würzburger professoren protesteerden tegen deze benoeming en wisten hunne ambtgenooten van andere Beiersche hoogescholen te overreden, zich bij dit protest aan te sluiten. Men dient hierbij in aan merking te nemen, dat het bij de meeste Duitsche hoogescholen regel is, dat de facul teiten zelven de personen aanwijzen, die bij de vervulling eener vacature in aan merking komen. De heer Chroust werd niet benoemd ; de heer Von Landmann verzocht en verkreeg zijn ontslag als mi nister en werd vervangen door den heer Von Podewils. Het Centrum besloot zich op den minister-president Von Crailsheim, die voor de Würzburger faculteit had partij getrokken, te wreken, en deed dit op vrij kleingeestige manier, door een crediet van 100.000 Mark voor de afdeeling schoone kunsten af te steramen. Kleingeestig of niet, het Centrum was in zijn recht, en het afstemmen van een begrootingspost om redenen buiten de be grooting gelegen, als votum van wantrou wen, is in bijna alle landen met parlemen tairen regeeringsvorm usantie geworden. Maar nu voelde keizer Wilhelm zich ge roepen, om zich met de zaak te bemoeien, | die hem in geen enkel opzicht aanging. i In een telegram aan den Prins-Regent i keurde hij in heftige bewoordingen de ' houding van het Beiersche Centrum af, ! en stelde uit eigen middelen de afgestemde i 100,000 Mark beschikbaar. i De Prins-Regent kon het aanbod, onder i dankzegging voor de goede bedoeling af slaan, daar de gelden reeds van andere zijde ter beschikking van de Beiersche regeering waren gesteld. Maar het kwaad i was gedaan, en het bleek onherstelbaar te zijn. Alle partijen in Beieren, niet het Centrum alleen, toonden zich verontwaardigd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl