Historisch Archief 1877-1940
. 1342
DE AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar nu ma" n 1«.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar U.12 /a
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 15 Maart.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschlaud, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle-filialen dezer Grma. .
I N H O T Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Verzoening.
De Interpellatie. Niet van meening veranderd.
De brave Standaard. De Koelie-ordonnantien,
VI. Signalementen uit Utrecht, (met portret).
KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad,
door Ant. Averkamp. Marie Marx-Koning,
Gabriëlle, beoordeeld door J. Tersteeg Een
overwinning, door Maarits Wagenvoort, beoor
deeld door Edward B. Koster. FEUILLETON:
Verwelkte Kransen. Naar het Daitscb, van
Bernh. "Westenberger, door M. L. B.
BECLAME8. VOOB DAMES. Bericht van het
pers-comitévan den Internationalen Vrouwenraad,
door Johanna W. A. Naber.
Kleine-KinderenBewaarplaatsen. Niets nieuws onder de zon, door
S. D. Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid.
Allerlei door Caprice. BOUWKUNST : De Beurs
te Amste. dam, do-jr A. W. Weissman, IV. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. SCHAAK
SPEL. PINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. Uit het Voorbe
reidend Militair Onderricht, door L. INGE
ZONDEN. ADVERTENTIËN.
Verzoening.
Toen wij ons artikel »Geen verbittering
maar verzoening''1 schreven, sloegen wij
den toon aan, die weldra meer algemeen
in deze dagen van spanning zou worden
vernomen.
Nadien toch vinden wij gelijksoortige
uitspraken in tal van bladen terug. Steeds
duidelijker klonk het «geen verbittering
maar verzoening," en vooral toen de Be
geering verschenen was met wetsvoor
stellen, welke men wel allerminst van een
man als Kuyper had kunnen verwachten,
en die een groot deel van de arbeiders
bevolking tot de bitterste stemming moesten
prikkelen.
Ook het denkbeeld in onze plaat be
lichaamd: »De patiënt heeft 'behoefte aan
rust," bleek al spoedig dat van een eeer
groot deel der natie te zijn; zij werd in
vele adressen uitgesproken en teekenen doen
zich voor, waaruit men mag afleiden dat
er ook onder de geestverwanten van het
Ministerie zijn, geneigd om niet aanstonds,
in dagen van felle opwinding als wij be
leven, den patiënt door het toedienen van
krasse medicijnen nog meer in gevaar te
brengen.
In 't bijzonder was de vergadering van
Vooruitgang, Dinsdagavond te Amsterdam
gehouden, als een weerklank van ons ver
zoeningswoord. »Men dient zich rekenschap
te geven van de geestesrichting, waarin
hier gesproken behoort te worden, deze
moet verzoenend wezen, ingegeven door
een gevoel van ware solidariteit, van een
heid en sarcenhang van allen;" zoo sprak
de heer v. Hamel in het begin zijner rede,
en het eind zijner repliek luidde: »De
bloei van Amsterdam zal zeker beter
worden bevorderd door een verzoening dan
door het aankweeken eener mokkende
houding door strafwetten." In dien geest
sprak ook Jacob Zeehandelaar: «Verzoe
nend moet men optreden, niet aan den
eenen kant rechten geven en die aan den
anderen kant onthouden." Verzoenend
was dan ook de motie, die uitstel of ver
werping der scherpe resoluties vroeg, en
onder praesidium van den heer Hubrecht
werd aangenomen met groote meerderheid.
Deze stem uit Amsterdam, van een
Vereeniging, wier leden voor een goed
deel bij Handel en Nijverheid zoo nauw
betrokken zijn, moet van grooten invloed
zijn; al is zij nog niet gesteund, wat wij
zoo wenschelijk zouden vinden, door eene
van de officieele vertegenwoordiging der
burferij, den Amsterdamschen gemeenteraad.
n elk geval zal Vooruilgang's daad andere j
vereenigingen opwekken, op gelijke wijs i
zich uit te spreken, wat van nog meer j
beteekenis kan zijn dan de indiening van
van adressen, waaronder op de bekende
wijs handteekeningen worden verzameld.
Voor ons was Vooruitgang s- vergadering
met v. Hamels inleiding nog om een andere
reden van waarde.
Tot ons genoegen heeft ook het Han
delsblad zich verklaard voor verzoening
en bevordering van rust, geenszins door
«Iwangwetten. Doch het kon met een onzer ;
overwegingen geen vrede hebben, en schreef
in het nummer van 4 Maart een Van
Dag tot Dag met den ondertitel: »Is het een
hopeloos werk ?"
De Van Dag tot Dag-schiijver citeerde
het volgende uit ons artikel over de straf
wetten :
De intimidatie is niet te voorkomen. Niet alloen
in ons land, maar de geheele beschaafde wereld door,
hebben de arbeiders ingezien, dat hun actie lam ge
slagen zou zijn, als zij zich onthielden van den
patroon tot eisck te stellen alleen met georganiseer
den te werken ; en deze conditio sina qua nou voor
het slngcn hunner arbeidsbeweging leidt natuurlijk
tot velerlei handelingen, waarvan zij zelf het weder
rechtelijke niet gevoelen. Te trachten hun, in deze
dagen, dat gevoel door de rechtspraak hij brengen, het
is eeu hoopeloos werk. De thans geldende wet heeft
tot dusverre nog middelen genoeg gegeven om de
vrijheid van arbeid, voor zoover die in een zich
steeds meer organiseerende arbeidswereld mogelijk is,
te handhaven. . . . Wie hierin met nieuwen dwang
wil optreden komt bedrogen uit. Wel kan men door
zulk een wetsverscherping eenige minder voorzichtige
arbeiders ongelukkig maken, maar dat den
zoogenaamdeu onderkruiper" hiermede een greintje
meer geluk zal worden geschonken, wie die zich op
de hoogte heeft gesteld van den toestand, waarin de
tegenwoordige arbeidersbeweging zii'h bevindt, zal
dit durven aannemen p1'
Het Hand. voegde daaraan onderstaande
opmerkingen toe:
Maar is dit niet veel te fatalistisch gesproken?
Heeft het noodlot beschikt dat een Nederlandsen
werkman onopvoedbaar is en te allen tijde onge
schikt zal blijven in te zien wanneer hij iets doet
dat wederrechtelijk is?
Kan een wetgever niet tevens opvoeder zijn, gelijk
een heete kachel dit is voor onvoorzichtige kinderen ?
Als je gloeiend ijzer aanraakt brandt je je" do
ceert de heete kachel.
Als je iets wederreehlelijks doet tegen je kamera
den \vordt je gestraft", zegt de wet.
Dit beteekent natuurlijk niet, dat elk wetsartikel
deze doceerende, opvoedende kracht zal of kan hebben.
Maar daarom behoeft men nog niet aan te nemen,
dat men den staker, die wreed anderen vervolgt en
de felste eigengemaakte dwangwet toepast op vrije
arbeiders, niet zou kunnen overtuigen, dat wat hij
doet wederrechtelijk is en door het gezonde geweten
wordt afgekeurd.
Als het waarlijk hopeloos is <U;i de wet den ar
beider die vrijheid voor zichzelf ? ircht, ook dwinge
de vrijheid van zijn kameraad te eerbiedigen . . in
dien het hopeloos is voor den Staat te pogen mannen,
vrouwen eu kinderen, die wreed vervolgd worden.
tegen hun dwingelanden te beschermen, dan blijft
als eenige hoop voor de beschaving der toekomst
over, dat alle zedelijke machten, eensgezind optredend,
den werkman zoo hoog weten op te voeren, dat hij
nalate zijn recht op onrecht te grondvesten en wcigere
geldelijk voordeel te winnen door groote wreedheid. ..
dat hij eenmaal het wreede onrecht stake zoo niet
uit dwang, omdat hij moet, maar uit vrijheid, omdat
hij wil en 't geweten gehoorzaamt."
Welnu, wij kunnen den schrijver gerust
stellen. Ook wij achten het volstrekt niet
te ouderwetsch en conservatief een beroep
te doen op het geweten van onzen mede
mensen en hem de vraag te stellen: of er
niet zekere plichten zijn, welke hij te ver
vullen heeft, als hij zich zelf achten wil,
niet omdat hij zoo moet, als omdat het
zoo behoort; ook wij bedoelen niet te ver
klaren, dat in 't algemeen een wet geen
opvoedende kracht zou kunnen hebben;
hierover zou alleen een uitgebreide histo
rische studie kunnen beslissen; wij hebben
eenvoudig willen constateeren, dat onzes
inziens, »de tegenwoordige toestand, waarin
de arbeiders-beweging zich bevindt," oor
zaak is, dat de arbeider het wederrechte
lijke van sommige daden »niet gevoelt" en
dit gevoel hem in deze dagen niet door
de rechtspraak is bij te brengen.
In deze onze overtuiging troffen ons de
volgende woorden van prof. Van Hamel:
,Wij hebben Mer te doen met daden, die in
elke rechtsorde onrecht zijn en spr. neemt als
criminali t het standpunt in dat men bij de
bestrijding daarvan naar de diepere oorzaken
zoeke. Het is vieux jeu om van een strafwet
te spcedig en te gemakkelijk heil te verwachten.
Hoe dikwijls blijven de dieppre oorzaken
daardoor onaangetast; hoe vaak gaat men met het
strafapparaat te ver, zonder wat te doen, en
wil men tut doen dan dient hetgeen men doet
ook uitvoerbaar te zijn. De psychologie dat alle
onrecht voor strafwetten wijken zou, is inder
daad verouderd. De straf is niet te miskennen
als middel tegen onrecht, doch overwegen moet
men of het tegen een bepaald onrecht nut kan
hebben. Hoe Jicht komt het voor dat de straf
wet de diepere oorzaken niet makt; hoe licht
reikt zij te ver of is zij onrechtvaardig; hoe licht
ook blijkt zij in haar toepassing onuitvoerbaar."
En waarom gevoelt nu de arbeider het
wederrechtelijke niet van zijn daden,
b. v. tegen de zoogenaamde onderkruipers?
»Omdat het voor hem als een axioma
schijnt, dat het recht om onderkruipers
van zijn gestaakt werk te weren, de basis
zelf van het vereenigingsleven is1' ? Het
woord basis is slechts betrekkelijk juist,
maar inderdaad dat weren is in zijn oog
een plicht, dien hij meent te moeten ver
vullen. Zij 't ook als een noodzakelijk kwaad.
Immers daarover behoeft men toch niet
te redeneeren: het is een feit, dat zoodra
er onderkruipers te vinden zijn, staking
voor hem onmogelijk is, m. a. w. dat hij
dan zijn, ook volgens Kuyper, eenig wapen
in den strijd tot lotsverbetering, verloren
heeft.
Wat dus de patroon noemt vrijheid van
arbeid, beteekent voor den arbeider: ont
wapening tegenover den patroon.
Wij spreken nu niet van grove misda
dige handelingen, die ook thans reeds onder
het strafrecht vallen, maar van de gewone
pogingen om onderkruipers het opnemen
van het gestaakte werk te beletten; hoe
zal men den arbeiders het gevoel bijbren
gen, dat de menschep de klassegenooten,
die den patroon komen helpen om het
werkvolk te ontwapenen ... geen verraders
zijn ? ,,
Welke wet zou hun dat kunnen leeren ?
De menschlieveudheid misschien? Zij
benadeelen immers de gezinnen der onder
kruipers? Zeker. Maar die onderkruipers
benadeelen op hun beurt inden regel tien-,
soms honderdmaal meer gezinnen van de
stakenden en van dezer niet-stakende
lotgenooten.
Doch onderkruiper te zijn en onderkrui
pers te gebruiken is immers een consti
tutioneel recht, zoo hoorden wij verklaren.
Ongetwijfeld, een constitutioneel recht is
dat. Laat ons dus duidelijk en met aandrang
den georganiseerden werkman aan het ver
stand brengen, dat de constitutie, waar
onder ook hij leeft, hem van het
intimideeren van onderkruipers behoort af te
houden.
Edoch, wie is de gelukkige, die zich
daarbij eenig succes durft beloven ?
De constitutie... en de werkman zijn
nu juist geenszins een gelukkig echtpaar.
De constitutie is niet door hem gekozen,
maar hem opgelegd. Hij moet er me 6 leven
of hij wil of niet, 't is hem nooit gevraagd
of hij 't goed vond. Ware de constitutie,
waar hij dan toch verreweg het grootste
deel van het volk vertegenwoordigt, door
hem in overleg met het kleinere deel des
volks, gevormd, de zaak stond iets anders;
nu echter ie de constitutie voor hem het
gewrocht van zijn tegenpartij; immers zijn
eigen klasse heeft zelfs op dit oogenblik
nog niet eens algemeen stemrecht. Boezem
hem nu hiervoor eens eerbied in; zóó
groaten eerbied, dat hij haar ook zal
naleven tegen zijn eigen belangen in.
Nog eens, zal een,strafwet hem in deze
zedelijk kunnen maken, naar onze begrip
pen, naar onzen wensch wij, die in de
conI stitutie vinden juist wat ons voordeel is?
Daarom achten wij onder deze omstan
digheden, in deze dagen, een predikatie
van moraliteit, door een strafwet, een
hopelooze zaak.
Moest dit dan zoo zijn, aldus de
VanDag-tot- Dag- schrijver,
»dan blijft als eenige hoop voor de be
schaving der toekomst over, dat alle zede
lijke machten, eensgezind optredend, den
werkman zoo hoog weten op te voeren, dat
hij nalate zijn recht op onrecht te grond
vesten en weigere geldelijk voordeel te win
nen door groote wreedheid ... dat hij
eenmaal het wreede onrecht stake zoo niet
uit dwang, omdat hij moet, maar uit vrij
heid, omdat hij wil en 't geweten gehoor
zaamt."
En hiermee zijn wij het weer in hoofdzaak
met onzen collega eens.
Wel meenen wij allereerst op den voor
grond te moeten stellen het feit, dat de
werklieden, bij al hun fouten, die men
allerminst mag voorbijzien, toch zeker de
patroons niet individueel, maar in 't alge
meen overtreffen in de groote deugden
van gevoel voor elkanders lijden, in
bereidvaardigheid zich voor een doel te geven,
in toewijding dus en in solidariteit. Toch,
voor zoo ver wij zonder over ons zelf te
moeten blozen, meenen te kunnen optreden
»met alle zedelijke machten," zal het plicht
zijn door woord en voorbeeld een betere
toekomst van beschaving te helpen voor
bereiden, en hun dus als leermeesters
tegemoet te gaan. Dit is juist een
streven, waarop wij gaarne zouden willen
aandringen, naar 's Handelsblad's woord.
Doch waarmee zullen wij dan dienen te
beginnen ? Ons dunkt, met allereerst een
eenzijdigheid te overwinnen door ons allen
te veel aan den dag gelegd, zoodra wij
arbeiders quaestie's behandelen. Immers is
het niet de gewoonte in de pers, dat zij
tegen vier regels om aan de patroons in
alle bescheidenheid een berisping toe te
dienen, minstens vier kolommen, mis
schien wel vier artikelen, wijdt aan de
fout van den werkman; en dat men
den economisch en, dus materieelen eisch
«vrijheid van den arbeid" een punt van
veel meer beteekenis acht dan het
solidariteitsbesef, dat dan toch au fond van zede
lijke waarde is. Gevolg hiervan is en
moet wel zijn, dat de arbeider weinig ver
trouwen toont zoodra de zedelijke machten
zich bij hem aanmelden, daar het maar
al te zeer den schijn heeft of' deze meer
hart hebben voor het materialistisch prin
cipe ten bate der werkgevers, dan hunkeren
naar de doorwerking van het solidariteits
beginsel, dat den werknemers een betere
toekomst belooft.
B.v. toen de Durgerdammers door ge
organiseerden mishandeld waren, hebben
de bladen, gelijk hun plicht was, deswege
de plegers van dat misdrijf ten strengste
veroordeeld; maar hiermee eindigde hun
actie dan ook. Had er echter voor wie zich
bij de zedelijke machten willen aansluiten,
niet nog iets anders behooren te zijn
verricht? Waar bleef na de ten volle ver
diende afstraffing der woestelingen, nu het
woordje tot de Durgerdamraers zelf ? Had
daar niet behooren te volgen het vermaan:
maar gij, Durgerdammers, weest dan toch
zoo verstandig en ernstig geen voordeeltjes
te willen trekken uit den moeielijken strijd,
dien uw lotgenooten voeren met hun patroon.
Denkt eens na, hoe gij zelf het zoudt
vinden, als onder gelijke omstandigheden
anderen, ook werklieden als gij, u den kamp
onmogelijk trachtten te maken ... vergeet
niet de hooge waarde voor de arbeiders
wereld gelegen in solidariteit?
Toch zijn wij er zeker van, dat de schrijver
van Van Dag tot Dag een Durgerdammer,
die zegt, neen, ik wil van zoo'n buiten
kansje niet profiteeren, wanneer ik zooveel
andere tobbers daardoor krenken en be
nadeelen moet, hooger acht dan een die
denkt, wat gaat mij de rest aan, als ik
maar een tijdelijk en toevallig winstje
behalen kan; want ook voor de waarde
van het steeds krachtiger wordend
solidariteitsbesef onder de arbeiders heeft bet
Handelsblad een open oog.
Het is deze eenzijdigheid die zooveel
kwaad doet.
Zoolang deze eenzijdigheid bestaat en
ook in de pers wordt geduld, zullen de
arbeiders de zedelijke machten wantrouwen,
en zoo moeilijk zich door haar willen laten
inlichten omtrent hetgeen recht en onrecht
is. Zelf over «wreedheid1' moetende klagen,
zullen zij te dien opzichte onleerzaam zijn.
Hoe dit zij, al moge het Handelsblad
het niet geheel met onze motieven eens
zijn, wij verheugen ons in zijn verklaring
van den 4 Maart:
«Tot mijn leedwezen ka i ik, koe vurig ook
we.nschend het gez g Ie steunen wanneer dit onder
mijnd en Maagd wordt, de struftmtsaanvulling
welke de Regeering voorstelt, met goedkeuren".
Zoo kunnen wij komen tot een gemeen
schappelijk pogen. Ten eerste om Amster
dam en het Vaderland te behoeden voor
het verhoogen en het bestendigen eener
spanning, die zoowel in stoffelijken als in
zedelijken zin noodlottig werken moet; en
ten andere, om veel krachtiger dan tot
dusver het geval was, de zedelijke machten
op te roepen, ten einde ons
solidariteitsbesef'met den werkman, en ook het
solidariteitsbesef van de werklieden onderling,
te versterken; wat alleen leiden kan tot
een sociale ontwikkeling, zoodat zelfs de
meest egoistische werkgever om geen*
gelegenheids-wetten vraagt.
Fatalistisch alzoo zijn we niet. Toch
zouden we ons niet bijzonder hoopvol
durven verklaren. Het is duidelijk, ten
gevolge van het toenemend
solidariteitsbesef, worden de arbeiders een veel krach
tiger groep of partij, dan zij tot dusver
zich konden betoonen. Daar had nog
wel geen verplaatsing van macht plaats,
maar dan toch een wijziging in de maat
schappelijke machtsverhoudingen is waar
neembaar, en onder den invloed daarvan zal
ook ten opzichte van het recht, dat immers
geen dood maar een levend element is,
een evolutie intreden. Zullen nu de
zedelijke machten zóó zedelijk zijn, dat hare
organen, zooals b. v. de kerk, de school,
de pers, van de werkgevers, en in
't algemeen van de thans nog stoffe
lijk bevoorrechte klassen, een zelfverlooche
ning durven eischen welke door alle
eeuwen heen en door alle gelooven en
levensbeschouwingen als het wex-en der
zedelijkheid is erkend; een zelfverlooche
ning zonder welke elke prediking tot
den arbeider ijdel is ?
Misschien....
De
Interpellatie
De interpellaties-Mees en Troelstra
hebi ben al zeer weinig licht gebracht.
Omtrent die van den heer Mees ver
keerden wij niet in spanning. Dat de
Kegeering tijdens het uitbreken der spoor
wegwerkstaking moeilijk iets had kun
nen doen, wat den toestand verbeterd zou
den hebben, wij stelden 't vroeger in 't
licht, en wij vernamen geen enkel feit
met die opvatting in strijd. Hiermede
wordt echter geenszins verontschuldigd,
dat niet reeds lang vóór de staking de
spoorwegtoestaaden werden onderzocht.
Van eenige beteekenis was verder het
antwoord aan den heer Mees, dat de plaat
selijke kommandant tijdens de enkele
dagen van spanning in Amsterdam, ten
gevolge van de dreigementen van gas- en
waterleidings-werklieden, om meerdere
troepen had gevraagd. Dit verzoek was
dus niet uitgegaan van het Burgerlijk
Bestuur; zelfs dat dit geraadpleegd zou
zijn, vernamen we niet. Voor 't vervolg
zij 't aanbevolen dat men bij zulke kwes
ties eerst tot B. en W. en daarna tot
het Militair bestuur zich wende. De bur
gemeester zal omtrent den geest der be
volking allicht beter zijn ingelicht dan de
hooggeplaatste officieren.
Tóén echter, gelijk reeds spoedig bleek,
de vrees voor de staking der
gemeentewerklieden verder ongegrond moest
heeten, heeft de Regeering toch maar 't land
in rep en roer gebracht door lichtingen
op te roepen als stond er de hemel
weet wat voor ernstige voor de deur. De
minister verd°digde zich met een verwij
zing naar den aanval op de Durgerdam
mers, naar het onbekookte dreigement van
de spoorwegmannen meteen nieuwe staking,
als er dwangwetten mochten worden in
gediend en dan naar uitlatingen hier en
daar vernomen, zelfs een gedichtje in...
het Volk...
Dit alles schijnt ons bijzonder zwak.
Had het kabinet den weg van verzoening
en pacificatie willen betreden ? reeds vóór
drie, vier weken zouden de troepen en
oorlogsschepen kunnen zijn teruggeroepen,
in plaats van vermeerderd te worden. Een
krachtig optreden ten bate van het spoor
wegpersoneel, de aankondiging van een
voorstel tot naasting der spoorwegen
wat toch op den duur niet te ontgaan
is zoo noodig de voorbereiding van
een spoorwegbrigade, en de rust en de vrede
waren in den lande hersteld.
De Regeering wilde echter reactionaire
maatiegelen ? en dat alleen verklaart
haar zorg, ook na de eerste week in
Februari, voor het mobiliseeren van een
troepen- en vlootmacht.
Deze fout heeft Kuyper trachten goed
te praten door te getuigen voor het
Gezag. Zoo is de strijd ontbrand tusschen
de democraten en het Gezag en beleven
wij daarvan reeds nu de bittere gevolgen.
De socialisten hebben te vergeefs ge
tracht thans reeds Kuyper een peccavi te
ontlokken. Het was te voorzien d*t de
Regeering bij dat voorpostengevecht niet
al dadelijk ^zich gewonnen zou geven, of
door de zijnen verlaten zou worden. Met
het oog daarop ware het allicht verstan
dig van Troelstra c. s. geweest, als zij
hun redevoeringen hadden beperkt en
minder in den gevoelstoon waren verval
len. Hun houding had, dunkt ons, aan
kloekheid gewonnen en hun spreken had
nog raker kunnen zijn. Nu blijft alleen
hun verklaring als manifest:
»Dat de groep der soc.-dem. leden bij
de discussiën getracht heeft de spanning
te doen ophouden en gevaar voor staking
te voorkomen, dat zij zoo kalm en beza
digd mogelijk is opgetreden bij de
interpellatiën; dat zij der Regeering heeft ge
vraagd het voorstel tot wijziging Strafrecht
in nadere overweging te nemen tot na de
enquête; dat de Regeering op die vraag
geen antwoord heeft willen geven daar
het voorloopig verslag nog niet is ver
schenen ; dat de Regeering daardoor blijk
gaf van onwil en onmacht toont om mede
te werken tot een normaal verloop ; dat
de volle verantwoordelijkheid voor hetgeen
gebeurt thans valt op de Regeering en op
haar vrienden, die, ofschoon herhaaldelijk
daartoe opgeroepen, geen poging hebben
gedaan om aan den toestand van span
ning een einde te maken; dat de
sociaaldemocratische Kamerleden de arbeiders
zullen aanraden zich te onthouden van
het plegen van daden van geweld, doch
tevens pal te staan voor hun rechten en
deze tot het uiterste te verdedigen."
Een conclusie, die ieder wel zou getrok
ken hebben, terwijl de verklaring van pal
te zullen staan tot het uiterste niet te
vaak dient herhaald te worden, zal zij
den gewenschten indruk maken.
Niet van meening veranderd.
De heer Aalberse geeft in Het Centrum
een uitvoerige uiteenzetting zijner meening
omtrent gerechtvaardigde en
niet-gerechtvaardigde werkstakingen; betoogt, dat hij
sedert de verschijning van het Kat. Soc. Week
blad van 7 Febr. »niet van meening ver
anderd" is, en zegt in zijn Naschrift:
»Het bovenstaande was geschreven, toen ons
de Groene van Zaterdag j 1. in handen kwam.
Het kan dan ook dat blad tot antwoord
dienen; een antwoord dat de Redactie, naar
ik vertrouw, haar lezers niet onthouden zal."
Wat dit laatste betreft moeten wij Mr.
Aalberse voorloopig teleurstellen, daar zijn
antwoord geschreven vóór hij ons blad
gelezen had, in 't minst geen weerlegging
bevat van hetgeen wij trachtten aan te
toonen. Het gaat daar zoo goed als geheel
buiten om.
Immers niet ten opzichte van werk
stakingen in 't algemeen, maar uitsluitend
ten opzichte van de spoorwegstaking, en
«stakingen als deze", werd door hem zoo
kras mogelijk het «schreeuwen om een wet,'