De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 15 maart pagina 2

15 maart 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WE L A D V O O R NE D ER L A No. 1342 veroordeeld;constateerde hij dat een ernstige beoordeeling der feiten nog ontbreekt; bracht hij zijn lezers onder het oog: de eisch: »het staken van ambtenaren moet strafbaar gesteld worden" dient nog wel eens good overwogen te worden; immers, waarom straf, wanneer het publiek «ongemak ondervindt, en geen straf, wanneer een patroon wordt geruïneerd ?'' Voorts schreef hij: »zal men niet eerst het arbeidscontract rechtvaardig dienen te regelen en voor geschillen een onpartijdig en bekwaam rechter moeten aanwijzen," m. a. w.: »er voor zorgen dat een gerechtvaardigde werk staking niet meer kan voorkomen" en opdat men zoude verstaan hoe hij dit schreef me(j het oog op dexe spoorwegstaking liet hij dadelijk daarop volgen: Onze conclusie is: Het is zeer voorbarig en lichtzinnig, thans reeds een definitief oordeel over deze revolutionaire werkstaking van het spoor wegpersoneel uit te spreken" wat alles te samen dan nog bekroond werd door deze vermaning: »men wachte tot de plots opgewelde toorn wat bekoeld is" en »allicht zal men bemerken, dat voor deze ziekte andere medicijnen moeten worden voorgeschreveo,dan ons thans met groot geschreeuw worden aangeprezen"; d. i dan de antistakingswetten, om welke de kwakzalvers op hun markttafeltjes, volgens Aalberse, zoo hard schreeuwden. Zoo had de candidaat van 't district Almeloo gesproken den 7den; den 21sten vond de tot kamerlid verkozene n uit zondering: indien een vertrouwd minis terie in dit geval indien Kuyper en de partij het anders begeerde, zou hij, Aal berse, alles wat hij gezegd had, als niet van toepassing verklaren; en den 28sten oordeelde hij, wijl het Ministerie het »eene medicyn", de anti-stakingswetten, vroeg ook vóór het spoorwegpersoneel was recht gedaan dat hij x'mder van mee ning veranderd te zijn kon meegaan met de meerderheid, die het »kwakzalvers"recept voorschreef. Wil nu de heer Aalberse eens punt voor punt een commentaar schrijven op al zijn uitlatingen van den 7den Febr., zoodat het blijkt hoe hij »niet van meening is veranderd", wij beloven hem gaarne getrouwe opname van zijn ver dediging; wat meer is, wij zullen ons er zelfs in verheugen zoo hij daarin slaagt, want we vinden het jammer genoeg, dat op zijn overigens zoo belangrijk weekblad, en op zijn ijver voor de sociale ontwikke ling onder de katholieken door zijn hou ding in deze gewichtige aangelegenheid zulk een schaduw werd geworpen. Intusschen valt er opnieuw van een verandering van meening bij den heer Aalberse te gewagen, maar nu in andere richting. »Blijft alleen," zoo schrijft hij in ' .Centrum, »de opportuniteit van het wetsvoor stel. »En gaarne erkennen ook wij, dat daar over te twisten valt, evenals over de vraag, of het in de gegeven omstandighe den geen verstandige politiek zou zijn, om de inwerkingtreding van het antistakingsartikel te verschuiven tot na de inwer kingtreding van de tengevolge der enquête te behandelen wetsvoorstellen." Zoo schijnt hij ons reeds halverwege weder tot zijn standpunt van den 7den Fe bruari teruggeschreden: geen anti-stakingswetten ingevoerd vóór den arbeiders recht is gedaan; en waarom zouden wij er dan aan behoeven te wanhopen, dat hij ook weldra zal zeggen: geen stakings wetten te behandelen vóór mede uit de enquête gebleken is welke «medicijnen moeten worden voorgeschreven", en eerst »nadat de plots gewelde toorn wat is bekoeld." De brave Standaard. De Standaard plaatst eenige regels uit een ingezonden stuk, dat wij niet geplaatst hebben, waarin de schrijver onder meer de meening uitte, dat een herhaling van de staking z. i. de kracht der organisaties zal knakken enz., enz. Ze liet daaraan voorafgaan: »De schrijver is geen geestverwant van ons, en daar zijn stuk van 23 Februari dagteekent, is het niet meer zoo actueel dat wij het thans een plaats in onze kolommen kunnen geven. »Toch schijnt ons de weigering van dit stuk merkwaardig, omdat er uit blijkt hoe door de heeren van de »vrijheid" iedere stem wordt gesmoord die niet meezingt in het groote koor der revolutionairen." En daarop volgt dan : »Men ziet uit deze conclusie dat de schrijver bezadigd rede neert; volstrekt zich niet schuldig maakt aan kwetsende uitdrukkingen. »Maar toch werd zijn stuk geweigerd. »Als wij ons nu aan zoo iets schuldig gemaakt hadden, nietwaar, dat zou geen wonder zijn. Wij zijn dompers; de lieden van den doofpot; maar zulk een kalm woord wordt zelfs geweigerd door de heeren van het vrij debat." De Standaard zegt daar niet bij, dat dit stuk negen quarto paginas groot was terwijl het, over de meest actueele zaak handelende, door haar zelf niet de opname waardig is gekeurd; dat het niets bevatte wat niet reeds bekend was, maar op omslachtige wijs bekende denkbeelden herhaalde, zonder ook maar n nieuw gezichtspunt te openen; zij onderzocht niet of dit overigens onschuldig, maar onbeduidend schrijven ook een der tien'allen stukken kon zijn, die door ons evenzeer gewei gerd zijn, waaronder er verscheidene waren van meer beteekenis; ook plaagde zij zich niet met de overweging waarom een Weekblad zich met plaatsing van al dergelijke ongevraagde adviezen of rede neeringen zou behooren te belasten, waar de dagbladen hun lezers er reeds mee moeten o ver-voeren.| Neen, De Standaard vindt die weigering voldoende, om ons bij zijn lezers voor te stellen als een der heeren van de vrijheid, die «iedere stem smoort, die niet meezingt in het groote koor der revolutionairen." Nu wij durven zeggen, dat zoolang wij Redacteur zijn geweest, wij nog nooit iemand, van welke richting ook, de ge vraagde plaats geweigerd hebben, om zijn denkbeelden tegenover de onze te verdedi gen, indien het ten minste de moeite van den strijd waard was. W ij die de stem van andersdenkenden zouden smoren, gaven aanstonds niemand minder dan Mr. Levy over de Spoorweg-staking het woord; gelijk dan ook bijna elk No. van het Weekblad getuigenis aflegt van de onbekrompenheid, waarmede wij menschen van de meest uiteenloopende zienswijze in de gelegenheid stellen over allerlei onderwerpen hun mee ning te verkondigen. Vooral De Standaard moet met zulke verdachtmakingen aankomen...! Zij, die slechts bij hooge uitzondering, en dan nog zoo gebrekkig als zij maar durft, de denk beelden der tegenpartij haar lezers overbrieft! Waarlijk, als wij hier overreden worden op deze wv/s, dan is dat niet door een calèche... Meer zullen we er maar niet van zeggen. De Eoelie-ordonnantiën. VI. Vervolgen wij de reeks van mishande lingen door Mr. v. d. Brand als feiten vermeld, dan zien wij gelijk wij reeds vroeger mededeelden een geval gememo reerd, dat moeilijk kan worden tegenge sproken, daar de schrijver van de brochure ooggetuige was geweest. »Minder dan vier jaren geleden dan lagen op eene kleine ondernemicg in eene droogschuur vijf Chineezen, wegloopers, die opgepakt waren en daarvoor voor het wegloopen bestraft. Door een toeval kreeg ik ze te zien. Ze lagen naast elkander op eene mat op den grond, allen op den buik, terwijl de rug gedekt was met een stuk wit goed. Eene andere ligging was niet mogelijk, daar achter- en zijkant geheel en al woud was, veroorzaakt door slagen met bamboe, niet dunne bamboe, maar bamboe van 3 a 4 c.M. middellijn, wat de wreedste wonden maakt. Zij werden verpleegd door den barmhartigen administrateur zelf, die hen aldus tot straf voor het wegloopen had doen geeselen .... hij was bang, dat toch hierin misschien aan leiding tot vervolging zou worden gevonden, indien het den magistraat ter oore mocht komen. Eens in de week kwam een dokter, die het oppertoezicht op de behandeling had." Een andere mishandeling werd door Mr. v. d. Br. niet geheel juistweergegeven. Kooreman zegt er van: Het op blz. 31 vermelde feit is in hoofd zaak waar. De administrateur liet echter die vrouw niet eerst onder zijn huis vastbinden, doch op zijn kantoor komen, waar hij haar met een rotting op de billen sloeg, zoodanig dat eenige striemen zichtbaar waren. Een bloedende, groote vieze etterwond had zij echter niet." Het daarop volgende kon weder niet ontkend worden. »De op blz. 32 en 33 besproken behandeling van zieke werklie den is waar", aldus verzekerde de Heer Kooreman. Hier leze men nu eens wat al zoo »waar" kan zijn. We geven de woorden van Mr. v. d. Br. ze]f, of liever die van D. E. Liaan, die in de Java-Bode van 31 Dec. 1901, de zaak wereldkundig maakte. De controleur van Serdang is tegenwoordig bezig om in zijne afdeeling onderzoek te doen op de ondernemingen naar de behandeling der koelies, voornamelijk naar de verpleging van zieke koelies, lleeds geruimen tijd\) had het hem getroffen, dat hij van een koffie-onderneming, waarvan een Franschman administrateur was, zeer dikwijls Javaansche koelies toegezonden kreeg, met het verzoek hen te straffen voor werkweigering. Steeds verklaarden die koelies, dat zij eenvoudig niet konden werken, dat zij te ziek en te zwak er voor waren, eene verklaring, die door hun ellendig uiterlijk bevestigd werd. Dit gaf te denken en op een goeden dag stond de controleur, die de noodige voorzorgen ge nomen had, dat zijne komst niet vooruit had kunnen worden aangekondigd, onverwachts op de bedoelde onderneming en bij een hokje, dat voorzien was van een getralied venstertje en van eene deur, die van buiten met een stevig hangslot was afgesloten. Dit hokje was het hospitaal der onderneming. Uit het tralievenstertje sloeg een verpestende stank naar buiten en daarbinnen in eene ruimte van enkele vierkante meters lagen twee Javanen, acht Javaansche vrouwen en .... een lijk. Het laatste, zooals later bleek, reeds ongeveer sedert vier-en-twintig uren. Gelegenheid om te baden was er niet, drinkwater was er niet, eene in richting om aan natuurlijke behoeften te vol doen was er niet. Dit laatste geschiedde op den grond eri de zieken krabbelden dan met de handen wat zand bij elkander om daarmee hun uitwerpselen te kunnen bedekken en door een reet onder de omwanding heen naar buiten te kunnen schuiven. Ais de dorst hun te ondraag lijk werd, moesten zij maar zien, voor een ge deelte van hun rantsoen rijst en gedroogde visch uitstekende ziekenkrst! dat hun eenmaal per dag verstrekt werd, van voorbij komende koelies wat drinkwater in te ruilen. Eens in de veertien dagen kregen de zieken kinine. Deze bijzonderheden omtrent de geneeskundige behandeling" ervoer de controleur, door de onge lukkige schepsels, die vergingen van vuil en ongedierte, door de tralies heen te ondervragen. Ook den beheerder werden eenige vragen gesteld. Waarom het //hospitaal" van buiten was afgesloten? Ja, hij had geen geld om een oppas 2) te betalen. Natuurlijk was het, volstrekt niet uit vrees, dat misschien een der langzaam stervenden nog kracht genoeg zou kunnen hebben, om weg te kruipen en zich over zijn beul te gaan beklagen. Waarom de behandeling der zieken zooveel te wenschen overliet ? Och, hij stopte in zijn hospitaal" slechts koelies van welke hij overtuigd was, dat zjj toch dood gingen. Volgens de opvatting des edelen mans, zoover ver heven, niet waar? boven het Javaansche werkvee, dat hij daar in zijn pesthol liet crêveeren, 1) Wij cursiveeren. 2) Oppasser. zooals geen fatsoenlijk man zijn schurftigen hond zou laten doen was dus geen koelie ziek, voordat :tij onvermijdelijk sterven moet. En als 't zoowr was, kon tóch natuurlijk niet van hem verlangd worden, dat hij voor 't stervende, das waardeloos geworden werk vee kosten maakte of moeite deed. Hij zag echter in, zeide hij, dat de controleur op zijn onder neming was gekomen ,om hem ongelukkig te maken". Waarachtig, lezer, dat zeide de brave kerel. Is 'i niet aandoenlijk, iemand zoo onverdiend te zien vervolgd worden? Hoe uitstekend de voeding van de gezonde" koelies op die onderneming was, blijkt wel heel eigenaardig uit het opzenden ter bestraffing wegens werkweigeri&g van menschen, die te zwak waren om te werken en daaruit, dat die «.gezonden" voor eene zoo geringe hulpvaardig heid als het brengen van eene flisch drinkwater zich lieten betalen in voedsel. Volgens de bestaande bepaling moet ook deze onderneming eene overeenkomst gesloten hebben met een geneesheer om minstens eens in de veertien dagen haar hospitaal te bezoeken. Hoe het mogelijk is, dat deze medicus in de wijze van ^verpleging" heeft kunnen berusten, is, op zijn zachtst uitgedrukt, onbegrijpelijk." Dit afgrijselijk verhaal is voor hen, die het koelieste'sel wenschen te kennen en te beoordeelen, niet het meest belangrijk om de gruwelen, die het vermeldt, zelf. Men weet nu eenmaal wel, waartoe onmenschen men vindt ze immers als uitzonderingen overal in de wereld kunnen komen, indien men hun de macht geeft over anderen, die niet voldoende in staat zijn zich te verweren of te wre ken. Neen, hoofdzaak is, dat dergelijke toestanden kunnen bestaan, niet zoo maar eens een dag of enkele dagen, maar GERUIMEN TIJD. De hemel weet, hoe geruimen tijd I Reeds geruimen tyd had het den Con troleur getroffen, dat hem zeer dikwijls Javaansche koelies werden toegezonden, om ze te straffen voor werkweigering, terwijl het aan hun ellendig uiterlijk te zien was, dat zij te zwak waren om te werken. Een der vrouwen, zoo blijkt uit het niet door ons opgenomen vervolg van D. E. Liaan's verhaal, verklaarde, dat zij meer dan veertig dagen in dat hok had doorgebracht. Meer dan veertig dagen; dat was zoo met n der bevrijden, maar hoe lang had dat «hospitaal" reeds bestaan vóór de zieke daar in was gekomen ... ? Geruimen tijd. En hoeveel tijd was er verloopen, eer de Controleur door het zoo dikwijls toezenden van koelies getroffen werd 1... Geruimen tijd ... en waarschijnlijk nog geruimen tijd daarvóór, kregen de koelies slecht of te weinig eten. Waren zij ziek, ze ontvingen om de veertien dagen kinine; dat zal dan geweest zijn als de dokter, die minstens eens om de veertien dagen de onderneming moest bezoeken, zijn patiënten kwam behandelen. Waar zit deze geneesheer nu ergens, in de... gevangenis? Weet de Heer Koore man het ook ? Den administrateur gelukte het door te vluchten aan het gerecht te ontkomen; de geneesheer ook, of oefent hij nog zijn praktijk uit? En aan hoeveel andere plantages verleende die goede man hulp? Nu is er nog maar sprake vau het hospitaal, van ziekenverpleging, maar wie begrijpt niet, hoe in 't algemeen de behan deling der koelies op die onderneming moet geweest zijn, zoolang de Franschman administrateur was? Hoe jammer dat de Heer Kooreman niet eens een uitvoerige commentaar op dit geval heeft geschreven. Waren op die plantages geen andere Europeanen aanwezig, die bekend moesten zijn met de barbaarschheid welke daar gepleegd werd .. . geruimen tijd ? Bleven ook deze handlangers, althans getuigen van menschenmoord, door het gerecht onge moeid ? Maar wel het meest vragen wij de aan dacht voor dit schrikbarend feit: dat aan de Oostkust van Sumatra iu 1901, en wie weet hoe lang reeds vóór 1901, het bovenvermelde kon plaats grijpen, zonder dat de Controleur ook maar door iemand rechtstreeks of zijdelings werd ingelicht. Wat kan er dus alzoo gebeuren op de 175 ondernemingen met 100.000 werk lieden, zonder dat de Resident of de Rechter er iets van bemerkt? ?Tamelijk wel van gelijken aard is een volgend geval, door Mr. v. d. Brand aan de Java Bode ontleend en door Kooreman voor juist verklaard. »Heden zou voor den Raad van Justitie alhier, hadde hij niet t'jdig den oceaan tusschen hem en den wrekenden arm der gerechtigheid ge plaatst, hebben terechtgestaan een dier rauwe gasten, die ter Oostkust van Sumatra onder Nederlacd's vlag koffie en tabak uit den bodem moeten ranselen. Gedagvaard was A. H. Richards, 46 jaar oud, geboren te Detroitinde Vereenigde Staten van Noord-Amerika, van beroep assistent op de koffii-onderneming Tandjong Kassau te Batoe Bahra. Aan dezen beklaagde worat mis handeling ten laste gelegd van een groot aantal Javaansche vrouwen, waarvan een beschaafd man zou gruwen. Aan twee harer zou Richards, enkel omdat zij vergeten hadden, enkele gras sprietjes uit te trekken, zoo hevige slagen met een stok hebben toegebracht, dat Kasina I daar van een hoofdwonde bekwam, waaruit het bloed gudste, terwijl Rasiem en Soemina het moesten ontgelden op de schouders, beide armen en de meest vleezige lichaamsdeelen; in dezelfde maand moesten Samina en Isa II, die van de onderneming gedrost waren, doch weer opgevat werden, daarvoor eigenmachtig gestraft worden; Ricbards zou met dat doel beide vrouwen hebben laten ontkleeden, daarna met handen en voeten om een paal onder zijn huis hebben laten binden en haar vervolgens eigenhandig met rotans op ds bloote billen zoodanig geslagen hebben, dat zij daarvan bloedige striemen behielden; op dezelfde wijze zou deze man zijn te werk gegaan tegenover Kariosoemito II, die wegens buikpijn thuis was gebleven van het werk; deze vrouw werd niet alleen met een rotan op rug en achterdeelen bewerkt, maar een slag op haar linkerhand kwam zoo hard aan, dat zij die vijftien dagen lang niet kon gebruiken. Aangezien geen dier vrouwen meer dan 20 dagen tengevolge vau die gruwelijke mishandelingen buiten staat is geweest, persoonlijken arbeid te verrichten, is bet volgens de gesebreven strafwet niet eens zoo heel erg." Het voornaamste van de geschiedenis komen wij ook hier weder niet te weten. Hoe lang heeft deze beul, die »een groot aantal Javaansche vrouwen'' heeft mishan deld, daar op die onderneming huisgehou den? Hoe veel schandelijks, niet alleen door lichamelijke mishandeling, maar door het heerschen van een toestand van onge breidelde slavernij, is daar ten koste van het geluk van honderden, mis chien van duizenden, gepleegd ? Men denke eens na, stelle zich de consequentie van zulk een verhaal eens voor!! Van een geneesheer is hier heelemaal geen sprake, ook niet van een administrateur. De Heer Koore man zegt ons echter, dat ook de adminis trateur is vervolgd. Nu, hoe heet die administrateur; hoeveel jaren zijn al die mannen en vrouwen aan zijn administratieve oppermacht onderwor pen geweest? Welke straf heeft hij ont vangen, en door welken Controleur ia op dat beulen werk toezicht? gehouden vóór het tot vervolging kwam? Dit toch is de hoofdzaak: Jaren achter een kunnen in Indiëde koelies mishandeld worden zonder dat iemand zich hun lot aantrekt. Een voorbeeld daarvan indien men nog voorbeelden noodig had gaven wij in ons artikel IV, toen wij 't een en ander mededeelden omtrent Redjang Lebong, waar sprake was van koeliesrnishandeling in 1890 (een koelie werd doodgegeeseld in een drie dagen lang gerekte marteling); in 1901, elf jaar later dus, was de toestand er nog even erg; het sterftecijfer steeg daar zonder epidemiën wel tot 40 pCt., en in dit jaar, 1902, beliep het van Januari tot Mei 33.13 pCt. Thans vernemen wij uit het koloniaal verslag, zijn te Lebong-Donok en Lebong-Soelit maatregelen tot verbetering genomen, en is, sedert het door den heer Hoetink en den inspecteur van den geneeskundigen dienst ingesteld onderzoek, »reeds veel ver betering gekomen, zoowel het bestuur als de ondernemers gaan op dien weg voort." Hoe lang zou die weg wel zijn? Mede is nu, volgens dat verslag, ge bleken, dat de heer Hoetink op zijn on derzoek in Menado geconstateerd heeft, dat de voormalige chef-ingenieur der Mijnbouwmaatschappij Soenialata overdreven veel met boeten werkte, de koelies slagen deed toedienen, het sterftecijfer zeer hoog was, de loonen veel te laag waren en de desertie groot. Op de terreinen van Kota Boenam was de behandeling nog slech ter. ... Beide maatschappijen zijn exemplaarlijk in hun directies, administrateurs en assistenten gestraft... ? Neen, beide maatschappijen zijn aangeschreven om in den toestand verbetering te brengen.... En we vragen alweer, hoe lang heeft onder controleurs- en residentstoezicht dit schandaal reeds geduurd, en hoeveel dui zenden arme schepsels zijn lichamelijk en niet-lichamelijk gemarteld ter eere van Europeesche fortuinzoekers ? Men heeft den heer Brand verweten, dat zijn aanklacht niet behoorlijk gedo cumenteerd was, en tot op zekere hoogte had men, wij zeiden het reeds, daartoe recht. Men dient echter hierbij in 't oog te houden, dat in een maatschappij waar het koeliestelsel heerscht en de Europeanen daarvan om zoo te zeggen leven moeten, terwijl zij onder den invloed van het ademen in de slavernijlucht, allesbehalve spoedig gerucht maken aangaande mishandelingen, zoodat zelfs het bestuur slechts een zeer gering gedeelte van hetgeen voorvalt te weten komt, het hoogst moeilijk is over de uitgestrekheid van de 175 onderne mingen feiten te verzamelen. Zeker is het nuttig de gruweldaden, waaromtrent iets uitlekte, zoodat zij tot vervolging aanlei ding gaven, als argument tegen het koelie stelsel op den voorgrond te plaatsen. Ze zijn zoo welsprekend door hun karakter van afgrijselijkheid, en dientengevolge ge schikt om een te weinig nadenkend en te zwak gevoelend publiek te treffen en tot belangstelling te dwingen, maar onzes inziens zijn ze geenszins op zichzelve reeds te beschouwen als het hoofdargument tegen deze moderne slavernij. Men zou zich immers een toekomst kunnen denken, waarin door het voorbeeldig straffen van al die beulen, door een opoffering van honderdduizenden zoo niet van millioenen guldens door het Ned. Goevernement, om de koelies inderdaad te beschermen, de grove mishandeling en menschenmoord werd afgeschaft.. . zij 't ook in een tijdsverloop van vele jaren. Maar dan blijft toch het feit, dat onder zulk een stelsel, al voorkomt men de barbaarschheden uiterlijk waarneembaar, de grievende, menschonteerende verhouding niet wordt opgeheven, die bij <ie vrijheidsberooving van den in ras en staat minder waardigen dienaar schier eiken meester tot een tyran maakt. Het is juist deze zijde van de kwestie, die wij bij Mr. v. d. Brand te weinig zien betracht en bij Kooreman in 't geheel niet. Hier te lande zijn de werk lieden van hetzelfde ras als de onderne mers; de rechtbank is voor den een zoo goed als voor den ander overal te vinden; van vrijheidsbeperking op de wijze als in het koelie-stelsel kan geen sprake zijn; lichamelijke mishandelingen komen zoo goed als niet voor; en hoeveel wordt er toch niet nog geleden door den arbeider, tengevolge van aangedaan onrecht, van patroons »hoog"heid, van patroons laagheid ook; hoeveel tranen worden er niet geschreid, omdat de werkman zich onbillijk bejegend, bestolen, zij 't dan ook in figuurlijken zin, getrapt»" gevoelt ? Zeker vornaen de pionier's op de buitenbezittingen niet een ideëel gezelschap van de menschelijke samenleving. Maar als men de huidige maatschappij ten onzent ken nende, een groot aantal ondernemers" eens bedeeld zag met het koeliestelsel voor hun werklieden, welk een inferno zouden wij te aanschouwen krijgen, ook zonder doodslag en zieken-verwaarloozing; welke pen zou ons de ellende kunnen schetsen; de weeën in zoo menige menschenziel ? Van deze zijde had Mr. v. d. Brand ons de werking van het koeliestelsel ook eens moeten laten zien, opdat wij ons een ietwat juistere voorstelling konden vormen van het leed, dat door tien- en honderdduizenden in veertig jaren tijds geleden is, om een zeer beperkt aantal-Europeanen in staat te stellen een rijk man of een gezeten burger te worden, en. het Nederl. Gouvernement een schijn van recht te geven om te bluf fen op het bloeiende Deli, de bloeiende Oost-kust en de bloeiende nijverheid op de buiten bezittingen! Waar echter Mr. v. d. Brand te kort ge schoten moge zijn in het leveren van bruik baar grof materiaal, daar heeft de verdediger der Koelie-ordonnantiën, de heer Koore man, zijns ondanks, het ontbrekende aan gevuld. Immers verwijdert men uit »De Millioenen uit Deli''' alles wat niet als bewezen vast staat, en voegt men daaraan toe wat de heer Kooreman, ten einde de activiteit van hem zelf en het Bestuur in 't algemeen te doen uitkomen, moest loslaten, dan zou men zeker een dossier van aanklacht verkrijgen, beteekenend genoeg. Wij herinneren slechts aan hetgeen hij over de koffieplantages »in nood" vertelde; die vele, waaronder 20 met n dokter; het bezuinigen op het beheer; het beknib belen van de koelies; het aanwenden van dwangmiddelen; de schandelijke verwaar loozing hunner zieken; de hem bekende gevallen van verlenging van den contract tijd ; voorts de 3 administrateurs, 2 assis tenten en een hoofdrandil strafrechtelijk vervolgd wegens het toebrengen van slagen, slechte boekhouding ten nadeele der koelies, het verzwijgen van het voorkomen van besmettelijke ziekte (cholera), het aan de werklieden in rekening brengen van de gebruikte guano, het afstraffen van de serteurs (dit alles op de ondernemingen der British Deli Gom. in 1895 1897;.!) Hieraan kan men toevoegen dat zinnetje, volgende op de verzekering, dat het verhaal van D. E. Liaan omtrent het hierboven besproken hok-hospitaal waar is: »Ditfeit staat niet op zich zelf, nog een ander koffieplanter werd deswege strafrechtelijk vervolgd", en dan deze regelen: »Er zijn trouwens in de laatste vier jaren meer strafbare feiten vervolgd dan de hiervoren vermelde ...'' welnu daar bestaat geen twijfel aan of Kooreman, al vernam hij natuurlijk maar een zeer gering deel van het geen op de 175 plantages voorviel, zou j in staat zijn Brand's geschriften niet j alleen te verbeterea, maar den Nederlandi schen lezer een verzameling van afschuwelijkheden*te verstrekken, waarover zelfs Mr. v. d. Brand nog verbaasd kon staan! Wat spreekt uit dit alles, wat wij tot dusverre schreven, duidelijker dan de bittere waarheid, dat de koelie van ge kleurd ras en van mindere ontwikkeling dan de Europeaan, die hem bij wijze van een factuur, met paarden en ossen tegelijk geadverteerd vindt en uit den vreemde be trekt onmogelijk anders dan als slaaf kan worden bejegend; ook wanneer de ondernemer, zooals er ongetwijfeld zullen zijn, een overigens zedelijk en menschlievend man is. Deze hoofdoorzaak van al het kwaad, dat het koeliestelsel met zich brengt, is eenvoudig niet weg te nemen, hoe men zich ook zou willen inspannen om het tot een geoorloofd middel te maken, ter voldoening van der blanken gelddorst. Nog n aanhaling ter toelichting. Wij lezen in Brands boekje: u Aan de Hoofd-administrateurs en Beheerders der Landbouw-ondernemingtn in de afdeeling Deli. Zoowel de Loofden der Javanen, Bojans, Baudjareezen, Mohammedaansche en Hindoesche Klingen en Bengaleezen, als die der Chineezen hebben de opmerking gemaakt, dat de lijken der contract-koelies niet overeenkomstig den adat worden begraven. Of de meeste ondernemingen zijn er zelfs geene stukken grond gereserveerd tot begraafplaatsen voor de verschillende volksstammen. Bovendien worden de meeste Chineezen ongekist ter aarde besteld en hunne graven niet voor zien van een pitjiok of pisak ^steenen tablet, vermeldende den naam van den overledene en den naam van het dorp of de plaats in de China of elders, vanwaar de overledene afkomstig is). Aangezien nu: l", een chineesche doodkist plm. 1.50 dollar en een steenen tablet plm. 25 cent kost. 2°. er op eene onderneming jaarlijks hoogstens 40 Chineezen sterven; en 3". de op de verschillende ondernemingen aan te wijzen drie stukken grond; a. voor het begraven van Mohammedanen; b. voor het begraven van Chineezen; c voor liet begraven of verbranden van Hindoe's; van geen grooten omvang behoeven te wezen, zoo heb ik de eer, UEdele beleefd in over weging te geven de bovenaangegeven drie afzon derlijke begraafplaatsen op uwe onderi eming(en) te willen bepalen, zoo Zulks nog niet is ge schied en eiken overledene overeetkomstig zijne godsdienstige gebruiken te doen begraven, ten einde de godsdienstige gevoelens zijner bloed 1) Aangaande deze Britisch-Deli Cy werd, door Dr. Adriani, daar in 1891?1893 werk zaam, geschreven, dat het hospitaal slecht was, dat de exploitatie op die 5 tabaksplantages meer op den voorgrond trad dan wel de humaniteit en de voorschriften der gezondheids leer, zoo dat de laatsten bij de eerste geheel ten achter stonden; mishandelingen van geldejken maar niet minder van lichamelijken aard kwamen nog al eens voor. (Zie het tijdschrift v. h. K. N. Aardr. Genootsch. ]898 p. 742). Hoeveel jaar hebben daar de ongerechtigheden geduurd ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl