Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WE
L A D V O O R NE D ER L A
No. 1342
veroordeeld;constateerde hij dat een ernstige
beoordeeling der feiten nog ontbreekt;
bracht hij zijn lezers onder het oog: de
eisch: »het staken van ambtenaren moet
strafbaar gesteld worden" dient nog wel
eens good overwogen te worden; immers,
waarom straf, wanneer het publiek «ongemak
ondervindt, en geen straf, wanneer een
patroon wordt geruïneerd ?'' Voorts schreef
hij: »zal men niet eerst het arbeidscontract
rechtvaardig dienen te regelen en voor
geschillen een onpartijdig en bekwaam
rechter moeten aanwijzen," m. a. w.: »er
voor zorgen dat een gerechtvaardigde werk
staking niet meer kan voorkomen" en opdat
men zoude verstaan hoe hij dit schreef
me(j het oog op dexe spoorwegstaking liet
hij dadelijk daarop volgen: Onze conclusie
is: Het is zeer voorbarig en lichtzinnig,
thans reeds een definitief oordeel over deze
revolutionaire werkstaking van het spoor
wegpersoneel uit te spreken" wat alles
te samen dan nog bekroond werd door
deze vermaning: »men wachte tot de plots
opgewelde toorn wat bekoeld is" en »allicht
zal men bemerken, dat voor deze ziekte
andere medicijnen moeten worden
voorgeschreveo,dan ons thans met groot geschreeuw
worden aangeprezen"; d. i dan de
antistakingswetten, om welke de kwakzalvers
op hun markttafeltjes, volgens Aalberse,
zoo hard schreeuwden.
Zoo had de candidaat van 't district
Almeloo gesproken den 7den; den 21sten
vond de tot kamerlid verkozene n uit
zondering: indien een vertrouwd minis
terie in dit geval indien Kuyper en de
partij het anders begeerde, zou hij, Aal
berse, alles wat hij gezegd had, als niet
van toepassing verklaren; en den 28sten
oordeelde hij, wijl het Ministerie het »eene
medicyn", de anti-stakingswetten, vroeg
ook vóór het spoorwegpersoneel was
recht gedaan dat hij x'mder van mee
ning veranderd te zijn kon meegaan met
de meerderheid, die het
»kwakzalvers"recept voorschreef.
Wil nu de heer Aalberse eens punt
voor punt een commentaar schrijven
op al zijn uitlatingen van den 7den
Febr., zoodat het blijkt hoe hij »niet van
meening is veranderd", wij beloven hem
gaarne getrouwe opname van zijn ver
dediging; wat meer is, wij zullen ons
er zelfs in verheugen zoo hij daarin slaagt,
want we vinden het jammer genoeg, dat
op zijn overigens zoo belangrijk weekblad,
en op zijn ijver voor de sociale ontwikke
ling onder de katholieken door zijn hou
ding in deze gewichtige aangelegenheid
zulk een schaduw werd geworpen.
Intusschen valt er opnieuw van een
verandering van meening bij den heer
Aalberse te gewagen, maar nu in andere
richting.
»Blijft alleen," zoo schrijft hij in '
.Centrum, »de opportuniteit van het wetsvoor
stel.
»En gaarne erkennen ook wij, dat daar
over te twisten valt, evenals over de
vraag, of het in de gegeven omstandighe
den geen verstandige politiek zou zijn, om
de inwerkingtreding van het
antistakingsartikel te verschuiven tot na de inwer
kingtreding van de tengevolge der enquête
te behandelen wetsvoorstellen."
Zoo schijnt hij ons reeds halverwege
weder tot zijn standpunt van den 7den Fe
bruari teruggeschreden: geen
anti-stakingswetten ingevoerd vóór den arbeiders
recht is gedaan; en waarom zouden wij
er dan aan behoeven te wanhopen, dat
hij ook weldra zal zeggen: geen stakings
wetten te behandelen vóór mede uit de
enquête gebleken is welke «medicijnen
moeten worden voorgeschreven", en
eerst »nadat de plots gewelde toorn wat
is bekoeld."
De brave Standaard.
De Standaard plaatst eenige regels uit
een ingezonden stuk, dat wij niet geplaatst
hebben, waarin de schrijver onder meer
de meening uitte, dat een herhaling van
de staking z. i. de kracht der organisaties
zal knakken enz., enz.
Ze liet daaraan voorafgaan: »De schrijver
is geen geestverwant van ons, en daar zijn
stuk van 23 Februari dagteekent, is het
niet meer zoo actueel dat wij het thans
een plaats in onze kolommen kunnen geven.
»Toch schijnt ons de weigering van dit
stuk merkwaardig, omdat er uit blijkt hoe
door de heeren van de »vrijheid" iedere
stem wordt gesmoord die niet meezingt in
het groote koor der revolutionairen."
En daarop volgt dan : »Men ziet uit deze
conclusie dat de schrijver bezadigd rede
neert; volstrekt zich niet schuldig maakt
aan kwetsende uitdrukkingen.
»Maar toch werd zijn stuk geweigerd.
»Als wij ons nu aan zoo iets schuldig
gemaakt hadden, nietwaar, dat zou geen
wonder zijn. Wij zijn dompers; de lieden
van den doofpot; maar zulk een kalm
woord wordt zelfs geweigerd door de heeren
van het vrij debat."
De Standaard zegt daar niet bij, dat dit
stuk negen quarto paginas groot was terwijl
het, over de meest actueele zaak handelende,
door haar zelf niet de opname waardig is
gekeurd; dat het niets bevatte wat niet
reeds bekend was, maar op omslachtige
wijs bekende denkbeelden herhaalde,
zonder ook maar n nieuw gezichtspunt
te openen; zij onderzocht niet of dit
overigens onschuldig, maar onbeduidend
schrijven ook een der tien'allen stukken
kon zijn, die door ons evenzeer gewei
gerd zijn, waaronder er verscheidene
waren van meer beteekenis; ook plaagde
zij zich niet met de overweging waarom
een Weekblad zich met plaatsing van al
dergelijke ongevraagde adviezen of rede
neeringen zou behooren te belasten, waar
de dagbladen hun lezers er reeds mee moeten
o ver-voeren.|
Neen, De Standaard vindt die weigering
voldoende, om ons bij zijn lezers voor te
stellen als een der heeren van de vrijheid,
die «iedere stem smoort, die niet meezingt
in het groote koor der revolutionairen."
Nu wij durven zeggen, dat zoolang
wij Redacteur zijn geweest, wij nog nooit
iemand, van welke richting ook, de ge
vraagde plaats geweigerd hebben, om zijn
denkbeelden tegenover de onze te verdedi
gen, indien het ten minste de moeite van
den strijd waard was. W ij die de stem van
andersdenkenden zouden smoren, gaven
aanstonds niemand minder dan Mr. Levy
over de Spoorweg-staking het woord; gelijk
dan ook bijna elk No. van het Weekblad
getuigenis aflegt van de onbekrompenheid,
waarmede wij menschen van de meest
uiteenloopende zienswijze in de gelegenheid
stellen over allerlei onderwerpen hun mee
ning te verkondigen.
Vooral De Standaard moet met zulke
verdachtmakingen aankomen...! Zij, die
slechts bij hooge uitzondering, en dan nog
zoo gebrekkig als zij maar durft, de denk
beelden der tegenpartij haar lezers
overbrieft!
Waarlijk, als wij hier overreden worden
op deze wv/s, dan is dat niet door een
calèche...
Meer zullen we er maar niet van zeggen.
De Eoelie-ordonnantiën.
VI.
Vervolgen wij de reeks van mishande
lingen door Mr. v. d. Brand als feiten
vermeld, dan zien wij gelijk wij reeds
vroeger mededeelden een geval gememo
reerd, dat moeilijk kan worden tegenge
sproken, daar de schrijver van de brochure
ooggetuige was geweest.
»Minder dan vier jaren geleden dan lagen op
eene kleine ondernemicg in eene droogschuur
vijf Chineezen, wegloopers, die opgepakt waren
en daarvoor voor het wegloopen bestraft.
Door een toeval kreeg ik ze te zien. Ze lagen
naast elkander op eene mat op den grond, allen
op den buik, terwijl de rug gedekt was met
een stuk wit goed. Eene andere ligging was
niet mogelijk, daar achter- en zijkant geheel
en al woud was, veroorzaakt door slagen met
bamboe, niet dunne bamboe, maar bamboe van
3 a 4 c.M. middellijn, wat de wreedste wonden
maakt. Zij werden verpleegd door den
barmhartigen administrateur zelf, die hen aldus tot
straf voor het wegloopen had doen geeselen ....
hij was bang, dat toch hierin misschien aan
leiding tot vervolging zou worden gevonden,
indien het den magistraat ter oore mocht komen.
Eens in de week kwam een dokter, die het
oppertoezicht op de behandeling had."
Een andere mishandeling werd door
Mr. v. d. Br. niet geheel juistweergegeven.
Kooreman zegt er van:
Het op blz. 31 vermelde feit is in hoofd
zaak waar. De administrateur liet echter die
vrouw niet eerst onder zijn huis vastbinden,
doch op zijn kantoor komen, waar hij haar met
een rotting op de billen sloeg, zoodanig dat
eenige striemen zichtbaar waren. Een bloedende,
groote vieze etterwond had zij echter niet."
Het daarop volgende kon weder niet
ontkend worden. »De op blz. 32 en 33
besproken behandeling van zieke werklie
den is waar", aldus verzekerde de Heer
Kooreman.
Hier leze men nu eens wat al zoo »waar"
kan zijn. We geven de woorden van
Mr. v. d. Br. ze]f, of liever die van D. E.
Liaan, die in de Java-Bode van 31 Dec.
1901, de zaak wereldkundig maakte.
De controleur van Serdang is tegenwoordig
bezig om in zijne afdeeling onderzoek te doen
op de ondernemingen naar de behandeling der
koelies, voornamelijk naar de verpleging van
zieke koelies, lleeds geruimen tijd\) had het
hem getroffen, dat hij van een koffie-onderneming,
waarvan een Franschman administrateur was,
zeer dikwijls Javaansche koelies toegezonden
kreeg, met het verzoek hen te straffen voor
werkweigering. Steeds verklaarden die koelies,
dat zij eenvoudig niet konden werken, dat zij te
ziek en te zwak er voor waren, eene verklaring,
die door hun ellendig uiterlijk bevestigd werd.
Dit gaf te denken en op een goeden dag stond
de controleur, die de noodige voorzorgen ge
nomen had, dat zijne komst niet vooruit had
kunnen worden aangekondigd, onverwachts op
de bedoelde onderneming en bij een hokje, dat
voorzien was van een getralied venstertje en
van eene deur, die van buiten met een stevig
hangslot was afgesloten.
Dit hokje was het hospitaal der onderneming.
Uit het tralievenstertje sloeg een verpestende
stank naar buiten en daarbinnen in eene ruimte
van enkele vierkante meters lagen twee Javanen,
acht Javaansche vrouwen en .... een lijk. Het
laatste, zooals later bleek, reeds ongeveer sedert
vier-en-twintig uren. Gelegenheid om te baden
was er niet, drinkwater was er niet, eene in
richting om aan natuurlijke behoeften te vol
doen was er niet. Dit laatste geschiedde op
den grond eri de zieken krabbelden dan met de
handen wat zand bij elkander om daarmee hun
uitwerpselen te kunnen bedekken en door een
reet onder de omwanding heen naar buiten te
kunnen schuiven. Ais de dorst hun te ondraag
lijk werd, moesten zij maar zien, voor een ge
deelte van hun rantsoen rijst en gedroogde
visch uitstekende ziekenkrst! dat hun
eenmaal per dag verstrekt werd, van voorbij
komende koelies wat drinkwater in te ruilen.
Eens in de veertien dagen kregen de zieken kinine.
Deze bijzonderheden omtrent de geneeskundige
behandeling" ervoer de controleur, door de onge
lukkige schepsels, die vergingen van vuil en
ongedierte, door de tralies heen te ondervragen.
Ook den beheerder werden eenige vragen
gesteld. Waarom het //hospitaal" van buiten
was afgesloten? Ja, hij had geen geld om een
oppas 2) te betalen. Natuurlijk was het, volstrekt
niet uit vrees, dat misschien een der langzaam
stervenden nog kracht genoeg zou kunnen hebben,
om weg te kruipen en zich over zijn beul te
gaan beklagen. Waarom de behandeling der zieken
zooveel te wenschen overliet ? Och, hij stopte in
zijn hospitaal" slechts koelies van welke hij
overtuigd was, dat zjj toch dood gingen. Volgens
de opvatting des edelen mans, zoover ver
heven, niet waar? boven het Javaansche
werkvee, dat hij daar in zijn pesthol liet crêveeren,
1) Wij cursiveeren.
2) Oppasser.
zooals geen fatsoenlijk man zijn schurftigen
hond zou laten doen was dus geen koelie
ziek, voordat :tij onvermijdelijk sterven moet.
En als 't zoowr was, kon tóch natuurlijk niet
van hem verlangd worden, dat hij voor 't
stervende, das waardeloos geworden werk vee
kosten maakte of moeite deed. Hij zag echter
in, zeide hij, dat de controleur op zijn onder
neming was gekomen ,om hem ongelukkig te
maken".
Waarachtig, lezer, dat zeide de brave kerel.
Is 'i niet aandoenlijk, iemand zoo onverdiend
te zien vervolgd worden?
Hoe uitstekend de voeding van de gezonde"
koelies op die onderneming was, blijkt wel heel
eigenaardig uit het opzenden ter bestraffing
wegens werkweigeri&g van menschen, die te
zwak waren om te werken en daaruit, dat die
«.gezonden" voor eene zoo geringe hulpvaardig
heid als het brengen van eene flisch drinkwater
zich lieten betalen in voedsel. Volgens de
bestaande bepaling moet ook deze onderneming
eene overeenkomst gesloten hebben met een
geneesheer om minstens eens in de veertien
dagen haar hospitaal te bezoeken. Hoe het
mogelijk is, dat deze medicus in de wijze van
^verpleging" heeft kunnen berusten, is, op zijn
zachtst uitgedrukt, onbegrijpelijk."
Dit afgrijselijk verhaal is voor hen, die
het koelieste'sel wenschen te kennen en
te beoordeelen, niet het meest belangrijk
om de gruwelen, die het vermeldt, zelf.
Men weet nu eenmaal wel, waartoe
onmenschen men vindt ze immers als
uitzonderingen overal in de wereld
kunnen komen, indien men hun de macht
geeft over anderen, die niet voldoende in
staat zijn zich te verweren of te wre
ken. Neen, hoofdzaak is, dat dergelijke
toestanden kunnen bestaan, niet zoo maar
eens een dag of enkele dagen, maar
GERUIMEN TIJD. De hemel weet, hoe
geruimen tijd I
Reeds geruimen tyd had het den Con
troleur getroffen, dat hem zeer dikwijls
Javaansche koelies werden toegezonden,
om ze te straffen voor werkweigering,
terwijl het aan hun ellendig uiterlijk te
zien was, dat zij te zwak waren om te
werken. Een der vrouwen, zoo blijkt uit
het niet door ons opgenomen vervolg van
D. E. Liaan's verhaal, verklaarde, dat zij
meer dan veertig dagen in dat hok had
doorgebracht.
Meer dan veertig dagen; dat was zoo
met n der bevrijden, maar hoe lang had
dat «hospitaal" reeds bestaan vóór de
zieke daar in was gekomen ... ? Geruimen
tijd. En hoeveel tijd was er verloopen,
eer de Controleur door het zoo dikwijls
toezenden van koelies getroffen werd 1...
Geruimen tijd ... en waarschijnlijk nog
geruimen tijd daarvóór, kregen de koelies
slecht of te weinig eten. Waren zij ziek,
ze ontvingen om de veertien dagen kinine;
dat zal dan geweest zijn als de dokter,
die minstens eens om de veertien dagen
de onderneming moest bezoeken, zijn
patiënten kwam behandelen.
Waar zit deze geneesheer nu ergens, in
de... gevangenis? Weet de Heer Koore
man het ook ? Den administrateur gelukte
het door te vluchten aan het gerecht te
ontkomen; de geneesheer ook, of oefent hij
nog zijn praktijk uit? En aan hoeveel
andere plantages verleende die goede man
hulp?
Nu is er nog maar sprake vau het
hospitaal, van ziekenverpleging, maar wie
begrijpt niet, hoe in 't algemeen de behan
deling der koelies op die onderneming
moet geweest zijn, zoolang de Franschman
administrateur was? Hoe jammer dat de
Heer Kooreman niet eens een uitvoerige
commentaar op dit geval heeft geschreven.
Waren op die plantages geen andere
Europeanen aanwezig, die bekend moesten
zijn met de barbaarschheid welke daar
gepleegd werd .. . geruimen tijd ? Bleven
ook deze handlangers, althans getuigen van
menschenmoord, door het gerecht onge
moeid ?
Maar wel het meest vragen wij de aan
dacht voor dit schrikbarend feit: dat aan
de Oostkust van Sumatra iu 1901, en
wie weet hoe lang reeds vóór 1901, het
bovenvermelde kon plaats grijpen, zonder
dat de Controleur ook maar door iemand
rechtstreeks of zijdelings werd ingelicht.
Wat kan er dus alzoo gebeuren op de
175 ondernemingen met 100.000 werk
lieden, zonder dat de Resident of de
Rechter er iets van bemerkt?
?Tamelijk wel van gelijken aard is een
volgend geval, door Mr. v. d. Brand aan
de Java Bode ontleend en door Kooreman
voor juist verklaard.
»Heden zou voor den Raad van Justitie alhier,
hadde hij niet t'jdig den oceaan tusschen hem
en den wrekenden arm der gerechtigheid ge
plaatst, hebben terechtgestaan een dier rauwe
gasten, die ter Oostkust van Sumatra onder
Nederlacd's vlag koffie en tabak uit den bodem
moeten ranselen. Gedagvaard was A. H. Richards,
46 jaar oud, geboren te Detroitinde Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, van beroep assistent
op de koffii-onderneming Tandjong Kassau te
Batoe Bahra. Aan dezen beklaagde worat mis
handeling ten laste gelegd van een groot aantal
Javaansche vrouwen, waarvan een beschaafd
man zou gruwen. Aan twee harer zou Richards,
enkel omdat zij vergeten hadden, enkele gras
sprietjes uit te trekken, zoo hevige slagen met
een stok hebben toegebracht, dat Kasina I daar
van een hoofdwonde bekwam, waaruit het bloed
gudste, terwijl Rasiem en Soemina het moesten
ontgelden op de schouders, beide armen en
de meest vleezige lichaamsdeelen; in dezelfde
maand moesten Samina en Isa II, die van de
onderneming gedrost waren, doch weer opgevat
werden, daarvoor eigenmachtig gestraft worden;
Ricbards zou met dat doel beide vrouwen hebben
laten ontkleeden, daarna met handen en voeten
om een paal onder zijn huis hebben laten binden
en haar vervolgens eigenhandig met rotans op
ds bloote billen zoodanig geslagen hebben, dat
zij daarvan bloedige striemen behielden; op
dezelfde wijze zou deze man zijn te werk gegaan
tegenover Kariosoemito II, die wegens buikpijn
thuis was gebleven van het werk; deze vrouw
werd niet alleen met een rotan op rug en
achterdeelen bewerkt, maar een slag op haar linkerhand
kwam zoo hard aan, dat zij die vijftien dagen
lang niet kon gebruiken. Aangezien geen dier
vrouwen meer dan 20 dagen tengevolge vau
die gruwelijke mishandelingen buiten staat is
geweest, persoonlijken arbeid te verrichten, is
bet volgens de gesebreven strafwet niet eens
zoo heel erg."
Het voornaamste van de geschiedenis
komen wij ook hier weder niet te weten.
Hoe lang heeft deze beul, die »een groot
aantal Javaansche vrouwen'' heeft mishan
deld, daar op die onderneming huisgehou
den? Hoe veel schandelijks, niet alleen
door lichamelijke mishandeling, maar door
het heerschen van een toestand van onge
breidelde slavernij, is daar ten koste van
het geluk van honderden, mis chien van
duizenden, gepleegd ? Men denke eens na,
stelle zich de consequentie van zulk een
verhaal eens voor!! Van een geneesheer
is hier heelemaal geen sprake, ook niet
van een administrateur. De Heer Koore
man zegt ons echter, dat ook de adminis
trateur is vervolgd.
Nu, hoe heet die administrateur; hoeveel
jaren zijn al die mannen en vrouwen aan
zijn administratieve oppermacht onderwor
pen geweest? Welke straf heeft hij ont
vangen, en door welken Controleur ia op
dat beulen werk toezicht? gehouden vóór
het tot vervolging kwam?
Dit toch is de hoofdzaak: Jaren achter
een kunnen in Indiëde koelies mishandeld
worden zonder dat iemand zich hun lot
aantrekt. Een voorbeeld daarvan indien
men nog voorbeelden noodig had gaven
wij in ons artikel IV, toen wij 't een en
ander mededeelden omtrent Redjang
Lebong, waar sprake was van
koeliesrnishandeling in 1890 (een koelie werd
doodgegeeseld in een drie dagen lang gerekte
marteling); in 1901, elf jaar later dus,
was de toestand er nog even erg; het
sterftecijfer steeg daar zonder epidemiën
wel tot 40 pCt., en in dit jaar, 1902, beliep
het van Januari tot Mei 33.13 pCt. Thans
vernemen wij uit het koloniaal verslag,
zijn te Lebong-Donok en Lebong-Soelit
maatregelen tot verbetering genomen, en
is, sedert het door den heer Hoetink en
den inspecteur van den geneeskundigen
dienst ingesteld onderzoek, »reeds veel ver
betering gekomen, zoowel het bestuur als
de ondernemers gaan op dien weg voort."
Hoe lang zou die weg wel zijn?
Mede is nu, volgens dat verslag, ge
bleken, dat de heer Hoetink op zijn on
derzoek in Menado geconstateerd heeft,
dat de voormalige chef-ingenieur der
Mijnbouwmaatschappij Soenialata overdreven
veel met boeten werkte, de koelies slagen
deed toedienen, het sterftecijfer zeer hoog
was, de loonen veel te laag waren en de
desertie groot. Op de terreinen van Kota
Boenam was de behandeling nog slech
ter. ... Beide maatschappijen zijn
exemplaarlijk in hun directies, administrateurs
en assistenten gestraft... ? Neen, beide
maatschappijen zijn aangeschreven om in
den toestand verbetering te brengen....
En we vragen alweer, hoe lang heeft
onder controleurs- en residentstoezicht dit
schandaal reeds geduurd, en hoeveel dui
zenden arme schepsels zijn lichamelijk en
niet-lichamelijk gemarteld ter eere van
Europeesche fortuinzoekers ?
Men heeft den heer Brand verweten,
dat zijn aanklacht niet behoorlijk gedo
cumenteerd was, en tot op zekere hoogte
had men, wij zeiden het reeds, daartoe
recht. Men dient echter hierbij in 't oog
te houden, dat in een maatschappij waar
het koeliestelsel heerscht en de Europeanen
daarvan om zoo te zeggen leven moeten,
terwijl zij onder den invloed van het ademen
in de slavernijlucht, allesbehalve spoedig
gerucht maken aangaande mishandelingen,
zoodat zelfs het bestuur slechts een zeer
gering gedeelte van hetgeen voorvalt te
weten komt, het hoogst moeilijk is over
de uitgestrekheid van de 175 onderne
mingen feiten te verzamelen. Zeker is het
nuttig de gruweldaden, waaromtrent iets
uitlekte, zoodat zij tot vervolging aanlei
ding gaven, als argument tegen het koelie
stelsel op den voorgrond te plaatsen. Ze
zijn zoo welsprekend door hun karakter
van afgrijselijkheid, en dientengevolge ge
schikt om een te weinig nadenkend en te
zwak gevoelend publiek te treffen en tot
belangstelling te dwingen, maar onzes
inziens zijn ze geenszins op zichzelve reeds
te beschouwen als het hoofdargument tegen
deze moderne slavernij. Men zou zich
immers een toekomst kunnen denken,
waarin door het voorbeeldig straffen van
al die beulen, door een opoffering van
honderdduizenden zoo niet van millioenen
guldens door het Ned. Goevernement, om
de koelies inderdaad te beschermen, de
grove mishandeling en menschenmoord
werd afgeschaft.. . zij 't ook in een
tijdsverloop van vele jaren. Maar dan
blijft toch het feit, dat onder zulk een
stelsel, al voorkomt men de
barbaarschheden uiterlijk waarneembaar, de grievende,
menschonteerende verhouding niet wordt
opgeheven, die bij <ie vrijheidsberooving
van den in ras en staat minder waardigen
dienaar schier eiken meester tot een tyran
maakt. Het is juist deze zijde van de
kwestie, die wij bij Mr. v. d. Brand te
weinig zien betracht en bij Kooreman in
't geheel niet. Hier te lande zijn de werk
lieden van hetzelfde ras als de onderne
mers; de rechtbank is voor den een zoo
goed als voor den ander overal te vinden;
van vrijheidsbeperking op de wijze als in
het koelie-stelsel kan geen sprake zijn;
lichamelijke mishandelingen komen zoo
goed als niet voor; en hoeveel wordt er
toch niet nog geleden door den arbeider,
tengevolge van aangedaan onrecht, van
patroons »hoog"heid, van patroons laagheid
ook; hoeveel tranen worden er niet geschreid,
omdat de werkman zich onbillijk bejegend,
bestolen, zij 't dan ook in figuurlijken zin,
getrapt»" gevoelt ?
Zeker vornaen de pionier's op de
buitenbezittingen niet een ideëel gezelschap van
de menschelijke samenleving. Maar als men
de huidige maatschappij ten onzent ken
nende, een groot aantal ondernemers"
eens bedeeld zag met het koeliestelsel voor
hun werklieden, welk een inferno zouden
wij te aanschouwen krijgen, ook zonder
doodslag en zieken-verwaarloozing; welke
pen zou ons de ellende kunnen schetsen;
de weeën in zoo menige menschenziel ?
Van deze zijde had Mr. v. d. Brand ons
de werking van het koeliestelsel ook eens
moeten laten zien, opdat wij ons een ietwat
juistere voorstelling konden vormen van
het leed, dat door tien- en honderdduizenden
in veertig jaren tijds geleden is, om een
zeer beperkt aantal-Europeanen in staat
te stellen een rijk man of een gezeten burger
te worden, en. het Nederl. Gouvernement
een schijn van recht te geven om te bluf
fen op het bloeiende Deli, de bloeiende
Oost-kust en de bloeiende nijverheid op de
buiten bezittingen!
Waar echter Mr. v. d. Brand te kort ge
schoten moge zijn in het leveren van bruik
baar grof materiaal, daar heeft de verdediger
der Koelie-ordonnantiën, de heer Koore
man, zijns ondanks, het ontbrekende aan
gevuld. Immers verwijdert men uit »De
Millioenen uit Deli''' alles wat niet als
bewezen vast staat, en voegt men daaraan
toe wat de heer Kooreman, ten einde
de activiteit van hem zelf en het Bestuur
in 't algemeen te doen uitkomen, moest
loslaten, dan zou men zeker een dossier van
aanklacht verkrijgen, beteekenend genoeg.
Wij herinneren slechts aan hetgeen hij
over de koffieplantages »in nood" vertelde;
die vele, waaronder 20 met n dokter;
het bezuinigen op het beheer; het beknib
belen van de koelies; het aanwenden van
dwangmiddelen; de schandelijke verwaar
loozing hunner zieken; de hem bekende
gevallen van verlenging van den contract
tijd ; voorts de 3 administrateurs, 2 assis
tenten en een hoofdrandil strafrechtelijk
vervolgd wegens het toebrengen van slagen,
slechte boekhouding ten nadeele der koelies,
het verzwijgen van het voorkomen van
besmettelijke ziekte (cholera), het aan de
werklieden in rekening brengen van de
gebruikte guano, het afstraffen van de
serteurs (dit alles op de ondernemingen
der British Deli Gom. in 1895 1897;.!)
Hieraan kan men toevoegen dat zinnetje,
volgende op de verzekering, dat het verhaal
van D. E. Liaan omtrent het hierboven
besproken hok-hospitaal waar is: »Ditfeit
staat niet op zich zelf, nog een ander
koffieplanter werd deswege strafrechtelijk
vervolgd", en dan deze regelen: »Er zijn
trouwens in de laatste vier jaren meer
strafbare feiten vervolgd dan de hiervoren
vermelde ...'' welnu daar bestaat geen
twijfel aan of Kooreman, al vernam hij
natuurlijk maar een zeer gering deel van het
geen op de 175 plantages voorviel, zou
j in staat zijn Brand's geschriften niet
j alleen te verbeterea, maar den
Nederlandi schen lezer een verzameling van
afschuwelijkheden*te verstrekken, waarover zelfs
Mr. v. d. Brand nog verbaasd kon staan!
Wat spreekt uit dit alles, wat wij tot
dusverre schreven, duidelijker dan de
bittere waarheid, dat de koelie van ge
kleurd ras en van mindere ontwikkeling
dan de Europeaan, die hem bij wijze van
een factuur, met paarden en ossen tegelijk
geadverteerd vindt en uit den vreemde be
trekt onmogelijk anders dan als slaaf
kan worden bejegend; ook wanneer de
ondernemer, zooals er ongetwijfeld zullen
zijn, een overigens zedelijk en
menschlievend man is.
Deze hoofdoorzaak van al het kwaad,
dat het koeliestelsel met zich brengt, is
eenvoudig niet weg te nemen, hoe men
zich ook zou willen inspannen om het
tot een geoorloofd middel te maken, ter
voldoening van der blanken gelddorst.
Nog n aanhaling ter toelichting. Wij
lezen in Brands boekje:
u Aan
de Hoofd-administrateurs en Beheerders
der Landbouw-ondernemingtn in de
afdeeling Deli.
Zoowel de Loofden der Javanen, Bojans,
Baudjareezen, Mohammedaansche en Hindoesche
Klingen en Bengaleezen, als die der Chineezen
hebben de opmerking gemaakt, dat de lijken
der contract-koelies niet overeenkomstig den
adat worden begraven.
Of de meeste ondernemingen zijn er zelfs geene
stukken grond gereserveerd tot begraafplaatsen
voor de verschillende volksstammen.
Bovendien worden de meeste Chineezen
ongekist ter aarde besteld en hunne graven niet voor
zien van een pitjiok of pisak ^steenen tablet,
vermeldende den naam van den overledene en
den naam van het dorp of de plaats in de China
of elders, vanwaar de overledene afkomstig is).
Aangezien nu:
l", een chineesche doodkist plm. 1.50 dollar
en een steenen tablet plm. 25 cent kost.
2°. er op eene onderneming jaarlijks hoogstens
40 Chineezen sterven; en
3". de op de verschillende ondernemingen aan
te wijzen drie stukken grond;
a. voor het begraven van Mohammedanen;
b. voor het begraven van Chineezen;
c voor liet begraven of verbranden van
Hindoe's;
van geen grooten omvang behoeven te wezen,
zoo heb ik de eer, UEdele beleefd in over
weging te geven de bovenaangegeven drie afzon
derlijke begraafplaatsen op uwe onderi eming(en)
te willen bepalen, zoo Zulks nog niet is ge
schied en eiken overledene overeetkomstig
zijne godsdienstige gebruiken te doen begraven,
ten einde de godsdienstige gevoelens zijner
bloed
1) Aangaande deze Britisch-Deli Cy werd,
door Dr. Adriani, daar in 1891?1893 werk
zaam, geschreven, dat het hospitaal slecht
was, dat de exploitatie op die 5
tabaksplantages meer op den voorgrond trad dan wel de
humaniteit en de voorschriften der gezondheids
leer, zoo dat de laatsten bij de eerste geheel
ten achter stonden; mishandelingen van
geldejken maar niet minder van lichamelijken aard
kwamen nog al eens voor. (Zie het tijdschrift
v. h. K. N. Aardr. Genootsch. ]898 p. 742).
Hoeveel jaar hebben daar de ongerechtigheden
geduurd ?