De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 15 maart pagina 3

15 maart 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1342 D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. of aanverwanten niet te kwetscn-en. geen aan leiding tot bedekte tegenwerking van de zijde der bovenbedoelde hoofden te geven. De wd. aniitent-reiident van Medan, E. K. M. KDHB. Nog duidelijker dan uit de advertenties leert men hieruit wat in Deli en overal... een koelie is. Als een dier wordt hij begraven. Wie denkt er aan de adat ? Op de meeste ondernemingen worden de dooden zoo goed koop mogelijk maar weggestopt. De neer Kooreman, die zooveel weet en wist, had daar nog niets van gemerkt. Hij vertrok Maart 1899. In Juni 1899 komt, de wr. ass. Res. van Medan met dit beleefd ver zoek ... Het koeliestelsel was nu meer dan twintig jaar naar ordonnantiën in werking. Welke schatten de «pioniers" ook uit den bodem hebben geslagen, het kerkhof nam geen cent daarvan terug. Die koelie-graven zijn welsprekend. Hoe lieflijk teeder blaast de Deli-geest daarover heen! (Wordt vervolgd) nitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiinii Signalementen Dit Utrecht. Door JAN VAN 'T STICHT. ALEXANBEK BAEON SCHIMMELPENNINCK VAN DEK OYE, VAN DE BEIDE POLLEN OU NlJENBEEK. Commissaris van H. M. de Koningin der provincie Utrecht. Hetzij men onzen commissaris gadeslaat wanneer hy' als voorzitter der Provincale Staten den presidentshamer voert; hetzjj men hem op zijne morgenwandelingen langzaam daarheen ziet schrjjden door onze fraaie plantsoenen h^j is alty'd dezelfde, ieder vriendelijk en wel willend te woord staande of groetende man. Maar noch zyn welwillend woord, noch zy'n vriendelijk glimlachende groet verbergt den man, die zich hoog gevoelt, die zich bewast VERWELKTE KRANSEN. Naar het Duitsch, van BEBNH. WBSTBNBEHGER. Door M. L. S. De roim heeft vleugels. Vreemd toch ! Daar komt me van middag zoo tegen een uur of twee ik had mijn hoofd vol met allerlei dingen en onttrok me zoo gau » mogelijk aan het straatrumoer, om op den stillen buiten weg ongestoord mijn gedachten den vry'en loop te laten geheel onverwacht, by'na als een zoogenaamde lerende fotografie," doch veel rustiger, het beeld voor den geest van een vriendelijk lachende vrouw met een gekleurd gestreept doekje om de schouders en een zwartkanten mutsje op het hoofd. Als jongen had ik haar gekend en bewonderd en veel van haar gehouden. Later heb ik door verschillende omstandigheden en door de menigte indruk ken, opgedaan in een steeds veel afwisseling gevenden werkkring, nooit meer aan haar gedacht. Hoe het kwam, dat ik zoo op eens aan haar herinnerd werd ? Wat zal ik daarvan zeggen. Ook de neus schijnt zy'n souvenirs te hebben. Wandelend op den stillen weg, kwam mij een dame voorby, die buitengewoon sterk naar odeur riekte en op hetzelfde oogenblik, dat mij n neus dien geur opsnoof, stond dat beeld uit my'n jeugd mij duidelyk weer voor oogen. Zoo was dus een kleinigheid, een odeurlucht, voldoende, om my'n gedachten van het tegenwoordige af te leiden en naar het tydperk van my'n jeugd terug te voeren. Ja, zóó kwam zij altijd bij ons in den tuin, toen we nog kinderen waren. Met haar klein, rond gezichtje, waarin een paar levendige, donkere oogen straalden, kleine kroezige lokjes langs de slapen, het coquette zwart- kanten mutsje, waarvan de sty've, naar boven stekende .lintlussen altijd iet of wat trilden, op het hoofd, een blauw- en rooi gestreept doekje om de schouders, altijd een lichtkleurig toiletje aan . . . zóó zie ik haar weer duidelyk wandelen op den aan weerskanten door een laaggesneden beukennaag begrensden geelc.chtigen grindweg. Ik hoor nog in myn verbeelding de dames droe gen destijds crinolines het ruischen vanhaar japon. Ze zag er altijd zoo heel anders uit dan myn moeder of mijn tantes, of de dames, die by ons aan huis kwamen. Ik voor mij vond dikwyls, dat ze verbazend veel leek op de groote pop, die my'n' zusie eens met kerstmis gekregen had, vooral wanneer ze en ze deed het telkens, als ze zat te vertellen met zulk een indrukwekkenden blik de oogen opsloeg. Zat ik in het prieel my'n schoolwerk te ma ken, dan streek ze me wel eens plagend onder de kin en dan genoot ik altijd van den sterken, by'zonder heerlyken geur van het fijn batisten zakdoekje, dat ze by'na nooit uit haat hand legde. Juffrouw Stein woonde in het achterhuis, waar ze slechts n kamer en niet eens een ia welk een aanzienlijke positie hy onder zy'ne landgenooten, niet alleen door de betrekkingen die hem onderscheiden, maar vooral door zy'ne afstamming inneemt. Ieder herkent in de fiere gestalte van dezen met onbevangen blik om zich heen schouwenden mensen, onmiddellijk den hoogmoedigen telg van het aloud geslacht der ?vrije hoeren", die onafhankelijk als zy waren van de grooten der aarde, den baronstitel, dien zg voerden, ook aan niemand te danken hadden. Het geslacht Schimmelpenninck (oorspronkely'k Hansevaarders) schy'nt uit Duisbnrg af komstig te zy'n ; althans in de 14e eeuw waren zy' nog eigenaars van een groot deel van het Duisbnrgsche woud. In officieele oorkonden van 1314 wordt reeds van een Keulse ben tak van dit geslacht melding gemaakt, terwy'l in officieele stukken van 1319 in Rusland van een anderen tak gesproken wordt. In 1321 ging de eerste Schimmelpenninck uit Duisburg naar ons land en hy kwam hier niet op een schoen en een slof zooals we dat hier van Duitschers wel eens meer gezien hebben maar met zy'ne, met eigene manschappen uit geruste vloot, met welke hij onder een vry'geleide van den Graaf van Holland te Dordrecht aankwam. In 1372 wordt in Zutfen een Sander Schimmelpenninck genoemd. Omstreeks 1453 voegde het geslacht den naam van der Oye aan den zy'nen toe, tengevolge van een huwe lijk met Elsebévan der Oye, een erfdochter uit het Huis van Wilp. De meest bekende telg uit het geslacht in de middeleeuwen was ongetwyfeld Alphert, die den bijnaam droeg van I'honrête gen tilhomme en niet alleen de overste rentmeester van Hertog Arnold van Gelre was, doch ook diens vertrouwde raadsman. Deze Alphert scby'nt de eerste Schimmel penninck te zy'n geweest, die zich aan de operbare belangen gewy'd heeft, doch in laterea ty'd vindt men den naam van dit geslacht herhaaldely'k in regeeringskringen en aan het Hof, meermalen met onderscheiding, vermeld. Om maar niet verder terug te gaan vindt men den in 1800 geboren vader van onzen Commissaris (W. A. baron Schimmelpenninck van der Oye uit wiens huwelyk met Adriana Sophia baronnesse van Rhemen van Rhemenshuizen de Commissaris den 30 September 1839 geboren werd) als President van de 2e Kamer, als Minister van Staat en van Binnenlandache Zaken, als Gouverneur der provincie Gelder land, als Coadjntor der Duitsche Orde, Baly'e van Utrecht, als Oppermaarschalk en als Kan selier der Nederlandsche Orden. En zijn zoon dien wij thans bespreken was eveneens lid der 2e Kamer, Administra teur van het Kroondomein der Nederlanden, Kamerheer in buitengewonen dienst, Coadjutor der Duitsche Orde, Voorzitter van den Hoogen Raad van Adel en van de Geldersche Ridder schap en sedert 15 October 1888 Commissaris der Koningin in dit gewest. Aan welke zy'de de heer Schimmelpenninck in de 2e Kamer plaats nam is bekend. Ge durende zy'n lidmaatschap van 1872 tot 1888 toonde hy zich steeds zeer strijdlustig. Her haaldelijk was hij president eener afdeeling en eenmaal is hy ook de candidaat der reckterzyde geweest voor het presidium der Kamer, doch de rechterzijde was toen in de minderheid. Jegens de pers heeft baron Schimmel penninck zich als lid der Haishoudelyke com missie van de 2e Kamer zeer verdienstelijk gemaakt. Aan zy'ne bemoeiingen toch was het voornamelijk te danken dat de vertegenwoor digers der dagbladen eene betere gelegenheid kregen om te werken en hy' mocht daarvoor dan ook van verschillende zyden dankinoogsten. Om der volledigheidswille zy nog melding >l MIIIIIIIIIIMIItllMMtlMIMIMMIIIIIIim zeer ruime in gebruik had. Voor nuj echter was die kamer een waar sprookje en ik voelde me nooit gelukkiger, dan wanneer zy me by zich riep en ik een boodschap voor haar doen mocht. Alle avonden zat ik vol ongeduld te wachten tot myn vader de Opmerker" gelezen had, want dan mocht ik het blad by juffrouw Stein brengen, en hoe dikwyls ik ook by' haar kwam, alty'd en altyd weer vond ik het er heerly'k en wonderbaar tevens. Alles was er heel anders dan by' ons thuis en in de huizen, waar ik gewoon was te komen. Ik had nog nooit ergens roode gordynen gezien, zooals by juffrouw Stein; gordynen kot;den moeder nooit wit ge noeg zijn. Door die roode gordynen kreeg alles in het vertrek zoo'n eigenaardig, schemerachtig waas en ook de juffrouw zelve zag er heel anders uit. Als ze zonder dien gekleurden doek om haar schouders, haar gewonen glimlach om den mond, zoo vriendelyk op mij toetrad, zag ze er in dat roodachtig schy'nsel by'na jong uit, ja, myn jongensoogen vonden haar zelfs mooi, ondanks de vele plooirjes rond mond en oogen. En als ik haar dan lang genoeg aangestaard had, richtten mijn blikken zich als vanzelf naar de eigenaardig versierde wanden, die rondom behangen waren met kransen, groote zoowel als kleine, doch alle verwelkt; van sommige zelfs was geen blaadje meer over en zag men enkel het rondgebogen y'zer- of koperdraad-ge raamte. Jongenlief, als je by me komt," zei ze eens tegen my, zul je er dan vooral aan denken, dat je alty'd heel gauw en toch voorzichtig de deur dicht doet !" Ik merkte spoedig, dat ze dit zei uit overgroote bezorgdheid voor haar verdorde bladeren. Eenmaal geraakte ze buiten zichzelf van drift, toen een nieuwe schoon maakster, die van deze eigenaardige zorg voor de kransen niets afwist, in haar grooten veeg yver" ramen en deur tegen elkander openzetie, hetgeen zulk een verbazenden tocht veroorzaakte, dat het verdorde bladeren regende. Ik was dus alty'd even voorzichtig, sloop als eer, katje door de deur, deed deze zacht dicht en kwam nooit, hoe gaarne ik het ook wel eens zou hebben willen doen, ergens aan. Zoo stond er onder andere een ouderwetsche, kleine piano ; met de lange, uiterst dunne pootjes, zag zy er precies uit als een tafeltje. Hoe dikwyls heb ik niet vurig verlangd, dit geheimzinnig meubelstuk eens te mogen opendoen om het goed te beky'ken, doch het bleef alty'd gesloten en toen ik op zekeren dag de stoute schoenen aantrok en vroeg, of de juffrouw het voor n keertje eens opendoen wou, schrikte ze zichtbaar. Ze her stelde zich echter onmiddellyk en zei toen : Neen, lieve jongen, dat gaat niet l wat rust, moet men laten rusten." Dat antwoord kwam my toen erg vreemd voor, maar doordat ik telkens weer het kleine instrument voor oogen kreeg, zooals het daar met een groot, verschoten groen kleed omhangen, de sierlyk gebogen voorpooten eemgsains vooruitstekend, in den hoek stond, kwam het my mettertyd óók voor, of het werkelyk sliep. Dan was er nog een glazen kast, van onder tot boven volgepropt met allerlei aardige snuisteryen; het mooiste speelgoed was voor my niets, vergeleken by den inhoud van die kast. Er lagen en stonden groote wa&iers met gemaakt, dat uit het hnwelyk van onzen Com missaris met Jonkvrouwe Sophie Fréderique Mathilde van Bronkiorst slechts ne dochter geboren werd: Nicoline Adriaua Sophie baron nesse Schimoielpenninck van der Oye tot Nijenbeek, die den 4 April 1894 te Utrecht in den echt trad met Jonkheer Mr. Rudolf E. W. van Weede, Kamerheer van H. M. de Koningin en Hofmaarschalk, tevens Stalmeester, van H. M. de Koningin-Moeder. Onze Commissaris mag zich in onze gemeente evenals in de geheele provincie in hooge achting verheugen, niet enkel om den ernst, waarmede hy zich aan de hem toevertrouwde belangen wy'dt en de humaniteit die hy' bij elke gelegenheid aan den dag legt, maar ook en vooral om de bereidvaardigheid, waarmede hy in vele gevallen zoowel in persoon als zyne middelen beschikbaar stelt om tal van nuttige zaken naar zy'n vermogen te steunen. Ook als genealoog staat baron Schimmel penninck in deskundige kringen hoog aange schreven en wordt als zoodanig meermalen by ingewikkelde vraagstukken, als een auto riteit op dat gebied, geraadpleegd. Dat het dezen verdienstely'ken mensch ook niet aan eervolle onderscheidingen heeft ont broken, behoeft haast niet gezegd. In 1882 werd hy' benoemd tot Ridder van den Nederlandschen leeuw en in 1891 tot Commandeur in de Orde van Oranje Nassau. Maar wat men zegt: op zyne uitgestrekte landgoederen wordt hij geëerd en bemind als een vader door het talrijk personeel dat hem ondergeschikt is. MIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIItHUItlIIIIIHIMIIIllll fflnM in de Hoofdstad. Reeds vaak werd de vraag tot mij gericht wat ik bedoelde met »het virtuoae in de kunst" wanneer ik deze uitdrukking in. minder gunstigen zin aanwendde. Onmo gelijk kon ik daarmede op het oog hebben, zoo meende men, een afkeuring van het streven om de techniek in de behandeling van een of ander instrument of van de stem tot op een zoo hoog mogelijk punt op te voeren. Dit is dan ook volkomen juist. Echter steeds zal die techniek in dienst moeten gesteld worden van de kunst. Wan neer ik wees op het verderfelijke van het virtuosendom, dan meende ik hiermede af te keuren de ontwikkeling der techniek om haar zelfs wille. Oi het echter mogelijk zal zijn steeds een dam op te werpen tegen den voortdurend wassenden stroom van virtuosen ? Ik geloof het niet. De geschie denis geeft ons hiervan leerrijke voorbeelden. Toen in het oude Griekenland de kunst der fluitspeleis een vereering genoot, zoo groot dat zij bijna aan razernij grensde, achtte de beroemde muziekgeleerde en wijs geer Aristoteles het nopdig zijn stem daar tegen te verheffen; hij ging zelfs zoo ver om muzikale oefeningen, welke alleen het bereiken van virtuositeit ten doel hadden, te brandmerken als een den vrijen man onwaardige en slechts voor slaven passende bezigheid. Nicomachus, een fluitspeler, ongeveer 325 vóór Christus levende, was iilliiliiHiimiiimiu gekleurde veeren en glimmende kralen; glins terende fleschjes, porceleinen poppetjes, van alles en nog wat. Boven de kast hing een schilderij, bestaande uit allemaal kleine por tretjes en ik bejammerde het altyd in stilte, dat ik er in het schemerdonker maar zou weinig van zien kon. Het waren voor het meerendeel Bchaduwbeeldjes en fotogiafiën, danseressen met korte rokjes, een man met een gevleugelden helm en een anderen met een muts met bellen op. Het mooiste portret in de geheele kamer en dat ook het meest belicht werd, hing boven de kanapee. Het was een meisjes , neen eigenlijk gezegd een vrouwekop, de ontbloote schouders halverwege bedekt door een krans witte en rose rozen. Wdar ik ook stond in het vertrek en ik probeerde dit spelletje herhaaldelijk overal keek het mooie, lachende gezicht mij aan en als, hetgeen dikwy'ls gebeurde, een zonnestraal door het roode gordijn gluurde en zijn licht over het portret deed schy'nen, kwam vaak het idee by' mij op, dat het me niets vreemd zou klinken, als ik onverwacht uit dien fraai gevormden, vroolyken mond een helderen, vroolyken lach had gehoord. Wat leek dat alles my' vreemd en geheim zinnig toe en wat bleef het jaren lang zy'n bekorenden invloed op my uitoefenen! Op eens, geheel onverwacht... trouwde juffrouw Stein en, onder een hartroerend afscheid verliet zy ons, met zich voerende al haar kransen, al baar portretten, en de glazenkast met al het heerly'ke moois, dat zij bevatte, Hoe dat zoo op eens in zy'n werk gegaan was? Als knaap en later als groote jongen wist ik van haar vroeger leven niets af; het inte resseerde me nooit. Maar toen ik ouder werd, hoorde ik myn moeder veel over haar spreken ; ook Suzette, onze oude meid, kon heele ver halen van haar opdisschen en als ik me niet vergis, geloof ik wel, dat ik zonder veel moeite of inspanning haar geschiedenis een echte taoneelgeschiedenis zal kunnen weergeven. * * » Rochette komt zingen". Dat was een ding van gewicht voor de bondsstad Frankfort. Het was juist in den wonderlyken tijd, toen het publieke leven en de kunst ten eenemale het zelfde beteekenden. Wat zou men ook anders doen ? Zich met de politiek bezighouden, was niet alleen een moeielyk, maar ook een gevaar lijk tydverdry'f; menigeen toch, die de verdien sten van Metternich ten opzichte van de rust van het geliefde Duitsche vaderland niet be grepen had, was achter slot en grendel gezet. By voorkeur deden de krantenschryvers hun mededeelingen vergezeld gaan van aanhalingen uit Schiller, als: Freiheit ist nur in dem Reich derTraume, Und das Schone blüht nur im Gesang." In de schouwburgen maakten hoofdzakelijk kleine, licht verteerbare stukjes met zang, waarbij men nu eens huilen, dan weder lachen moest, den meesten opgang Der alte Feldherr", Der Tyroler und sein Kind", Das Polen Schwert" gaven uitverkochte zalen en een waren j triomf genoot Donizetti's Regimentstochter". j Italiaansche opera's met zachte melodieën, ; Franscbe opera's met baar fonkelenden, tinte lenden humor, waren zeer in zwang en met bekend als bezitter van de kostbaarste edelgesteenten, welke h\j zich door zijn kunstvaardigheid op de fluit verworven had. Hij liet bij zijn leven reeds een stand beeld voor zich oprichten. Latnia, een fluitspeelster uit denzelfden tijd, bewees men een vereering zooals men slechts godinnen placht te bewijzen. Men richtte voor haar een tempel op in welks midden haar stand beeld prijkte. Met dat al begon de kunst hoe langer hoe meer in zedelijk yerval te geraken en te jiau wei nood herinnerden zich de Griekeji wat Aeschylos, Sophocles en Euripides voor de kunst gedaan hadden. Slechts aan een Aristoxenos, Euclides en Alypius is men het verschul digd dat de beoefening der muziek niet geheel in handen kwam van onwaardigen en dat de wetenschap haar traditiën aan het nageslacht kon overleveren. Twaalf eeuwen na Christus is het de kunst van het discanteeren, die de kerke lijke muziek dieigt te verontreinigen en de scboone melodieën van den cantus planus bijna vernietigt onder den chaotischen last van de grillige figuren waarmede de zangers hetGregoriaansch versierden (l?). Overigens moet men toegeven dat uit het discanteeren veel goeds is ontstaan. Twee eeuwen later vindt men ook vir tuositeit bij componisten. De verschillende wijzen waarop canons in tegenbewegingen kreeftengang werden gecomponeerd en het schrijven van koorwerken met zes-en-dertig stemmen, waarin enkele Nederlanders excelleerden, mag men zeker wel onder de virtuose kunst rangschikken. Doch eerst nadat de opera is ontstaan in het begin der zeventiende eeuw verkrijgt de vir tuositeit in de kunst, vooral bij den zang, langzamerhand een omvang, welke aan leiding geeft tot allerlei buitensporigheden. De keelvaardigheid van een zanger of zangeres beslist het succes van een opera en de componisten schrijven hunne muziek eheel ter wille dier virtuositeit. Zij zijn e gehoorzame dienaren der zangers en zangeressen en haasten zich aan de wenschen hunner executanten te gemoet te komen. Eerst een man vol energie en begaafd met groote genialiteit, Christoph Willibald von Gluck waagthet.en nog maar schoor voetend, paal en perk te stellen aan dat heillooze drijven der zangers en in »Orfeo" valt een streven waar te riemen tot het beteugelen der niets zeggende, hol klinkende virtuosentoeren. En toch vermag; hij n iet geheel te slagen. Toch ziet men zelfs later zijn veel grooteren opvolger Mozart nog concessiën doen aan de virtuositeit eener zangeres en voor haar een partij schrijven als de "Königin der Nacht'', welke destijds door niemand anders kon gezongen worden. Beethoven versmaadt alle virtuositeit; maar zijn eenling »Fidelio" is niet bij machte het hoofd te bieden aan het voortwoekerend kwaad enMeyerbeer laat wederom zijn heldin nen naar hartelust zich te buiten gaan in het kwinkeleeren van allerlei onzinnige trillers en fiorituren. Eerst Richard Wagner breekt onmeedogend met alle virtuosen-traditiën. Juist door niet te transigeeren zooals Gluck, maar door »rücksichtslos" zijn hervormende intentiën over dramatische kunst in al hare consequentiën door te zetten, is hij sterk als niemand te voren en weet hij de aan dacht van uitvoerenden zoowel als toe hoorders te concentreeren op de dramati sche muzikale gedachte, met verloochening van alle neiging tot het virtuose. ?IlIlllllllllllllinCIIIIIIII miimiHMiiiiMin nu iiui n deze kwamen en gingen aan den theaterhemel de sttrren, de meesten snel en verblindend sty'gend, om even snel weder te verdwy'nen. La Rochette behoorde wel ia waar niet tot de sterren van den eersten rang, maar toch beschouwde men haar als een groot licht. Een romantisch waas omgaf haar. Men beweerde, dat ze een vondelinge was, dat een troep kun stemakers haar mee naar Parijs gevoerd had, en Rossini haar toevallig op straat had ontdekt. Aan een prinses uit Baden, dankte zy haar opleiding en wat men nog meer van haar vertelde, bij voorbeeld, dat zij alleen van cham pagne en room t aar t leefde, zeer behaagziek was en reeds menigeen het hoofd op hol had gebracht. Het meest, wat men van haar vertelde, was louter verdichtsel, doch wat het laatste betreft... reeds den eersten avond van haar optreden ge beurde dit. Men gaf Die Moosrose", een kleine opera van Journet. De scbouwburg was tot aan den nok toe gevuld, geen plaats bleef onbezet. De galerij bezoekers begonnen reeds af en toe te trappelen van ongeduld. De kapelmeester liep radeloos heen en weer en deed niets dan vloeken. De twee fluitisten zy'n er niet! Een tooneelknecht is komen zeggen, dat de beide plichtvergeten artisten aan den boemel en zóó boven hun appelwy'n" zy'n geraakt, dat ze onmo gelijk kunnen optreden. Wat nu? Daar komt iemand uit 't logement de DrieHazen" een klein, eigenaardig uitziend mannetje zich presenteeren, die toevallig net met een reizend Weener muziekgezelschap" was aangekomen. Snel een klein proefstukje ! ... Waarachtig, dat ging ! De Bohemer speelde best. Vooruit dus maar. De kleine ouverture liep vlot van stapel; nu echter moest, terwyl het scherm omhoog ging, een aardig stukje op de fluit worden geblazen als inleiding voor het liedje van den vroolijken schaapherder in Dorette : Lieblicher Morgen, wie schön Kommst Du herab ron den Höhn. Singet, ihr Vöglein, singt, Tirili l Tirili ! ..: Zacht en vol weerklinken de tonen van de fluit. Onderwijl komt Dorette uit de deur van haar hutje in een kort, wit kleedje, haren en linten vroolijk fladderend om haar schouders, een en al leven en lieftalligheid, alles aan haar schy'nt te lachen I... Dat is La Rochette. Het geheele publiek jubelt haar toe, ze wordt begroet met bloemen, kransen, fanfares, tot eindelijk het enthousiast tumult verstomt en het doodstil wordt in de zaal. De kapelmeester geeft den nieuw-geëngageerden fluitist het teeken, nog eens van voren af aan te beginnen, doch hij hoort of ziet niets... hy kijkt maar met starre oogen over het souffleurshokje heen naar de luchtige, bekoorlijke gestalte en eerst als een buurman-violist hem met z'n strijkstok even aantikt, bemerkt hy, wat hij doen moet, brengt de fluit aan zijn lippen en met de oogen onafgewend op La Rochette gevestigd, begint hy te blazen.. . een paar kry'schende, gillende tonen brengt hij uit, anders niet. De zangeres schudt verwonderd het hoofd en de kapelmeester by't den muzikant op scherpen toon toe: Kerel Met de ontwikkeling van den instrumen tenbouw ging ook hand aan hand de verspreiding van de virtuositeit in de be oefening der instrumenten. Aanvankelijk brachten mannen als Corelli, Tartini e. a. de litteratuur voor de viool op een belangrijke artistieke hoogte. Nog heden ten dage worden hunne sonates gerekend tot het beste en edelste van wat er is geschreven voor dat instrument Paganini, Ernst, Vieuxtemps, Wieniawski e. a. waren echte vioolvirtuosen in den waren zin des .woords. Hunne werken z\jn er op berekend duizelingwekkende moei lijkheden te overwinnen en het artistieke gehalte dezer werken is ongeveer gelijk nul. Tijdens het leven van Beethoven begon men reeds met belangrijke verbeteringen aan te brengen, in den bouw van het kla vier. Een latere generatie echter zou eerst de vruchten daarvan plukken, tienselt, Chopin en vooral Liszt hebben de virtuo siteit op dit instrument tot he_t uiterste gedreven. _ De tallooze transcriptien uit opera's, die door den laatste zijn geschreven, mogen thans nog gelden als een curieus staaltje van virtuosen muziek. Gelukkig heeft Liszt ook andere werken geschreven en heeft de kunstenaar Liszt den virtuoos geheel op den achtergrond gedrongen. Onder het groot aantal pianisten, dat in de laatste jaren, zoo hier als elders is op getreden, hebben de virtuosen wel de meer derheid. Een der merkwaardigste is de pianist Moritz Rosenthal en wel daarom, wijl hij er rondweg voor uitkomt dat bij hem de techniek hoofdzaak is. Wat hy dan ook aan sexten- en tertsen-passages praesteert in het r azen ds te tempo, mag men wel heksenwerk noemen. Naast de vele schaduwzijden, die aan het virtuosendom verbonden zijn, kan men als lichtzijde beschouwen, dat hoe langer hoe meer geeischt mocht worden van de uitvoe rende kunstenaars. Indien de techniek in de behandeling der instrumenten niet zoo'n hooge vlucht genomen had, zouden Wagner, Strauss en de moderne instrumentale com ponisten hunne orchestratien niet zoo weel derig en rijk hebben kunnen maken en, dit doende, hebben zij tevets weder nieuwe eischen gesteld aan de techniek der instru mentale kunstenaars. Verschillende werken zooals Espana van Chabrier, l'Apprenti sorcier van Dukas, de compositiën van Rimsky Korsakoff en andere werken, mag men dan ook gerust als virtuosenkunst beschouwen, aangezien daarin de techniek in de behandeling der instrumenten en de kleur een grootere rol spelen dan het artis tiek gehalte. Het is niet zeldzaam dat virtuosen zich langzamerhand meer verdiepen in hun kunst en dan de vaardigheid die zij zich verwor ven hebben niet meer beschouwen als doel, doch als middel om de uitvoering van serieuse kunstwerken meer glans te verleenen. Toen Harold Bauer voor de eerste maal ons land bezocht, meende ik hem als een type van den echten virtuoos te moeten beschouwen. Deze week hoorde ik hem Beethoven's Sonate op. 110 in As spelen en het was mij een aangename verrassing te hooren ho ? langzamerhand het virtuose bij hem plaats maakt voor het artistieke. Zyne opvattiqg was zoo waar en innig, zijn spel was zoo sober, zoo geheel in over eenstemming met het wezen van Beethoven, wars van alle virtuosendom, dat ik mij oprecht verheugde in den ommekeer die iiiiiiiiiiiMiiiittiiiimmiiiiiiiiiiiiiiMiiniMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHimiiiiMiiiiiii ben je nou heelemaal dol?" Dit helpt. Hy piobeert nog eenmaal in te zetten en goddank ! de paar maten met den triller komen er wel eenigszics onzeker, maar toch tamelijk goed uit en met een glasheldere stem valt de zan geres in. Maar met den fluitist Weiss was het voor goed gedaan. Gelukkig had hy' niet veel te spelen, misschien ook wel ongelukkig, want nu was hij in de gelegenheid, voortdurend naar de door het helle licht beschenen gestalte te ky'ken, en by' iederen toon van haar gezang, bij iederen blik uit haar oogen, dien hy' denkt, dat ze hem toewerpt, jaagt hem het bloed sneller door de aderen en in zy'n hoofd krioelen allerlei dwaze gedachten dooreen. Onmiddellyk na afloop der voorstelling haastte hij zich naar haar ry'tuig en wist den koetsier om te koopen, dat deze hem het portier zou laten open- en dichtdoen en hy verder op den bok met hem meerijden mocht. En zoo ging het voortaan iederen avond. Als muzikant trok hy' overdag alleen of met anderen door de stad, en als hy er even kans toe zag, liet hij zich 's avonds in den schouwburg bin nensmokkelen, maakte zich verdienstelijk waar hy kon, en betaalde menig potje bier, of gaf een rondje, opdat hy toch maar niet wegge zonden zou worden. Men hield hem algemeen voor een onschadely'ken dwaas, deed met hem, wat men wou en gaf hem zonder eenige wroeging menigen duw of stoot by' het veranderen van het tooneel, het verschuiven der coulissen, enz. Wat stoorde hij zich daaraan echter ? Als hij baar maar zien kon, haar kon hooren zingen, zou hij nog veel meer duwen en stompen hebben willen verdragen. Ja, dwaas deed hij, maar er waren er genoeg, die niet minder dwaas deden dan hij. De halve stad was door haar betooverd. De schouwburg scheen er alleen te zy'n voor la Rochette. Twee oificieren duelleerden met elkaar, omdat n van hen had durven beweren, dat zy' een heel klein beetje scheel keek. La Rochette logeerde in het Russische Hof" en van de talryke, daar aanwezig zynde dignitarissen van den Bondsdag, konden weinigen zich erop beroemen, meer schatten verteerd te hebben dan zy. Als de kaarsen haar zacht helder schijnsel door de groote conversatiezaal verspreidden, de glazen rinkelden en haar vroolijke lach als een zilveren klokje boven het gepraat en gezoem der gasten uit klonk... dan stond daarbuiten in den guren wind, bibberend van kou, iemand met verlangende blikken door de reten der jalouzieën naar binnen te gluren. EindeUjk kwam de verliefde man op de ge dachte, dat, ils hy' maar geld in overvloed had, hy wel slagen zou by de schoon e Rochette. Hy zou haar het geld bij hoopen in den schoot willen gooien ... helaas, hy' had niet genoeg. Toen begon hy te sparen, ontzegde zich alles, tot het hoognoodige toe. Eindelijk kwam hy' zoover, dat hy twintig gulden bijeen gegaard had en met twintig gulden ging hy naar Wiesbaden naar de speelbank l ... (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl