Historisch Archief 1877-1940
Ho. 1342
D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
of aanverwanten niet te kwetscn-en. geen aan
leiding tot bedekte tegenwerking van de zijde der
bovenbedoelde hoofden te geven.
De wd. aniitent-reiident van Medan,
E. K. M. KDHB.
Nog duidelijker dan uit de advertenties
leert men hieruit wat in Deli en overal...
een koelie is.
Als een dier wordt hij begraven. Wie
denkt er aan de adat ? Op de meeste
ondernemingen worden de dooden zoo goed
koop mogelijk maar weggestopt. De neer
Kooreman, die zooveel weet en wist, had
daar nog niets van gemerkt. Hij vertrok
Maart 1899. In Juni 1899 komt, de wr.
ass. Res. van Medan met dit beleefd ver
zoek ... Het koeliestelsel was nu meer dan
twintig jaar naar ordonnantiën in werking.
Welke schatten de «pioniers" ook uit den
bodem hebben geslagen, het kerkhof nam
geen cent daarvan terug. Die koelie-graven
zijn welsprekend. Hoe lieflijk teeder blaast
de Deli-geest daarover heen!
(Wordt vervolgd)
nitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiinii
Signalementen Dit Utrecht.
Door JAN VAN 'T STICHT.
ALEXANBEK BAEON SCHIMMELPENNINCK VAN DEK
OYE, VAN DE BEIDE POLLEN OU NlJENBEEK.
Commissaris van H. M. de Koningin
der provincie Utrecht.
Hetzij men onzen commissaris gadeslaat
wanneer hy' als voorzitter der Provincale Staten
den presidentshamer voert; hetzjj men hem op
zijne morgenwandelingen langzaam daarheen
ziet schrjjden door onze fraaie plantsoenen
h^j is alty'd dezelfde, ieder vriendelijk en wel
willend te woord staande of groetende man.
Maar noch zyn welwillend woord, noch zy'n
vriendelijk glimlachende groet verbergt den
man, die zich hoog gevoelt, die zich bewast
VERWELKTE KRANSEN.
Naar het Duitsch, van BEBNH. WBSTBNBEHGER.
Door M. L. S.
De roim heeft vleugels.
Vreemd toch ! Daar komt me van middag
zoo tegen een uur of twee ik had mijn hoofd
vol met allerlei dingen en onttrok me zoo gau »
mogelijk aan het straatrumoer, om op den
stillen buiten weg ongestoord mijn gedachten den
vry'en loop te laten geheel onverwacht, by'na
als een zoogenaamde lerende fotografie," doch
veel rustiger, het beeld voor den geest van een
vriendelijk lachende vrouw met een gekleurd
gestreept doekje om de schouders en een
zwartkanten mutsje op het hoofd. Als jongen had ik
haar gekend en bewonderd en veel van haar
gehouden. Later heb ik door verschillende
omstandigheden en door de menigte indruk
ken, opgedaan in een steeds veel afwisseling
gevenden werkkring, nooit meer aan haar
gedacht.
Hoe het kwam, dat ik zoo op eens aan haar
herinnerd werd ? Wat zal ik daarvan zeggen.
Ook de neus schijnt zy'n souvenirs te hebben.
Wandelend op den stillen weg, kwam mij een
dame voorby, die buitengewoon sterk naar odeur
riekte en op hetzelfde oogenblik, dat mij n neus
dien geur opsnoof, stond dat beeld uit my'n
jeugd mij duidelyk weer voor oogen. Zoo was
dus een kleinigheid, een odeurlucht, voldoende,
om my'n gedachten van het tegenwoordige af
te leiden en naar het tydperk van my'n jeugd
terug te voeren.
Ja, zóó kwam zij altijd bij ons in den tuin,
toen we nog kinderen waren. Met haar klein,
rond gezichtje, waarin een paar levendige,
donkere oogen straalden, kleine kroezige lokjes
langs de slapen, het coquette zwart- kanten
mutsje, waarvan de sty've, naar boven stekende
.lintlussen altijd iet of wat trilden, op het hoofd,
een blauw- en rooi gestreept doekje om de
schouders, altijd een lichtkleurig toiletje aan . . .
zóó zie ik haar weer duidelyk wandelen op den
aan weerskanten door een laaggesneden
beukennaag begrensden geelc.chtigen grindweg. Ik
hoor nog in myn verbeelding de dames droe
gen destijds crinolines het ruischen vanhaar
japon. Ze zag er altijd zoo heel anders uit dan
myn moeder of mijn tantes, of de dames, die
by ons aan huis kwamen. Ik voor mij vond
dikwyls, dat ze verbazend veel leek op de groote
pop, die my'n' zusie eens met kerstmis gekregen
had, vooral wanneer ze en ze deed het telkens,
als ze zat te vertellen met zulk een
indrukwekkenden blik de oogen opsloeg.
Zat ik in het prieel my'n schoolwerk te ma
ken, dan streek ze me wel eens plagend onder
de kin en dan genoot ik altijd van den sterken,
by'zonder heerlyken geur van het fijn batisten
zakdoekje, dat ze by'na nooit uit haat hand legde.
Juffrouw Stein woonde in het achterhuis,
waar ze slechts n kamer en niet eens een
ia welk een aanzienlijke positie hy onder zy'ne
landgenooten, niet alleen door de betrekkingen
die hem onderscheiden, maar vooral door zy'ne
afstamming inneemt. Ieder herkent in de fiere
gestalte van dezen met onbevangen blik om
zich heen schouwenden mensen, onmiddellijk den
hoogmoedigen telg van het aloud geslacht der
?vrije hoeren", die onafhankelijk als zy waren
van de grooten der aarde, den baronstitel, dien
zg voerden, ook aan niemand te danken hadden.
Het geslacht Schimmelpenninck
(oorspronkely'k Hansevaarders) schy'nt uit Duisbnrg af
komstig te zy'n ; althans in de 14e eeuw waren
zy' nog eigenaars van een groot deel van
het Duisbnrgsche woud. In officieele oorkonden
van 1314 wordt reeds van een Keulse ben tak
van dit geslacht melding gemaakt, terwy'l in
officieele stukken van 1319 in Rusland van een
anderen tak gesproken wordt. In 1321 ging
de eerste Schimmelpenninck uit Duisburg
naar ons land en hy kwam hier niet op een
schoen en een slof zooals we dat hier van
Duitschers wel eens meer gezien hebben
maar met zy'ne, met eigene manschappen uit
geruste vloot, met welke hij onder een
vry'geleide van den Graaf van Holland te Dordrecht
aankwam. In 1372 wordt in Zutfen een Sander
Schimmelpenninck genoemd. Omstreeks 1453
voegde het geslacht den naam van der Oye
aan den zy'nen toe, tengevolge van een huwe
lijk met Elsebévan der Oye, een erfdochter
uit het Huis van Wilp.
De meest bekende telg uit het geslacht in
de middeleeuwen was ongetwyfeld Alphert,
die den bijnaam droeg van I'honrête gen
tilhomme en niet alleen de overste rentmeester
van Hertog Arnold van Gelre was, doch ook
diens vertrouwde raadsman.
Deze Alphert scby'nt de eerste Schimmel
penninck te zy'n geweest, die zich aan de
operbare belangen gewy'd heeft, doch in laterea
ty'd vindt men den naam van dit geslacht
herhaaldely'k in regeeringskringen en aan het Hof,
meermalen met onderscheiding, vermeld.
Om maar niet verder terug te gaan vindt
men den in 1800 geboren vader van onzen
Commissaris (W. A. baron Schimmelpenninck
van der Oye uit wiens huwelyk met Adriana
Sophia baronnesse van Rhemen van
Rhemenshuizen de Commissaris den 30 September 1839
geboren werd) als President van de 2e Kamer,
als Minister van Staat en van Binnenlandache
Zaken, als Gouverneur der provincie Gelder
land, als Coadjntor der Duitsche Orde, Baly'e
van Utrecht, als Oppermaarschalk en als Kan
selier der Nederlandsche Orden.
En zijn zoon dien wij thans bespreken
was eveneens lid der 2e Kamer, Administra
teur van het Kroondomein der Nederlanden,
Kamerheer in buitengewonen dienst, Coadjutor
der Duitsche Orde, Voorzitter van den Hoogen
Raad van Adel en van de Geldersche Ridder
schap en sedert 15 October 1888 Commissaris
der Koningin in dit gewest.
Aan welke zy'de de heer Schimmelpenninck
in de 2e Kamer plaats nam is bekend. Ge
durende zy'n lidmaatschap van 1872 tot 1888
toonde hy zich steeds zeer strijdlustig. Her
haaldelijk was hij president eener afdeeling
en eenmaal is hy ook de candidaat der
reckterzyde geweest voor het presidium der Kamer,
doch de rechterzijde was toen in de minderheid.
Jegens de pers heeft baron Schimmel
penninck zich als lid der Haishoudelyke com
missie van de 2e Kamer zeer verdienstelijk
gemaakt. Aan zy'ne bemoeiingen toch was het
voornamelijk te danken dat de vertegenwoor
digers der dagbladen eene betere gelegenheid
kregen om te werken en hy' mocht daarvoor
dan ook van verschillende zyden dankinoogsten.
Om der volledigheidswille zy nog melding
>l MIIIIIIIIIIMIItllMMtlMIMIMMIIIIIIim
zeer ruime in gebruik had. Voor nuj echter
was die kamer een waar sprookje en ik voelde
me nooit gelukkiger, dan wanneer zy me by
zich riep en ik een boodschap voor haar doen
mocht. Alle avonden zat ik vol ongeduld te
wachten tot myn vader de Opmerker" gelezen
had, want dan mocht ik het blad by juffrouw
Stein brengen, en hoe dikwyls ik ook by' haar
kwam, alty'd en altyd weer vond ik het er
heerly'k en wonderbaar tevens. Alles was er heel
anders dan by' ons thuis en in de huizen, waar
ik gewoon was te komen. Ik had nog nooit
ergens roode gordynen gezien, zooals by juffrouw
Stein; gordynen kot;den moeder nooit wit ge
noeg zijn. Door die roode gordynen kreeg alles
in het vertrek zoo'n eigenaardig, schemerachtig
waas en ook de juffrouw zelve zag er heel
anders uit. Als ze zonder dien gekleurden doek
om haar schouders, haar gewonen glimlach om
den mond, zoo vriendelyk op mij toetrad, zag
ze er in dat roodachtig schy'nsel by'na jong uit,
ja, myn jongensoogen vonden haar zelfs mooi,
ondanks de vele plooirjes rond mond en oogen.
En als ik haar dan lang genoeg aangestaard
had, richtten mijn blikken zich als vanzelf naar
de eigenaardig versierde wanden, die rondom
behangen waren met kransen, groote zoowel
als kleine, doch alle verwelkt; van sommige
zelfs was geen blaadje meer over en zag men
enkel het rondgebogen y'zer- of koperdraad-ge
raamte.
Jongenlief, als je by me komt," zei ze eens
tegen my, zul je er dan vooral aan denken,
dat je alty'd heel gauw en toch voorzichtig de
deur dicht doet !" Ik merkte spoedig, dat ze
dit zei uit overgroote bezorgdheid voor haar
verdorde bladeren. Eenmaal geraakte ze buiten
zichzelf van drift, toen een nieuwe schoon
maakster, die van deze eigenaardige zorg voor
de kransen niets afwist, in haar grooten veeg
yver" ramen en deur tegen elkander openzetie,
hetgeen zulk een verbazenden tocht veroorzaakte,
dat het verdorde bladeren regende.
Ik was dus alty'd even voorzichtig, sloop als
eer, katje door de deur, deed deze zacht dicht
en kwam nooit, hoe gaarne ik het ook wel eens
zou hebben willen doen, ergens aan. Zoo stond
er onder andere een ouderwetsche, kleine piano ;
met de lange, uiterst dunne pootjes, zag zy er
precies uit als een tafeltje. Hoe dikwyls heb ik
niet vurig verlangd, dit geheimzinnig meubelstuk
eens te mogen opendoen om het goed te beky'ken,
doch het bleef alty'd gesloten en toen ik op
zekeren dag de stoute schoenen aantrok en
vroeg, of de juffrouw het voor n keertje eens
opendoen wou, schrikte ze zichtbaar. Ze her
stelde zich echter onmiddellyk en zei toen :
Neen, lieve jongen, dat gaat niet l wat rust,
moet men laten rusten." Dat antwoord kwam
my toen erg vreemd voor, maar doordat ik
telkens weer het kleine instrument voor oogen
kreeg, zooals het daar met een groot, verschoten
groen kleed omhangen, de sierlyk gebogen
voorpooten eemgsains vooruitstekend, in den hoek
stond, kwam het my mettertyd óók voor, of het
werkelyk sliep.
Dan was er nog een glazen kast, van
onder tot boven volgepropt met allerlei aardige
snuisteryen; het mooiste speelgoed was voor
my niets, vergeleken by den inhoud van die
kast. Er lagen en stonden groote wa&iers met
gemaakt, dat uit het hnwelyk van onzen Com
missaris met Jonkvrouwe Sophie Fréderique
Mathilde van Bronkiorst slechts ne dochter
geboren werd: Nicoline Adriaua Sophie baron
nesse Schimoielpenninck van der Oye tot
Nijenbeek, die den 4 April 1894 te Utrecht
in den echt trad met Jonkheer Mr. Rudolf
E. W. van Weede, Kamerheer van H. M. de
Koningin en Hofmaarschalk, tevens Stalmeester,
van H. M. de Koningin-Moeder.
Onze Commissaris mag zich in onze gemeente
evenals in de geheele provincie in hooge
achting verheugen, niet enkel om den ernst,
waarmede hy zich aan de hem toevertrouwde
belangen wy'dt en de humaniteit die hy' bij
elke gelegenheid aan den dag legt, maar ook
en vooral om de bereidvaardigheid, waarmede
hy in vele gevallen zoowel in persoon als zyne
middelen beschikbaar stelt om tal van nuttige
zaken naar zy'n vermogen te steunen.
Ook als genealoog staat baron Schimmel
penninck in deskundige kringen hoog aange
schreven en wordt als zoodanig meermalen
by ingewikkelde vraagstukken, als een auto
riteit op dat gebied, geraadpleegd.
Dat het dezen verdienstely'ken mensch ook
niet aan eervolle onderscheidingen heeft ont
broken, behoeft haast niet gezegd. In 1882
werd hy' benoemd tot Ridder van den
Nederlandschen leeuw en in 1891 tot Commandeur
in de Orde van Oranje Nassau.
Maar wat men zegt: op zyne uitgestrekte
landgoederen wordt hij geëerd en bemind als
een vader door het talrijk personeel dat hem
ondergeschikt is.
MIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIItHUItlIIIIIHIMIIIllll
fflnM in de Hoofdstad.
Reeds vaak werd de vraag tot mij gericht
wat ik bedoelde met »het virtuoae in de
kunst" wanneer ik deze uitdrukking in.
minder gunstigen zin aanwendde. Onmo
gelijk kon ik daarmede op het oog hebben,
zoo meende men, een afkeuring van het
streven om de techniek in de behandeling
van een of ander instrument of van de
stem tot op een zoo hoog mogelijk punt op
te voeren. Dit is dan ook volkomen juist.
Echter steeds zal die techniek in dienst
moeten gesteld worden van de kunst. Wan
neer ik wees op het verderfelijke van het
virtuosendom, dan meende ik hiermede af
te keuren de ontwikkeling der techniek om
haar zelfs wille. Oi het echter mogelijk zal
zijn steeds een dam op te werpen tegen
den voortdurend wassenden stroom van
virtuosen ? Ik geloof het niet. De geschie
denis geeft ons hiervan leerrijke voorbeelden.
Toen in het oude Griekenland de kunst
der fluitspeleis een vereering genoot, zoo
groot dat zij bijna aan razernij grensde,
achtte de beroemde muziekgeleerde en wijs
geer Aristoteles het nopdig zijn stem daar
tegen te verheffen; hij ging zelfs zoo ver
om muzikale oefeningen, welke alleen het
bereiken van virtuositeit ten doel hadden,
te brandmerken als een den vrijen man
onwaardige en slechts voor slaven passende
bezigheid. Nicomachus, een fluitspeler,
ongeveer 325 vóór Christus levende, was
iilliiliiHiimiiimiu
gekleurde veeren en glimmende kralen; glins
terende fleschjes, porceleinen poppetjes, van
alles en nog wat. Boven de kast hing een
schilderij, bestaande uit allemaal kleine por
tretjes en ik bejammerde het altyd in stilte,
dat ik er in het schemerdonker maar zou weinig
van zien kon. Het waren voor het meerendeel
Bchaduwbeeldjes en fotogiafiën, danseressen met
korte rokjes, een man met een gevleugelden helm
en een anderen met een muts met bellen op. Het
mooiste portret in de geheele kamer en dat
ook het meest belicht werd, hing boven de
kanapee. Het was een meisjes , neen eigenlijk
gezegd een vrouwekop, de ontbloote schouders
halverwege bedekt door een krans witte en rose
rozen. Wdar ik ook stond in het vertrek en
ik probeerde dit spelletje herhaaldelijk overal
keek het mooie, lachende gezicht mij aan en
als, hetgeen dikwy'ls gebeurde, een zonnestraal
door het roode gordijn gluurde en zijn licht
over het portret deed schy'nen, kwam vaak het
idee by' mij op, dat het me niets vreemd zou
klinken, als ik onverwacht uit dien fraai
gevormden, vroolyken mond een helderen,
vroolyken lach had gehoord.
Wat leek dat alles my' vreemd en geheim
zinnig toe en wat bleef het jaren lang zy'n
bekorenden invloed op my uitoefenen! Op
eens, geheel onverwacht... trouwde juffrouw
Stein en, onder een hartroerend afscheid verliet
zy ons, met zich voerende al haar kransen, al
baar portretten, en de glazenkast met al het
heerly'ke moois, dat zij bevatte,
Hoe dat zoo op eens in zy'n werk gegaan
was? Als knaap en later als groote jongen wist
ik van haar vroeger leven niets af; het inte
resseerde me nooit. Maar toen ik ouder werd,
hoorde ik myn moeder veel over haar spreken ;
ook Suzette, onze oude meid, kon heele ver
halen van haar opdisschen en als ik me niet
vergis, geloof ik wel, dat ik zonder veel moeite
of inspanning haar geschiedenis een echte
taoneelgeschiedenis zal kunnen weergeven.
* *
»
Rochette komt zingen". Dat was een ding
van gewicht voor de bondsstad Frankfort. Het
was juist in den wonderlyken tijd, toen het
publieke leven en de kunst ten eenemale het
zelfde beteekenden. Wat zou men ook anders
doen ? Zich met de politiek bezighouden, was
niet alleen een moeielyk, maar ook een gevaar
lijk tydverdry'f; menigeen toch, die de verdien
sten van Metternich ten opzichte van de rust
van het geliefde Duitsche vaderland niet be
grepen had, was achter slot en grendel gezet.
By voorkeur deden de krantenschryvers hun
mededeelingen vergezeld gaan van aanhalingen
uit Schiller, als:
Freiheit ist nur in dem Reich derTraume,
Und das Schone blüht nur im Gesang."
In de schouwburgen maakten hoofdzakelijk
kleine, licht verteerbare stukjes met zang,
waarbij men nu eens huilen, dan weder lachen
moest, den meesten opgang Der alte Feldherr",
Der Tyroler und sein Kind", Das Polen
Schwert" gaven uitverkochte zalen en een waren j
triomf genoot Donizetti's Regimentstochter". j
Italiaansche opera's met zachte melodieën, ;
Franscbe opera's met baar fonkelenden, tinte
lenden humor, waren zeer in zwang en met
bekend als bezitter van de kostbaarste
edelgesteenten, welke h\j zich door zijn
kunstvaardigheid op de fluit verworven
had. Hij liet bij zijn leven reeds een stand
beeld voor zich oprichten. Latnia, een
fluitspeelster uit denzelfden tijd, bewees men
een vereering zooals men slechts godinnen
placht te bewijzen. Men richtte voor haar
een tempel op in welks midden haar stand
beeld prijkte. Met dat al begon de kunst
hoe langer hoe meer in zedelijk yerval te
geraken en te jiau wei nood herinnerden
zich de Griekeji wat Aeschylos,
Sophocles en Euripides voor de kunst gedaan
hadden. Slechts aan een Aristoxenos,
Euclides en Alypius is men het verschul
digd dat de beoefening der muziek niet
geheel in handen kwam van onwaardigen
en dat de wetenschap haar traditiën aan
het nageslacht kon overleveren.
Twaalf eeuwen na Christus is het de
kunst van het discanteeren, die de kerke
lijke muziek dieigt te verontreinigen en de
scboone melodieën van den cantus planus
bijna vernietigt onder den chaotischen last
van de grillige figuren waarmede de zangers
hetGregoriaansch versierden (l?). Overigens
moet men toegeven dat uit het discanteeren
veel goeds is ontstaan.
Twee eeuwen later vindt men ook vir
tuositeit bij componisten. De verschillende
wijzen waarop canons in tegenbewegingen
kreeftengang werden gecomponeerd en het
schrijven van koorwerken met zes-en-dertig
stemmen, waarin enkele Nederlanders
excelleerden, mag men zeker wel onder de
virtuose kunst rangschikken. Doch eerst
nadat de opera is ontstaan in het begin
der zeventiende eeuw verkrijgt de vir
tuositeit in de kunst, vooral bij den zang,
langzamerhand een omvang, welke aan
leiding geeft tot allerlei buitensporigheden.
De keelvaardigheid van een zanger of
zangeres beslist het succes van een opera
en de componisten schrijven hunne muziek
eheel ter wille dier virtuositeit. Zij zijn
e gehoorzame dienaren der zangers en
zangeressen en haasten zich aan de wenschen
hunner executanten te gemoet te komen.
Eerst een man vol energie en begaafd met
groote genialiteit, Christoph Willibald von
Gluck waagthet.en nog maar schoor voetend,
paal en perk te stellen aan dat heillooze
drijven der zangers en in »Orfeo" valt een
streven waar te riemen tot het beteugelen
der niets zeggende, hol klinkende
virtuosentoeren.
En toch vermag; hij n iet geheel te slagen.
Toch ziet men zelfs later zijn veel grooteren
opvolger Mozart nog concessiën doen aan
de virtuositeit eener zangeres en voor haar
een partij schrijven als de "Königin der
Nacht'', welke destijds door niemand anders
kon gezongen worden.
Beethoven versmaadt alle virtuositeit;
maar zijn eenling »Fidelio" is niet bij machte
het hoofd te bieden aan het voortwoekerend
kwaad enMeyerbeer laat wederom zijn heldin
nen naar hartelust zich te buiten gaan in het
kwinkeleeren van allerlei onzinnige trillers
en fiorituren. Eerst Richard Wagner breekt
onmeedogend met alle virtuosen-traditiën.
Juist door niet te transigeeren zooals Gluck,
maar door »rücksichtslos" zijn hervormende
intentiën over dramatische kunst in al hare
consequentiën door te zetten, is hij sterk
als niemand te voren en weet hij de aan
dacht van uitvoerenden zoowel als toe
hoorders te concentreeren op de dramati
sche muzikale gedachte, met verloochening
van alle neiging tot het virtuose.
?IlIlllllllllllllinCIIIIIIII
miimiHMiiiiMin nu iiui n
deze kwamen en gingen aan den theaterhemel
de sttrren, de meesten snel en verblindend
sty'gend, om even snel weder te verdwy'nen.
La Rochette behoorde wel ia waar niet tot
de sterren van den eersten rang, maar toch
beschouwde men haar als een groot licht. Een
romantisch waas omgaf haar. Men beweerde,
dat ze een vondelinge was, dat een troep kun
stemakers haar mee naar Parijs gevoerd had,
en Rossini haar toevallig op straat had
ontdekt. Aan een prinses uit Baden, dankte zy
haar opleiding en wat men nog meer van haar
vertelde, bij voorbeeld, dat zij alleen van cham
pagne en room t aar t leefde, zeer behaagziek
was en reeds menigeen het hoofd op hol had
gebracht.
Het meest, wat men van haar vertelde, was
louter verdichtsel, doch wat het laatste betreft...
reeds den eersten avond van haar optreden ge
beurde dit.
Men gaf Die Moosrose", een kleine opera
van Journet. De scbouwburg was tot aan den
nok toe gevuld, geen plaats bleef onbezet. De
galerij bezoekers begonnen reeds af en toe te
trappelen van ongeduld. De kapelmeester liep
radeloos heen en weer en deed niets dan
vloeken. De twee fluitisten zy'n er niet! Een
tooneelknecht is komen zeggen, dat de beide
plichtvergeten artisten aan den boemel en zóó
boven hun appelwy'n" zy'n geraakt, dat ze onmo
gelijk kunnen optreden. Wat nu? Daar komt
iemand uit 't logement de DrieHazen" een klein,
eigenaardig uitziend mannetje zich presenteeren,
die toevallig net met een reizend Weener
muziekgezelschap" was aangekomen. Snel een
klein proefstukje ! ... Waarachtig, dat ging !
De Bohemer speelde best. Vooruit dus maar.
De kleine ouverture liep vlot van stapel; nu
echter moest, terwyl het scherm omhoog ging,
een aardig stukje op de fluit worden geblazen
als inleiding voor het liedje van den vroolijken
schaapherder in Dorette :
Lieblicher Morgen, wie schön
Kommst Du herab ron den Höhn.
Singet, ihr Vöglein, singt,
Tirili l Tirili ! ..:
Zacht en vol weerklinken de tonen van de
fluit. Onderwijl komt Dorette uit de deur
van haar hutje in een kort, wit kleedje,
haren en linten vroolijk fladderend om haar
schouders, een en al leven en lieftalligheid,
alles aan haar schy'nt te lachen I... Dat is
La Rochette.
Het geheele publiek jubelt haar toe, ze wordt
begroet met bloemen, kransen, fanfares, tot
eindelijk het enthousiast tumult verstomt en
het doodstil wordt in de zaal. De kapelmeester
geeft den nieuw-geëngageerden fluitist het
teeken, nog eens van voren af aan te beginnen,
doch hij hoort of ziet niets... hy kijkt maar
met starre oogen over het souffleurshokje heen
naar de luchtige, bekoorlijke gestalte en eerst
als een buurman-violist hem met z'n strijkstok
even aantikt, bemerkt hy, wat hij doen moet,
brengt de fluit aan zijn lippen en met de oogen
onafgewend op La Rochette gevestigd, begint
hy te blazen.. . een paar kry'schende, gillende
tonen brengt hij uit, anders niet. De zangeres
schudt verwonderd het hoofd en de kapelmeester
by't den muzikant op scherpen toon toe: Kerel
Met de ontwikkeling van den instrumen
tenbouw ging ook hand aan hand de
verspreiding van de virtuositeit in de be
oefening der instrumenten.
Aanvankelijk brachten mannen als
Corelli, Tartini e. a. de litteratuur voor de
viool op een belangrijke artistieke hoogte.
Nog heden ten dage worden hunne sonates
gerekend tot het beste en edelste van wat
er is geschreven voor dat instrument
Paganini, Ernst, Vieuxtemps, Wieniawski
e. a. waren echte vioolvirtuosen in den
waren zin des .woords. Hunne werken z\jn
er op berekend duizelingwekkende moei
lijkheden te overwinnen en het artistieke
gehalte dezer werken is ongeveer gelijk nul.
Tijdens het leven van Beethoven begon
men reeds met belangrijke verbeteringen
aan te brengen, in den bouw van het kla
vier. Een latere generatie echter zou eerst
de vruchten daarvan plukken, tienselt,
Chopin en vooral Liszt hebben de virtuo
siteit op dit instrument tot he_t uiterste
gedreven. _ De tallooze transcriptien uit
opera's, die door den laatste zijn geschreven,
mogen thans nog gelden als een curieus
staaltje van virtuosen muziek. Gelukkig
heeft Liszt ook andere werken geschreven
en heeft de kunstenaar Liszt den virtuoos
geheel op den achtergrond gedrongen.
Onder het groot aantal pianisten, dat in
de laatste jaren, zoo hier als elders is op
getreden, hebben de virtuosen wel de meer
derheid. Een der merkwaardigste is de
pianist Moritz Rosenthal en wel daarom,
wijl hij er rondweg voor uitkomt dat bij
hem de techniek hoofdzaak is. Wat hy
dan ook aan sexten- en tertsen-passages
praesteert in het r azen ds te tempo, mag men
wel heksenwerk noemen.
Naast de vele schaduwzijden, die aan het
virtuosendom verbonden zijn, kan men als
lichtzijde beschouwen, dat hoe langer hoe
meer geeischt mocht worden van de uitvoe
rende kunstenaars. Indien de techniek in
de behandeling der instrumenten niet zoo'n
hooge vlucht genomen had, zouden Wagner,
Strauss en de moderne instrumentale com
ponisten hunne orchestratien niet zoo weel
derig en rijk hebben kunnen maken en, dit
doende, hebben zij tevets weder nieuwe
eischen gesteld aan de techniek der instru
mentale kunstenaars. Verschillende werken
zooals Espana van Chabrier, l'Apprenti
sorcier van Dukas, de compositiën van
Rimsky Korsakoff en andere werken, mag
men dan ook gerust als virtuosenkunst
beschouwen, aangezien daarin de techniek
in de behandeling der instrumenten en de
kleur een grootere rol spelen dan het artis
tiek gehalte.
Het is niet zeldzaam dat virtuosen zich
langzamerhand meer verdiepen in hun kunst
en dan de vaardigheid die zij zich verwor
ven hebben niet meer beschouwen als doel,
doch als middel om de uitvoering van
serieuse kunstwerken meer glans te
verleenen.
Toen Harold Bauer voor de eerste maal
ons land bezocht, meende ik hem als een
type van den echten virtuoos te moeten
beschouwen. Deze week hoorde ik hem
Beethoven's Sonate op. 110 in As spelen
en het was mij een aangename verrassing
te hooren ho ? langzamerhand het virtuose
bij hem plaats maakt voor het artistieke.
Zyne opvattiqg was zoo waar en innig,
zijn spel was zoo sober, zoo geheel in over
eenstemming met het wezen van Beethoven,
wars van alle virtuosendom, dat ik mij
oprecht verheugde in den ommekeer die
iiiiiiiiiiiMiiiittiiiimmiiiiiiiiiiiiiiMiiniMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHimiiiiMiiiiiii
ben je nou heelemaal dol?" Dit helpt. Hy
piobeert nog eenmaal in te zetten en goddank !
de paar maten met den triller komen er wel
eenigszics onzeker, maar toch tamelijk goed
uit en met een glasheldere stem valt de zan
geres in.
Maar met den fluitist Weiss was het voor goed
gedaan. Gelukkig had hy' niet veel te spelen,
misschien ook wel ongelukkig, want nu was hij
in de gelegenheid, voortdurend naar de door
het helle licht beschenen gestalte te ky'ken, en
by' iederen toon van haar gezang, bij iederen
blik uit haar oogen, dien hy' denkt, dat ze
hem toewerpt, jaagt hem het bloed sneller door
de aderen en in zy'n hoofd krioelen allerlei
dwaze gedachten dooreen.
Onmiddellyk na afloop der voorstelling haastte
hij zich naar haar ry'tuig en wist den koetsier
om te koopen, dat deze hem het portier zou
laten open- en dichtdoen en hy verder op
den bok met hem meerijden mocht. En
zoo ging het voortaan iederen avond. Als
muzikant trok hy' overdag alleen of met anderen
door de stad, en als hy er even kans toe zag,
liet hij zich 's avonds in den schouwburg bin
nensmokkelen, maakte zich verdienstelijk waar
hy kon, en betaalde menig potje bier, of gaf
een rondje, opdat hy toch maar niet wegge
zonden zou worden.
Men hield hem algemeen voor een
onschadely'ken dwaas, deed met hem, wat men wou en
gaf hem zonder eenige wroeging menigen duw
of stoot by' het veranderen van het tooneel,
het verschuiven der coulissen, enz. Wat stoorde
hij zich daaraan echter ? Als hij baar maar
zien kon, haar kon hooren zingen, zou hij nog
veel meer duwen en stompen hebben willen
verdragen.
Ja, dwaas deed hij, maar er waren er genoeg,
die niet minder dwaas deden dan hij. De halve
stad was door haar betooverd. De schouwburg
scheen er alleen te zy'n voor la Rochette. Twee
oificieren duelleerden met elkaar, omdat n
van hen had durven beweren, dat zy' een heel
klein beetje scheel keek.
La Rochette logeerde in het Russische Hof"
en van de talryke, daar aanwezig zynde
dignitarissen van den Bondsdag, konden weinigen
zich erop beroemen, meer schatten verteerd te
hebben dan zy.
Als de kaarsen haar zacht helder schijnsel
door de groote conversatiezaal verspreidden,
de glazen rinkelden en haar vroolijke lach
als een zilveren klokje boven het gepraat en
gezoem der gasten uit klonk... dan stond
daarbuiten in den guren wind, bibberend van
kou, iemand met verlangende blikken door de
reten der jalouzieën naar binnen te gluren.
EindeUjk kwam de verliefde man op de ge
dachte, dat, ils hy' maar geld in overvloed had,
hy wel slagen zou by de schoon e Rochette. Hy
zou haar het geld bij hoopen in den schoot
willen gooien ... helaas, hy' had niet genoeg.
Toen begon hy te sparen, ontzegde zich alles,
tot het hoognoodige toe. Eindelijk kwam hy'
zoover, dat hy twintig gulden bijeen gegaard
had en met twintig gulden ging hy naar
Wiesbaden naar de speelbank l ...
(Slot volgt).