Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NÏDERLAW».
No. 1342
zich allengs in de natuur van Bauer is
gaan openbaren. In enkele kleinere werkjes,
zooals een Etude van Liszt, een Novelette
van Schumann en de g-moll Ballade van
Chopin kwamen den kunstenaar zijn
virtuose wijze van spelen zeer te stade.
Een echt en waar artist is echter de
violoncellist IJablo (Jasals. Een virtuoos
kiest niet Brahms' e moll sonate op. 38,
Bach's D dur suite, voor cello-solo, en
Baccherini's A-dur sonate, Dit toch zijn
geen werken om in den gewonen zin des
woords er mede te kunnen schitteren.
Brahms' werk is misschien meer »spröde"
dan eenig ander kamermuziekwerk van
dien grooten meester. Het intieme karakter,
en de heerlijke poësievolle gedachten, welke
in de eerate beide deelen liggen opgesloten,
zijn eerder bestemd voor een kleinen kring
van bewonderaars en vereerders van den
Hamburger meester dan voor het groote
gemêleerde publiek, dat men meestal op
solistenconcerten aantreft. En de groote
fuga van den laatsten Satz, thans voor
mijn gevoel wel wat al te presto gespeeld,
valt eerst recht buiten het kader van
virtuose kunst. Ik moet echter volmondig
erkennen dat Casals het werk met een
beerlijken poëaievollen toon heeft gespeeld
en dat zijne crescendi vooral een buitenge
wone beteekenis kregen. Het samenspel
liet bij deze twee kunstenaars niets te
wenschen over.
Het grootste genot heeft mij Casals
echter verschaft met Bach's Suite. Dat was
een gedicht, zoo schoon, zoo innig en zoo
puur, zoo smaakvol en zoo delicaat dat
men niet wist wat meer te bewonderen,
het heerlijke werk of het onvergelijkelijk
spel van den kunstenaar.
Boccherini's Sonate was niet minder mooi
van stijl en van opvatting. Hoe treden
tocht bij zulke werken de voortbrengselen
der virtuositeit op den achtergrond!
Maar toch virtuositeit is noodig om die
werken zóó te spelen. Eere den kunstenaars
die hun techniek in dienst stellen van de
verheven werken uit onze muzieklitteratuur!
ANT. AVEEKAMP.
Museum van Kunstnijverheid
te Haarlem
Gedurende de maanden Mei en Juni 1903
zal eane internationale tentoonstelling van oude
en nieuwe kunstwerken in het Museum van
Kunstnijverheid te Haarlem gehouden worden.
Belangstellenden wordsn verzocht hunne
inzendingen vóór 15 April 1903 franco te doen
toekomen aan den heer Eduard A. von Saher,
directeur van het Museum van Kunstnijverheid,
aan wien de correspondentie omtrent deze
tentoonstelling moet worden gericht, en die
gaarne bereid ia verdere gewenscute inlichtingen
daaromtrent te verstrekken.
MAEIE MAEX-KONING, Gabriëlle. Boek II.
C. A. J. van Dishoeck, Bussum. 1902.
Na de lezing heb ik Gabriëlle 11 weken
lang laten liggen. Voornamelik om gaheel vry er
tegenover te komen staan, me los te maken ook
van wat anderen er over gezegd en geschreven
hebben. De een vertelde, dat de redaksie van
dat-en-dat tijdschrift, uit beleefdheid tegenover
de reputasie van mevrouw Koning, Gabnélle
II maar genegeerd had, liever dau het af te
breken zó slecht vond men 't daar. De
ander zei, dat het dwaasheid was met vittige
kritiek-oogjas haar werk te gaan begluren,
omdat de superieure vrouwen figuur, doordat
werk héenstralend, zich nu eenmaal een stand
punt had veroverd, zo vast en hoog, dat het
zoeken naar kleine oneffenheden en scheurtjes
in het voetstuk 'n nietige nutteloosheid zou
zyn. Elk licht heeft 'n dof gedeelte, elke zon
'n vlek deert dat hun schijnsel ? En me
zelf verging het gedurende en dadelik na de
lezing ook zo tegenstrijdig; het licht van
Gabriëlle II flakkerde voor my'n ogen. Lag 't
aan het licht lag 't aan my'n ogen ?
Ik heb enige weken bezinkty'd genomen.
En ik geloof nu wel, 't over Gabriëlle met me
zelf tot klaarheid gebracht te hebben.
Ik heb 't voorrecht, mevrouw Koning niet
persoonlik te kennen. In 't algemeen zoek ik
tegenover publisisten cat voorrecht te hand
haven, 't Maakt een beoordeling van hun werk
onafhankeliker, zuiverder. Ten slotte heeft
immers de bespreker alleen met de persoon te
doen, zó als die uit het voor hem liggende stuk
werk te konklnderen valt; de kennis van óók
de dagelikse leef-en- beweeg
meneer-of-mevronw leidt byna altijd af, verwart,
veronzuivert, vertegenstrrjdigt. De, in het te beschouwen
werk gemetamorfoseerde, persoon van de maker
is de enige persoons-vorm met welke de be
schouwer op dat ogenblik te maken heeft 1).
Door nu, mér dan ik dat in 't algemeen
wenselik vindt voor een resensent en ook
omdat ik geloof dat mevrouw Koning 't zo
wil scherp te luisteren naar de stem, de
eigen-voelen-an-denken-uitsprekende stem van
de schrijfster, door me met alle aandacht
inte-geloven in wat de maakster van Gabriëlle
I en II (die hoogst waarschynlik tevens de
héle mevrouw Koning is, al hoeft dit in 't
algemeen 't geval niet te /ijn) met die beide
boeken aan ik-metamorfose heeft willen
geven zodoende meen ik ten slotte vrijwel
met Boek II in 't reine gekomen te zijn.
En als gevolg daarvan lijkt het me, dat de
auteur in de eerste plaats gewild heeft nog
vóór ze ook aan haar plicht dacht om kunst
te maken de simpele ontwikkelingsgang te
geven van een vrouwen-tiepe, zoals ze dat
telkens en telkens om (en zeker ook in) zich
gezien beeft, en dat haar juist getrokken heeft
om 't zich-met-poeseren als roman-heldin,
om 't in-de-regel onopgemerkt voorbijgegane.
En in die geest wil de auteur haar werk,
haar Gabriëlle-figuur beoordeeld zien, evenals
trouwens elk werk beoordeeld wil worden naar
de zy' 't soms voorbijgaande stemming
waarin 't ontworpen werd.
Niets tragieser dan de wordings-weg van
rijke, vrachtbare naturen een weg, bezaaid
met dode stukken leven, ilusie-flarden,
ge'oofbryzeh, vertrouwen-scherven. En tevens geen
ontwikkelingsgang, die meer belachen,
beschouderophaald, genegeerd, geringgeschat wordt.
Wie veel met zichzelf alleen was, alleen met
de ty'd en met z'n gedachten, 't leven dus
meer in kontemplaatsie dan in akaie meeleefde,
zal dit sterker voelen dan wie al vroeg, zonder
gelegenheid om een eigen gemoedsleven te
vormen, in het kunstmatige konventsie-toestel
neergeplakt werd, dat men dak wel leven
noemt, en die zich nu maar liet meesjouwen,
de engheüniet ziende van't kringetje waarin
hy draaide.
De auteur van Gabriëlle heeft dit tragiese
zeer sterk gevoeld. Sterk gevoeld, dat er in 't
gemoed van hem, die niet in béte tevredenheid
door 't leven sjokt, of in 'n pantser van vol
gevreten egoïsme, heel wat gestormd moet
worden eer er sprake kan zyn van een staan
boven de partyen die in zijn binnenste de rust
verstoren. Sterk gevoeld, dat smart wreder
schrrjnt in wie nog zoekt, dan in wie al ge
vonden heeft of nooit zocht. Er kan 'n tijd
komen in een mensenleven, dat de stry'd op
leven en dood met de dingen in en om zich
ten einde is, dat men die dingen objektief
beschouwen kan, buiten zichzelf gaan staan,
zich schrap zetten tegen de aandringende
enormiteiten van 't leven. Wie zo ver is, niet
door gevoels-afstomping, maar door vermeer
dering van weerstandsvermogen, die heeft zich
een kostbaar bezit veroverd. Dat by echter
alleen waard blijft, zolang er wijde en warme
ruimte in z'n ziel is voor de vragen»- en
vechtensmoede levens-jongeren, die zyn even
wicht nog niet vonden. Want de ouderen, die
verwonderend hoofdschudden, en «maar niet
begrypen wat dat kind toch bezielt" ze zijn,
vergun me 't woord, ezels Ervaring heeft voor
hem, die ze niet zélf opdeed, bitter weinig
waarde, en wie de zijne aan anderen wil op
dringen met 'n: «geloof me kind, zó is 't,
neem de raad aan van 'n oud mens die 't weten
kan" vergeet, dat die anderen toch niet op
eens 't sprongetje kunnen maken dat hun
levensatadium van 't zijne scheidt. Eerst leven,
dan filosoferen. Ieders ondervinding geldt
slechts voor hemzelf. Steun, troost er des noods
mee eis niet dat ze overgenomen wordt.
Zuiver en met aandacht de openbloeiing van
een meisjesleven neer te schrijven, zonder
pretensies naar grote effakten dat heeft
Gabriëlle's vriendin gewild naar ik meen. En
ze heeft daarbij zoveel ernst en wijding van
zichzelf gevergd, dat ze alles van zich gehouden
heeft wat haar van haar taak kon Bflaidsn.
Als gevolg daarvan een boek te geven, dat
meer nog dan Gabriëlle I alle uiterlike schit
tering mist, waarvan de techniese eenvoud soms
b\jna tot armoe overslaat, dat geen enkele
konsessie doet aan de eisen van enig kritikus,
dat evenzeer als Boek I van middelen en
situaatsies gebruik maakt, die uit en terna
gediend hebben ik vind 't 'n daad van
koelbloedigheid van iemand die 'n literaire
naam te vergooien heeft, en aan wie al vry
wel het literaire weggetje gewezen was dat
1) 'n Hoogst enkele keer Anna Lohman,
Zola is er geen metamorfose, is elk atoom
van het werk de maker zelf; is er geen
overvloeiing, alleen identiteit Maar dat wijzigt niets
in het wezen van wat ik hierboven zei.
men haar voortaan wenste te zien bewandelen.
En 'n verblijdend bewijs tevens, dat we hier
niet te doen hebben met iemand, die zich
door bewieroking ijdel of onpersoonlik zal
doen maken.
Het is begrypelik dat Gabriëlle in de ogen
van oppervlakkige, aan kleur en konflixt ge
wende ky'kers een pover figuur kan slaan, om
z'n ver gedreven eenvoud, z'n gemis by'
alle distinksie van taal-verrukking en
woorden-geschal. Maar ik denk aan de bak
vissen, die hun scheld- tot een erenaam heb
ben gemaakt, die mét Gabriëlle 'n paar jaar
ouder geworden zijn, die 't boek meenemen
naar hun kamertje, en 't lezen met dankbare
ogen en juichend hart... En dan kan ik
alweer lachen om de hoogwyze pa's die koersen
bewauwelen, en de opvoedkundige ma's die 'n
stofje ergens anders heen transporteren...
Nu geloof ik wel, dat ik my'n
resensentenplicht heb omzeild, en dat er van 'n rake
analise, van 'n roman- bouwkunsti?e toetsing
in 't bovenstaande niet veel te bespeuren valt.
Maar dat is de schuld van mevrouw Koning.
J. TEESTBBG.
Een orawinniDg,
door MAÜBITS WAGENVOOBT.
Maurits Wagenvoort is een groot liefhebber
van muziek. Dat hy' van taalmuziek houdt,
daarvan kunnen verschillet de gedeelten van
den voor mij liggenden novellenbundel wel
luidend getuigen; van zy'n gevoel voor instru
mentale muziek is vooral de eerste novelle,
waarnaar het heele boek genoemd is het bewy's.
Waarom heeft Sohr. dit stuk, »Een overwin- |
ning" voorop geplaatst ? Ad captandam
benevolentiam, omdat hy' 't als 't beste van alles
beschouwde ? In dit geval moet ik in meening
van hem verschillen. Want ik vind er, behou
dens zeer mooie gedeelten, gezochtheden,
ongerijmdheden en een vrij vermoeiend werken
met allerlei kleuren in. Ten opzichte van 't
laatste doet hij denken aan den ouden Adam.
ik bedoel Vosmeer de Spie, van »Een Passie",
In genoemde eerste novelle is de musicus
Wagenvoort aan het transponeeren en brengt
hy dingen die men eigenlijk op een lager plan
zou verwachten over naar een hooger. Zoo de
juffrouw uit 't manufactuurwinkeltje met haar
poëtische en geëxalteerde neigingen, die leeft
in «aevele" wenschen, die altijd maar verdwij
nen »langzaam, lusteloos en levensmoedeloos".
Mocht ik er bij »nevele" wat by wenschen,
van 't laatst geciteerde woord zou ik wel wat
willen af hebben. Behalve die vage verlangens
bezit Geertje nog een «geweef-geur-vriendin'
nader verklaard als >de veege ziel van een
meisje eeuwen geleden verleeid", welke «textiele
ziel van het verleefde meisje" zou hier ook
de conjectuur »?an het verweefde meisje" op
z'n plaats zijn, nu we zoo aan die textiele
dingen zy'n ? meermalen in de novelle voor
komt, zoo waar Geertje onder het snorren van
de machine vindt >de melodieuze ziel van
hare vriendin, de textiel-geure". Is dit gezocht,
evenzoo ia dit 't geval met't volgende :>Want
bewustend (zóó!) dat 't hem goed zal zyn
alleen-te-wezen, gaat zy naar het winkeltje
terug, waar de ziel van het eeuwendoode meisje
hare geur-melodie zonnebly'end uitzingt". Dat
j neologisme »bewustend" en de koppelteekentjes
by' >alleen-te-wezen" zy'n tamely'k
onnoodig; Wagenvoort voert genoeg in zyn mars
dan dat hy voor Van Deysseltje hoeft te gaan
spelen. Dergelijk «artistiek''' jargon hebben we
satis superque Zeg eenvoudig en eerlijk wat
je te zeggen hebt, man, en sloof je niet uit
voor »nie dagewesenes". Op blz. 7 en 8
vinden we ook nare staaltjes van gezochtheid,
terwyl een m i. te bonte kleurwemeling op
blz. 15 en 19 voorkomt. In het verhaal van
den musicus Klaas, met wien Geertje in aan
raking komt, zyn sublieme gedeelten, alleen
v.aag ik wel eens of zoo'n von Haus aus
Zandvoortsche visscherpjongen de dingen werkelijk
wel zoo zal vertellen als 't hier wordt voorgesteld
en of hier niet te veel wordt getransponaerd.
Op blz. 46 en 47 ontgaat me de kracht en
de bedoeling van 't gebruik van »eene' en
»een" tegenover »'n". «Zijne stem klinkt dof",
hij wordt «als gedreven door eew kracht",
verder wordt gesproken van «zy'ne ziel" en »'n
beest", »'n kwaad", »'n ander" en »'n meifje."
Ook gebruikt schrijver nu en dan, zelfs als
hy anderen eenvoudig wil laten spreken'
deftig-klinkende stadhuiswoorden als
«gelijkerwy'ze" voor «evenals" (blz. 32), »gewis8elyk" *)
*) Die vormingen op -lijk of -lik schijnen
l nu weer mode te zijn Zoo spreekt een jonge
i spreeuw ergens van «accnratelik" en «ganselik".
voor »zeker" (47). Op blz. 49 spreekt Schr.
van 't genieten van «ien aroma harer ziel",
hu weet toch zeker wel dat «pw/<a onzijdig is
en ook zoo in 't Hollandsen wordt gebruikt.
De tweede novelle «Eddie Singleton" be
schrijft «une page d'amour" uit 't leven van
een moeden zwerveling met een frisch, onbe
dorven natuurkind uit da bosschen van Ame
rika, maar die geslingerd wordt tusschen ani
male liefde voor haar en zijn verfijnde liefde
voor de overbeschaafde vrouw daar verweg in
Europa, en hrj kiest de laatste, moet die kiezen.
Het derde stuk «Lizie" vertelt de geschie
denis van 'n meisje, echte wildebras en
robbedces, opgevoed met twee broers en twee neven,
hoe ze zich ontwikkelt tot vrouw, door beide
neven wordt begeerd, tusschen hen moet kiezen,
en hoe ze dat doet. Dit verhaal is goed en
eenvoudig geschreven, met alleraardigste trekjes
en opmerkingen, zoo blz. 96, 97 en 98. Van
laatstvermelde bladzij haal ik het volgende
aan, waar de Indische kolonelszoontjes met de
Hollandsche domineeszoontjes disputeeren over
de voornaamheid van 'n dominee en 'n kolonel.
«Dan ontstond er luidruchtige
gedachlenwisseling over de vraag of soldaten meer of minder
waren dan de menschen in de kerk, die de
jongens Van Diepenbeek ten eigen gunste
beslisten, door te herinneren dat soldaten
un'.form en een sabel mochten dragen en de
menschen in de kerk niet. Restte nog voor de
jongens Van Prali het gezag van den dominee
als directen plaatsvervanger van Onzen Lieven
Heer. Maar ook tegenover dit stelden Bob en
Willem het militaire gezag van een kolonel,
die ook heel hoog was, en enkel maar een
generaal boven zich had en dan den koning zelf
«Nou, en de konitg. ge l" «Goed" zei
Gust van Pralt, «maar Onze Lieve Heer is
veel hooger nog dan de koning." «Da's niet
waar, zei Bob, niet in Golland." En in
Hindiëis de hourerneur-heneraal 't googste,"
zei Willem met overtuiging. »Ja," vervolgde
Bob, «en toen mijn pa gier in Golland was,
geeft de koning tehen 'em hezeid: «Bonjour
Van Diepenbeek, goe haat 't je?""
Dit episodetje, dat de schrijver met een stil
tevreden glimlachje moet neergepend hebben,
bewijst zijn gevoel voor humor, 'n artikel
waarvan onze auteurs niet al te veel last hebben.
Schr. is wat erg hyperbolisch als hij zegt:
«Da- kinderen hadden een plezier voor hon
derd." We zeggen meestal «pret voor tien."
Zoo bevreemdt 't ook dat de kat byp de fam.
Van Pralt in alle mogelijke omstandigheden
op 't fornuis gaat zitten. Wil dit nuttig huis
dier dan de korte spanne trjds die hem nog
zijns levans rest op de blaren doorbrengen ?
Wat bedoelt schrijver met het stijve »zelve"in
't volgende: «en toen mevrouw Van Pralt...
boven kwam, vond zy' Lizie, drijfnat zelve...
spartelen onder stoelen en gebroken aardewerk
en met een gebroken "duim." Dat woord is
hier in alle opzichten te veel, want 't zegt
niets en dient heelemaal niet tot tegenstelling
met iets anders.
Als Lizie, 't toonbeeld der smart, op den grond
liggend haar wanhoop uitsnikt aan haar moeder,
en deze haar dochter troost en opbeurt, zegt
Schr. «Lizie werkte zich van den vloer op enz."
In dit verband en in deie omgeving lijken my
de gecursiveerde woorden niet gelukkig. »Haar
stem verstikte in haar keel" komt me ook minder
goed voor. Ook in een eenvoudig, gewoon ge
sprek, hindert mij het in 't volgende gecursi
veerde : »wa zullen, als we aai je denken en
't gaat je goed en o, dat hoop ik zoo innig
en ook dat je gauw een lief ander meisje
vindt, dat je gelukkig maakt zoo tevreden
en wel te moede zy'n, omdat wij zullen weten,
dat alles harmonie is tusschen jou en ons. Toe
zeg me dat ja j t verheugt, dat ik gelukkig kan
worden, dat je je verheugt, dat ook je broer
gelukkig kan worden . ..."
»Het laatste uur" is een somber-fantastisch
verhaal, Poe-de Maupassant-achtig, van iemand
op Oudejaarsavond, met visionaire en physische
vreeselykheden als in «la Horla" en «The
strange case of Mr. Waldernar". Intusschen
is de griezelstemming goed door den schrijver
volgehouden en doorgevoerd, totdat na een
hoogst-gespannen paroxysme een reactie van
volmaakte, verzaligende rust intreedt. Waarom
Schr. hierin spreekt van een «vergangen" leven,
is me niet recht duidelijk. Daar is toch wel
wat anders voor te vinden dan dit Germanisme.
»Twee dagen" met de onderafdeelingen
«Zoeken" en »Ver-klarirg" (bij welk laatste
woord Schr. waarschijnlijk aan sToi und
Verkliirung'' heeft gedacht) zyn wel het mooiste
uit den heelen bundel. Hier is de auteur in
zyn volle kracht van denk-voelen. Blz. 187
bevat sentimenten die we ook by' Novalis
aantreffan en in minder smaakvollen en smakelyken
vorm by Ilheinvis Feith, waarin dood en graf
als Bruid worden begeerd en aangeroepen.
Ook gaat Schr. zich in dit gedeelte van zyn
boek wat veel te buiten aan «puur" en «puur
heid", 'n vervelend clichéOok zegt h i/ op
blz. 192 : «Hy herinnerde zich toen de plaats
der Imitatione Christi, wat moeiely'k zoo ge
zegd kan worden word-in. Het boek heet
De Imitatione Christi, en Schr. had kunnen
spreken van de plaats der Imitatio Christi.
Ook past m. i. in de diapason van dit verhaal niet
het zalvende, temerige «hope", dat Schr. liever
aan de aanbidders der tale Kanaans moest
overlaten. Evenmin moest hy spreken van het
sAsklépeion1', waar de Asklepiostempel den
naam draagt van Asklepieion, terwijl de uit
drukking dat wat de menschen bouwen tot
gruis «herleid" zal worden me te algebraïsch
klinkt.
Het laatste verhaal «Maran- Atha" uit den
eersten Christentijd, waarin de apostel Paulus
optreedt, is niet minder mooi. Door zijn
groote bereisdheid heeft Wagenvoort ook hier
lokale kleur kunnen aanbrengen, en van het
leven in dien ty'd heeft hy een degelijke studie
gemaakt. Hy spreekt ergens van «den
Palatynhenvel met zyn beeldgehouwen van blanke
paleizen", zou hier «gebeeldhouwde blanke
paleizen"' niet wél zoogoed en zuiver klieken ?
Meesterlijk is de terugkeer van de wedrennen
beschreven, met al het gejoel en gewoel van
een volksmenigte, de fypeering der Joodsche
vrouwen, en de hierbij gewekte gedachten en
aandoeningen van Paulus.
Op blz. 249 staat: «de barbier aan de overzijde
zeepte een klant in" ; misschien zou 't beter
zijn te zeggen «zalfde een klant in"; ik ben
er niet zeker van of zeep zooals wy die kennen
in dien tijd al bij 't scheren werd gebruikt.
Alles samengenomen, een bundel die de
moeite van 't lezen wel waard is.
EDWAKD B. KOSTER
Den Haag, 26 Febr. 1903.
ntHHHMnnuiii
40 cents per r eg tl.
tot fl 11.35 p. Met?Franco en vrfl
van Invoerrechten toegezonden ! Stalen
ommegaand; evenzoo van zwarte, witte en
gekleurde ,,Henneberg'ZQ<le" van' 6O
cent tot fl 11.3>t per Meter.
G. Henneberg, Zijde Fabr. (k. & k. Hofl.), ZUrich.
H AOAMA VAN SGHELTEMAlHi l
FIJNSTE LIKEUR.
Dêposituire* :
B. A. RIPPIBTG & Co., Amst.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
Piano-, Orpl- ei Muzietallel
MEYKOOM «k KALNHOVFJf.
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hu«»
Bepareeren Stemmen Ruilen.
IIIUMMIIImnlMMIIIIMIImlIlltllllMIIIMIIIIMIII
Rollen vaD 6 Tabletten. ? Rollen van 6 Tabletten.
per doosje l UiQU
l»
DAMEjSf.
Bericht Tan liet Bers-comitéwn den
MernatioDulen Vrouwenraad.
Uiterst merkwaardig is het verslag der zevende
jaarvergadering van den Nationalen Vrouwen
raad van Nieuw-Zeeland. De schoone openings
rede der voorzitster, die er voluit in is opge
nomen, teekent in treffende bewoordingen het
ons welbekende, maar nog altijd te weinig
begrepen doel van den Internationalen Vrou
wenraad, waarvan de Nationale Raden de
samenstellende deelen zijn, als: >de gulden
?regel van onderling hulpbetoon en onderlinge
?waardeering: het zoeken van liefde voor haat,
?van zegen voor vloek, van vrede voor oorlog,
?van meer algemeeoe schoonheid en verfijning
?in de plaat* van grove wanttalligheid : in n
?woord het verwezenlijken in aller leven van
?het 13de hoofdstuk van den tweeden zendbrief
?van Paulus aan die van Corinthe." Talrijk
en zeer verschillend van doel en streven zyn
de vereenigingen, die te samen den Nationalen
Vrouwenraad van Nieuw-Zeeland vormen,
daarbij onderling nog gescheiden door de ons
minder bekende kloven van kleur en ras.
Maar hoewel buiten den Raad ieder voor zich
propaganda makende voor eigen denkbeelden
en eigen wijze van werken, zoeken zy' in den
Raad alleen naar het doel, dat allen gemeen is.
Het uitvoerige jaarverslag is dan ook rijk
van inhoud. De ten onzent eveneens veel be
sproken onderwerpen van onderwy's, opvoeding,
gelijk loon voor gelijken arbeid, vegetarianisme,
bestrijding van drankmisbruik en van prostitutie,
worden er echter overheerscht door het streven
der Nieuw- Zeelsndsche vrouw, die het kies
recht reeds bezit, om deel te nemen aan het
staakundig leven van haar volk. Eene der
woordvoerdsters op dit punt getuigde, dat het
daarbij allerminst te doen was om zoogenaamde
vrouwenbelangen; dat het doel van het streven
der vrouw in de eerste plaats gold haar gezin,
hare broeders, zonen en echtgenooten; dat
wat van aanbelang was voor de vrouw dit
evenzeer was voor den man. Haars inziens
bestond er geene enkele reden, waarom vrouwen
geene zitting zouden hebben in het Parlement.
Eene plaats, waar het voor de vrouw niet
oorbaar is te verschijnen moest niet bestaan,
eene dergelijke beraadslaging niet worden
gehouden. Een aanwezig hoogleeraar in de
rechten sloot zich daarbij aan met de verklaring,
dat het in het hoogst en waarachtigst belang
was van allen mannen en vrouwen beiden
dat op ieder der dringende sociale probleemen
van den dag de aandacht van beide seksen
en niet van een enkel worde gericht. Aan het
slot der vergadering werd met algemeene
stemmen de volgende motie aangenomen: de
Raad betreurt militarisme, dat over de geheele
wereld zijn verwoestingen aanricht, den last
der volken verzwaart, den internationalen
naijver opwekt en den rassenhaat nieuwe
prikkels verleent. De Raad is van meening,
dat geschillen tusschen de volken altijd vat- i
baar zijn voor eene vreedzame oplossing, zoo i
bemiddeling slechts in ty'ds wordt ingeroepen,
en ziet daarom met hopend en vertrouwend
l verlangen uit naar den uitslag der bemoeiingen
' van het internationale Hof van Arbitrage.
Op de jaarvergadering van den Duitschen
Nationalen Vrouwenraad, die in October te
Wiesbaden werd gehouden, kwam de groote
uitbreiding, die de beweging daar te lande
verkrygt, duidelijk aan het licht. By de op
richting van den Raad voor nu acht jaren
sloten zich 34 vereenigingen aan ; thans telt
de Duitsche Vrouwenraad er 157 tot hare
leden. Ruim duizend toehoorders, mannen en
vrouwen, woonden de openbare samenkomsten
by, waarin kinderbescherming, verbetering van
het zedelijke bewustzijn, het abolitie-vraagstuk,
matigheid en wettelijke bescherming van vrouwen
in behandeling kwamen. Opmerkenswaardig
acht de verslaggeefster, Frau Dr. Eliza
Ichenhüuser het feit, dat de Duitsche vrouw thans
niet langer terugschrikt voor de overweging der
groote sexueele vraag, die zulk een dreigend
gevaar is voor onze tegenwoordige samenleving.
Voor het eerst, echryft zy, hebben Duitsche
vrouwen dit teeder onderwerp in het openbaar
en officieel behandeld, daarbij de bewijzen
gevende, dat dit kan geschieden met
kieschheid en soberheid. Naar hare meening kwam
dit vooral uit in de wijze, waarop Fran Fürth
dit onderwerp behandelde in verband met de
school en het jonge kind. Geconstateerd kon
worden, dat de proef, van regeeringswege ge
nomen om het toezicht op uitbesteede kinde
ren niet langer aan politiebeambten maar aan
vrouwen op te dragen, goede uitkomsten had
opgeleverd, Opnieuw werd aangedrongen op
gelijkstelling van mannelijke en vrouwelijke
studenten aan de hooge scholen door het ge
heele Duitsche Ryk, zooals dit reeds in Baden,
Wurtemberg en Oldenburg geschiedt.
Ofschoon Belgiënog niet by den Internationalen
Raad is aangesloten, mag hier toch niet wor
den gezwegen van het internationale feministen
congres, dat dit n «j aar te Brussel werd ge
houden, omdat dit in niet al te verre toekomst
allicht kan leiden tot de oprichting van eenen
Belgischen Nationalen Vrouwenraad. Het
initii atief tot dit congres was genomen door de
Jjigite beige du droit des femmes by gelegen
heid van het feest van haar tienjarig bestaan.
Deze bond bestaat uit een kleine groep van
vrouwen, die nog weinig steun en sympathie
ondervindt, die strijden moet voor de vrouw
tegen de vrouw naar het zeggen der presidente;
want naar hare verklaring: ce qui manque au
feminisme beige ce sont les femmes elles-mémes
Toch heeft de taaie volharding van enkele
weinigen reeds groote dingen tot stand gebracht,
l zooals de aanneming der wet van 26 November
1896, waarbij het erfrecht der weduwe beter
werd geregeld, en die van l Februari 1900,
waaabij de Belgische gehuwde vrouw de be
schikking verkregen heeft over haar eigen
verdiend loon tot een maximum bedrag van
3000 frcs 's jaars. De Nationale Vrouwenraad
van Nederland was op het Brusselsche congres
vertegenwoordigd door mej Martina Kramers.
De Deensche Vrouwenraad wei dde zich tot
den minister van justitie met verzoek om
verschillende wijzigingen in een door hem
ingediend wetsontwerp ten behoeve v«n ver
waarloosde en misdadige kinderen. Die van
Argentiniëijvert voor eene wet op den arbeid