Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N K D ER L A
Fo. 1343
naamste wetten waardoor de taaivorming bij
de Romaansche volken beheerscht wordt." Het
boek was opgedragen aan den hoogleeraar
Friedrich Diex, wiens lessen de jonge schrijver
te Bonn had gevolgd, na vooraf eenigen tyd
de colleges van Theodor Muller te Qöttingen
te kebben bijgewoond.
"? Een standaardwerk van Gaston Paris, de
Higtoire poétique de Ckarlemcu/ne, verscheen
in 1865 en hiermede verwierf h\j het doctoraat
van de Parysche Letterkundige Facnlteit. Dit
werk werd door hem, terecht, opgedragen aan
zijn vader, Paulin Paris (1800?1881). Want
aan dezen, den nauwgezetten conservator der
handschriften aan de Sibliothèque Nationale
en den kondigen hoogleeraar in de Fransche
letterkunde der middeneeuwen aan het College
de France, had de zoon zyne groots ingeno
menheid met en kennis van de middeleenwsche
litteratuur te danken. «Als kind reeds," schrift
hy in de opdracht van zyn Histoire poétique
de Charlemagne «kende ik Raland, Bertha
met de groote voeten en het goede paard
Beiaard even goed als Blauwbaard of
Asschepoester. Gij waart gewoon ons sommige van
hun wonderbare avonturen te vertellen en de
indruk van grootscue heldhaftigheid, die onze
verbeelding er van ontving, is nimmer
uitgewiseht." Een der belangrijkste deelen van
dit boek noemt de heer Huet dat, waarin de
evolutie der Karolingische gedichten wordt
uiteengezet >van de strenge en zelfs ruwe
poëzie der Chanson de Roland tot de weel
derige en fantastische van den Orlando Furioso"
W\j. veroorloven ons hier een paar citaten, ten
bewijze, dat Gaston Paris niet slechts een ge
leerde, maar ook een littérateur, niet slechts
een kenner, maar ook een fijnproever was.
Het eerste is eene karakteristiek van den
Btyl van het Rolandslied en de oudere Chansons
de geste:
»3i ces premiers poè<nea manquent d'orna
ment, ils n'ont rien en revanche de superflu;
on peut lire trois cents vers de la Chanson
de Roland sa n s y trouver nn mot a retrancher:
pas une cheville, aucune concession a la rime;
tont est plein, nerveux et solide; Ie tissu est
serre, Ie métal de bon aloi. Ce n'est ni riche
ni gracieux; c'est fort comme un bon haubert
et pénétrant comme un fer d'épée. Il n'y a
aucune recherche d'harmonie: ponrvu que les
vers y soient, peu importe qui les mots se
heurtent de trop pres, que les lisions se
pressent, que les oonsonnes s'accumulent. Les
vers, Eans variétéde coupe, sans enjambement,
Ie plus souvent composéd'une phrase entière,
avec ses verheg au présent et son allure tout i
d'une pièce, que n'assouplissent pas les parti- '
cules, se suivent et rétentissent l'un apiès j
l'autre comme des barons pesamment armés. '
Et pourtant cette poésie barbare vous domine ; !
on sort d'une première lecture tonné, sinon i
charme. Quand on y revient, quand on se !
familiarise avec cette forte langue, avec cette i
versificatipn escarpée, avec ces moeurs et eet i
idéal, quand on endosse cette lourde armure, j
on se sent pénétrédu génie ardent qui la |
soulevait. On saisit, dans une intuition
vraiment poétique, tout un tat moral bien loign
du nótre, une humanitémoins raffinée, moins :
complexe, maïs jeune et pleine de vie; on :
subit avec une yraie joie son influence forti- l
fiante. C'est l'air apre et pur des sommets: j
il est rude d'y monter, mais on se sent grandi '
quand on y est." ;
En nn Ariosto en zyn Orlando: \
»Ce qui fait sa gloire et son charme impéris- !
sable, c'est son génie tout a lui et rien qu'a
lui, c'est la désinvolture, la gr&ce et la
vivacitésans cesse rajennies de son esprit
séducteur, l'ironie bienveillante et presque ;
attendrie de sa conception du monde, son '
imagination voluptneuse si riche qui se joue i
de ses visions lumineuses; c'est cette poésie i
si brillante et .-i légere, qui ne sera jamais la j
poésie des jours graves, des méditations ou des j
luttes, l'écho des profondeurs de l'urne ou des
aspirations du coeur, mais qui restera toujours
l'enchantement des heures oisives, desrêsreries i
indolentes, Ie miroir changeant des sourires |
intérieurs, aérienne, colorée et passagere comme
les nuages d'nn ciel de mai."
In een voortreffelijk artikel, door Heinrich
Morf in de Frankfurter Zeitung aan Gaston
Paris gew\jd, doet de schrijver uitkomen, hoe
de geleerde en de kunstenaar bij den beroem
den Franschman tot n harmonisch geheel
zy'n vereenigd. »Den navorscher begeleidden
later de vertrouwde gestalten van zyne jeugd
op de kronkelpaden van zyn geleerden arbeid,
en fluisterden hem, terwy'l hij in verbleekte
manuscripten fragmentarische overleveringen
naspeurde, de geheimenissen toe van hun leven, j
zoodat hetgeen voor anderen dood materiaal i
was gebleven, voor hem en door hem levende
vormen aannam. Hy bezat in onvergelijkelijke
mate die intuïtie, zonder welke men zich geen
groot historicus kan denken, dien kunstzin en
die vormende kracht, zonder welke geleerdheid
onvruchtbaar blyft, die scheppende fantasie,
welke voor den onderzoeker gevaarlijk wordt,
wanneer hy haar niet den teugel der strengste
methode weet aan te leggen, en zonder welke
hy toch niets groots en duurzaams kan tot
stand brengen. Gaston Paris heeft in zyn
helderen blik op het historisch mogelijke de
strengste wetenschappelijke methode vereenigd
met de scheppingskracht van den dichter. Hij
was een kunstenaar. Hy heeft leven geschapen,
waar de overlevering hem slechts puinhoopen
en gruis aanbood."
Vóór de beide genoemde werken waren van
Gaston Paris reeds verschenen Huon de
Bordeaux (1861) en La Chanson de Roland
et les Nïbelungen (1862). Interessant en een
treffend bewy's voor de ruimte van zyn blik
en zyn vrijheid van alle chauvinistische
vooroordeelen, is zijne uitspraak,dat hetFransche epos
is^Germaan8chegeeB»in eenRomaanschen vorm."
Het zou ondoenlijk zyn, in de beperkte
ruimte, waarover wy hier kunnen beschikken,
ook slechts by benadering een overzicht te
geven van den reuzenarbeid, door Gaston Paris
volbracht Slechts het voornaamste kunnen wy
hier aanstippen. In 1872 gaf hy in zyne uit
voerige critische bewerking der uit de 12de eeuw
dagteekenende Alexius-legende, een voor de
studie van de geschiedenis der Fransche taal
even baanbrekend werk als de Histoire poétique
de Charlemagne het voor de literair-historische
onderzoekingen was. Terzelfder tijd stichtte hy
met zyn vriend Paul Meyer (thans directeur
van de Ecole des Chartes) het tijdschrift Romania,
Pur remembrer des ancessurs
Les dize les faiz e les murs,
waarin hy meer dan 30 jaren lang een groot
aantal by dragen leverde. Op dit laatste kunnen
zich ook de Revue critique, de Revue
historique, de Histoire littéraire de la France,
de Collection des documents inédits sur l'histoire
de France, het Journal des Savants, dankbaar
beroemen. Zyne hoogst ernstige opvatting van
de taak der critiek wordt het best gekenschetst
in zyne eigene woorden:
>La eritiqne, en nous apprenant combien il
est difficile d'atteindre la moindre parcelle de
vérité, nous enseigne une salutaire méfUnce de
nous-menos, nong fait sentir Ie besoin de la
collaboration des autres et nous inspire ponr
ceux qui, dans les lienx les plus divers,
travaillent a l'oenvre commune, de l'estime et de
la sympathie; car, si rien nediviseles hommag
comme la croyanee oüils sont respectivement
de posséder la vérité, rien ne Ie res rapproche
comme de la chercher en commun." 1)
Het aantrekkelijkst was de figuur van Gaston
Paris als leermeester. Hy was hoogleeraar aan
het College de France, en sprak daar, op
de door den rooster der lessen bepaalde
uren, voor een zeer afwisselend publiek, dat
naast een aantal nieuwsgierigen eene kleine
kern ijverige belangstellenden bevat. Maar
zooals prof. van Hamel in de boven aange
haalde studie herinnert?.liever dan zyn «grande
glise" k hem zijne «petite chapelle", de Ecole
des hautes Etudes. Het heilige uer heiligen
echter was zyn eigen studeervertrek, waar des
Zondagsmorgens een beperkt aantal meer ge
vorderde leerlingen werden toegelaten. Deze
conférences du dimanehe zyn sedert meer dan
een kwart eeuw een kweekplaats geweest voor
tal van Romanisten, die niet slechts in Frank
rijk en andere Romaansche landen, maar ook
in Duitschland, Oostenryk, Zwitserland, Neder
land, Rusland en de Vereenigde Staten als
hoogleeraren of leeraren werkzaam zyn. »Ean
waar laboratorium van philologie", schrijft
Heinrich Morf in het reeds genoemde artikel
van de Frankfurter Zeitung. «Wanneer het
hoofd van dit laboratorium een gedenkdag
vierde, dan stroomden de wetenschappelijke
garen uit alle landen. Uit de boeken, die
dankbare leerlingen en medewerkers aan Gaston
Paris hebben opgedragen, zon een bibliotheek.
kunnen worden gevormd, getuigenis afleggend
van de vorderingen onzer wetenschap. En aan
den toon dier opdrachten kan men de liefde
en de vereering afmeten, die zyne weten
schappelijke familie voor hem gevoelde:
Tu dnca, tu signore e tu maestro l"
Maar Gaston Paris schreef en werkte niet
alleen voor geleerden. Hy heeft eene reeks
van Fransche klassieken (h at Rolandslied,
Villehardouin, Joinville e. a.) bewerkt en uit
gegeven ten behoeve van de middelbare scholen
en zelfs voor kinderen zyn Récits extraits des
poètes et prosateurs du moyen age geschreven
in modern Fransch, dat aan een licht archa
stisch tintje eene eigenaardige aantrekkelijkheid
ontleent.
Gaston Paris is gevierd en geëerd als weinige
andere geleerden van grooten naam. Maar
zonderling genoeg meer nog in het buitenland
dan in Frankryk zelf, aan welks taal en
letterkunde hy toch zyn geheele leven heeft
gewijd. Eerst zeven jaar geleden nam de
Académie Franchise hem onder de
»onsterfely'ken" op. Fardinand Brunetière, die by de
begrafenis van Gaston Paris namens de
Académie sprak, heeft moeten erkennen, dat
er vóór den dood van den meester, nog wel
Franschen waren, die niet eens wisten, wie of wat
Gaston Paris was. »Nu weten zy, dat overal waar
een leerstoel bestaat voor Romaansche philo
logie, in Italiëzoowel als aan Duitschland, in
Nederland,in Denemarken, inZweden.inRusland,
en tot in de nieuwe universiteiten van Amerika,
dat te Berly'n en te Rome, te Kopenhagen, te
Groningen,te Baltimore ofte Chicago.een leerling
van Gaston Paris of een leerling van een zijner
leerlingen dien leerstoel bekleedt, en dat die
allen by'na minder trotsch zyn op hun eigen
werken, dan op het feit, dat zy hem tot meester
hebben gehad." In die zelfde rede zeide
Brunetière, dat het slechts vaa Gaston Paris afge
hangen had, een Taine of een Ernest Renan te
zyn, een man dus, wiens naam op aller lippen
is. Maar hy voegt dadelijk hieraan toe: «c'est
une impression que je note en passant, en
non, certes, un regret qui j'exprime."
In een Nederlandsen blad mag niet onver
meld bly'ven, dat Gaston Paris buitenlandsch
lid was van de Koninklijke Academie van
Wetenschappen en van de LeiJt-che Maat
schappij van Nederlandsche letterkunde.
XENOS.
1) In de rede waarmede Gaston Paria, als
opvolger van Pasteur,zitting nam in de Academie
Franyaise.
Het middelbaar school-onder wij s te Balavia
gedurende de eerste helft van de 19e
eeuw, volgens officieele bescheiden
door Dr. J. A. VAN DER Ciius.
Batavia, G. Kolff & Co. 1902.
Toen in 1848 de Dubbele Kamer der
Staten-Generaal aan de regeering vroeg,
wat men onder Middelbaar onderwijs had
te verstaan, antwoordde de regeering: »wat
door Middelbaar Onderwijs moet worden
verstaan, zal door de wet, op dit onderwerp
te maken, worden bepaald".
Een meer beslist antwoord moest echter
nog 15 jaren op zich laten wachten, aan
gezien toen immers pas de wet van
Thorbecke^ na hare indiening in 1802 werd
ingevoerd. In de Memorie van Toelichting
heet het dat »het tusschen beide (nl. lager
en hooger onderwijs) in liggende gebied
van het Middelbaar Onderwijs de vorming
van die talrijke burgerij omvat, welke het
lager onderwijs te boven, naar algemeene
kennis, beschaving en voorbereiding voor
de onderscheidene bedrijven der nijvere
maatschappij tracht".
Uit het bovenstaande blijkt ten duide
lijkste, dat vóór 186263 slechts zeer vage
begrippen omtrent M. O. bestonden, en
verwonderen kan het daarom niet, dat, wat
men thans onder uitgebreid Lager Onderwijs
verstaat, in vroegere tientallen van jaren
dikwijls voor Middelbaar Onderwijs door
ging. Dezen indruk verkrijgen wij ook bij
de lezing van het aardige boekje van Mr.
J. A. van der Chijs, welks titel we hierboven
afschreven. Op onderhoudende wijze ver
haalt deze geachte inwoner van Batavia
ons, hoe treurig het met het school-onderwijs
op Java gesteld was in get begin van de
negentiende eeuw. Eerst gedurende het
Engelsche Tusschenbestuur kwam daarin
eenige verbetering door het optreden van
een Zwitser, A. D. F. Pahud, die met den
krachtigen steun van de regeering een
kostschool voor jongens en meisjes oprichtte.
Opmerkelijk is het voorzeker dat reeds toen
het beginsel der coëducatie van hoogerhand
werd gehuldigd.
Toen later, in 1816, de
CommissarissenGeneraal uit Nederland aankwamen om
het bestuur der O. I. Koloniën weder uit
de handen der Engelschen over te nemen,
bevond zich met hen Prof. Reinwardt, die
hun was toegevoegd om over zaken van
landbouw, onderwijs, enz. van advies te
dienen. Deze uiterst werkzame en kundige
geleerde zag al heel spoedig, dat het er op
onderwijs-gebied «jammerlijk" gesteld was.
Wel «kende hy de school van Pahud (en
nog eea andere) tot de Middelbare, wijl er
behalve in het lezen, schryven, rekenen en
de Nederlandsen taal, ook onderwijs in de
drie moderne talen, alsmede in aardrijks
kunde en geschiedenis werd gegeven, maar
«te ontveinzen is het niet, dat niet alle
gedeeltens even grondig behandeld worden
en dat zelfs in verscheidene kundigheden,
tot een beschaafde opvoeding behoorende,
in het geheel geen onderricht gegeven
wordt". Wie weet, of Eeinwardt, de eerste
Directeur van 's Lands Plantentuin te
Buiteuzorg, hierbij niet gedacht heeft aan
de Scientia amabilis en aan de
natuurweienschappen in het algemeen l
Kort en goed, met de hem eigene voort
varendheid regelde Keinwardt niet alleen
het Lager Onderwy's, maar stelde hy' ook
een concept op voor de scholen van Mid
delbaar Onderwijs. Toen hy in Juni 1822
Indiëverliet om hoogleeraar in Leiden te
worden, was er reeds eenige vooruitgang
te bespeuren. De voornaamste school was
toen die van mevr. de wed. Bron, geb. de
LUC, die in 1820 uit Nederland gekomen,
van de Indische regeering verlof kreeg om
een kostschool voor meisjes op te richten;
daarbij ontving zij niet alleen een gratifi
catie, maar ook een wedde van f 250.
's maands. Intusschefl hield deze school
het door allerlei omstandigheden, en wel
voornamelijk door verregaande plichtver
zaking van de directrice, slechts een twee
tal jaren uit; bij resolutie van 24 September
immers werd de leermeesteres voor het
Middelbaar Onderwijs, J. S. L. Bron, geb.
de LUC uit hare betrekking ontslagen, met
kennisgeving, dat de Regeering de handel
wijze, welke de ontslagene zich had ver
oorloofd, ten hoogste afkeurde. Na een
interval van ruim VA jaar kon de vacante
plaats wederom worden bezet en wel door
de uit het moederland ontboden Mej. G.
Severijn, die een tweetal onderwijzeressen
als secondantes medebracht. Den len Juli
1824 traden deze dames in functie. Hoogst
onderhoudend en niet zonder humor be
schrijft de heer Van der Chijs de heftige
schommelingen, waardoor het
tragischcomische leven dezer school zich kenmerkte.
Na vele wisselingen in het personeel, waar
bij, zooals schr. zegt, god Amor een in
grijpende rol speelde, werd de school op l
Juli 1829 wegens gebrek aan docenten
gesloten.
En zoo gaat het verhaal voort, 't is vallen
en opstaan en daarna weer vallen. Niettemin
kostte het onderwijs voor dien tijd zeer
belangrijke sommen. Geen wonder dat de
Regeering haar pogen ten slotte moede
werd en na 1832 zich van bemoeiingen ten
aanzien van M. O. onthield. Pas na 1850
heeft zij hare taak in dit opzicht hervat
en thans heeft Java over gebrek aan M.
O. zeker niet te klagen. (*)
Behalve het bovenbedoelde verhaal, waar
van de lezing aan te bevelen is aan ieder
die in het leven van vroegere dagen in onze
O.-1. bezittingen belang stelt, bevat het
geschrift van mr. van der Chijs eenige
reglementen en statuten, waaruit men veel
kan leeren omtrent de inrichting van het
onderwijs en 4e djen.k,be.elden die men er
destijds over koebtei[C[ev Zoo lezen wij in een
reglement van 1824 Betrefiende de
gouvernemen ts-kostschool voor meisjes deze
gezonde bejjalingen: »De grondslag van het
wetenschappelijk onderwijs zal zijn een
grondige en volledige kennis van de
Nederduitsche taal en het goed en zuiver lezen,
schrijven en sprekep van dezelve; zullende
zonder deze voorafgaande kennis tot geen
vreemde taal worden overgegaan". In hoe
verre men zich aan dit goede voorschrift
hield ... en kon houden, is bezwaarlijk meer
uit te maken, maar goed was het. Ons treft
in dit reglement voor het eerst in de lijst
der vakken de natuurlijke historie, de be
ginselen der natuurkunde en *de fabel kunde,
vooral voorzooveel dezelve tot het regt
verstand der oude geschiedenis en tot de
uitlegging van de gewrochten der schilder
en beeldhouwkunst noodig en behulpzaam
is". Ook «allerlei vrouwelyke handwerken
en in de verschillende bijzonderheden, welke
tot een goede huishoudkunde betrekking
hebben" vindt men in het programma ver
nield. Dat men reeds voor 75 jaren zulk
een ruime opvatting had van de wijze
waarop de vrouw behoort te worden ont
wikkeld, is even merkwaardig als de geringe
zorg die het goevernement blijkens de
mededeelingen van den schrijyer aan de
jongens scheen te besteden.
Ook de dagverdeeling is met een stiptheid
feregeld, die, schoon in haa uitvoerigheid
enmerkend voor dien tijd, aantoont hoe
ernstig men het met de jeugd meende. Van
half zes 's morgens tot half' tien 's avonds
weet elk meisje precies wat zij elk uur of
half uur te doen, te spreken en te denken
heeft. Van half vijf tot half zes p.m. luidt
het gebod: »de kweekelingen kleeden zich
in een zindelijk en beyallig gewaad, ver
schillend van en iets uitstekend boven de
morgenkleeding, schikken het haar behoor
lijk in orde en verschijne^ dus met
betamelijkheid aan de theetafel".
In een andere resolutie, die zes maanden
later door den gouverneur-generaal werd
gearresteerd, drukken niet minder dan 9C
lange artikelen de voorschriften van de
regeering ten aanzien van den gang van
zaken uit. Zoo zegt art. 88: »De oudere
kweekelingen behooren de jongere in naar
stigheid, gehoorzaamheid, vriendelijkheid en
goede manieren voor. te gaan, haar in alles
te regt te helpen en haar zoodanige
dienstvaardigheclen te bewijzen, als trouwe
eensgezinde en liefhebbende vriendinnen
in eene wel geregelde huishouding van
elkander verwachten kunnen".
In een ander reglement, mede betrekking
hebbende op de jonge-jufvrouwen-dag- en
kostschool te Batavia van 1830, bestaande
uit 125 volumineuze artikelen, trekt de
bijzondere aandacht art. 117, omdat het
kort en goed gemotiveerd uitspreekt dat ter
bevordering van den bloei der school eenige
dames mogen worden uitgenoodigd om de
schoolcommissie in haar toezicht bij te staan.
In het moederland is men er 70 jaren later
ook achter gekomen dat de vrouw in het
toezicht op de scholen onmisbaar is.
De merkwaardigste der achter het stuk
gevoegde bijlagen bevat een uitvoerig ver
slag van een openbaar examen, waaraan
de meisjes op 30 Juni 1825 werden onder
worpen, juist nadat de school na de
1/4
(*) Vgl. o a. Nederlandsen Indiëonder
het Regentschap van Koningin Emrna.
Batavia, G. Kolff & Co.
jarige rustperiode onder de leiding van
mej. Severijn heropend was. In weerwil
van allerlei storingen in het personeel
waren de vorderingen der kweekelingen
volgens de verklaring van Zyne Excellentie
den Gouverneur-Generaal, die deze plech
tigheid bijwoonde, zoo treffend, dat »Hij
nauwelyks wist waarover zicE""meer te ver
wonderen, of over de begaafdheid der
onderwij zenden in de mededeeling der lessen of
over_ den aanleg en de vatbaarheid der
leerlingen, welke die lessen hadden ont
vangen en zoo nuttig gebruikt."
Verwonderen kan het ons niet dat deze
openbare les eindigde met een ballet, en
dat Zijne Excellentie des avonds een diner
gaf, waarbij niet alleen de Inspecteur van
het Onderwijs, maar ook de schoolopzieners
en zelfs een lid van het onderwijzend
personeel aanzaten.
Intusschen het werd boven reeds
gezeefd was de ware «verwondering" van
de Regeering van dien aard, dat zij hare
bemoeiingen ten aanzien van het O. M.
bijna twintig jaren staakte, en dat de wet
van Thorbecke moest komen om het tot
den tegen woordigen graad van bloei en
vruchtbaarheid op te voeren. Nog veel meer
heeft het moederland aan die wet te danken.
Wat men ook moge aanmerken op de
Hoogere Burgerscholen, de resultaten
waarop kan worden gewezen, zyn vele en
zegenrijk. Nederland dankt aan de wet van
1863 een legio van kundige mannen en
vrouwen. Niettemin komen hare leemten
steeds duidelijker voorden dag: de scholen
met vijfjarigen cursus voldoen niet aan hare
roeping, zij leiden te nzijdig op. Bijna
% van de leerlingen die gelukkig genoeg
waren het diploma van goed volbracht
eind examen te verkrijgen, werden ingenieur,
arts, officier, O. " I. ambtenaar, enz., of
anders gezegd, kozen een wetenschappelijke
richting. V? belandden in een fabriek, als
vertegenwoordigende »die talrijke burgerij,
welke naar voorbereiding voor de onder
scheidene bedrijven der nijvere maatschappij
tracht." De werkelijkheid is, dat de H.
Burgerschool 5-jar. c. tal van jongelieden
aan de onderscheidene bedrijven der maat
schappij onttrekt, door hen in eene te weten
schappelijke richting te brengen, waaruit
het hun later moeite kost zich weder los
te maken. De vijfjarige school (ik spreek
van haar alleen) ligt als een strenge onbuig
zame lijn door en langs de bedrijyen, zich
slechts aansluitende bij enkele inrichtingen
van voortgezet maatschappelijk onderwijs.
De vijfjarige school wordt door tal van
leerlingen bezocht, die er niet thuis be
hooren, maar die er uit gebrek aan beter
door hunne ouders heen gezonden worden.
Waarom stellen dezen zich dan niet met
een driejarige school tevreden ? Eenvoudig
omdat hunne kinderen er niet genoeg leeren
om een hoogere plaats op den
maatschappelijken ladder in te kunnen nemen, maar
niet omdat die ouders in de hoogste
klassen vinden wat zij behoeven. En dat
moest toch zoo zijn. De toekomstige
wetfever zal de verschillende ambten en
berijven voor zich moeten leggen en de vraag
beantwoorden: hoe breng ik jongelieden,
behalve naar de Polytechnische school en'
de Universiteit, in aanraking met de meest
verschillende bedrijven der nijvere maat
schappij ?
Er is nog een andere question bruiante,
welker oplossing vele belangstellenden on
verpoosd bezig houdt, t. w. de aansluiting
van Lager en Middelbaar Onderwijs. Zij
verlangen continuïteit van beide groepen
van scholen. Het Lager Onderwijs verklaart
gedrukt te worden door het Middelbaar,
en het Middelbaar is van meening dat de
lagere schooi niet overal voldoende voor
bereidt. Van hoogerhand zijn de Directeu
ren der Rijks Hoogere Burgerscholen
gemachtigd om het toelatingsexamen ach
terwege te laten als zij voldoende waarbor
gen langs anderen weg kunnen verkrijgen.
Dat was een verstandige en milde stap
onzer Regeering. In vele gevallen kan nu
het toelatings-examen gemist worden, maar
in andere weer niet. Men moet dit dan ook
niet willen dwingen, want voor een vrucht
baar overleg tusschen de lagere en de
middelbare echool moeten degenen die daar
werkzaam zijn, elkaar van nabij kennen
in hun arbeid. En daar ontbreekt,
met name in groote steden, veel aan.
Zoolang het zoo blijft met de eischen van
het eind examen, behooren de mannen van
het Middelbaar Onderwijs het peil aan te
geven, waarop hunne aanstaande leerlingen
behooren te staan, niet die van de lagere
school. Vergis ik mij niet, dan bestaat er
gegronde hoop dat het eind examen in zijn
tegenwoordigen vorm zijn langsten tijd
gehad heeft, en dan, dan komt de quaestie
van de aansluiting tusschen L. O. en M. O.
gemakkelijker tot een oplossing. Moge dit
spoedig zoo zijn!
A m s t., Maart 1903. J. C. COSTERUS.
Linte, door J. POSTMUS. Utrecht,
Jac. C. van der Stal.
Hoe het tegenwoordig daarmee gesteld is,
weet ik niet, maar in de dagen mijner jeugd
was voor Christelijk-Gereformeerden en andere
oprechte Calvinisten het lezen van romans min
stens even zondig als het bezoeken van een
schouwburg of een concertzaal. Klaagde ook
niet Da Costa in 1840 dat een
legioen i-oinauiien
gr/ond!K'id bciile <'üsclianinl' van inaa^denwnngcn
bannen'' P
Uit het feit echter dat de heer Post mus, die
in Protestantsche vroomheid stellig niet voor
Da Costa behoeft onder te doen, zélf een roman
schrijft, zou ik haast durven concludeeren dat
ook in dit opzicht de ty'den zijn veranderd.
Nu is het ook ondenkbaar dat het geloof van
den meest orthodoxen vrome door de lectuur ,
van Lente" in gevaar zou kunnen komen.
Menschen die, als de held van 's heeran
Postmus' verhaal, blij zijn dat God (hun) de waar
heid gegeven heeft" hebben voor hun gemoed
niets te vreezen van een schryver, wien de
zegen van het vroeg samenvluchten naar den
Heere in 't gebed" in vervoering brengt. Zelfa
ontbreekt aan den roman geen oude sloof,
Fransje, die in de verzekerheid haars geloofs"
even gedwongen vroolijk, ik wil zeggen,
blymoedig" ia als haar meesteres mevrouw de
Wed. Wijbrandts te Driewegen of als Hermine,
de gezelschapsjut van mevrouw van Haersholte,
waarmee mr. Arroud Wijbrandts, commies brj
Justitie, op wat romantische manier kennis
schap aanknoopt". En evenmin een Jaspersze,
oud-zeeman, die in vrijmoedigheid en
blu'raoedigheid aan zijn meerderen in de helderste
aangelegenheden ongevraagd raad mag geven.
En meneer, zou je denken", vraagt de vrome !
zeerob aan mr. Wijbrandts, als hy vermoedt
dat de jonge advocaat vues heeft op een meisje,
zou j« denken, meneer, dat je aanstaande voor
je bidt?" en toen Arnond wat dof" ant
woordde: Ik weet het niet", «verstoutte Jasper
zich zyn hand op den schouder te leggen van
den zoon van den vriend, (i. 1. zijn voormaligen
overste) dien hu had liefgehad, en zeide: Doe
het dan niet. Doe het dan niet!"
Dat Arnoud het ie tusschen toch deed, zou
hem slecht bekomen. Maar zooals men door
ervaring wijzer wordt, wordt men door beproeving
vromer Dat bleek ook nu. Op zyn gebed had
Wybrandts, die, 't hoeft nauwelijks gezegd,
nooit recht student was geweest, een vriend
gekregen, en daarna en daardoor, een vriendin,
die zyn verloofde zou worden. Zoo was dan
voldaan ook aan dit verlangen (riat) leefde in
zyn hart".
Evenwel, volmaakt tevreden was hy' nog niet.
Wat hebt ge" vroeg hy zich mismoedig af,
om uw God aan te bieden als een reukoffer
hem welbehagelyk ? Moest uw leven zelf niet
het reukoffer zyn ?" Met het liedske", dat hy
deugd" had en goede werken" liet hy zich
niet in slaap zingen Daar bleef een roepen
in de conscieritie om een inniger, een voller,
een geheel leven voor den Heer zy'n God." Dat
leven zou hy' niet kry'gen door den omgang
met zyn vriend Willem Verlint of met diens
zuster Emma Verlint, de eerste te rationalistisch
toch, de tweede te veel wereldlinge".
Is Emma niet, nadat ze reeds in stilte met
Arnoud was verloofd, in n winter tweemaal
naar de opera geweest en eens naar den schouw
burg ? Ging ze niet op een partijtje soms ?
Logeerde ze wel eens niet in Velp by de ouders
van een student, die in Utrecht blykbaar meer
deed aan ry'den en rossen dan aan studie ?
Nean waarlijk, voor Arnoud was de lente"
nog niet gekomen, of, zoo al, dan ging zij
spoedig voorby'. Willem Verlint gaat voor studie
op reis, Emma Verlint... schrijft Arnoud af.
Onbegrijpelykerwys trekt mr. Wybrandts zich
een en ander nog al aan. Niet zooveel echter,
of hy' kan zyn gewoon werk doen en later als
hy opnieuw de kennis heeft gemaakt met
Hermine, met deze trouwen ...
En intusschec had hy aan vroomheid veel
gewonnen...
Is deze roman dan een pleidooi voor het
Calvinisme? Misschien heeft de auteur het zoo
bedoeld, maar het zal anderdenkenden moeilijk
vallen dit daarin te zien. AI is Arnoud Wij
brandts dubbel zoo braaf dan zyn minder leer
stellige oom Ubbo, de gepensionneerde
schoutby-nacht, die maar steeds voortgaat in uniform
langs 's heeren straten te wandelen en te knoeien
met Westerstoomtrammaatschappy, het is de
schrijver en niet da consequentie van leer of
overtuiging, die dit aldus heeft beschikt. Doch
waarom met den heer Postmus in 't gericht te
treden, al geeft hy zich hier en daar geducht
bloot ? Voor modernen en ongeloovigen heeft
hij stellig niet geschreven. Van zelfstandige
studie en oorspronkelijke opvatting draagt het
boekje ook nergens de sporen. In den abrupten
geschied- en betoogstijl van Groen van Prinsterer
geeft het anti-revolutionnaire denkbeelden, in
overeenstemming gebracht, voor zoover mogelijk,
met enkele resultaten van de wetenschap.
Arnoud en zyn geestelyke vader liefhebberen
in taaistudie en geschiedenis, maar al kiezende
en verwerpende. Wat met hun overtuiging
strookt, aanvaarden zij; wat daarmee strijdt,
wordt in den ban gedaan.
Op die wijze kan men allicht een uitmuntend
tractaatje samenstellen, ter bevestiging van het
geloof eens braven christei s, maar geen helder
betoog, geen boeienden roman.
Als romanschrijver vooral ontbreekt, dunkt
my', den heer Postmus het eene noodige:
kunstenaarsaanleg. En de vier ouderwetsche
platen, naar teeker/ingen van Rünckel, zijn geen
vergoeding voor wat het boek aan artisticiteit
mist. A. R. P.
tMitiiiiiiiiiitimmiiiiiiinniiiiHiiMitiiHiiiiiintuiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiM
Reclames.
TRADEMARK
MARTELL'S COGÜAC,
Dit beroemde merk is
verkrggbaar bij alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
K4»OraiAW« A SSKMXIKU,
Wijnhandelaars te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2,50 per Fiescl,
Hoofd-I>epót
VAS
Or. AFGER'S RSK,
iÜi'lüflfll-fOian
K. F. DEUSCHLE-BENOM,
Amsterdam, Kalverstr. 167,
Eenig specialiteit in dei*
artikelen in geheel Neder?,
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
Piano-, Orpl- en Mttanilel
MEYllOOM «& KALSHOVKH,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en LJ Huw.
Bepareeren Stemmen Builen.