De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 22 maart pagina 4

22 maart 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N K D ER L A Fo. 1343 naamste wetten waardoor de taaivorming bij de Romaansche volken beheerscht wordt." Het boek was opgedragen aan den hoogleeraar Friedrich Diex, wiens lessen de jonge schrijver te Bonn had gevolgd, na vooraf eenigen tyd de colleges van Theodor Muller te Qöttingen te kebben bijgewoond. "? Een standaardwerk van Gaston Paris, de Higtoire poétique de Ckarlemcu/ne, verscheen in 1865 en hiermede verwierf h\j het doctoraat van de Parysche Letterkundige Facnlteit. Dit werk werd door hem, terecht, opgedragen aan zijn vader, Paulin Paris (1800?1881). Want aan dezen, den nauwgezetten conservator der handschriften aan de Sibliothèque Nationale en den kondigen hoogleeraar in de Fransche letterkunde der middeneeuwen aan het College de France, had de zoon zyne groots ingeno menheid met en kennis van de middeleenwsche litteratuur te danken. «Als kind reeds," schrift hy in de opdracht van zyn Histoire poétique de Charlemagne «kende ik Raland, Bertha met de groote voeten en het goede paard Beiaard even goed als Blauwbaard of Asschepoester. Gij waart gewoon ons sommige van hun wonderbare avonturen te vertellen en de indruk van grootscue heldhaftigheid, die onze verbeelding er van ontving, is nimmer uitgewiseht." Een der belangrijkste deelen van dit boek noemt de heer Huet dat, waarin de evolutie der Karolingische gedichten wordt uiteengezet >van de strenge en zelfs ruwe poëzie der Chanson de Roland tot de weel derige en fantastische van den Orlando Furioso" W\j. veroorloven ons hier een paar citaten, ten bewijze, dat Gaston Paris niet slechts een ge leerde, maar ook een littérateur, niet slechts een kenner, maar ook een fijnproever was. Het eerste is eene karakteristiek van den Btyl van het Rolandslied en de oudere Chansons de geste: »3i ces premiers poè<nea manquent d'orna ment, ils n'ont rien en revanche de superflu; on peut lire trois cents vers de la Chanson de Roland sa n s y trouver nn mot a retrancher: pas une cheville, aucune concession a la rime; tont est plein, nerveux et solide; Ie tissu est serre, Ie métal de bon aloi. Ce n'est ni riche ni gracieux; c'est fort comme un bon haubert et pénétrant comme un fer d'épée. Il n'y a aucune recherche d'harmonie: ponrvu que les vers y soient, peu importe qui les mots se heurtent de trop pres, que les lisions se pressent, que les oonsonnes s'accumulent. Les vers, Eans variétéde coupe, sans enjambement, Ie plus souvent composéd'une phrase entière, avec ses verheg au présent et son allure tout i d'une pièce, que n'assouplissent pas les parti- ' cules, se suivent et rétentissent l'un apiès j l'autre comme des barons pesamment armés. ' Et pourtant cette poésie barbare vous domine ; ! on sort d'une première lecture tonné, sinon i charme. Quand on y revient, quand on se ! familiarise avec cette forte langue, avec cette i versificatipn escarpée, avec ces moeurs et eet i idéal, quand on endosse cette lourde armure, j on se sent pénétrédu génie ardent qui la | soulevait. On saisit, dans une intuition vraiment poétique, tout un tat moral bien loign du nótre, une humanitémoins raffinée, moins : complexe, maïs jeune et pleine de vie; on : subit avec une yraie joie son influence forti- l fiante. C'est l'air apre et pur des sommets: j il est rude d'y monter, mais on se sent grandi ' quand on y est." ; En nn Ariosto en zyn Orlando: \ »Ce qui fait sa gloire et son charme impéris- ! sable, c'est son génie tout a lui et rien qu'a lui, c'est la désinvolture, la gr&ce et la vivacitésans cesse rajennies de son esprit séducteur, l'ironie bienveillante et presque ; attendrie de sa conception du monde, son ' imagination voluptneuse si riche qui se joue i de ses visions lumineuses; c'est cette poésie i si brillante et .-i légere, qui ne sera jamais la j poésie des jours graves, des méditations ou des j luttes, l'écho des profondeurs de l'urne ou des aspirations du coeur, mais qui restera toujours l'enchantement des heures oisives, desrêsreries i indolentes, Ie miroir changeant des sourires | intérieurs, aérienne, colorée et passagere comme les nuages d'nn ciel de mai." In een voortreffelijk artikel, door Heinrich Morf in de Frankfurter Zeitung aan Gaston Paris gew\jd, doet de schrijver uitkomen, hoe de geleerde en de kunstenaar bij den beroem den Franschman tot n harmonisch geheel zy'n vereenigd. »Den navorscher begeleidden later de vertrouwde gestalten van zyne jeugd op de kronkelpaden van zyn geleerden arbeid, en fluisterden hem, terwy'l hij in verbleekte manuscripten fragmentarische overleveringen naspeurde, de geheimenissen toe van hun leven, j zoodat hetgeen voor anderen dood materiaal i was gebleven, voor hem en door hem levende vormen aannam. Hy bezat in onvergelijkelijke mate die intuïtie, zonder welke men zich geen groot historicus kan denken, dien kunstzin en die vormende kracht, zonder welke geleerdheid onvruchtbaar blyft, die scheppende fantasie, welke voor den onderzoeker gevaarlijk wordt, wanneer hy haar niet den teugel der strengste methode weet aan te leggen, en zonder welke hy toch niets groots en duurzaams kan tot stand brengen. Gaston Paris heeft in zyn helderen blik op het historisch mogelijke de strengste wetenschappelijke methode vereenigd met de scheppingskracht van den dichter. Hij was een kunstenaar. Hy heeft leven geschapen, waar de overlevering hem slechts puinhoopen en gruis aanbood." Vóór de beide genoemde werken waren van Gaston Paris reeds verschenen Huon de Bordeaux (1861) en La Chanson de Roland et les Nïbelungen (1862). Interessant en een treffend bewy's voor de ruimte van zyn blik en zyn vrijheid van alle chauvinistische vooroordeelen, is zijne uitspraak,dat hetFransche epos is^Germaan8chegeeB»in eenRomaanschen vorm." Het zou ondoenlijk zyn, in de beperkte ruimte, waarover wy hier kunnen beschikken, ook slechts by benadering een overzicht te geven van den reuzenarbeid, door Gaston Paris volbracht Slechts het voornaamste kunnen wy hier aanstippen. In 1872 gaf hy in zyne uit voerige critische bewerking der uit de 12de eeuw dagteekenende Alexius-legende, een voor de studie van de geschiedenis der Fransche taal even baanbrekend werk als de Histoire poétique de Charlemagne het voor de literair-historische onderzoekingen was. Terzelfder tijd stichtte hy met zyn vriend Paul Meyer (thans directeur van de Ecole des Chartes) het tijdschrift Romania, Pur remembrer des ancessurs Les dize les faiz e les murs, waarin hy meer dan 30 jaren lang een groot aantal by dragen leverde. Op dit laatste kunnen zich ook de Revue critique, de Revue historique, de Histoire littéraire de la France, de Collection des documents inédits sur l'histoire de France, het Journal des Savants, dankbaar beroemen. Zyne hoogst ernstige opvatting van de taak der critiek wordt het best gekenschetst in zyne eigene woorden: >La eritiqne, en nous apprenant combien il est difficile d'atteindre la moindre parcelle de vérité, nous enseigne une salutaire méfUnce de nous-menos, nong fait sentir Ie besoin de la collaboration des autres et nous inspire ponr ceux qui, dans les lienx les plus divers, travaillent a l'oenvre commune, de l'estime et de la sympathie; car, si rien nediviseles hommag comme la croyanee oüils sont respectivement de posséder la vérité, rien ne Ie res rapproche comme de la chercher en commun." 1) Het aantrekkelijkst was de figuur van Gaston Paris als leermeester. Hy was hoogleeraar aan het College de France, en sprak daar, op de door den rooster der lessen bepaalde uren, voor een zeer afwisselend publiek, dat naast een aantal nieuwsgierigen eene kleine kern ijverige belangstellenden bevat. Maar zooals prof. van Hamel in de boven aange haalde studie herinnert?.liever dan zyn «grande glise" k hem zijne «petite chapelle", de Ecole des hautes Etudes. Het heilige uer heiligen echter was zyn eigen studeervertrek, waar des Zondagsmorgens een beperkt aantal meer ge vorderde leerlingen werden toegelaten. Deze conférences du dimanehe zyn sedert meer dan een kwart eeuw een kweekplaats geweest voor tal van Romanisten, die niet slechts in Frank rijk en andere Romaansche landen, maar ook in Duitschland, Oostenryk, Zwitserland, Neder land, Rusland en de Vereenigde Staten als hoogleeraren of leeraren werkzaam zyn. »Ean waar laboratorium van philologie", schrijft Heinrich Morf in het reeds genoemde artikel van de Frankfurter Zeitung. «Wanneer het hoofd van dit laboratorium een gedenkdag vierde, dan stroomden de wetenschappelijke garen uit alle landen. Uit de boeken, die dankbare leerlingen en medewerkers aan Gaston Paris hebben opgedragen, zon een bibliotheek. kunnen worden gevormd, getuigenis afleggend van de vorderingen onzer wetenschap. En aan den toon dier opdrachten kan men de liefde en de vereering afmeten, die zyne weten schappelijke familie voor hem gevoelde: Tu dnca, tu signore e tu maestro l" Maar Gaston Paris schreef en werkte niet alleen voor geleerden. Hy heeft eene reeks van Fransche klassieken (h at Rolandslied, Villehardouin, Joinville e. a.) bewerkt en uit gegeven ten behoeve van de middelbare scholen en zelfs voor kinderen zyn Récits extraits des poètes et prosateurs du moyen age geschreven in modern Fransch, dat aan een licht archa stisch tintje eene eigenaardige aantrekkelijkheid ontleent. Gaston Paris is gevierd en geëerd als weinige andere geleerden van grooten naam. Maar zonderling genoeg meer nog in het buitenland dan in Frankryk zelf, aan welks taal en letterkunde hy toch zyn geheele leven heeft gewijd. Eerst zeven jaar geleden nam de Académie Franchise hem onder de »onsterfely'ken" op. Fardinand Brunetière, die by de begrafenis van Gaston Paris namens de Académie sprak, heeft moeten erkennen, dat er vóór den dood van den meester, nog wel Franschen waren, die niet eens wisten, wie of wat Gaston Paris was. »Nu weten zy, dat overal waar een leerstoel bestaat voor Romaansche philo logie, in Italiëzoowel als aan Duitschland, in Nederland,in Denemarken, inZweden.inRusland, en tot in de nieuwe universiteiten van Amerika, dat te Berly'n en te Rome, te Kopenhagen, te Groningen,te Baltimore ofte Chicago.een leerling van Gaston Paris of een leerling van een zijner leerlingen dien leerstoel bekleedt, en dat die allen by'na minder trotsch zyn op hun eigen werken, dan op het feit, dat zy hem tot meester hebben gehad." In die zelfde rede zeide Brunetière, dat het slechts vaa Gaston Paris afge hangen had, een Taine of een Ernest Renan te zyn, een man dus, wiens naam op aller lippen is. Maar hy voegt dadelijk hieraan toe: «c'est une impression que je note en passant, en non, certes, un regret qui j'exprime." In een Nederlandsen blad mag niet onver meld bly'ven, dat Gaston Paris buitenlandsch lid was van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en van de LeiJt-che Maat schappij van Nederlandsche letterkunde. XENOS. 1) In de rede waarmede Gaston Paria, als opvolger van Pasteur,zitting nam in de Academie Franyaise. Het middelbaar school-onder wij s te Balavia gedurende de eerste helft van de 19e eeuw, volgens officieele bescheiden door Dr. J. A. VAN DER Ciius. Batavia, G. Kolff & Co. 1902. Toen in 1848 de Dubbele Kamer der Staten-Generaal aan de regeering vroeg, wat men onder Middelbaar onderwijs had te verstaan, antwoordde de regeering: »wat door Middelbaar Onderwijs moet worden verstaan, zal door de wet, op dit onderwerp te maken, worden bepaald". Een meer beslist antwoord moest echter nog 15 jaren op zich laten wachten, aan gezien toen immers pas de wet van Thorbecke^ na hare indiening in 1802 werd ingevoerd. In de Memorie van Toelichting heet het dat »het tusschen beide (nl. lager en hooger onderwijs) in liggende gebied van het Middelbaar Onderwijs de vorming van die talrijke burgerij omvat, welke het lager onderwijs te boven, naar algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor de onderscheidene bedrijven der nijvere maatschappij tracht". Uit het bovenstaande blijkt ten duide lijkste, dat vóór 186263 slechts zeer vage begrippen omtrent M. O. bestonden, en verwonderen kan het daarom niet, dat, wat men thans onder uitgebreid Lager Onderwijs verstaat, in vroegere tientallen van jaren dikwijls voor Middelbaar Onderwijs door ging. Dezen indruk verkrijgen wij ook bij de lezing van het aardige boekje van Mr. J. A. van der Chijs, welks titel we hierboven afschreven. Op onderhoudende wijze ver haalt deze geachte inwoner van Batavia ons, hoe treurig het met het school-onderwijs op Java gesteld was in get begin van de negentiende eeuw. Eerst gedurende het Engelsche Tusschenbestuur kwam daarin eenige verbetering door het optreden van een Zwitser, A. D. F. Pahud, die met den krachtigen steun van de regeering een kostschool voor jongens en meisjes oprichtte. Opmerkelijk is het voorzeker dat reeds toen het beginsel der coëducatie van hoogerhand werd gehuldigd. Toen later, in 1816, de CommissarissenGeneraal uit Nederland aankwamen om het bestuur der O. I. Koloniën weder uit de handen der Engelschen over te nemen, bevond zich met hen Prof. Reinwardt, die hun was toegevoegd om over zaken van landbouw, onderwijs, enz. van advies te dienen. Deze uiterst werkzame en kundige geleerde zag al heel spoedig, dat het er op onderwijs-gebied «jammerlijk" gesteld was. Wel «kende hy de school van Pahud (en nog eea andere) tot de Middelbare, wijl er behalve in het lezen, schryven, rekenen en de Nederlandsen taal, ook onderwijs in de drie moderne talen, alsmede in aardrijks kunde en geschiedenis werd gegeven, maar «te ontveinzen is het niet, dat niet alle gedeeltens even grondig behandeld worden en dat zelfs in verscheidene kundigheden, tot een beschaafde opvoeding behoorende, in het geheel geen onderricht gegeven wordt". Wie weet, of Eeinwardt, de eerste Directeur van 's Lands Plantentuin te Buiteuzorg, hierbij niet gedacht heeft aan de Scientia amabilis en aan de natuurweienschappen in het algemeen l Kort en goed, met de hem eigene voort varendheid regelde Keinwardt niet alleen het Lager Onderwy's, maar stelde hy' ook een concept op voor de scholen van Mid delbaar Onderwijs. Toen hy in Juni 1822 Indiëverliet om hoogleeraar in Leiden te worden, was er reeds eenige vooruitgang te bespeuren. De voornaamste school was toen die van mevr. de wed. Bron, geb. de LUC, die in 1820 uit Nederland gekomen, van de Indische regeering verlof kreeg om een kostschool voor meisjes op te richten; daarbij ontving zij niet alleen een gratifi catie, maar ook een wedde van f 250. 's maands. Intusschefl hield deze school het door allerlei omstandigheden, en wel voornamelijk door verregaande plichtver zaking van de directrice, slechts een twee tal jaren uit; bij resolutie van 24 September immers werd de leermeesteres voor het Middelbaar Onderwijs, J. S. L. Bron, geb. de LUC uit hare betrekking ontslagen, met kennisgeving, dat de Regeering de handel wijze, welke de ontslagene zich had ver oorloofd, ten hoogste afkeurde. Na een interval van ruim VA jaar kon de vacante plaats wederom worden bezet en wel door de uit het moederland ontboden Mej. G. Severijn, die een tweetal onderwijzeressen als secondantes medebracht. Den len Juli 1824 traden deze dames in functie. Hoogst onderhoudend en niet zonder humor be schrijft de heer Van der Chijs de heftige schommelingen, waardoor het tragischcomische leven dezer school zich kenmerkte. Na vele wisselingen in het personeel, waar bij, zooals schr. zegt, god Amor een in grijpende rol speelde, werd de school op l Juli 1829 wegens gebrek aan docenten gesloten. En zoo gaat het verhaal voort, 't is vallen en opstaan en daarna weer vallen. Niettemin kostte het onderwijs voor dien tijd zeer belangrijke sommen. Geen wonder dat de Regeering haar pogen ten slotte moede werd en na 1832 zich van bemoeiingen ten aanzien van M. O. onthield. Pas na 1850 heeft zij hare taak in dit opzicht hervat en thans heeft Java over gebrek aan M. O. zeker niet te klagen. (*) Behalve het bovenbedoelde verhaal, waar van de lezing aan te bevelen is aan ieder die in het leven van vroegere dagen in onze O.-1. bezittingen belang stelt, bevat het geschrift van mr. van der Chijs eenige reglementen en statuten, waaruit men veel kan leeren omtrent de inrichting van het onderwijs en 4e djen.k,be.elden die men er destijds over koebtei[C[ev Zoo lezen wij in een reglement van 1824 Betrefiende de gouvernemen ts-kostschool voor meisjes deze gezonde bejjalingen: »De grondslag van het wetenschappelijk onderwijs zal zijn een grondige en volledige kennis van de Nederduitsche taal en het goed en zuiver lezen, schrijven en sprekep van dezelve; zullende zonder deze voorafgaande kennis tot geen vreemde taal worden overgegaan". In hoe verre men zich aan dit goede voorschrift hield ... en kon houden, is bezwaarlijk meer uit te maken, maar goed was het. Ons treft in dit reglement voor het eerst in de lijst der vakken de natuurlijke historie, de be ginselen der natuurkunde en *de fabel kunde, vooral voorzooveel dezelve tot het regt verstand der oude geschiedenis en tot de uitlegging van de gewrochten der schilder en beeldhouwkunst noodig en behulpzaam is". Ook «allerlei vrouwelyke handwerken en in de verschillende bijzonderheden, welke tot een goede huishoudkunde betrekking hebben" vindt men in het programma ver nield. Dat men reeds voor 75 jaren zulk een ruime opvatting had van de wijze waarop de vrouw behoort te worden ont wikkeld, is even merkwaardig als de geringe zorg die het goevernement blijkens de mededeelingen van den schrijyer aan de jongens scheen te besteden. Ook de dagverdeeling is met een stiptheid feregeld, die, schoon in haa uitvoerigheid enmerkend voor dien tijd, aantoont hoe ernstig men het met de jeugd meende. Van half zes 's morgens tot half' tien 's avonds weet elk meisje precies wat zij elk uur of half uur te doen, te spreken en te denken heeft. Van half vijf tot half zes p.m. luidt het gebod: »de kweekelingen kleeden zich in een zindelijk en beyallig gewaad, ver schillend van en iets uitstekend boven de morgenkleeding, schikken het haar behoor lijk in orde en verschijne^ dus met betamelijkheid aan de theetafel". In een andere resolutie, die zes maanden later door den gouverneur-generaal werd gearresteerd, drukken niet minder dan 9C lange artikelen de voorschriften van de regeering ten aanzien van den gang van zaken uit. Zoo zegt art. 88: »De oudere kweekelingen behooren de jongere in naar stigheid, gehoorzaamheid, vriendelijkheid en goede manieren voor. te gaan, haar in alles te regt te helpen en haar zoodanige dienstvaardigheclen te bewijzen, als trouwe eensgezinde en liefhebbende vriendinnen in eene wel geregelde huishouding van elkander verwachten kunnen". In een ander reglement, mede betrekking hebbende op de jonge-jufvrouwen-dag- en kostschool te Batavia van 1830, bestaande uit 125 volumineuze artikelen, trekt de bijzondere aandacht art. 117, omdat het kort en goed gemotiveerd uitspreekt dat ter bevordering van den bloei der school eenige dames mogen worden uitgenoodigd om de schoolcommissie in haar toezicht bij te staan. In het moederland is men er 70 jaren later ook achter gekomen dat de vrouw in het toezicht op de scholen onmisbaar is. De merkwaardigste der achter het stuk gevoegde bijlagen bevat een uitvoerig ver slag van een openbaar examen, waaraan de meisjes op 30 Juni 1825 werden onder worpen, juist nadat de school na de 1/4 (*) Vgl. o a. Nederlandsen Indiëonder het Regentschap van Koningin Emrna. Batavia, G. Kolff & Co. jarige rustperiode onder de leiding van mej. Severijn heropend was. In weerwil van allerlei storingen in het personeel waren de vorderingen der kweekelingen volgens de verklaring van Zyne Excellentie den Gouverneur-Generaal, die deze plech tigheid bijwoonde, zoo treffend, dat »Hij nauwelyks wist waarover zicE""meer te ver wonderen, of over de begaafdheid der onderwij zenden in de mededeeling der lessen of over_ den aanleg en de vatbaarheid der leerlingen, welke die lessen hadden ont vangen en zoo nuttig gebruikt." Verwonderen kan het ons niet dat deze openbare les eindigde met een ballet, en dat Zijne Excellentie des avonds een diner gaf, waarbij niet alleen de Inspecteur van het Onderwijs, maar ook de schoolopzieners en zelfs een lid van het onderwijzend personeel aanzaten. Intusschen het werd boven reeds gezeefd was de ware «verwondering" van de Regeering van dien aard, dat zij hare bemoeiingen ten aanzien van het O. M. bijna twintig jaren staakte, en dat de wet van Thorbecke moest komen om het tot den tegen woordigen graad van bloei en vruchtbaarheid op te voeren. Nog veel meer heeft het moederland aan die wet te danken. Wat men ook moge aanmerken op de Hoogere Burgerscholen, de resultaten waarop kan worden gewezen, zyn vele en zegenrijk. Nederland dankt aan de wet van 1863 een legio van kundige mannen en vrouwen. Niettemin komen hare leemten steeds duidelijker voorden dag: de scholen met vijfjarigen cursus voldoen niet aan hare roeping, zij leiden te nzijdig op. Bijna % van de leerlingen die gelukkig genoeg waren het diploma van goed volbracht eind examen te verkrijgen, werden ingenieur, arts, officier, O. " I. ambtenaar, enz., of anders gezegd, kozen een wetenschappelijke richting. V? belandden in een fabriek, als vertegenwoordigende »die talrijke burgerij, welke naar voorbereiding voor de onder scheidene bedrijven der nijvere maatschappij tracht." De werkelijkheid is, dat de H. Burgerschool 5-jar. c. tal van jongelieden aan de onderscheidene bedrijven der maat schappij onttrekt, door hen in eene te weten schappelijke richting te brengen, waaruit het hun later moeite kost zich weder los te maken. De vijfjarige school (ik spreek van haar alleen) ligt als een strenge onbuig zame lijn door en langs de bedrijyen, zich slechts aansluitende bij enkele inrichtingen van voortgezet maatschappelijk onderwijs. De vijfjarige school wordt door tal van leerlingen bezocht, die er niet thuis be hooren, maar die er uit gebrek aan beter door hunne ouders heen gezonden worden. Waarom stellen dezen zich dan niet met een driejarige school tevreden ? Eenvoudig omdat hunne kinderen er niet genoeg leeren om een hoogere plaats op den maatschappelijken ladder in te kunnen nemen, maar niet omdat die ouders in de hoogste klassen vinden wat zij behoeven. En dat moest toch zoo zijn. De toekomstige wetfever zal de verschillende ambten en berijven voor zich moeten leggen en de vraag beantwoorden: hoe breng ik jongelieden, behalve naar de Polytechnische school en' de Universiteit, in aanraking met de meest verschillende bedrijven der nijvere maat schappij ? Er is nog een andere question bruiante, welker oplossing vele belangstellenden on verpoosd bezig houdt, t. w. de aansluiting van Lager en Middelbaar Onderwijs. Zij verlangen continuïteit van beide groepen van scholen. Het Lager Onderwijs verklaart gedrukt te worden door het Middelbaar, en het Middelbaar is van meening dat de lagere schooi niet overal voldoende voor bereidt. Van hoogerhand zijn de Directeu ren der Rijks Hoogere Burgerscholen gemachtigd om het toelatingsexamen ach terwege te laten als zij voldoende waarbor gen langs anderen weg kunnen verkrijgen. Dat was een verstandige en milde stap onzer Regeering. In vele gevallen kan nu het toelatings-examen gemist worden, maar in andere weer niet. Men moet dit dan ook niet willen dwingen, want voor een vrucht baar overleg tusschen de lagere en de middelbare echool moeten degenen die daar werkzaam zijn, elkaar van nabij kennen in hun arbeid. En daar ontbreekt, met name in groote steden, veel aan. Zoolang het zoo blijft met de eischen van het eind examen, behooren de mannen van het Middelbaar Onderwijs het peil aan te geven, waarop hunne aanstaande leerlingen behooren te staan, niet die van de lagere school. Vergis ik mij niet, dan bestaat er gegronde hoop dat het eind examen in zijn tegenwoordigen vorm zijn langsten tijd gehad heeft, en dan, dan komt de quaestie van de aansluiting tusschen L. O. en M. O. gemakkelijker tot een oplossing. Moge dit spoedig zoo zijn! A m s t., Maart 1903. J. C. COSTERUS. Linte, door J. POSTMUS. Utrecht, Jac. C. van der Stal. Hoe het tegenwoordig daarmee gesteld is, weet ik niet, maar in de dagen mijner jeugd was voor Christelijk-Gereformeerden en andere oprechte Calvinisten het lezen van romans min stens even zondig als het bezoeken van een schouwburg of een concertzaal. Klaagde ook niet Da Costa in 1840 dat een legioen i-oinauiien gr/ond!K'id bciile <'üsclianinl' van inaa^denwnngcn bannen'' P Uit het feit echter dat de heer Post mus, die in Protestantsche vroomheid stellig niet voor Da Costa behoeft onder te doen, zélf een roman schrijft, zou ik haast durven concludeeren dat ook in dit opzicht de ty'den zijn veranderd. Nu is het ook ondenkbaar dat het geloof van den meest orthodoxen vrome door de lectuur , van Lente" in gevaar zou kunnen komen. Menschen die, als de held van 's heeran Postmus' verhaal, blij zijn dat God (hun) de waar heid gegeven heeft" hebben voor hun gemoed niets te vreezen van een schryver, wien de zegen van het vroeg samenvluchten naar den Heere in 't gebed" in vervoering brengt. Zelfa ontbreekt aan den roman geen oude sloof, Fransje, die in de verzekerheid haars geloofs" even gedwongen vroolijk, ik wil zeggen, blymoedig" ia als haar meesteres mevrouw de Wed. Wijbrandts te Driewegen of als Hermine, de gezelschapsjut van mevrouw van Haersholte, waarmee mr. Arroud Wijbrandts, commies brj Justitie, op wat romantische manier kennis schap aanknoopt". En evenmin een Jaspersze, oud-zeeman, die in vrijmoedigheid en blu'raoedigheid aan zijn meerderen in de helderste aangelegenheden ongevraagd raad mag geven. En meneer, zou je denken", vraagt de vrome ! zeerob aan mr. Wijbrandts, als hy vermoedt dat de jonge advocaat vues heeft op een meisje, zou j« denken, meneer, dat je aanstaande voor je bidt?" en toen Arnond wat dof" ant woordde: Ik weet het niet", «verstoutte Jasper zich zyn hand op den schouder te leggen van den zoon van den vriend, (i. 1. zijn voormaligen overste) dien hu had liefgehad, en zeide: Doe het dan niet. Doe het dan niet!" Dat Arnoud het ie tusschen toch deed, zou hem slecht bekomen. Maar zooals men door ervaring wijzer wordt, wordt men door beproeving vromer Dat bleek ook nu. Op zyn gebed had Wybrandts, die, 't hoeft nauwelijks gezegd, nooit recht student was geweest, een vriend gekregen, en daarna en daardoor, een vriendin, die zyn verloofde zou worden. Zoo was dan voldaan ook aan dit verlangen (riat) leefde in zyn hart". Evenwel, volmaakt tevreden was hy' nog niet. Wat hebt ge" vroeg hy zich mismoedig af, om uw God aan te bieden als een reukoffer hem welbehagelyk ? Moest uw leven zelf niet het reukoffer zyn ?" Met het liedske", dat hy deugd" had en goede werken" liet hy zich niet in slaap zingen Daar bleef een roepen in de conscieritie om een inniger, een voller, een geheel leven voor den Heer zy'n God." Dat leven zou hy' niet kry'gen door den omgang met zyn vriend Willem Verlint of met diens zuster Emma Verlint, de eerste te rationalistisch toch, de tweede te veel wereldlinge". Is Emma niet, nadat ze reeds in stilte met Arnoud was verloofd, in n winter tweemaal naar de opera geweest en eens naar den schouw burg ? Ging ze niet op een partijtje soms ? Logeerde ze wel eens niet in Velp by de ouders van een student, die in Utrecht blykbaar meer deed aan ry'den en rossen dan aan studie ? Nean waarlijk, voor Arnoud was de lente" nog niet gekomen, of, zoo al, dan ging zij spoedig voorby'. Willem Verlint gaat voor studie op reis, Emma Verlint... schrijft Arnoud af. Onbegrijpelykerwys trekt mr. Wybrandts zich een en ander nog al aan. Niet zooveel echter, of hy' kan zyn gewoon werk doen en later als hy opnieuw de kennis heeft gemaakt met Hermine, met deze trouwen ... En intusschec had hy aan vroomheid veel gewonnen... Is deze roman dan een pleidooi voor het Calvinisme? Misschien heeft de auteur het zoo bedoeld, maar het zal anderdenkenden moeilijk vallen dit daarin te zien. AI is Arnoud Wij brandts dubbel zoo braaf dan zyn minder leer stellige oom Ubbo, de gepensionneerde schoutby-nacht, die maar steeds voortgaat in uniform langs 's heeren straten te wandelen en te knoeien met Westerstoomtrammaatschappy, het is de schrijver en niet da consequentie van leer of overtuiging, die dit aldus heeft beschikt. Doch waarom met den heer Postmus in 't gericht te treden, al geeft hy zich hier en daar geducht bloot ? Voor modernen en ongeloovigen heeft hij stellig niet geschreven. Van zelfstandige studie en oorspronkelijke opvatting draagt het boekje ook nergens de sporen. In den abrupten geschied- en betoogstijl van Groen van Prinsterer geeft het anti-revolutionnaire denkbeelden, in overeenstemming gebracht, voor zoover mogelijk, met enkele resultaten van de wetenschap. Arnoud en zyn geestelyke vader liefhebberen in taaistudie en geschiedenis, maar al kiezende en verwerpende. Wat met hun overtuiging strookt, aanvaarden zij; wat daarmee strijdt, wordt in den ban gedaan. Op die wijze kan men allicht een uitmuntend tractaatje samenstellen, ter bevestiging van het geloof eens braven christei s, maar geen helder betoog, geen boeienden roman. Als romanschrijver vooral ontbreekt, dunkt my', den heer Postmus het eene noodige: kunstenaarsaanleg. En de vier ouderwetsche platen, naar teeker/ingen van Rünckel, zijn geen vergoeding voor wat het boek aan artisticiteit mist. A. R. P. tMitiiiiiiiiiitimmiiiiiiinniiiiHiiMitiiHiiiiiintuiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiM Reclames. TRADEMARK MARTELL'S COGÜAC, Dit beroemde merk is verkrggbaar bij alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers K4»OraiAW« A SSKMXIKU, Wijnhandelaars te Amsterdam. Prijzen van af ? 2,50 per Fiescl, Hoofd-I>epót VAS Or. AFGER'S RSK, iÜi'lüflfll-fOian K. F. DEUSCHLE-BENOM, Amsterdam, Kalverstr. 167, Eenig specialiteit in dei* artikelen in geheel Neder?, ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. Piano-, Orpl- en Mttanilel MEYllOOM «& KALSHOVKH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en LJ Huw. Bepareeren Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl