Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1343
onzen tijd van zulk een opdracht alleen
heil te verwachten is.'1
Het ging als altijd; ieder der strijders
bleef op zijn standpunt staan, en de pole
miek leidde tot niets.
De nieuwsgierigheid naar het ontwerp
werd levendiger. Maar alles wat men er
van vernam, was wat in het eerste num
mer van het in het najaar van 1897 ver
schenen Münchener tijdschrift Decoratie
Kunst te vinden was. Daar werd gezegd,
dat de Beurs van Berlage er geen zou
zijn »met Grieksche zuilen, waaruit het
helsch gebrul der makelaars ontsnapt, dat
een zoo zonderlinge tegenstelling vormt
met de stilte, aan de tempelboirwkunst
eigen, maar dat zij een zakelijke Beurs
zou wezen, die omtrent de bestemming,
waarvoor zij geschapen werd, niet zou
bedriegen, en toch een monumentaal pronk
stuk zou zijn."
De heer L. Simons, te Bromley in Enge
land, plaatste in De Oprechte Haarlemsche
Courant van Vrijdag 15 October 1897 een
stuk waarin hij zich beklaagde »dat er
over den Amsterdamschen Beursbouw en
de opdracht daarvan aan zijn vriend, den
architect Berlage, zooveel miserabels werd
geschreven." Hij schreef dit daaraan toe,
dat «Berlage was opgetreden als criticus
van anderer werk, en getoond had, door
zijn drie laatste gebouwen, niet maar te
willen voortgaan op het oude weg je."
Dit stuk had als naschrift: »Ik heb om
de eerlijkheid, hoewel het natuurlijk aan
de zaak zelf niets afdoet, opzettelijk ge
stipuleerd, dat de heer Berlage mijn vriend
is. Insinueerende journalisten niermede
bedoel ik niet mijn vriend Bereken hoff
kunnen dus niet daaraan zich vastklampen.
Maar nu in het geschrijf over deze
Beursquestie voor sommigen ook het
onfatsoenlijkste schijnargument nog goed genoeg
gebleken is, wil ik, wat anders onnoodig
zou wezen, tevens opmerken, dat de heer
Berlage van dit mijn bovenstaande schrij
ven geheel onkundig is."
Dit schrijven werd met bevreemding
gelezen, daar niemand twijfel aan de be
kwaamheid van den heer Berlage had te
kennen gegeven, en de strijd niet kon
gaan tegen een ontwerp, waarvan niemand
nog iets anders gezien had, dan een platte
grond. De heer Simons verzekerde, dat
?men een goede en mooie Beurs zou krijgen,
waarom het dubbel plicht was, zich te
onthouden van opmerkingen, daar aan het
ontwerp voor den bouwmeester, voor Am
sterdam en voor onze vaderlandsche archi
tectuur veel vast zat."
Deze verzekering overtuigde niemand,
daar men den heer Simons niet als een
bevoegd beoordeelaar beschouwde.
Inmiddels was om het bouwterrein een
schutting geplaatst, en was er een keurig
ingerichte keet opgericht.
Een stuk van den architect P. F. Laar
man in De Telegraaf bracht, in den aan
vang van 1898, de Beursquestie weder op
het tapijt. Hem was het vergund geworden
het tot dusver zoo zorgvuldig verborgen
gebleven ontwerp te aanschouwen. Hij
schreef: »De straatgevel van meer dan
100 M. lengte biedt net hopeloos eentonige
aan van een zeer sober behandeld
kazerneof fabrieksgebouw, aan een der hoeken
geflankeerd door een toren, even sober als
de rest. Geen enkele voorsprong aan
den eindeloozen gevel, waarvan het som
bere, zwaarmoedige karakter de waarde
van de tegenover liggende huizen, die tot
nu toe een vroolijk, vrij uitzicht hadden,
moet benadeelen.
«Zelf niet meer in depractijk werkzaam
en dus vrij van alle jalouzie, eisch ik in
het algemeen belang onzer stad, dat de
plannen nu zullen worden openbaar ge
maakt en aan het oordeel onderworpen
van de burgerij, die het gebouw dan toch
betalen -moet, en wie het lang niet onver
schillig is, hoe er met haar geld wordt
omgesprongen."
Weldra zou aan dien eisch worden
voldaan.
g N1COLAAS BEETS. f |
Vondelstudiën. Camera Obscura.
Ai Rembrandt, maeJ Cornelis stem :
Het sichtbre deel is 't minst van hem :
'tOnsichtbre kent men slechts door d'ooren
Wi« Anslo sien wil, moet hem hooren.
Vondel, nog diaken bij de Doopsgezinde
gemeente, maakte dit gedichtje op
Rembrandt's portret van haar predikant Cornelis
Anslo, naar wiens taal en voordracht hij ze
ker vaak met stichting had zitten luisteren.
Het versje komt in gedachte bij het
doorbladeren der gedichten van Nicolaas
Beets.
Om Beets' verzen naar waarde te genieten,
moet men zich hem kunnen voorstellen :
vriendelijk en voornaam,
innemend-indrukwekkend van uiterlijk, sober en schoon in
zijne gebaren en met een stem, die alles
op muziek zette.
Wie Beets maar eens gehoord heeft, her
innert zich hoe zijne stem aan het onbe
duidendste beteekenis en voornaamheid gaf.
Zij, die niet het voorrecht gehad hebben,
Beets te hooren, zullen een zeer groot deel
zijner gedichten minderwaardig vinden,
omdat fcjj de muziek, de taalmuziek der
voordracht, er zich niet bij kunnen tooveren.
Want zonder deze schijnen vele gedichtjes
gewone rijmpjes, omdat men de stem mist.
Bovenal kan men zonder den man, den
dichter zelf, het gulle, het geestige ea
guitige, het geloovige en heilige der gedich
ten niet begrijpen.
Want niet alle gedichten zijn voor het
algemeen, velen zijn voor enkelen.
De mooiste gedichten en gedichtjes heeft
hij wel gemaakt in den tijd, dat hij te
Heemstede predikant was. Daar verkeerde
hij ook in een kling, die voor poëzie
blaakte: de familie Van Lennep op het
huis te Manpad, mr. J. Koenen op het nabij
gelegen Gliphoeve; de Clercq, Bernard
ter Haar, da Costa en meerderen. Op
Beets' dichtkunde zal daar niemand meer
gewerkt hebben dan mr. David Jacobvan
Lennep, die trouw bij Beets ter kerke kwam.
David Jacob van Lennep achtte het plicht,
des Zondags den Kerkgang niet te verzui
men, en kwam er nimmer dan gesticht van
terug, zelfs al was de predicatie van dien
aard geweest, dat hij iemand van zijn kunde
en smaak naar allen schijn zou hebben
moeten ergeren, althans ver velen. Toegeeflijk
van natuur, beweerde hij, nooit een preek,
hoe ellendig ook, gehoord te hebben, waar
hij niet het een of ander uit geleerd had.
Maar 't kon hem toch niet hetzelfde zijn,
en het was hem ook n iet hetzelfde, wier hij
hoorde preêken, en ieder kan licht beseften,
dat hij, en de zijnen met hem, de komst
van Beets te Heemstede als geen geringe
aanwinst beschouwden en dat, zoo lang hij
er bleef, de bank van 't Manpad altijd bezet
was, ja dikwijls meer toehoorders bevatte
dan er behoorlijk in konden. Evenmin zal
l bewerkt dat in de Nieuwe Kerk te
Amster| dam een gedenkteeken voor hem werd aan
gebracht. Mr. Cornelis en mr. David Jacob
van Lennep, de Ameterdanasche hoog
leeraars, waren volkomen thuis in Vondel's
j werken, en brachten in hunne gesprekken j
i menigen regel uit _ Vondel's gedichten te
! pas, om kracht of juistheid aan het
gesproI kene te geven; mr. David Jacoh van Lennep
j dweepte in 't bijzonder met Noach, van l
i Vondel. Dit treurspel kende hij geheel van i
i buiten. Op het huis te Manpad, het
buitenj verblijf der van Lennepen, werd 's avonds
uit Vondel voorgelezen. Bekend is welk
een beteekenis dit is geweest voor mr. Jacob
van Lsnnep's liefde voor Vondel. In den
kring der van Lennepen uu is bii Beets
het begrijpen en waardeeren van J. v. d.
Vondel aangekweekt. Beets had »den zwar
ten tijd achter den rug."
Beets was al reeds dertig jaar eer hij de
poëzie genoot van Vondel. Hij spreekt er
van in een [gedichtje.
NICOLAAS BEETS in 1890. (Naar de teekening voor het Weekblad, door JAN VETH.)
het verwondering baren, dat Beets op het
Manpad, op Leyduin, op Woestduin, een
welkome gast was, en er tusschen de be
woners der pastory en de leden der familie
Van Lennep talrijke banden van vriend
schap gestrengeld werden: dat inzonderheid
D. J. v. Lennep hoogen prijs stelde op het
langdurig behoud voor Heemstede van den
herder en leeraar, onder wiens voorgang de
gemeente, zoowel uit een stoffelijk als uit
een zedelijk oogpunt beschouwd, zoo krachtig
bloeide, en met wien de omgang hem per
soonlijk zoo aangenaam en gewenscht was".
Beets zag tegen professor David Jacob van
Lennep hoog op. Zoo dikwijls hii zijn eer
biedwaardig grijze hoofd in de »Van
Lennepenbank' ontwaarde, overviel hem een
zekere beschroomdheid, wetende, welk een
vroom en geleerd man, welk een meester
in taal en stijl daar voor hem zat.
David Jacob van Lennep echter, de
goedhartigheid in persoon, dacht er niet
aan, de a jongen predikant het leve a lastig
te maken. Hij had eene te groote sym
pathie voor hem, achtte hem, om, wat hij
als Hildebrand beloofde, hoog, en be
schouwde hem gaarne als een zijner beste
jongere vrienden.
Met kinderlijke bede kon hij, de oude
geleerde, tot den jongen leeraar komen, hem
zelf als eenvoudig lidmaat der Hervormde
gemeente om voorbidding verzoekende.
Aan het einde van zijn leven, nauw van
eene ernstige ziekte hersteld, vroeg hij Beets
dan ook in een hartelijken brief, om in
de kerk voor zijn herstel te danken. Hij
noemt in dien brief Beets «waarde heer en
vriend", en verontschuldigt zich, dat hij
hem, bij zijn twee bezoeken niet heeft kun
nen ontvangen; omdat hij niet helder genoeg
van geest was.
«Het spijt mij schrijft hij dat ik uwe
goede intentie heb te loor gesteld. Later
zal ik wel wenschen mijne ziekte uit een
psychologisch oogpunt eens met u (niet met
iedereen) te behandelen.
»Wees, bid ik u, zoo goed op morgen in
uwe gebeden en dankzeggingen aan mij
te gedenken als aan een zieke, zich aan
vankelijk op den weg van herstel bevin
dende. Als ik genoegzaam hersteld, vroe
ger of later, dat veel van weder en wind
zal afhangen, zelf weder ter kerke zal
kunnen gaan, kan de dankzegging van
mijnentwege niet te hartelijk zijn, doch
eenvoudig als voor een ander broeder der
gemeente, die zich in niets boven zijne
medezondaren verhei t.
Vale vir aestumatissime et mihi favere
perge".
De vriendschap van David Jacob van
Lennep voor Beets bleef tot aan z\jn dood
on verkoeld, en werd overgedragen op zijn
zoon mr. Jacob van Lennep, den roman
schrijver.
De omgang met de familie van Lennep
en hunne vrienden heeft op Beets grooten
invloed gehad. David Jacob van Lennep
heefc Beets de schoonheden van Vondel
doen gevoelen.
Het geslacht der Van Lennepen heeft
uit Vondel's tijd tot heden de groote ver
eering voor hem bewaard en verbreid.
Warner, de stamvader der Amsterdamsche
»van Lennepen", is vry zeker met Vondel
in aanraking geweest, zijn nakomeling heeft
Aeh, 'k heb dim eersten gloed der versche
dichtvuui1[spraukeu,
In mijn onrijpe jeuj;d ontwaakt,
Ach, 'k heb deii sehoonen galm der vaderlandsche
[klanken.
'/,oa vroeg, maar niet genoeg gesmaakt,
Ach, 'k heb uw grepen iu de oorspronkelijke snaren,
Ten halve pas door 't oor gevat,
Misbruikt, om vreemden rocin met wild/.ang te evenaren.
Tot 'k u, o Roem mijns lands! vergat,
Totdat ik u vergat, uw koninklijke zangen,
Uw aadlaarsvlucht, uw zuivren qloed,
Uw natiff zelfbezit, de vrijheid uwer zangen,
Uw frischheid en uw overvloed.
Van dat oogenblik is Beets vereerder
van Vondel gebleven, en heeft anderen op
de schoonheden gewezen, in studies
behoorend tot het beste wat over Vondel ge
schreven is. Zijne liefde voor Vondel deed
hem het hart van Alberdingk Thijm win
nen, en later van Schaepman.
Beets is geworden de man, die de schoonste
bladzijden over Vondel geschreven heeft,
omdat deze een man was naar zijn hart,
innig en oprecht vroom. Toelichtende en
toejuichende de woorden aan het voetstuk
van Vondel's standbeeld, heeft Beets dan
ook erkend: »De innige godsdienstzin, het
altijd en geheel van den geest, en het gewicht
des Christendoms doordrongen gemoed van
den dichter verraadt zich hier en overal,
en wat ook het voetstuk van zijn staadeeld
i vermelde of verzwijge, ons is het de schoonste
parel aan zijne kroon van zuiver goud."
Alleen Beets «Studiën" over Vondel zou
den zijn naam voor het nageslacht bewaren.
Want hij en zijn tijd. Bakhuizen, v. d. Brink
en Potgieter, en van de van Lennepen het
meest mr. Jacob, hebben Vondel verklaard
en toegelicht, en de schoonheden aange
toond, gevolgd door Thijm en zijn kring,
en dien van Doorenbos, een taak door het
geslacht van 80 voortgezet.
Meer nog dan de Stichtelijke Uren en de
Vondelstudiën zal een werk, een betrekkelijk
klein werk, Beets naam aan de nakome
lingschap overleveren. Het is de Camera
Obscura. Met dat eene werk gaat het als in
Tollens gedicht, waar Beets zelf op heeft
gewezen.
Tollens heeft onder dan titel: De tempel
van den roem, een oude fabel op nieuw
geestig berijmd. In het begin stelt hij ons
een auteur voor,
die alle dagen
Zijn naam dec'd klinken lan^s de straat,
En weeklijks bij een breed plakkaat
/ijn werk te koop zag aangeslagen.
Met korven en balen vol boeken en
schriften van allerlei aard, meent hij zijn
recht en aanspraak op het binnentreden
van den Tempel der Roem te kunnen ge
stand doen ; en klopt dien einde, van deze
documenten voorzien, met groot geweld
aan de poort. Hij wordt vroor goed afge
wezen. Van vele anderen
Die op hun beurt een zitplaats vragen
worden
enklen, niet, te /waai' belast
Of die hun langen reiszak draden,
voor korter of langer tijd toegelaten en
geherbergd. Maar de rechte, de gewenschte
gast wordt nog immer verbeid. Eindelijk
verschijnt hij. Hij had zich niet aangebo
den ; veeleer was hij gezonden.
En ijlings steeg een luid gesehal
Door voorportaal en hof en dal:
Waar is hij! leidt hem plechtig binnen!"
De knapen, bogen lang zijn pad,
De gansche schaar der zauggodinnen
Bestrooide 't met gebloemte en blad.
En 't klonk tot aan de tempeltinnen;
Tree in, en neem voor jaren lang
Hier de eerste plaats op d eersten rang.
»En welk" dus vraagt nu de Dichter:
En welk een kleinood braeht hij aan,
Dat hem het koor deed opengaan?
Het antwoord is:
Hij droeg zijn rijkdom in een doekje;
En bij 't ontknoopen van zijn schat,
Wat deukt men dat liij bij zidi had?
Het was een klein octavo biu'kje.
Dèt was bij Beets de Camera Obscura.
(Slot volgt).
Nieuwe Catalogus m fle firma
SÉeltema & Holkema.
De firma Scheltema & Holkema deed een
nieuwen (den twaalfden) catalogus het licht
zien, die een overzicht geeft van hetgeen aan
boeken en plaatwerken over kunst en kunst
nijverheid in hare magazijnen voorhanden is.
De uitgebreide collectie bestaat in hoofdzaak
uit werken over architectuur, beeldhouwkunst,
boekbanden, borduur- en kunstnaaldwerk,
ceramiek, costuum, Japansche kunst en
schildersbiografiën.
Behalve tal van minder kostbare boeken en
tijdschriften, die uitverkocht zijn of waar ra n
maar een beperkt aantal in den handel is,
maar die toch in het bereik vall n van matig
gefortuneeide kunstbeoefenaars, vonden we hy
het doorbladeren van den catalogus in elk der
onderafdeelingen zeldzame en kostbare
prachtwerken, op enkele waarvan we hier de aandacht
der liefhebbers willen vestigen.
Zoo is er onder de vele werken van den
productieven schrijver over architectuur
Viollet-le-Duc o. a. een exemplaar van zyn
»Dictionnaire raisonnéde ['architecture frangaise
du Xle au XVIe siècle". Onder »Boekbanden"
vinden we vermeld «Eusebius Chronica", Hand
schrift op perkament van het einde der 15e
of het begin der 16e eeuw. Als eenige illustratie
gteft de catalogus een reproductie van dan
bizonder mooieu band van bruin marokko,
waarin dit handschrift gebonden ia.
Over kunstnaaldwerk is er zeldzaam werk
en wel over oud-Belgisch kantwerk, dat de
collectie uitmaakte van wijlen Mme Auguste
baronnesse Liedts, en als een werk van groote
beteekenis op dit gebied geroemd wordt; over
costuumgeschiedenis verscheidene belangrijke
werken, waaronder Racinet, ie Costume
llistorique, waarvan een prachtig exemplaar.
^ Onder de vele werken van Japansche kunst
komt voor jaargang I?XII van het Japansche
maandschrift «Kok'kwa", waarvan slechts zeer
weinig exemplaren naar Europa kwamen.
Maar het uitgebreidst is wel de afdeeling
schilder- en prentkunst. Men vindt er biogra
fische werken over schilders van eiken tijden
elke school, ook oude boeken als het groot
schilderboek van G. de la Lairesse en o. m.
het standaardwerk over Hollandsche en
Vlaamsche kunstschilders van C. Kramm, dat men
nog steeds gaarne raadpleegt.
Ook kan men de gelukkige eigenaar worden
van curieuse periodieken, die opgehouden
hebben te bestaan, zooals >de Lantaarn" met
teekeningen van Holgwilder, »the Diaken »Pan".
De ondernemende firma, aan wie we reeds
het bestaan van de kostbare prachtwerken over
de Rembrandt-tentoonstelling te Amsterdam en
te Londen danken, zoomede dat over Jacob
Maris, annonceert nu een prachtuitgave over
Anton van D\jck met tekst van M. C.
Nieuwbarn en een over Breitner, waarvan de bege
leidende tekst zal geleverd worden door A.
Pit, W. Steenhoff en Jan Veth. Voor velen
zal dit laatste een begeerlijk souvenir zyn aan
de mooie Breitner- tentoonstelling van verleden
jaar, die zoo'n volledig beeld van het talent
van dezen schilder te zien gaf.
J. W. N.
Een grootst weit
Peintures Eecléiiastiques du moyen age.
Naarden, W armenhuizen et Alkmaar.
Sous Ja redaction de M G. VAH KALCKEN,
Een halve eeuw geleden werd een poging
gewaagd de gewelfschilderingen uit de kerk
te Naarden in teekening te brengen en door
den druk te vermenigvuldigen. Het is toen
vermoedelijk wegens de geringe belangstelling
van het publiek gebleven b\j een prospectus
met eene proeve van bewerking, nu al zeldzaam
geworden. Professor Acquoy vestigde daarna
in de Maatschappij van Nederlandsche letter
kunde te Leiden de aandacht op deze merk
waardige schilderingen nit het laatste tijdperk
der middeleeuwen, mede als een bydrage tot
de typologie, en voor enkele jaren werden in
het tijdschrift Woord en Beeld twee aquarellen
gereproduceerd, door den heer F. N. de Fremery
vervaardigd, terwyl ook in de Noord-Holland
sche oudheden, beschreven en afgebeeld door
den heeren G. van Arkel en A. W. Weissman
(uitgave van het Kon. Oudheidk. Gen.) een
paar houtsneden naar het oorspronkelijke zyn
opgenomen. Tot eene reproductie van de
geheele serie scheen niet te zullen komen, vooral
niet, wyl alleen reeds de technische
moeielykheden van het afbeelden of photografeeren
zeer groot zijn.
Een aangename verrassing wordt nu den
kunstkenners en beoefenaren van kunst en
geschiedenis geboden: de firma H. Kleinmann
& Cie. te Haarlem toch heeft het aangedurfd
de kerkelijke schilderingen niet alleen van
Naarden, maar ook die van Warmenhuizen
(thans overgebracht naar een afzonderlijk
gebouw van het Buks-Museum) en van Alk
maar langs photografischen weg te copieeren.
De heer G van Kalc'cen, de kunstmin
nende chef der firma Janssen & Co , te Haarlem,
heeft de redactie van grootsche werk op zich
genomen.
Reeds is het prospectus verschenen met twee
fotogravures in 4°welke doen zien van hoeveel
deze uitgave voor de beoefening der kunst
geschiedenis belooft. W\j hopen nader meer
gedetailleerd op dit werk terug te komen.
A. N. J. F,
ARTS AND CRAFTS,
Kneuterdijk 10,
den Haag.
Moderne Batiks,
SCHILDERIJEN,ETSENenz.
Voorwerpen ?an madame Kamt op elk gabied.
Kunstsaal Panorama.
Panoramag-ebouw, Plantage.
Bijzonder fraaie KASTEN, BUREAUX,
BUFFETTEN en andere Meubelen,POROELEIN
en AARDEWERK, PERSISOHE TAPIJTEN
Entree vrij. Zondag» geopend.
DE PHOENIX
234 Spuistraat, Amsterdam.
Meubileeringen.
Geïll. prijscouraatea ea begroetingen gratis.
Levering1 onder volledige garantie franco
geplaatst door geheel Nederland.
i BINNEN-!
INRICHTING TOT
MEUBELEERING
EN ? VERSIERING
OQ-ROKIN-12Q
12 Etsen van
WILM STEELINK.
Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN,
Bibliothecaris te Utrecht
Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst
in rood kader met vele vignetten en
bandteekeningen, kost dit pracht werk
(groot folio form.) gebonden slechts
/ 12.5O.