Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1344
ondernemingen zoude kunnen overgaan.
Dit verzoek kon worden ingewilligd, wijl
de Franco Deli eene vergoeding van £50.000
?in contanten aanbood, die het bedrijf van
nét jaar 1903 zullen ten goede komen.
In haar verslag over het vierde boekjaar
deelt de directie van de Disconto- en Ef
fecten ban k mede, dat ofschoon de handel
over 't algemeen niet zoo gunstig was als
het vorige, het afgeloopen jaar toch reden
tot tevredenheid heeft gegeven. Ka aftrek
van ruim ? 3000 als Extra Reserve, kan
een dividend worden uitgekeerd van7>s' pCt.
De gezamenlijke reserve bedraagt thans
ruim ? 23.000. Ook deze instelling heeft
van de controle van een
inslituut-accouutant gebruik gemaakt. '
In de petroleumgroep vind ik wederom
hoogere koersen voor de koninklijke, die
waarschijnlijk 35 pCt. zal uitkeeren. De
Sumpal zette eveneens de opgaande bewe
ging van de vorige week voort en klom
tot 661A en 68%. Ook voor de Int.
Rumeensche zie ik ietwat vasteren koers. Naar
ik hoor, blijven de productiecijfers steeds
goed en zijn die voor de korte maand
Februari zelfs hooger dan die der vorige
maand. De houders van aandeelen in de
Aurora kunnen nu hunne stukken tegen
aandeelen der Int. Rumeensche verwisselen.
Dat is, meen ik, om vroeger vermelde
redenen aan te bevelen. Wellicht hierover
later meer.
Ten slotte zy meegedeeld dat de Ned.
Indische Spoorwegmaatschappij zooveel
crediet is aangeboden, dat slechts 80 pCt.
op de omschrijvingen van de 2J4
pCtobligatiën kon worden toegewezen.
De maatschappij tot Expl. van de S. S.
vroeg 8 millioen in 4 pCt. obligatiën. Haar
werd 51 millioen aangeboden! Op de niet
preferente inschrijvingen kan nauwelijks
5pCt. worden toegewezen. Ook haar crediet
is blijkbaar nog ongeschokt en naar ik
meen terecht. Dit zal ook wel 't geval
blijken te zijn met de gemeente Rotterdam,
die tegen 3/4 pCfc. obligatiën, tegen den
den koers van 98 pCt., vier millioen gulden
vraagt. Inschrijving a. s. Dinsdag.
Amst, Marnixstr. 409. l
Bnssnm, Borneo". f
26Mrt.'03. D.STIOTBE.
Iets oyer Nicolaas Beets' Camera Oïscnra.
(Slot.)
Lang voor de vestingmurcn van Haarlem
gesloopt waren en gelijktijdig met den aan
leg van de Haarlemmerhout door Zocher
in »den waren natuurstijl", ving Beets onder
den naam Hildebrand aan, een natuurlij
ker en eenvoudiger proza te schrijven dan
?men, op hoogst enkele uitzonderingen na,
gewoon was.
Het leven te Haarlem in 'Beets' jeugd
was nog enger begrensd dan de stad door
de vestingmuren. »De verschillende familiën
sloten zich toen ter tijd heeft een school
kameraad van Beets, mr. H. Gerlings in
zijne, niet in den handel gebrachte,
Mémoires opgeteekend aan elkander
aan. Het was nog al huislijk in de
Spaarnestad, en wanneer iemand zich hier kwam
vestigen, kon hij er op rekenen eene menigte
bezoekers te krijgen; want het vestigen
van een nieuw gezin was een zeldzaam
heid, en daar recepties en diners, altijd
onder dezelfde gasten op den duur wel wat
vervelend werden, zag men niet zonder
verlangen naar nieuwe elementen uit.
Wanneer iemand van buiten af iets van
een opgevat voornemen, om naar Haarlem
te gaan, had doen uitlokken, had het ge
rucht er zich hier spoedig verspreid, dat
een nieuwe familie te wachten was en werd
door allen besproken. De gesprekken over
Vaderlandsche belangen waren niet zeer
opwekkend. Men had behoefte aan nieuw
voedsel voor het gezellig onderhoud. De
ouderen van dagen hadden toen nog iets
uit de vorige, de achttiende eeuw, overge
houden, doende deftig en voornaam.
Ontwikkeling van nieuwe denkbeelden
over maatschappelijke verhoudingen lever
den die dagen niet op; de gedachten kring
bleef zich nog aan het bestaande hechten;
iedere klasse bleef binnen den kring, waarin
zij zich bevond. Wij, jongens, geloofden
ook ter goeder trouw, dat zij, die op ien
naam van beschaafde klasse aanspraak
maakten, werkelijk den naam verdiende.
Begon deze of gene knaap nu en dan
eenigen twijfel op dat punt te voeden, hij
had den tijd niet, om daar lang over te
denken, belangrijke gebeurtenissen leidden
de aandacht af, en de lectuur, die men
voor zich kreeg, gaf nog te weinig stof tot
ontwikkeling van nieuwen begrippen.
Wij vergeleken nog gaarne de bijeen
komsten onzer aanzienlijken bij de
tooneelvertooningen der oude Grieken, waar de
halve Goden en Vorsten optraden. Reeds
aan onze beschouwing der natuur paarden
zich voorstellingen, aan de wereld der
Mythen ontleend; en als wij den omtrek
van Haarlem doorwandelden, schiep onze
verbeelding ons vaak een Arcadisch land
schap, waar alle boomen even zooveel be
zielde wezens waren, en in de denkbeeldige
wereld, die wij ons voorstelden, plaatsten
wij, aan den leiband van het geen wij toen
leerden, de tooneelvertooningen van de oude
Grieken, die daar hunne heele en halve
Goden voor zich zagen en in verheven
taal hoorden spreken.
Aldus teekent Mr. Gerlings het leven
van oud en jong te Haarlem, in de jaren,
dat Beets op het Gymnasium ging.
Dit leven wetende, begrijpt men duide
lijker de sprong die Beets als Hildebrand
deed om in grooter ruimte adem te halen,
en de beteekenis van een proza, dat zich
uit het keurslijf' der deftigheid en van den
genootschapsstijl bevrijdde.
Het veelvuldig komen ten huize eener
Engehche familie, het kennismaken daar
met de nieuwere Engelsche letterkunde;
van de oudere kende hij Shakespeare reeds
als knaap, een paar deelen eener vertaling
naar eene Duitsche bewerking onder oude
boeken gevonden, had hij met graagte ge
lezen, vooral Otello had grooten en
blijvenden indruk op hem gemaakt ; en
eigen vrijen blik op het leven, plaatsten
den levenslustigen jonkman tegenover, het
verouderde en wegstervende beperkte
Haarlemsche leven, dat wél samengegaan zal
zijn met het leven van geheel Holland.
Het onderwijs als jongen genoten van
hoog te waardeeren paeifagogen, van meester
Prinsen, meester Anslijn, meester Polman,
moge behoudend geweest zijn, het had
daarentegen zooveel opwekkends voor het
ware en den eenvoud, voor liefde der natuur,
dat men in de allerlaatste geschriften van
Beets er nog vrucht van ziet, o. a. in de
treflijke studie: Poëxie in woorden. De zaad
korrels door meester Anslijn, in zijne lessen
over historie der natuur uitgestrooid, vindt
men daar tot plant ontwikkeld.
Het open oog en de blijde zin, waarmede
Beets alles waarnam, het komische
snelopmerkende, het hart steeds latende spreken,
deden hem het waargenomene in
aantrekkelijken vorm en in frissche taal neerschrijven.
»De Haarlemmerhout" met zijn verschil
lende bezoekers waren meermalen in dicht
en ondicht beschreven, in spectatoriaal
vertoog en in deftige verzen. Het bezoek
en de gedragingen der Amsterdammers in
den Hout, door Beets geteekend, gelijken
op die van een eeuw en langer voor hem.
Doch een Hildebrand en een Nurks ont
breken er. Deze beiden stellen Beets'
schildering van het 'leven in den Hout
boven die zijner voorgangers.
De schetsen in Beets Camera Obscura
sluiten zich nauw aan bij de spectatoriale
geschiften, bij de Agnietjes, de bekende
burgervrijaatje, van Justus van Efien, en
bij de Wandelingen van meester Maarten
Vroeg van, CareïVosmaer, overleden in
1834, toen Beets aanving te schrijven.
Het huislijk en maatschappelijk leven
stond bij en vóór het schrijven der
zedeschetsen, later de Camera Obscura helpende
saamstellen, op een groot keerpunt. Eene
groote yerandering zou komen. De spoor
trein ging de trekschuit vervangen en
bracht eene algeheele verandering in leven
en zeden.
Beets stond reeds in den nieuweren tijd
bij den ondergang van den ouderen.
Het natuurlijke, bovenal het Hollandsche
in Beets' opstellen deden spoedig de oogen
van den acht jaar ouderen Potgieter op
hem vestigen.
Potgieter klampte Beets aan, schonk hem
vol vertrouwen, meer dan menig ander,
schoof voor hem zelfs een tipje op der gordijn
van »den roman van zijn leven." Potgieter
stelde zich zelfs voor, arm in arm met Beets
opgegaan naar het kerkhof te Muiderberg,
naar het graf van den romanschrijver
AernoutDrost (f 5 Nov. 1834) om het verlies te
beklagen van den jongen schrijver, die »al
zijn nood en vreugde deelen kon!"
Zie neer ! de baren blinken aan uw voeten,
En breken straks op dezer duinen muur !
Zie op ! de starren schijnen ons te groeten,
Onwrikbre wachters, schitterende in 't azuur.
Zg mogen beide een beeld der vriendschap heeten.
Voor de eene soort geen Albums groot genoeg!
Voor de andre ... Beets l 'k zal nimmer Drost
vergeten,
Schoon 'k hem geen blaadje voor mijn stamboek
vroeg.
Eens zullen ook wij 't hoofd ter ruste leggen,
En 't matte lijf uitstrekken op de baar :
Moogt gij van mij, of ik van u dan zeggen,
Ten hemel 't oog, zijn beeltnis schittert diiar I
Zopdra »De Gids" opgericht is, smeekt
Potgieter zijn jongt n vriend Beets bijna om
bijdragen.
Beets zendt het was in 1837 Eene
oude romance vernieuwd (Het, daghet in den
oosten.) Deze wordt opgenomen. Potgieter
vindt er aanleiding in tot de opmerking:
»Het is zonderling, gij, die zoo natuurlijk
verzen schrijft, gij moest niet stijf zijn in
de la mie, prose.
In dienzelfden jaargang verscheen van
Beets steeds onder den naam van
Hildebrand een opstel: Vooruitgang, ten
doel hebbende, al schertsende te velde te
trekken tegen het al te mathematische in
wetenschap en opvoeding.
Vooruitgang werd sterk gegispt door nie
mand minder dan den voortreffelijker! pro
zaschrijver Jacob Geel. De terechtwijzing,
citroenzuur met honig, schijnt ontmoedigend
gewerkt te hebben. Maar een uitspraak van
den literair fijn voelenden Mr. Thorbecke:
»een waar talent vraagt zulk een rechter,"
doet hem weer het hoofd opheffen. Jaren
later getuigde Beets, dat, hadde Thorbecke
dit woord niet gesproken, de »Camera
obscura" waarschijnlijk niet ten minste niet
beter geschreven zou zijn. En nog later
noemt hij Geel's terechtwijzing »eene heil
zame kapitteling."
Potgieter oordeelde gunstiger dan Pro
fessor Geel, tegen wien hij hoog opzag.
»Uw Vooruitgang schrijft hij heeft
veel genoegen gegeven, schoon B(eyerink)
beweert, dat het geen genoegen geven moest,
omdat het tegen het gezond verstand is,"
In het volgend nummer van De Gids
had lotgieter onder hetzelfde opschrift een
drietal stanza's geplaatst. Hierover schreef
hij aan Beets: »Misschien is mijn Vooruitgang
van welke niemand gesproken heeft, het
gevolg van een gesprek over het onder
werp : Les belles suites ! Een andermaal
schreef Potgieter over Vooruitgang.
»Gij zjjt billijk genoeg om 'Onderzoek en
Phantasie meesterlijk te vinden, al ergert
u de voorrede. Maar vindt gij niet, dat
het boek door de groote menigte niet zal
worden begrepen ? Hoe weinigen zullen er
zijn, die eene hulde zien in de aanmerkingen
op Vooruitgang vergeleken met dien coup
de patte tegen B. F. L(ublink) W(eddik):
?Socratische Gesprekken kan ieder schrij
ven, ik houd van het uitstekende.
Ben ik niet zeer vermetel, wanneer ik
geloof, dat wanneer ik Geel kende zooals
ik u ken, wij ondanks al het gebeurde,
met ons drieën menig genoegelijken avond
zouden hebben ? Misschien zie ik den man
door het prisma der bewondering; ik zag
hem nooit van aangezicht tot aangezicht."
Beets merkte er meer dan een halve eeuw
later over op:»Wat hij erdestijds vati maakte,
weet Beets thans niet meer; maar wel weet
hij, en niet minder zijn alterego, dat Pot
gieter, door zijn onverdachten lof tot zijne
aanmoediging veel, door zijn altijd juiste
berispingen en gevoel bare wenken nog meer
tot wat er van hem geworden zijn mag,
bijgedragen heeft."
In Varen en Rijden, in 1838 nog maar
voorkomend in den Studentenalmanak:
wilde Potgieter het bewijs zien, hoe juist
Hildebrand opmerken, hoe geestig hij schrij
ven, hoe populair hij worden kan, zoo hij
niet moedwillig aan idiosyncrasieën bot
viert.
Maar toen Hildebrand aan Potgieter voor
No. 3 van den tweeden jaargang van De
Gids een drukproef van Begraven toe zegt,
luidde het oordeel:
»Het is weder een aanval op de verstands
theorieën, een zonderlinge krijg als gij dien
voert. Ik had dit uit een gansch anderen
hoek verwacht. Gij hebt ter wereld geen
sympathie met de voorvechters van het
gevoel (1775?1795); ook geloof ik niet, dat
gij het ernstig meent; maar de goede lieden,
* -M
f j j r
^^ x^*1 /^ ? jf? p^ j^**» r*^ >^* /^* f /^^» >^**
s n P n PO F? n S H n
y y v- w i ^ 11 u t-* i y u
v */
o r scfiocmfrefcf en
die u op uw woord gelooven, wat maakt
gij er van ?"
Beets is zijn geheele leven trouw gebleven
aan zijne opvatting van Vooruitgang. Het
al te mathematische in Wetenschap en Op
voeding blijft hij verkeerd vinden. Fantasie
acht hij nopdig en nuttig, om jong en jeug
dig, krachtig en kloek te blijven.
«Wij werken te veel, mijne heeren, en
vooral met het hoofd I" roept hij uit:
Beets liefde voor land en moedertaal is
met de jaren toegenomen. Het echt Hol
landsche heeft zijn hart. De Camera Obscura
zuivert hij, bij iederen nieuwen druk, van
onhollandsche woorden.
Het schoone en zuivere Hollandsen is
voor een deel wel het geheim van den
grooten opgang van Beets Camera Obscura.
Een kenner der taal als Potgieter waar
deerde ziju Hollandsch zóó hoog, dat hij
Beets, naar aanleiding eener in 1844 ver
schenen vertaling der werken van zijn
Birminghamschen vriend John Angell
James vraagt: »En nu, wanneer krijgen
wij, zij het een stichtelijk boek van u, maar dan
ook van u ?"
Waartoe dat vertalen ? Ik wil iets eigen
aardig Hollandsch tot in de vroomheid
toe; vooral van Hollandsch piëtisme krijg
ik een gril. Vind mijn eisch niet onvriendelijk,
lieve vriend l"
Na den Paaschzang een gedicht van
Beets, met 't welk Potgieter hoog wegliep
heb ik recht weder veel te vergen".
Beets heeft aan Potgieter's roepstem ge
hoor gegeven. Stichtelijke uren zijn het ant
woord. En juist deze werken hebben bij
een man als Busken Huet de hoogste
waardeering gevonden, en zijn van
blijvenden aard.
De Camera Obscura is echter het boek
gebleven, dat den naam van Hildebrand
en Beets gebracht heeft van het eene ge
slacht tot het andere. De tijd heeft de
uiterlijkheden der verhalen in de Camera
voor volgende geslachten tot een boek vol
verklaringen genoopt; 1) het wezenlijke, het
echte, het hart is gebleven, en zal nog
spreken tot vele geslachten.
De eene druk van de Camera is op deii
anderen gevolgd. Den 22sten zou Beels
aanvangen voor de pers gereed te maken,
toen de draad zijns levens afbrak.
Toen de eerste uitgave der Camera
Obxcura in 1839 licht zag, luidde het oordeel
der Vaderlandsche letteroefeningen : »Het boek
zal bevallen, het zal de aandacht wekken,
maar waarschijnlijk voor korten tijd, en
de opgang, dien het bij zijne intrede in de
wereld maakt, zal hoogstwaarschijnlijk voor
vergetelheid plaats maken."
Nooit is beslister oordeel strenger ge
logenstraft.
De tijd heeft uitspraak gedaan.
J. H. Rr.ssrNG.
si-ntii'k lii'H.Ï, in l S M
Académie Goncourt.
Eindelyk, r.a een zes-jarig gshaspel, verwik
kelingen en processen is zy feitelijk en wettelijk
geopend, de ..Académie Gonaourt". Op den
feestelijker! openingsdag ontbraken ecbter twee
leden, de Loeren Octave Mirbeau, die in de
Comédie Frar.raise moest zijn, waar men bezig
was een stuk van hem te répéteeren en
Paul Mar?ueritte, die in Italiëvertoeft.
Edmond de Goncourt bepaalde bij testa
mentaire beschikking, dat het getal der
»Académicien8 Goncourt" nooit meer dan tien
mocht bedragen. Acht wees hij er zelf aan,
waaronder zijn boezemvriend Alphonse Daudet,
die echter den erflater niet zoo heel lang
mocht overleven, en Eoiile Zola, die
onmiddelijk van de lijst der aspiranten geschrapt
werd, toen hy, in zijn nimmer verzadigde
eerzucht, toch zich candi laat deed stellen, voor
een der ledig staande, 40 fauteuils der Aca
démie frarjc.aise. Toen de vrindjes van de
Gebroeders Edmond en Jules de Goncourt
over deze daad van Zola, »jetaient les hauts
cris," antwoordde de schrijver van J'accuse:
«Een kunstenaar moet dingen naar elke onder
scheiding en er nimmer eene van-de-hand
wijzen !" Ter vervanging van Alphonse Daudet,
die door zyi. ondeugend geschrijf «L'Immortel"
(188i)) zich-zelf voor goed de kans ontnam,
zijn rokje te tooien met >lea palmes vertes''
heeft men zijn zoon Léon gekozen. Ds»Acad
miciena Goncourt" wier jaarliiksch inkomen niot
de sou bedraagt, die de erflater hun had toe
gedacht, zyn nu volledig: Octave Mirbeau,
Paul Margueiitte, les frèrea Ilosny, llennique.
Huysmans, Elémir Bourges, Descaves, Geffroy
en Léon Daudet.
Kyrle Bellew.
Kyrle Bellew, directeur van een Londensch
theater, ging dezer dagen opruiming houden
onder een stapel manuscripten, die
jaar-endag in de directie-kamer ongestoord hadden
gerust. Zelfs theater-directeuren hebben niet
altijd een neus om te speuren welk s uk het
zal doen en welk niet. Getuige »la fille de
Roland" van Henri de Bornier. Dat meester
werk had in de archieven van het ThéiUre
Frargais een dutje van achttien ! jaar gedaan,
toen het voor het eerst werd opgevoerd. De
opvoering was een uitbundig succes. Kyrle
Bellew ordenend, opruimend, bladerend, legde
da hand op geeli?e paperassen, volgekriebeld
met verbleekte inkt. Een meesterstuk oor
deelde de y'ferig lezende directeur. De naam
van den auteur waa niet vermeld. Het
schrijven dat ongetwijfeld het handschrift be
geleid had, was zoek. Weg, verloren, nergens
te vinden ! Kyrle Bellew liet het stuk
onmiidely'k in studie nemen.
Hij' had een goeden blik. Het loopt
storm in zy'n schouwburg om het nieuwe stuk,
dat een echt kasstuk geworden is. De auteur
daagt niet op, hoewel de directie voortdurend
advertenties doet plaatsen, om den schrijver
op het spoor te komen. Tantièmes worden hem
beloofd. Te vergeefs I Niemand meldt zich aan.
De mogelykheid dat de onbekende schryver
dood is ligt voor de hand. De weemoedige ver
onderstelling, dat de auteur, wiens werk goud
in 't laadje doet vloeien, van kommer en gebrek
stierf, is ook niet buitengesloten.
NIEUWE UITGAVEN.
Bij W. L. Brusse te Rott. zal een brochure
verschijnen getiteld: »De Menschenliefde in de
werken van Zola", door JOIIAN DE MEESTER.
De uitgave bevat een Zola-figuu" van Steinlen
en geschiedt ten voordeele van het fonds voor
het monument.
Darwinisme. Een studie overEvolutie,Selectie
en Mutatie, door dr. J. R. SLOTEMAKER DE
BKUINE. Middelburg, F. P. d'Huy.
Open Brief aan Z.Fx. den Minister van
Financiën, naar aanleiding van de Vernieuwing
der Overeenkomst tusschen den Nederlandschen
Staat en de Nederlandsche Bank.
Handelsdrukkery LeoBard Tijssen te Leeuwarden.
Natuurleven, populair geïllustreerd weekblad
voor natuurwetenschappen, tuinbouw en bloe
menteelt. Ie jaarg. No. 24. Meppel, H. ten
Brink.
Atelier voor versieringskunst, onder leiding
van Theo Nouhuys. proeven van band- en
boekversiering, zinco's van L. van Leer & Co.,
druk van de drukkery Elsevier, Amsterdam.
Verslag van het Genootschap «Liefdadigheid
caar Vermogen" over het jaar 1902.
Inhoud van Tjjdschrifteu»
De Natuur in. Ail. 1: Bacteriologie, I, door
F. W. J Buekhout. Hat aanleggen van
tuinbouw-proefv Iden, door E. Snellen, De
Bloemen der Vnatkiyptogamen, door dr. II. W.
Ileinsius Honingblaemen, door P. Teuniesen.
De plattelands-onderwijzer en zijne betee
kenis voor den Land- en Tuinbouw, door l'.
Teunissen. Tweemaal in dezelfde vakken
geëxamineerd, door P. Teunissen.
Het Vakblad roor den Werktuigkundige en
den Electrotechnicus. No l : Voorwoord.
Bericht. De geschiedenis van de Stoom
machine. Motoren gedreven door gas en
door vloeibare brandstof. Mededeelingen
uit de praktijk voor de praktijk.
K^kenkunde. P^en praatje o?er elektriciteit.
Een kijkje ir de Amerikaansche industrieele
werkplaatsen. Een en ander omtrent het
gebruik van Mnchinesleutels. Uit buiten
en binnenlnndscbe tijdschriften. Vraagbord.
Don Gulden Wmckel. No. 3 : Socialistische
tegenstellingen, door dr. II. W. Pfl. E. v. d.
Bergh v. Eysinga, (met portr. en ill) Ouile
boeken, door F. Bezemer. (met portr.)
Vlinders, door Piet Vluchtig, (met 2 portr )
By een tweeden druk, door T S. K. Keur,
door Bulée, II. Doorman, Ida Haakman, Marg.
Meyboom, (met 8 port.)
De Natuur. No. 3 : De kofrieboom en zy'n
kuituur, (varvolg), door dr. H. J. Calkoen.
De Postbode in de verschillende landen, door
J. Vreedenburg. Sponsen, (vervolg), door
dr. A. J. C. Snijders Graafwespen, doori;r. J.
C. II. de Mey'ere. De veiligheidsmiddelen,
aangewend op de spoorwegen, (vervolg), door
J. II. E. Rilckert. Do datums van
Piaschzonda^ in de jaren 1900?2000, door dr. A
van Hennekeler. De stofregen van 22?23
Febr. 1903, door dr. J. J. Lorié. Sterren
kundige opgaven en mededeelingen. Ver
schijnselen in April 1903, door dr. A Pannekoek.
Taal en Letteren. Afl 3: N., Nederlandsche
leesboeken. A. B., De derde streng maakt
den kabel. J. G. Talen, Naar aanleiding
van het voorafgaande : De derde streng maakt
den kabel. F. P. II. Prick,
Boekaankondiging: Nederl. spreekwoorden, spreekwijzen,
uitdrukkingen en gezegden, door dr. F. A.
Stoett. K. Poll, Kleinigheden: Daar is
kwaad geld hy ; in iemands schoot spreken ;
Hobooke ; Zijn quast schuuren. Kleine mede
deelingen over boekwerken. Handelingen van
het Derde Nederlandsche Philologen- Congres.
Eigen Haard. No. 13: Eene die niet
medetelt!, door Louise B. B, I. Conrad,
eene Nederlandsche Waterstaatsdynastie, door
R. A. van Sandick, met portr., II. De buste
van Louis Bouwmeester, met af b. Mijnbouw
en nog wat, door Pim, VI. Voorjaar, door
Jero. de Vries (by de plaat.) De Melkbocht,
naar de schildery' van Anton Mauve, in het
Ry'ks- Museum te Amsterdam, foto van
Kleinmann & Co. te Haarlem. Esn binnenlandsch
reisje in de 18e eeuw, door mr. H. Graaf van
Hogendorp, I. Zal de lepelaar weldra een
uitgestorven vogel zy'n ?, door J. Daalder Dz.,
met af b. naar foto's van den heer R. Tepe te
Watergraafsmeer. Het drogen van hout.
miillillllllMllllllllllliililllltlliiliimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiN
TractemeBten.
Aan A. V.
Vergun my, een paar opmerkingen te maken
naar aanleiding van Uw proeve van logische
berekening in 't vorig nr.
Ik geloof niet ver mis te zy'n, als ik onderstel:
Ie. dat Ge geen onderwyzer zyt;
2e. dat Ge weinig sympathie gevoelt voor
onderwyzers en hun arbeid;
3e. dat Ge al even weinig idee hebt van hun
werkkring.
Waart Ge onderwyzer, dan zoudt Ge weten,
dat er by vier uur les geven (wat zeker wel
't minimum zal zy'n) aan een klasse heel wat
anders komt ky'ken dan by kantoorwerk
van welken door LI bedo-lden, doch niet ge
noemden ambtenaar het dan ook zy.
Bovendien ia 't door U genoemde aantal
iverküien van 't h. d. S. onjuist. U vindt als
totaal 159 dagen; dit moet zyn: 305
(52 X 2 + 15 -f 30 + 10) = 206. Maar
verder oordeelt Gy (evenals ieder die van een
zaak niets afweet) enkel naar den schy'n.
Luister:
Ik ben zelf ook zoo eentje, die op zulk een
gemakkely'ke en onbillyke wy'ze (volgens u
althans) aan den kost komt. (Alleen met dit
simpele onderscheid, dat ik nog een 15 jaartjes
mag wachten, voor ik / 1000 met vrije woning
heb). Om 8 uur ga ik naar school, waar
ik tot half 9 onledig ben met het in gereedheid
brengen der leermiddelen, het nazien van de
ventilatie en de verwarming en het houden
van toezicht op de speelplaats. Van 8'A?11
les. 's Middags idem idem van 1 4. Dan nog
by'na eiken dag pi. m. l uur corrigeerwerk en
wekelijks een paar uur voor administratie en
correspondentie. Voorbereiding voor de lessen
en studie-uren om op de hoogte der
paedagogischs wetenschap te blij?en buiten rekening
gelaten, kom ik dus tot een totaal van minstens
37 uur per week, of... de kleinigheid van
een duizend uurtjes meer dan U gelieft op
te geven.
Wat verder den maatstaf van belangrijkheid
eener betrekking betreft, het is alty'd moeilijk
daarover objectief te oordeelen. Is misschien
het bekende : Elk meent zyn uil een valk te
zijn", op u van toepassing.
Voorts begrijp ik niet, hoe die 15 door u
genoemde kerkdagen wel voor-onderwijzers en
niel voor «bedoelde" ambtenaren gelden. Wat
voor ambtenaren zyn dat dan toch ?
Ten lotte nog twee vragen :
1. Vindt ge een tractement van ? 1150
misschien te veel voor iemand, van wien men
eischt, dat hy een ontwikkeld man zy', steeds
een goed voorbeeld geve, zijn prestige hoog
boude, enz., enz., enz.? Hebben de onderwy
zers niet lang genoeg buiten hun schuld den
srnadelijkeu naam van kale schoolmeester"
gehad ?
2. Ondersteld, dat de onderwijzer 8 uur of
meer per dag frisch en opgewekt onderwys kon
geven, zouden kinderen van 6?10 jaar
dat wel uithouden 'l
Dat men naar lotsverbetering streeft, is ieders
recht en plicht, maar dat Gy voor «bedoelde"
ambtenaren een lans tracht te bn ken op den
rug van den zoo laag stiefmoederlyk bedeelden
onderwyzer, is iets, waartegen ik ten sterkste
moet proteateeren.
Hoogachtend, Uw dw.
Stitswerd, E. P'. W. BRINKMAN,
22 Maart 1903. Hoofd der School.
Wy ontvingen nog eenige brieven van gelijke
strekkirg. Met bet bovenstaande achten wij
dit onderwerp voldoende toegelicht en
verdere discussie overbodig. (RED)