Historisch Archief 1877-1940
Ho. 1344
DB AMSTERDAMMER WEE E BLAD YOOB NEDERLAND,
buitengewoon hooggeplaatst man, een groot
redenaar, op een bij uitstek ernstig moment,
in de Tweede Kamer, vlak bij den troon,
en er vallen dan zulke miniatuur
denkbeeldjes uit den gewijden mond....
Nietwaar, Horatius heeft het al gezegd:
de bergen verkeeren in barensnood en er
komt een belachelijk muisje voor den dag.
Vrienden, zoudt gij u van lachen kunnen
onthouden ?
De Kamer had zich bij deze gelegenheid
van lachen kunnen onthouden, merkt de
N. Ct. op. Zeker, als ZExc. Kuyper daar
niet had gestaan als de Berg, die nu eens
iets zeer waardigs zou voortbrengen ; edoch
daar verscheen die ridicule muis. Ter
wille van de aloude wijsheid eens onvol
prezen dichters en ter eere van de
menschelijke natuur spreke dus ook de N. Ct.
de Kamer evenals Dr. Kuyper vrij.
Immers indien hier nog schuld mocht ge
constateerd worden, zou deze aan den kant
van den Minister zijn; een schuld echter
hem gemakkelijk te vergeven : hij moest
spreken en iets. beters had hij op dat
oogenblik niet.
Kuyper heeft van dit incident, blijkens
zijn ingezonden stuk, last gehad; doch tot
zijn troost moge hij bedenken, zijn eigen
ongemeene grootheid heeft het hem gedaan.
Tot onze verwondering heeft de N. Ct.
in 't algemeen iets tegen het lachen onzer
kamerleden, onder het gespeech om, 't
wordt ook door ons gaarne toegestemd, vaak
zeer futiele redenen. Zij denkt daarbij aan
de eerste helft harer gymnasium] aren. Mis
schien had de redacteur daarbij ook van de
tweede helft, en, ware het mogelijk, almede
van de derde helft mogen spreken, zonder
het tijdperk van geestesbewegelijkheid en
lachlust al te zeer uit te breiden. Maar
ook hier zouden wij de berispte kamerleden
wel een weinig in bescherming willen nemen.
De menschelijke natuur het is alwe
der een oude wijsheid kun je er wel
met geweld uitdrijven, maar telkens keert
zij terug. Nu zijn er zeker betrekkelijk
nog jeugdige menschen, die de natuur zoo
diep er onder hebben weten te krijgen,
dat zij dagen, weken, ja maanden naar
redevoeringen kunnen luisteren, welke bijna
zonder uitzondering n voor n te lang
zijn. Maar wat is er erger voor een nog
niet geheel verkamerd man, dan zich al
dien tijd te moeten houden, alsof hij luis
terde, naar hetgeen hem zoo innig verveelt,
zonder een spier te vertrekken ? Men
vergete hierbij niet, dat een instelling als het
parlement zoo ongeveer het onnatuurlijkste
is, wat iemand heeft kunnen uitdenken.
Honderd menschen, die bij elkaar gezeten,
altijd door maar moeten zwijgen, behalve
op het moment, dat neen zelf een rede
voering afsteekt; wat elk geacht wordt te
kunnen, gelijk iedere koekoek roept, of iedere
spreeuw op zijn tijd in de boomen fluit.
In deze nvormige, nkleurige, n
tonige wereld, hoe heerlijk moet het zijn,
als daar iemand zich eens verspreekt; als
er een zonnestraaltje precies op 't puntje
van 's voorzitters neus valt; er een knoop
over den grond rolt; de een zich eens uitrekt
en onfatsoenlijk wijd gaapt; en de ander eens,
zoodat het op eenigen afstand hoorbaar
is, heel diep zucht!... Dan lachen er, d.w.z.,
dan wreekt zich de natuur; dan geeft Onze
Lieve Heer te verstaan, dat, al zijn zij in
vader Adam uit het Paradijs verdreven,
ze toch menschen zijn gebleven. Wie zou
dat veranderd willen zien, om ook daar
voor »uiterlijken ernst" in de plaats te
krijgen, alsof het bewaren van den
uiterlijken ernst onder zoo velerlei omstandig
heden zonder innerlijke verdooving en
tiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiiiimiiiiiiiiiimiimiiiiB
cf'zuiii&l/on
immmini iiiiiiiiHiHiiiiiiiMiiiiiiiuiiiiiiiiiiutimiumiiiiin
Roode Klaprozen,
VAN
CLARA VIEBIG.
Uit het Duitsch, ?an M. v. O.
-***.
Door het smalle venster van de meidenkamer
vielen de zonnestralen schuins naar binnen.
Het was reeds byna vijf uur in den middag.
Grete Albrecht was lang in de keuken bezig
geweest met afwasschen; de raadt familie had
's Zondags altyd eene oude tante en een jongen
neef aan tafel; deze was referendaris,... mis
schien wel 'n party voor Juffrouw Clara.
In de kleine kamer, waarin juist plaats was
voor een ijzeren ledekant, een stoel en een
waschtafeltje, rook het naar zeep en pomade.
Aan een paar spijkers, tegen den witgekalkten
muur, hingen kleeren, maar het Zondagskleed
was er afgenomen en lag uitgespreid op het
bed. Het was lichtgroen, met groote gele en
rose bloemen. Grete vond dat't de mooiste japon
was die ze ooit beze'en had. Ook haar hoed
lag er by, een witte, met 'n kransje van ver
geet-m\j-nietjes en struisveeren opgedirkte hoed.
Grete plaste en waschte zich zóó, dat de
zeepvlokken om haar heen vlogen; daarna
wreef ze haar gezicht uit al haar macht met den
groven handdoek. Haar wangen glommen alsof
ze gevernist waren; de kit ine verweerde spiegel
weerkaatste haar vuurrcode kleur. Toen werd
het haar gekamd, lang, stug haar, waar, tusschen
het blond, zich rosachtige vlokken, van het nat
maken, vertoonden ; het friseerijzer deed alle
moeite om wat krul te brengen in de recht
afgesneden voorhoofd franje, het grove, steile
haar verzette er zich tegen; alleen de uiterste
punten kwamen in opstand. De kapperij was
klaar. Het groene kleed werd aangetrokken en
kraakte aan de naden toen de meid met haar,
van het warme afwaschwater gezwollen han
den, het lyf toehaakte. Ze draaide zich voor
den spiegel om en om ; wat was ze poesmooi I
ze bleef zich bekykende 'n oogenblik in ge
dachten verzonken staan .. . Wat zou hij er
wel van zeggen ? !
Een fluiten klonk beneden op de binnenplaats;
Grete schrikte op dat was hy' .'
Haastig strekte ze het hoofd uit het raam ;
daar werd een verdieping lager het
meidenkamervenstertje geopend en een hooge, byna
verstarring mogelijk ware? Och, die
futiliteiten %yn futiliteiten, maar als aanlei
ding tot gelach, ze bewijzen voor 't minst,
dat zelfs bij de zorgvuldigste cultuur van
den quasi-ernst, de menschelijke natunr,
geneigd tot vroolijkheid en scherts, er met
geen stok is uit te slaan. Laat ons daar
voor dankbaar zijn.
Eere en persadel.
De Standaard schrijft: «Ingetrokken".
»De N. Rott. Ct. heeft dan, op
rechtstreeksche interpellatie van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, haar beweren,
als zou deze bewindsman in het
hoogernstig debat van 11 Maart gepoogd heb
ben grappen te debiteeren, ingetrokken."
»Dit eert de redactie."
Dat dit nu zoo bijzonder de N. Rott. Ct.
eert, begrijpen wij niet. Ze kon toch moei
lijk na Kuypers verklaring zeggen: wij
gelooven u niet. Immers alleen de man
zelf kan weten of hij ernstig is geweest.
De N. Rott. Ct. beschouwe deze onze
woorden niet, als voortgesproten uit
jaloerschheid; heusch, haar »eere" mogen
wij haar gunnen, nu wij zelf nog onlangs
van dezelfde Standaard brieven van
persadeldom hebben ontvangen, wijl wij Kuyper
recht deden wedervaren. Een verzekering
van »pers-adel", waaraan wij ons niet
weinig verkwikt hebben, en nog verkwik
ken, omdat zij van de Standaard kwam.
Maar nu wil( het geval, dat dit blad
zoo hoog en zoo mild, vóór veertien dagen
ons aan zijn lezers heeft voorgesteld, als
behept met de zucht om het woord van
onze tegenstanders te smoren; waarop
wij, kort maar krachtig, naar wij meenen,
haar van het tegendeel hebben onderricht.
En wat gebeurt nu?
Terwijl wij van pers-adel zijn, en de
N. Rott. Ct. zichzelf »eere" heeft gewonnen,
door Kuyper het zijne te geven, naar
Standaard's oordeel, laat deze ons voor haar
lezers met die beschuldiging van oneer
lijkheid beladen... en keurt ons zelfs geen
antwoord waardig.
Hebben op deze manier die eerecertifica
ten en adeldomsbrieven, welke de Standaard
uitdeelt, wel veel beteekenis?
Der N. Rott. Ct. voegt de Standaard,
met haar zedelijk-hoogheidsvertoon, het
volgende toe:
»Doch kan ze nu voorbijzien, hoeveel
kwaad ze door haar averechtsche voorstel
lingen gesticht heeft; voorstellingen, die
gretig op-haar gezag onder het volk ver
spreid zijn, en die niet anders dan af breuk
konden doen aan den eerbied voor de
ernstige opvatting, die de Regeering van
haar taak heeft?"
Wij lezen dit op onze wijs:
»Doch kan de Standaard nu voorbijzien,
hoeveel kwaad ze door haar averechtsche
voorstelling gesticht heeft; voorstellingen,
die gretig op haar gezag onder haar lezers
verspreid zijn, en die niet anders dan
afbreuk konden doen aan den eerbied voor
de ernstige opvatting, die wij van onze
taak hebben?"
M. a. w. op het «INGETROKKEN" van de
Standaard wachten wij nog steeds.
Toch verlangen ook wij, die van
persadel zijn, haar »eere" te bezorgen.
Het Concordaat.
In de Fransche Kamer wordt een heftige
strijd gevoerd over het voortbestaan der
kinderlijke stem riep haar toe :
Ben je eindelijk klaar, Grete 1"
I)at was haar vriendin Auguste, die bij de
bankiersfamilie diende. Deze was reeds lang
klaar ; ze diende als derde meid en hoefde niet
te helpen afwasschen, die had 't gemakkelyker
dan iemand die als meid allén dient !
Ik kom al!" riep Grete terug en zette vlug
haar vergeet-me-niet-hoed op. De lichte stoffen
pelerine werd met een zwaai over den arm
gehangen, en de glacéhandschoenen over de
dikke vingers trekkend, vloog ze de achtertrap
af. Ze voelde in haar zak den huissleutel ben
gelen, bij eiken stap sloeg hij tegen haar lenden;
ze was bly en opgewekt, vol verwachting over
den prettigen middag; en dan de heerlijke
avond l Ze mocht tot twaalf uur uitblijf en.
Geniet jy ook maar 's van 't mooie weer i"
had mevrouw gezegd.
SeJert drie maa den ging ze met hem ; hy
was haar eerste, ofschoon ze reeds goed in de
twintig was. Hij werkte bij Koulcke in den krui
denierswinkel ; knap en jong was hij, Grete's
verloofde ! 't Was ernstig gemeend ; ze zouden
trouwen.
Grete's hart klopte van vreugde, t oen ze zoo
de trappen afstormde, bij elke verdieping sprong
ze de twee laatste treden tegelijk at ; 't was
'n heel gestommel. Iemand van de eerste tage
stak het hoofd om de keukendeur:
Heeremensch ! wat 'n spektakel!" en met 'n bons
werd de deur weer toegesmeten.
't Kon haar niets schelen, zij huppelde ver
der ; en nu kwam ze op de binnenplaats
daar stond hij ! Heel kranig, heel netjes, de
hoed een weinig schuins op 't hoofd, 'n stokje
onder den arm en een grooten zegelring aan
den wysvinger. Hij was niet alleen ; Auguate,
van de bankiersfamilie, stond reeds naast hem.
Dat arme ding had nooit iemand om mede uit
te gaan, daarom had Grete haar voor ditmaal
meegevraagd; 't was voor haar zelve tevens
een genoegen dat een derde getuige kon zijn
van haar geluk
Wel, juffrouw I" zei Karel tot zijn meisje
en gaf haar 'n hand, hoe maakt u 't 't" Voor
vreemden spraken ze elkaar nog met u aan.
Grete bloosde sterk; de hooge kleur van
wangen en voorhoofd werd nog 'n tint donker
der. Half verlegen lachte ze hem liefdevol,
vertrouwelijk toe. Daarop togen ze op weg, hij
met zyn stokje spelend, zij naast hem, terwijl
haar lange rok langs de straat slierde.
Auguste slenterde achter hen aan met een
vervelend, verdrietig gezicht. Ze had zich dat
samen uitgaan anders voorgesteld, het vijfde
rad aan een wagen te zy'n stond haar niet
congregatiën. De regeering en de com
missie van rapporteurs zijn overeengekomen,
de verzoeken om autorisatie van 25 onder
wijzende, l handeldrijvende en 28 predi
kende congregatiën, die te zamen 1473
inrichtingen bezitten, niet toe te staan, en
zelfs niet te gedoogen, dat over elk dezer
aanzoeken afzonderlijk debat wordt gevoerd.
Naar het schijnt, zal de regeering in dezen
strijd overwinnaar blijven; zonder scherpe
bedreigingen blijkt dit echter niet mogelijk
te zijn, en de scherpste bedreiging is wel
die der scheiding van Kerk en Staat,
hetgeen in Frankrijk zou gelijk staan met
de opheffing van het Concordaat. Wat
dit Concordaat eigenlijk is en beteekent.
willen wij hier met een enkel woord her
inneren.
De Fransche revolutie heeft de
middeleeuwsche suprematie van de Kerk over
den Staat afgeschaft en de onafhankelijk
heid en secularisatie van den Staat
geproclameerd. Zij verviel daarbij van
het eene uiterste in het andere men
denke aan den Staatsgodsdienst van de
Rede maar bepaalde zich ten slotte
tot de scheiding van Kerk en Staat, hoofd
zakelijk hierin bestaande, dat de Fransche
Republiek voor geen enkelen eeredienst
meer betaalde en dat niemand mocht ge
dwongen worden, voor de kosten van een
eeredienst bij te dragen.
Bonaparte knoopte als Eerste Consul
de onderhandelingen met de Kerk weder
aan. »Hij had1' zooals Mad. de Staël
in hare Considérations sur la Révolution
franfaise schreef »als steunpilaren voor
zijn macht eene geestelijkheid evenzeer
noodig als kamerheeren, titels en decoratiën."
Reeds tijdens den oorlog in Italiëpolste
hij het Vaticaan over de wederinvoering
eener Staatskerk voor Frankrijk, en hij
vond te Rome een zeer gewillig gehoor.
Op 15 Juli 1801 werd te Parijs het
tusschen den Paus en de Fransche Repu
bliek gesloten Concordaat onderteekend,
en op 8 April 1802 werd het als Fransche
wet afgekondigd, vermeerderd met de zoo
genaamde organieke artikelen, die de
rechten van den Staat niet onbelangrijk
uitbreidden. Het Vaticaan onthield zich
van protest tegen die uitbreiding, ofschoon
deze zonder zijne voorkennis had plaats
gehad.
Het Concordaat verklaarde den Katho
lieken godsdienst wel niet tot godsdienst
aan den Staat, maar noemde dien »den
godsdienst van de groote meerderheid der
Fransche burgers", en verzekerde de vrije
en openbare uitoefening van den
christelijken eeredienst. De Eerste Consul ver
kreeg het recht van benoeming der bis
schoppen, die den eed van trouw aan hem
moesten afleggen en zich moesten ver
plichten, aan de regeering mededeeling te
doen, wanneer in hun diocees iets ten
nadeele van den Staat werd voorbereid.
De Kerk zou voor de regeering het *sal
vum fac (rempublicam)" laten bidden, ge
lijk vroeger het »sal>;um fac regem".
Den Eersten Consul zouden alle rechten
en eerbewijzen worden toegekend, die de
vroegere regeeringen hadden genoten. De
Paus verplichtte zich verder, de bezitters
der voormalige kerkelijke goederen niet
lastig te vallen, daarentegen beloofde de
regeering, aan de bisschoppen en pastoors
een behoorlijk inkomen te verzekeren, en
wettelijke maatregelen te nemen om
erflatirigen aan de Kerk mogelijk te maken.
Over orden en congregatiën was in het
Concordaat geen sprake; deze waren
door de revolutie allen afgeschaft en be
stonden niet meer; evenmin was in het
wffiiiiiiiiiiiiiiKiiiliifffiiiimiimiii
lit/imiiiiffiffifffimffirifiiiiiiu
by'ster aan. Ze slingerde met haar armen en
wiegde achteloos het hoog opgeschoten bovenlyf
heen en weer. Op haar grooten zwarten hoed
knikten by eiken stap roode klaprozen, waar
van ook een heele touffs achter, onder den
rand te voorschyn kwam; de warme tint er
van kwam mooi uit tegen haar glanzend
bruin haar.
Zeg 's, waarom heb je die toch meege
vraagd 't" zei Karel (luisterend tot zijn verloofde.
We kunnen nou over nieta praten \"
Och, laat maw,'' antwoordde Grete goedig,
dat arme kind heeft hier geen schepsel om
mee uit te gaan, ze is nog maar kort hier
en dan is ze ook pas zeventien jaar !" Mede
lijdend trok ze haar schouders op.
Zoo? Pas zeventien, zegje V" Karel draaide
zich half om naar het achter hen loopend
meisje. Zij scheen zijn blik niet te bemerken,
drentelde onverschillig, met neergeslagen oogen
voort. Maar hij zag, da: de voorbijgangers naar
haar keken. Een mooi meisje was 't toch l wel
bleek, zelfs hél bleek, maar ze zag er tocli
lief uit ! Stellig had ze bloedarmoede, haar
wangen waren als uit gips geboetseerd, rond
en vol maar zonder eenig blosje. De vuurroode
klaprozen pasten goed bij die matgele
gelaatsi tint. ze had wel wat bijzonders, iets van n dame.
j Wa&r kijk je naar 't" vroeg Grote en trok
hem aan zijn mouw. En waar gaan we heen ?"
Naar naar - och juffrouw Au
guste " hij bleef staan tot dat het meisje
naderbij gekomen was. Juffrouw Auguste, hoe
denkt u er over 't Waarheen hebt u lust te
gaan ?"
Dat kan me niet schelen," was't antwoord,
steeds nog met neergeslagen oogen.
Nou, we kunnen naar Schöneberg gaan, in
den Zwarten Adelaar, of naar Halensee ? of
hoe zou u denken over de Hasenhaide 't in de
Nieuwe Wereld" is 'r 'n prachtige gelegenheid
om te dansen, militaire muziek en zoo wat meer."
Oo !" Auguste slaakte een zucht van ver
luchting en sloeg de oogen op. waarin een
begeerlijke glans flikkerde. Dansen 't !" Haar
neusvleugels trilden, ze keek hem scherp aan
en herhaalde nogmaals: Ooo !"
Nou, goed dan !" Hij lachte. Laten we dus
naar de Hasenhaide gaan ik vind 't. best. Er
gaat toch niets bo;eri zoo'n danspartij.
Vooruit dus maar !"
Grete had eigenlijk geen lust in die uitspan
ning ; van dansen hield ze niet en dan al die
menschen ! Ze zou graag hand in hand met
hem door het eenzame bosch gedwaald of naast
hem in het gras gezeten hebben; met een
lichten zucht dacht zij aan den eersten
lenteConcordaat sprake van de
onderwijsquaestie; op deze beide punten had en heeft
dus de regeering formeel de vrije hand.
Het eerste volgens het Concordaat op
gemaakte budget van eeredienst sloot met
een eindcijfer van 1.258.000 francs; in
het jaar 1805 was het gestegen tot 12
millioen, in het jaar 1813 tot 17 millioen.
De Restauratie bracht het op 35 millioen,
het tweede keizerrijk op 45 millioen, de
Nationale Vergadering zelfs op 53 millioen,
terwijl het onder de Tweede Republiek
weer tot 43 millioen is teruggebracht.
Behalve deze bijdrage van den Staat
ontvangt de Kerk nog subsidiën van de
departementen en de gemeenten, het vrije
gebruik van openbare gebouwen en de
kosten van onderhoud dier gebouwen.
De vroegere minister Jules Roche schatte,
naar aanleiding van een nauwkeurig onder
zoek het geheele bedrag van hetgeen de
Katholieke Kerk in Frankrijk op grond
van het Concordaat uit de bovengenoemde
bronnen ontvangt, op 450 millioen francs.
Er zijn dus, behalve theoretische over
wegingen, voor de Katholieken stellig
praktische redenen genoeg, die tegen de
scheiding van Kerk en Staat en de op
zegging van het Concordaat pleiten. Paus
Pius IX heeft dan ook, in de 55ste stelling
van den Syllabus, de scheiding van Kerk
en Staat uitdrukkelijk veroordeeld.
Wanneer de tegenwoordige Fransche
regeering, niettegenstaande haar scherp
optreden tegenover de congregatiën, door
het Vatikaan nog steeds wordt ontzien,
dan is hieraan zeker de overweging niet
vreemd, dat eene verwezenlijking der be
dreigingen van den heer Combes niet on
mogelijk wordt geacht en voor de positie
der Katholieke Kerk in Frankrijk hoogst
nadeelige gevolgen zou kunnen hebben.
iiiiiitiiimmmiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiinmniiMifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHa
Sociale,
iiiiiliiiiiilMigiiiiaiiiiiiiiiiiiiiH
De pieentewertlieflen en de Ongevallenwet.
Nu met l Februari de Ongevallenwet in
werking is getreden en de gemeentebesturen
ten opzichte van hunne eigen werklieden
deze wet moeten toepassen, blijkt het, dat
de wet op meer dan n punt onduidelijk
is. Telkens rijzen er vragen, die beantwoord
moeten worden, maar die niet goed knnnen
worden beantwoord, omdat de wet wat de
woorden betreft, niet duidelijk is en de
schriftelijke en mondelinge toelichtingen,
bij de behandeling gegeven, allesbehalve
licht geven. Zoo staat men vaak voor een
niet op te lossen geval en moet de knoop
op de eene of andere manier worden door
gehakt.
Bij een enkel punt, voor de gemeente
besturen en hunne werklieden evenwel
gewichtig, wensch ik stil te staan en wei bij
de vraag hoe moet worden opgevat art. 3
3de lid. aldus luidende : 'Indien een publiek
rechtelijk lichaam door in zijnen dienst
zijnde personen zoodanige werkzaamheden
doet verrichten, dat die personen ingevolge
artikel l verzekerd zouden zijn, indien zij
die werkzaamheden in dienst van een pri
vaat persoon verrichten, wordt het publiek
rechtelijk lichaam ten aanzien dier werk
zaamheden geacht een verzekeringsplichtig
bedrijf uit te oefenen." Van de beantwoor
ding van deze vraag hangt af welke ge
meen tewerklieden krachtens de Ongevallen
wet verzekerd zijn.
Deze vraag is reeds door eenige schrijvers
behandeld en er zijn er, die aldus redeneeren;
Willen de werklieden als verzekerd worden
aangemerkt, dan moet er voldaan worden
flIlmlItHMIIIII/IMJWWHJItllllllIjmlIIIIIIIIIIIIMIIIMJHjmlIllllllmlIIIIU
zondag in het Grünewald, toen ze elkaar ge
vonden hadden en onder de donkere dennen,
la«g samen op en neer geloopen hadder. Haar
oogeu werden vochtig toen ze aan dien eersten
Zondag terugdacht. Maar hiiar werd nu niets
gevraagd.
De zon scheen iel op 't warme plaveisel, aan
de Biücherbtraat scheen geen einde te komen ...
Nu gingen ze alle drie naast elkaar, de jonge
man in het midden. Hij ratelde aldoor; de
twee anderen zeiden niet veel, maar hij was
in de beste stemming.
Ileele scharen van Zondaggangers liepen
rechts en links, voor en achter hen, 't leek wel
een volksverhuizing. Eerzame burgerluidjes : de
vader in zijn zwarte Zondagspak met vereelte.
onbedekte handen ; uit den achterzak van zijn
jas stak een inelbllssch met zuigdotje uit, voor
de jongste, die nauwelijks loopen kon en door
de moeder meegesleept werd. De andere kin
deren ais afloopende orgelpijpen op een rij,
nauwelijks een jaar met tlkaar verschillend
kibbelden telkens om de mand met broodjes.
Keukenmeiden met haar vrijers, mei* j es nog
zonder vrijers, bij groepjes van twee en drie. die
elkaar vriendschappelijk onder den arm vast
hielden ; jongelui met sigaren in den mond.
die met kennersblikken, de knappe meiyes
opnamen.
Verduiveld! wat 'n mooie meid is dat! die
lange, bleeke daar, met die rooie klaprozen !"
hoorde Karel een van de jonge mannen zeggen.
Woedend keek hij om: hoe dorst die kerel
't wagen ? ! al te brutaal. Hij voelde zich be
paald beleedigd door die opmerking ; spat ging
andere menschen dat meisje aan ? Ze was nog
wel pas zeventien !
Hij keek steelsgewijze naar haar... Zou ze
't gehoord hebben ? Op haar bleek gezicht was
'n zacht rose tint gekomen, ze keek in de
schuinte naar hem en glimlachte ... alle dui
vels ! . . .
Juffrouw Auguste, waarom lacht u ?" vroeg
hij streng. Ze had 'n eigenaardige manier om
haar mond te plooien, meer naar den nen kant,
zóó dat er in haar linker wang een kuiltje kwam.
De bleeke lippen waren dieperin rooder, en
daarachter zag men de, bijna ziekelijke, wit
glanzende tandjes.
Nou !'' zei hij hardop, 't is me 'n brutale
bende ' Onbeschaamde kerels, nietwaar juffrouw
Auguste?" Hy ergerde zich.
Zij antwoordde niet, keek hem maar 'n
oogenblik aan en glimlachte weer. Mooie oogen
had ze wel, lichtgrijs in 't blauwachtige wit;
de wimpers waren in-zwart en omringden de
oogleden als 'n lange dichte franje.
aan de volgende 2 eischen: 1. de werk
zaamheden moeten in dienst van een privaat
persoon kunnen worden verricht en 2. zij
moeten voor dien privaat persoon een be
drijf opleveren.
Uit den eersten eisch, aldus redeneeren
de bedoelde schrijvers, volgt, dat werk
zaamheden, die voortvloeien uit het uitoefe
nen van overheidsgezag, nooit tot verzeke
ringsplicht aanleiding kunnen geven.
Met deze redeneering ben ik het eens.
Wel heeft de regeering zich eenigszins
ande_rs uitgedrukt door te verklaren, dat de
arbeid vatbaar moet zijn om in dienst van
een particulier te worden verricht. Ik meen
echter, dat het juister is te zeggen, dat van
verzekeringsplicht wordt uitgesloten alle
arbeid, die uitsluitend het gevolg is van
het optreden van het openbaar lichaam als
overheidspersoon en niet als werkgever.
Wat den tweeden eisch betreft, moet
men, naar de meening der schrijvers, om
uit te maken of bepaalde werklieden in
dienst van een openbaar lichaam
verzekeringsplichtig zijn, bevestigend kunnen be
antwoorden de vraag: Waren de werklieden
verzekerd, indien in plaats van de gemeente
een particulier de werkgever was ? Zouden
derhalve de werkzaamheden voor den parti
culier een bedrijf vormen ? Nu is het wel
waar, dat de wet geen definitie van bedrijf
geeft, maar men meent, dat het begrip bedrijf
wel voldoende vaststaat en dat daaronder
niet kunnen vallen die werkzaamheden, die
alleen ten eigen behoeve worden verricht.
Gaat deze redeneering op, dan zijn de
gevolgen zeer gewichtig. Immers dan vallen
buiten de wet al die werkzaamheden, die
de gemeente b.v. ten behoeve van zichzelf
laat verrichten. De straatmakers,
s'tadstimmerlieden, brugwachters, in het kort
het geheele personeel, in dienst bij openbare
werken, behoeft dan niet volgens de wet
verzekerd te worden. Voor een timmerman
maakt het dan groot verschil uit of zijn
patroon is een particulier dan wel de ge
meente. Is zijn patroon een
timmermansbaas, dan zal hij, indien hij een ongeluk
krijgt, de wettelijke uitkeering ontvangen.
Is zijn patroon echter de gemeente, dan
zal het geheel afhangen van de
gemeenteI lijke verordening zelf of hem een uitkeering
ingeval van een ongeluk wordt toegekend :
wettelijk is de gemeente daartoe dan niet
verplicht.
Kan deze redeneering juist zijn ? Zou de
wetgever iets dergelijks hebben gewild ?
Zou het de bedoeling kunnen zijn aldus
met twee maten te meten, af hangende van
het toeval wie patroon is ? Zouden de
gemeentewerklieden inderdaad in zooveel
slechtere positie door de wet zijn gesteld
dan hunne collega's in dienst van particu
liere bazen ? Deze opvatting wil er bij mij
niet in. Ik kan mij niet voorstellen, dat de
wetgever deze consequentie heeft gewild.
Maar geeft dan de toelichting, door de
regeering gegeven, niet meer licht ? Ook op
deze vraag luidt meer het antwoord ont
kennend. Zoowel in de Tweede- als in de
Eerste Kamer heeft de regeering een toe
lichting gegeven, maar er is strijd tu?schen
deze beide regeeringsuitlatingen. Terwijl
zij toch in de Tweede Kamer den nadruk
legde op het woord werkzaamheden en het
geval op het oog heeft, dat door een
publiekrechtslijk lichaam voor eigen dienst
benoodigdheden worden vervaardigd, wijst de
regeering in de Eerste Kamer er op, dat
de nadruk moet gelegd worden op het woord
bedrijven. De regeering zelf was dus onzeker
en weifelend.
Evenwel is er nog een lichtpunt en is er
te ontdekken een stut waaraan ik mij
gaarne wenscht vast te klampen. De Me
morie van Toelichting namelijk op het derde
lid van gemeld art, 3 luidt aldus: »Een
publiekrechtelijk lichaam, dat iii eigen
inrichtingen benoodigdheden doet vervaar
digen, welke het zelf zal gebruiken, kan
daarom nog niet gezegd worden een bedrijf'
uit te oefenen. De werklieden in die inrich
tingen zouden dus niet ingevolge de bepa
lingen vervat in de artikelen l, 3 en 9
Ze heeft wel wat bijzonders," dacht Karel
en keek dan weer 's naar zijn meisje.
De stof wolkte losjes op, alie schoenen waren
grauw bestoven. Dansmuziek klonk al nader
en nader, draaiorgel-getjingel, en
draaimolengepiep ... Lokalen rechts lokalen links ; in
de tuintjes ervan stonden kraampjes, tatels vol
bierglazen en overal menschen en nog eens
menschen.
De lucht was dik en roerloos van al de stof
en warmte die er in hangen bleef; van de oude
dennen ginds op de hei, was geen spoor van
geur te bemerken.
In de uitspanning die de Nieuwe Wereld"
heette ging 't het drukste toe; met groote
moeite kregen de drie nogplaais. Het was laat
geworden, en de tafeltjes reeds lang bezet;
binnen in de groote zaal dwarrelden de dan
sende paren rond.
Kom, willen we 's ?" vroeg Karel aan zyn
Grete.
Neen," zei ze kortaf.
Zoo bleven ze buiten in den tuin zitten.
De jonge man bad bier besteld en Grete van
onder haar manteltje een zak met koek te
voorschijn gehaald, die haar van thuis" toe
gezonden was
Toe Karel, eet 'r van," drong zij, moeder
heeft 'm gebakken !"
De tulleband was oudbakken en brokkelde
in stukjes af; maar Grete at er van met bijna
roerenden smaak en een gevoel van eerbied voor
iets, dat van thuis1' kwam. Daar Karel hier
niets voer voelde, kostte 't hem moeite eenige
happen met bier naar binnen te werken terwijl
de bleeke Guste van haar stuk slechts enkele
kruimels knabbelde.
Een mager kind bood aan hun tafeltje bloe
men te koop aan. Karel betaalde galant voor
twee tien-pfennig ruikers, en liet zyn dames"
zelve uitzoeken. Grete koos de styfste bouquet
van de mand uit, Augus!e greep naar een botje
klaprozen, die plap neerhingen.
Myn Mevelingsbioemen !" zei ze coquet en
stak ze voor op haar keurig licht lyfje.
Dat staat allerliefst, juffrouw Guste!" zei
Karel, terwijl zijn blik bewonderend over de
sierlijke taille gleed. Wat hebt u toch een
goeden smaak l"
Langzamerhand werd het leeger in den tuin,
alleen moeders met kleine kinderen bleven
zitten, alie anderen gingen binnen in de dans
zaal of stonden voor de open vensters ervan
toe te kijken. Zelfs de familievaders waren er
vandoor gegaan, om ook een kykje te nemen.
(Slot volgt).