De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 29 maart pagina 3

29 maart 1903 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1344 DB AMSTERDAMMER WEE E BLAD YOOB NEDERLAND, buitengewoon hooggeplaatst man, een groot redenaar, op een bij uitstek ernstig moment, in de Tweede Kamer, vlak bij den troon, en er vallen dan zulke miniatuur denkbeeldjes uit den gewijden mond.... Nietwaar, Horatius heeft het al gezegd: de bergen verkeeren in barensnood en er komt een belachelijk muisje voor den dag. Vrienden, zoudt gij u van lachen kunnen onthouden ? De Kamer had zich bij deze gelegenheid van lachen kunnen onthouden, merkt de N. Ct. op. Zeker, als ZExc. Kuyper daar niet had gestaan als de Berg, die nu eens iets zeer waardigs zou voortbrengen ; edoch daar verscheen die ridicule muis. Ter wille van de aloude wijsheid eens onvol prezen dichters en ter eere van de menschelijke natuur spreke dus ook de N. Ct. de Kamer evenals Dr. Kuyper vrij. Immers indien hier nog schuld mocht ge constateerd worden, zou deze aan den kant van den Minister zijn; een schuld echter hem gemakkelijk te vergeven : hij moest spreken en iets. beters had hij op dat oogenblik niet. Kuyper heeft van dit incident, blijkens zijn ingezonden stuk, last gehad; doch tot zijn troost moge hij bedenken, zijn eigen ongemeene grootheid heeft het hem gedaan. Tot onze verwondering heeft de N. Ct. in 't algemeen iets tegen het lachen onzer kamerleden, onder het gespeech om, 't wordt ook door ons gaarne toegestemd, vaak zeer futiele redenen. Zij denkt daarbij aan de eerste helft harer gymnasium] aren. Mis schien had de redacteur daarbij ook van de tweede helft, en, ware het mogelijk, almede van de derde helft mogen spreken, zonder het tijdperk van geestesbewegelijkheid en lachlust al te zeer uit te breiden. Maar ook hier zouden wij de berispte kamerleden wel een weinig in bescherming willen nemen. De menschelijke natuur het is alwe der een oude wijsheid kun je er wel met geweld uitdrijven, maar telkens keert zij terug. Nu zijn er zeker betrekkelijk nog jeugdige menschen, die de natuur zoo diep er onder hebben weten te krijgen, dat zij dagen, weken, ja maanden naar redevoeringen kunnen luisteren, welke bijna zonder uitzondering n voor n te lang zijn. Maar wat is er erger voor een nog niet geheel verkamerd man, dan zich al dien tijd te moeten houden, alsof hij luis terde, naar hetgeen hem zoo innig verveelt, zonder een spier te vertrekken ? Men vergete hierbij niet, dat een instelling als het parlement zoo ongeveer het onnatuurlijkste is, wat iemand heeft kunnen uitdenken. Honderd menschen, die bij elkaar gezeten, altijd door maar moeten zwijgen, behalve op het moment, dat neen zelf een rede voering afsteekt; wat elk geacht wordt te kunnen, gelijk iedere koekoek roept, of iedere spreeuw op zijn tijd in de boomen fluit. In deze nvormige, nkleurige, n tonige wereld, hoe heerlijk moet het zijn, als daar iemand zich eens verspreekt; als er een zonnestraaltje precies op 't puntje van 's voorzitters neus valt; er een knoop over den grond rolt; de een zich eens uitrekt en onfatsoenlijk wijd gaapt; en de ander eens, zoodat het op eenigen afstand hoorbaar is, heel diep zucht!... Dan lachen er, d.w.z., dan wreekt zich de natuur; dan geeft Onze Lieve Heer te verstaan, dat, al zijn zij in vader Adam uit het Paradijs verdreven, ze toch menschen zijn gebleven. Wie zou dat veranderd willen zien, om ook daar voor »uiterlijken ernst" in de plaats te krijgen, alsof het bewaren van den uiterlijken ernst onder zoo velerlei omstandig heden zonder innerlijke verdooving en tiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiiiimiiiiiiiiiimiimiiiiB cf'zuiii&l/on immmini iiiiiiiiHiHiiiiiiiMiiiiiiiuiiiiiiiiiiutimiumiiiiin Roode Klaprozen, VAN CLARA VIEBIG. Uit het Duitsch, ?an M. v. O. -***. Door het smalle venster van de meidenkamer vielen de zonnestralen schuins naar binnen. Het was reeds byna vijf uur in den middag. Grete Albrecht was lang in de keuken bezig geweest met afwasschen; de raadt familie had 's Zondags altyd eene oude tante en een jongen neef aan tafel; deze was referendaris,... mis schien wel 'n party voor Juffrouw Clara. In de kleine kamer, waarin juist plaats was voor een ijzeren ledekant, een stoel en een waschtafeltje, rook het naar zeep en pomade. Aan een paar spijkers, tegen den witgekalkten muur, hingen kleeren, maar het Zondagskleed was er afgenomen en lag uitgespreid op het bed. Het was lichtgroen, met groote gele en rose bloemen. Grete vond dat't de mooiste japon was die ze ooit beze'en had. Ook haar hoed lag er by, een witte, met 'n kransje van ver geet-m\j-nietjes en struisveeren opgedirkte hoed. Grete plaste en waschte zich zóó, dat de zeepvlokken om haar heen vlogen; daarna wreef ze haar gezicht uit al haar macht met den groven handdoek. Haar wangen glommen alsof ze gevernist waren; de kit ine verweerde spiegel weerkaatste haar vuurrcode kleur. Toen werd het haar gekamd, lang, stug haar, waar, tusschen het blond, zich rosachtige vlokken, van het nat maken, vertoonden ; het friseerijzer deed alle moeite om wat krul te brengen in de recht afgesneden voorhoofd franje, het grove, steile haar verzette er zich tegen; alleen de uiterste punten kwamen in opstand. De kapperij was klaar. Het groene kleed werd aangetrokken en kraakte aan de naden toen de meid met haar, van het warme afwaschwater gezwollen han den, het lyf toehaakte. Ze draaide zich voor den spiegel om en om ; wat was ze poesmooi I ze bleef zich bekykende 'n oogenblik in ge dachten verzonken staan .. . Wat zou hij er wel van zeggen ? ! Een fluiten klonk beneden op de binnenplaats; Grete schrikte op dat was hy' .' Haastig strekte ze het hoofd uit het raam ; daar werd een verdieping lager het meidenkamervenstertje geopend en een hooge, byna verstarring mogelijk ware? Och, die futiliteiten %yn futiliteiten, maar als aanlei ding tot gelach, ze bewijzen voor 't minst, dat zelfs bij de zorgvuldigste cultuur van den quasi-ernst, de menschelijke natunr, geneigd tot vroolijkheid en scherts, er met geen stok is uit te slaan. Laat ons daar voor dankbaar zijn. Eere en persadel. De Standaard schrijft: «Ingetrokken". »De N. Rott. Ct. heeft dan, op rechtstreeksche interpellatie van den Minister van Binnenlandsche Zaken, haar beweren, als zou deze bewindsman in het hoogernstig debat van 11 Maart gepoogd heb ben grappen te debiteeren, ingetrokken." »Dit eert de redactie." Dat dit nu zoo bijzonder de N. Rott. Ct. eert, begrijpen wij niet. Ze kon toch moei lijk na Kuypers verklaring zeggen: wij gelooven u niet. Immers alleen de man zelf kan weten of hij ernstig is geweest. De N. Rott. Ct. beschouwe deze onze woorden niet, als voortgesproten uit jaloerschheid; heusch, haar »eere" mogen wij haar gunnen, nu wij zelf nog onlangs van dezelfde Standaard brieven van persadeldom hebben ontvangen, wijl wij Kuyper recht deden wedervaren. Een verzekering van »pers-adel", waaraan wij ons niet weinig verkwikt hebben, en nog verkwik ken, omdat zij van de Standaard kwam. Maar nu wil( het geval, dat dit blad zoo hoog en zoo mild, vóór veertien dagen ons aan zijn lezers heeft voorgesteld, als behept met de zucht om het woord van onze tegenstanders te smoren; waarop wij, kort maar krachtig, naar wij meenen, haar van het tegendeel hebben onderricht. En wat gebeurt nu? Terwijl wij van pers-adel zijn, en de N. Rott. Ct. zichzelf »eere" heeft gewonnen, door Kuyper het zijne te geven, naar Standaard's oordeel, laat deze ons voor haar lezers met die beschuldiging van oneer lijkheid beladen... en keurt ons zelfs geen antwoord waardig. Hebben op deze manier die eerecertifica ten en adeldomsbrieven, welke de Standaard uitdeelt, wel veel beteekenis? Der N. Rott. Ct. voegt de Standaard, met haar zedelijk-hoogheidsvertoon, het volgende toe: »Doch kan ze nu voorbijzien, hoeveel kwaad ze door haar averechtsche voorstel lingen gesticht heeft; voorstellingen, die gretig op-haar gezag onder het volk ver spreid zijn, en die niet anders dan af breuk konden doen aan den eerbied voor de ernstige opvatting, die de Regeering van haar taak heeft?" Wij lezen dit op onze wijs: »Doch kan de Standaard nu voorbijzien, hoeveel kwaad ze door haar averechtsche voorstelling gesticht heeft; voorstellingen, die gretig op haar gezag onder haar lezers verspreid zijn, en die niet anders dan afbreuk konden doen aan den eerbied voor de ernstige opvatting, die wij van onze taak hebben?" M. a. w. op het «INGETROKKEN" van de Standaard wachten wij nog steeds. Toch verlangen ook wij, die van persadel zijn, haar »eere" te bezorgen. Het Concordaat. In de Fransche Kamer wordt een heftige strijd gevoerd over het voortbestaan der kinderlijke stem riep haar toe : Ben je eindelijk klaar, Grete 1" I)at was haar vriendin Auguste, die bij de bankiersfamilie diende. Deze was reeds lang klaar ; ze diende als derde meid en hoefde niet te helpen afwasschen, die had 't gemakkelyker dan iemand die als meid allén dient ! Ik kom al!" riep Grete terug en zette vlug haar vergeet-me-niet-hoed op. De lichte stoffen pelerine werd met een zwaai over den arm gehangen, en de glacéhandschoenen over de dikke vingers trekkend, vloog ze de achtertrap af. Ze voelde in haar zak den huissleutel ben gelen, bij eiken stap sloeg hij tegen haar lenden; ze was bly en opgewekt, vol verwachting over den prettigen middag; en dan de heerlijke avond l Ze mocht tot twaalf uur uitblijf en. Geniet jy ook maar 's van 't mooie weer i" had mevrouw gezegd. SeJert drie maa den ging ze met hem ; hy was haar eerste, ofschoon ze reeds goed in de twintig was. Hij werkte bij Koulcke in den krui denierswinkel ; knap en jong was hij, Grete's verloofde ! 't Was ernstig gemeend ; ze zouden trouwen. Grete's hart klopte van vreugde, t oen ze zoo de trappen afstormde, bij elke verdieping sprong ze de twee laatste treden tegelijk at ; 't was 'n heel gestommel. Iemand van de eerste tage stak het hoofd om de keukendeur: Heeremensch ! wat 'n spektakel!" en met 'n bons werd de deur weer toegesmeten. 't Kon haar niets schelen, zij huppelde ver der ; en nu kwam ze op de binnenplaats daar stond hij ! Heel kranig, heel netjes, de hoed een weinig schuins op 't hoofd, 'n stokje onder den arm en een grooten zegelring aan den wysvinger. Hij was niet alleen ; Auguate, van de bankiersfamilie, stond reeds naast hem. Dat arme ding had nooit iemand om mede uit te gaan, daarom had Grete haar voor ditmaal meegevraagd; 't was voor haar zelve tevens een genoegen dat een derde getuige kon zijn van haar geluk Wel, juffrouw I" zei Karel tot zijn meisje en gaf haar 'n hand, hoe maakt u 't 't" Voor vreemden spraken ze elkaar nog met u aan. Grete bloosde sterk; de hooge kleur van wangen en voorhoofd werd nog 'n tint donker der. Half verlegen lachte ze hem liefdevol, vertrouwelijk toe. Daarop togen ze op weg, hij met zyn stokje spelend, zij naast hem, terwijl haar lange rok langs de straat slierde. Auguste slenterde achter hen aan met een vervelend, verdrietig gezicht. Ze had zich dat samen uitgaan anders voorgesteld, het vijfde rad aan een wagen te zy'n stond haar niet congregatiën. De regeering en de com missie van rapporteurs zijn overeengekomen, de verzoeken om autorisatie van 25 onder wijzende, l handeldrijvende en 28 predi kende congregatiën, die te zamen 1473 inrichtingen bezitten, niet toe te staan, en zelfs niet te gedoogen, dat over elk dezer aanzoeken afzonderlijk debat wordt gevoerd. Naar het schijnt, zal de regeering in dezen strijd overwinnaar blijven; zonder scherpe bedreigingen blijkt dit echter niet mogelijk te zijn, en de scherpste bedreiging is wel die der scheiding van Kerk en Staat, hetgeen in Frankrijk zou gelijk staan met de opheffing van het Concordaat. Wat dit Concordaat eigenlijk is en beteekent. willen wij hier met een enkel woord her inneren. De Fransche revolutie heeft de middeleeuwsche suprematie van de Kerk over den Staat afgeschaft en de onafhankelijk heid en secularisatie van den Staat geproclameerd. Zij verviel daarbij van het eene uiterste in het andere men denke aan den Staatsgodsdienst van de Rede maar bepaalde zich ten slotte tot de scheiding van Kerk en Staat, hoofd zakelijk hierin bestaande, dat de Fransche Republiek voor geen enkelen eeredienst meer betaalde en dat niemand mocht ge dwongen worden, voor de kosten van een eeredienst bij te dragen. Bonaparte knoopte als Eerste Consul de onderhandelingen met de Kerk weder aan. »Hij had1' zooals Mad. de Staël in hare Considérations sur la Révolution franfaise schreef »als steunpilaren voor zijn macht eene geestelijkheid evenzeer noodig als kamerheeren, titels en decoratiën." Reeds tijdens den oorlog in Italiëpolste hij het Vaticaan over de wederinvoering eener Staatskerk voor Frankrijk, en hij vond te Rome een zeer gewillig gehoor. Op 15 Juli 1801 werd te Parijs het tusschen den Paus en de Fransche Repu bliek gesloten Concordaat onderteekend, en op 8 April 1802 werd het als Fransche wet afgekondigd, vermeerderd met de zoo genaamde organieke artikelen, die de rechten van den Staat niet onbelangrijk uitbreidden. Het Vaticaan onthield zich van protest tegen die uitbreiding, ofschoon deze zonder zijne voorkennis had plaats gehad. Het Concordaat verklaarde den Katho lieken godsdienst wel niet tot godsdienst aan den Staat, maar noemde dien »den godsdienst van de groote meerderheid der Fransche burgers", en verzekerde de vrije en openbare uitoefening van den christelijken eeredienst. De Eerste Consul ver kreeg het recht van benoeming der bis schoppen, die den eed van trouw aan hem moesten afleggen en zich moesten ver plichten, aan de regeering mededeeling te doen, wanneer in hun diocees iets ten nadeele van den Staat werd voorbereid. De Kerk zou voor de regeering het *sal vum fac (rempublicam)" laten bidden, ge lijk vroeger het »sal>;um fac regem". Den Eersten Consul zouden alle rechten en eerbewijzen worden toegekend, die de vroegere regeeringen hadden genoten. De Paus verplichtte zich verder, de bezitters der voormalige kerkelijke goederen niet lastig te vallen, daarentegen beloofde de regeering, aan de bisschoppen en pastoors een behoorlijk inkomen te verzekeren, en wettelijke maatregelen te nemen om erflatirigen aan de Kerk mogelijk te maken. Over orden en congregatiën was in het Concordaat geen sprake; deze waren door de revolutie allen afgeschaft en be stonden niet meer; evenmin was in het wffiiiiiiiiiiiiiiKiiiliifffiiiimiimiii lit/imiiiiffiffifffimffirifiiiiiiu by'ster aan. Ze slingerde met haar armen en wiegde achteloos het hoog opgeschoten bovenlyf heen en weer. Op haar grooten zwarten hoed knikten by eiken stap roode klaprozen, waar van ook een heele touffs achter, onder den rand te voorschyn kwam; de warme tint er van kwam mooi uit tegen haar glanzend bruin haar. Zeg 's, waarom heb je die toch meege vraagd 't" zei Karel (luisterend tot zijn verloofde. We kunnen nou over nieta praten \" Och, laat maw,'' antwoordde Grete goedig, dat arme kind heeft hier geen schepsel om mee uit te gaan, ze is nog maar kort hier en dan is ze ook pas zeventien jaar !" Mede lijdend trok ze haar schouders op. Zoo? Pas zeventien, zegje V" Karel draaide zich half om naar het achter hen loopend meisje. Zij scheen zijn blik niet te bemerken, drentelde onverschillig, met neergeslagen oogen voort. Maar hij zag, da: de voorbijgangers naar haar keken. Een mooi meisje was 't toch l wel bleek, zelfs hél bleek, maar ze zag er tocli lief uit ! Stellig had ze bloedarmoede, haar wangen waren als uit gips geboetseerd, rond en vol maar zonder eenig blosje. De vuurroode klaprozen pasten goed bij die matgele gelaatsi tint. ze had wel wat bijzonders, iets van n dame. j Wa&r kijk je naar 't" vroeg Grote en trok hem aan zijn mouw. En waar gaan we heen ?" Naar naar - och juffrouw Au guste " hij bleef staan tot dat het meisje naderbij gekomen was. Juffrouw Auguste, hoe denkt u er over 't Waarheen hebt u lust te gaan ?" Dat kan me niet schelen," was't antwoord, steeds nog met neergeslagen oogen. Nou, we kunnen naar Schöneberg gaan, in den Zwarten Adelaar, of naar Halensee ? of hoe zou u denken over de Hasenhaide 't in de Nieuwe Wereld" is 'r 'n prachtige gelegenheid om te dansen, militaire muziek en zoo wat meer." Oo !" Auguste slaakte een zucht van ver luchting en sloeg de oogen op. waarin een begeerlijke glans flikkerde. Dansen 't !" Haar neusvleugels trilden, ze keek hem scherp aan en herhaalde nogmaals: Ooo !" Nou, goed dan !" Hij lachte. Laten we dus naar de Hasenhaide gaan ik vind 't. best. Er gaat toch niets bo;eri zoo'n danspartij. Vooruit dus maar !" Grete had eigenlijk geen lust in die uitspan ning ; van dansen hield ze niet en dan al die menschen ! Ze zou graag hand in hand met hem door het eenzame bosch gedwaald of naast hem in het gras gezeten hebben; met een lichten zucht dacht zij aan den eersten lenteConcordaat sprake van de onderwijsquaestie; op deze beide punten had en heeft dus de regeering formeel de vrije hand. Het eerste volgens het Concordaat op gemaakte budget van eeredienst sloot met een eindcijfer van 1.258.000 francs; in het jaar 1805 was het gestegen tot 12 millioen, in het jaar 1813 tot 17 millioen. De Restauratie bracht het op 35 millioen, het tweede keizerrijk op 45 millioen, de Nationale Vergadering zelfs op 53 millioen, terwijl het onder de Tweede Republiek weer tot 43 millioen is teruggebracht. Behalve deze bijdrage van den Staat ontvangt de Kerk nog subsidiën van de departementen en de gemeenten, het vrije gebruik van openbare gebouwen en de kosten van onderhoud dier gebouwen. De vroegere minister Jules Roche schatte, naar aanleiding van een nauwkeurig onder zoek het geheele bedrag van hetgeen de Katholieke Kerk in Frankrijk op grond van het Concordaat uit de bovengenoemde bronnen ontvangt, op 450 millioen francs. Er zijn dus, behalve theoretische over wegingen, voor de Katholieken stellig praktische redenen genoeg, die tegen de scheiding van Kerk en Staat en de op zegging van het Concordaat pleiten. Paus Pius IX heeft dan ook, in de 55ste stelling van den Syllabus, de scheiding van Kerk en Staat uitdrukkelijk veroordeeld. Wanneer de tegenwoordige Fransche regeering, niettegenstaande haar scherp optreden tegenover de congregatiën, door het Vatikaan nog steeds wordt ontzien, dan is hieraan zeker de overweging niet vreemd, dat eene verwezenlijking der be dreigingen van den heer Combes niet on mogelijk wordt geacht en voor de positie der Katholieke Kerk in Frankrijk hoogst nadeelige gevolgen zou kunnen hebben. iiiiiitiiimmmiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiinmniiMifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHa Sociale, iiiiiliiiiiilMigiiiiaiiiiiiiiiiiiiiH De pieentewertlieflen en de Ongevallenwet. Nu met l Februari de Ongevallenwet in werking is getreden en de gemeentebesturen ten opzichte van hunne eigen werklieden deze wet moeten toepassen, blijkt het, dat de wet op meer dan n punt onduidelijk is. Telkens rijzen er vragen, die beantwoord moeten worden, maar die niet goed knnnen worden beantwoord, omdat de wet wat de woorden betreft, niet duidelijk is en de schriftelijke en mondelinge toelichtingen, bij de behandeling gegeven, allesbehalve licht geven. Zoo staat men vaak voor een niet op te lossen geval en moet de knoop op de eene of andere manier worden door gehakt. Bij een enkel punt, voor de gemeente besturen en hunne werklieden evenwel gewichtig, wensch ik stil te staan en wei bij de vraag hoe moet worden opgevat art. 3 3de lid. aldus luidende : 'Indien een publiek rechtelijk lichaam door in zijnen dienst zijnde personen zoodanige werkzaamheden doet verrichten, dat die personen ingevolge artikel l verzekerd zouden zijn, indien zij die werkzaamheden in dienst van een pri vaat persoon verrichten, wordt het publiek rechtelijk lichaam ten aanzien dier werk zaamheden geacht een verzekeringsplichtig bedrijf uit te oefenen." Van de beantwoor ding van deze vraag hangt af welke ge meen tewerklieden krachtens de Ongevallen wet verzekerd zijn. Deze vraag is reeds door eenige schrijvers behandeld en er zijn er, die aldus redeneeren; Willen de werklieden als verzekerd worden aangemerkt, dan moet er voldaan worden flIlmlItHMIIIII/IMJWWHJItllllllIjmlIIIIIIIIIIIIMIIIMJHjmlIllllllmlIIIIU zondag in het Grünewald, toen ze elkaar ge vonden hadden en onder de donkere dennen, la«g samen op en neer geloopen hadder. Haar oogeu werden vochtig toen ze aan dien eersten Zondag terugdacht. Maar hiiar werd nu niets gevraagd. De zon scheen iel op 't warme plaveisel, aan de Biücherbtraat scheen geen einde te komen ... Nu gingen ze alle drie naast elkaar, de jonge man in het midden. Hij ratelde aldoor; de twee anderen zeiden niet veel, maar hij was in de beste stemming. Ileele scharen van Zondaggangers liepen rechts en links, voor en achter hen, 't leek wel een volksverhuizing. Eerzame burgerluidjes : de vader in zijn zwarte Zondagspak met vereelte. onbedekte handen ; uit den achterzak van zijn jas stak een inelbllssch met zuigdotje uit, voor de jongste, die nauwelijks loopen kon en door de moeder meegesleept werd. De andere kin deren ais afloopende orgelpijpen op een rij, nauwelijks een jaar met tlkaar verschillend kibbelden telkens om de mand met broodjes. Keukenmeiden met haar vrijers, mei* j es nog zonder vrijers, bij groepjes van twee en drie. die elkaar vriendschappelijk onder den arm vast hielden ; jongelui met sigaren in den mond. die met kennersblikken, de knappe meiyes opnamen. Verduiveld! wat 'n mooie meid is dat! die lange, bleeke daar, met die rooie klaprozen !" hoorde Karel een van de jonge mannen zeggen. Woedend keek hij om: hoe dorst die kerel 't wagen ? ! al te brutaal. Hij voelde zich be paald beleedigd door die opmerking ; spat ging andere menschen dat meisje aan ? Ze was nog wel pas zeventien ! Hij keek steelsgewijze naar haar... Zou ze 't gehoord hebben ? Op haar bleek gezicht was 'n zacht rose tint gekomen, ze keek in de schuinte naar hem en glimlachte ... alle dui vels ! . . . Juffrouw Auguste, waarom lacht u ?" vroeg hij streng. Ze had 'n eigenaardige manier om haar mond te plooien, meer naar den nen kant, zóó dat er in haar linker wang een kuiltje kwam. De bleeke lippen waren dieperin rooder, en daarachter zag men de, bijna ziekelijke, wit glanzende tandjes. Nou !'' zei hij hardop, 't is me 'n brutale bende ' Onbeschaamde kerels, nietwaar juffrouw Auguste?" Hy ergerde zich. Zij antwoordde niet, keek hem maar 'n oogenblik aan en glimlachte weer. Mooie oogen had ze wel, lichtgrijs in 't blauwachtige wit; de wimpers waren in-zwart en omringden de oogleden als 'n lange dichte franje. aan de volgende 2 eischen: 1. de werk zaamheden moeten in dienst van een privaat persoon kunnen worden verricht en 2. zij moeten voor dien privaat persoon een be drijf opleveren. Uit den eersten eisch, aldus redeneeren de bedoelde schrijvers, volgt, dat werk zaamheden, die voortvloeien uit het uitoefe nen van overheidsgezag, nooit tot verzeke ringsplicht aanleiding kunnen geven. Met deze redeneering ben ik het eens. Wel heeft de regeering zich eenigszins ande_rs uitgedrukt door te verklaren, dat de arbeid vatbaar moet zijn om in dienst van een particulier te worden verricht. Ik meen echter, dat het juister is te zeggen, dat van verzekeringsplicht wordt uitgesloten alle arbeid, die uitsluitend het gevolg is van het optreden van het openbaar lichaam als overheidspersoon en niet als werkgever. Wat den tweeden eisch betreft, moet men, naar de meening der schrijvers, om uit te maken of bepaalde werklieden in dienst van een openbaar lichaam verzekeringsplichtig zijn, bevestigend kunnen be antwoorden de vraag: Waren de werklieden verzekerd, indien in plaats van de gemeente een particulier de werkgever was ? Zouden derhalve de werkzaamheden voor den parti culier een bedrijf vormen ? Nu is het wel waar, dat de wet geen definitie van bedrijf geeft, maar men meent, dat het begrip bedrijf wel voldoende vaststaat en dat daaronder niet kunnen vallen die werkzaamheden, die alleen ten eigen behoeve worden verricht. Gaat deze redeneering op, dan zijn de gevolgen zeer gewichtig. Immers dan vallen buiten de wet al die werkzaamheden, die de gemeente b.v. ten behoeve van zichzelf laat verrichten. De straatmakers, s'tadstimmerlieden, brugwachters, in het kort het geheele personeel, in dienst bij openbare werken, behoeft dan niet volgens de wet verzekerd te worden. Voor een timmerman maakt het dan groot verschil uit of zijn patroon is een particulier dan wel de ge meente. Is zijn patroon een timmermansbaas, dan zal hij, indien hij een ongeluk krijgt, de wettelijke uitkeering ontvangen. Is zijn patroon echter de gemeente, dan zal het geheel afhangen van de gemeenteI lijke verordening zelf of hem een uitkeering ingeval van een ongeluk wordt toegekend : wettelijk is de gemeente daartoe dan niet verplicht. Kan deze redeneering juist zijn ? Zou de wetgever iets dergelijks hebben gewild ? Zou het de bedoeling kunnen zijn aldus met twee maten te meten, af hangende van het toeval wie patroon is ? Zouden de gemeentewerklieden inderdaad in zooveel slechtere positie door de wet zijn gesteld dan hunne collega's in dienst van particu liere bazen ? Deze opvatting wil er bij mij niet in. Ik kan mij niet voorstellen, dat de wetgever deze consequentie heeft gewild. Maar geeft dan de toelichting, door de regeering gegeven, niet meer licht ? Ook op deze vraag luidt meer het antwoord ont kennend. Zoowel in de Tweede- als in de Eerste Kamer heeft de regeering een toe lichting gegeven, maar er is strijd tu?schen deze beide regeeringsuitlatingen. Terwijl zij toch in de Tweede Kamer den nadruk legde op het woord werkzaamheden en het geval op het oog heeft, dat door een publiekrechtslijk lichaam voor eigen dienst benoodigdheden worden vervaardigd, wijst de regeering in de Eerste Kamer er op, dat de nadruk moet gelegd worden op het woord bedrijven. De regeering zelf was dus onzeker en weifelend. Evenwel is er nog een lichtpunt en is er te ontdekken een stut waaraan ik mij gaarne wenscht vast te klampen. De Me morie van Toelichting namelijk op het derde lid van gemeld art, 3 luidt aldus: »Een publiekrechtelijk lichaam, dat iii eigen inrichtingen benoodigdheden doet vervaar digen, welke het zelf zal gebruiken, kan daarom nog niet gezegd worden een bedrijf' uit te oefenen. De werklieden in die inrich tingen zouden dus niet ingevolge de bepa lingen vervat in de artikelen l, 3 en 9 Ze heeft wel wat bijzonders," dacht Karel en keek dan weer 's naar zijn meisje. De stof wolkte losjes op, alie schoenen waren grauw bestoven. Dansmuziek klonk al nader en nader, draaiorgel-getjingel, en draaimolengepiep ... Lokalen rechts lokalen links ; in de tuintjes ervan stonden kraampjes, tatels vol bierglazen en overal menschen en nog eens menschen. De lucht was dik en roerloos van al de stof en warmte die er in hangen bleef; van de oude dennen ginds op de hei, was geen spoor van geur te bemerken. In de uitspanning die de Nieuwe Wereld" heette ging 't het drukste toe; met groote moeite kregen de drie nogplaais. Het was laat geworden, en de tafeltjes reeds lang bezet; binnen in de groote zaal dwarrelden de dan sende paren rond. Kom, willen we 's ?" vroeg Karel aan zyn Grete. Neen," zei ze kortaf. Zoo bleven ze buiten in den tuin zitten. De jonge man bad bier besteld en Grete van onder haar manteltje een zak met koek te voorschijn gehaald, die haar van thuis" toe gezonden was Toe Karel, eet 'r van," drong zij, moeder heeft 'm gebakken !" De tulleband was oudbakken en brokkelde in stukjes af; maar Grete at er van met bijna roerenden smaak en een gevoel van eerbied voor iets, dat van thuis1' kwam. Daar Karel hier niets voer voelde, kostte 't hem moeite eenige happen met bier naar binnen te werken terwijl de bleeke Guste van haar stuk slechts enkele kruimels knabbelde. Een mager kind bood aan hun tafeltje bloe men te koop aan. Karel betaalde galant voor twee tien-pfennig ruikers, en liet zyn dames" zelve uitzoeken. Grete koos de styfste bouquet van de mand uit, Augus!e greep naar een botje klaprozen, die plap neerhingen. Myn Mevelingsbioemen !" zei ze coquet en stak ze voor op haar keurig licht lyfje. Dat staat allerliefst, juffrouw Guste!" zei Karel, terwijl zijn blik bewonderend over de sierlijke taille gleed. Wat hebt u toch een goeden smaak l" Langzamerhand werd het leeger in den tuin, alleen moeders met kleine kinderen bleven zitten, alie anderen gingen binnen in de dans zaal of stonden voor de open vensters ervan toe te kijken. Zelfs de familievaders waren er vandoor gegaan, om ook een kykje te nemen. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl