De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 29 maart pagina 4

29 maart 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR H K D E R L Air». No. 1344 (nieuw l, 2 en 10) verzekerd kunnen zijn, hoe wenschelijk dit ook zij. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is de bepaling, vervat in het laatste lid van artikel 4 (nieuw 3) opgenomen." Welnu, hier staat duidelijk, dat art. 3 derde lid is opgenomen ten einde tegemoet te komen aan het bezwaar, dat werklieden in dienst van een publiekrechtelijk lichaam hetwelk benoodigdheden in eigen inrichtin gen laat vervaardigen, niet verzekerd zou den zijn. Hoe de regeering later bij de beraadslagingen in de Eerste Kamer een andere meening kon zijn toegedaan, begrijp ik niet, maar hoe het ook zij, ik houd vast aan deze ofticieele interpretatie. Op grond van deze interpretatie, in ver band met mijne veronderstelling, dat de wetgever de verzekeringsplicht heeft willen uitbreiden over alle werklieden, die daar voor maar eenigszins in aanmerking kun nen komen en gelet op den regel, dat er in geval van twijfel beslist wordt ten gunste van de partij, die in de slechtste positie is, meen ik te mogen concludeeren, dat de door mij bedoelde ambtenaren, in dienst van de gemeente, zooals de werklieden b publieke werken, verzekerd z^'n. De Kljksverzekeringsbank schijnt ook die meening te zijn toegedaan. Ten minste mij is een gemeente bekend, die zich in zake de invulling van loonlijsten voor het per soneel b\j openbare werken tot de Bank om inlichtingen heeft gewend. Deze inlichtingen zijn gegeven zonder meer. Het wil münu voorkomen, dat als de Bank gemeend nad, dat de bedoelde werklieden niet onder de Ongevallenwet vallen, zy van deze hare meening had doen blijken, ten einde aan het gemeentebestuur heel wat moeite en drukte te besparen. Het is evenwel hoog tijd, dat de quaestie wordt beslist en niet moet er gewacht wor den tot het tijdstip, dat reeds de premie moet worden gestort en de Bank de loon lijsten ter controle ontvangt. Ten einde mede den stoot tot een beslissing te geven heb ik het dienstig geoordeeld de quaestie hier op te werpen. Kampen. Mr. dr. H. S. VELDMAN. Mnzieïin de Hoofdstad, Als een muziekgenootschap haar honderd twee en dertigste concert geeft en den respectabelen leeftijd bereikt van 62 jaar, dan kan men wel aannemen dat zy een verleden heeft, hetwelk in vele opzichten belangrijk mag genoemd worden, ten opzichte van de geschiedenis der muziekbeoefening. Zoo is het dan ook met de maatschappij Caecilia". In 1841 werd zij opgericht met de bedoeling een jaarlyksche geldelijke uitkeering te verschaffen, aan de weduwen en weezen harer leden, die door ouderdom, ziekte of lichaamsgebreken buit staat geraken als toonkunstenaar in hunne behoeften of die van hun gezin te voorzien". En tot nu toe is Caecilia" aan dit beginsel trouw gebleren. Maar niet alleen zorgde Caecilia" voor den ouden hulpbehoevenden toonkunstenaar en voor zijn gezin, maar het hield ook de vaan der kunst hoog. In het gedenkschrift hetwelk bij het zestigjarig bestaan der maatschappij aan donatrices, donateurs en leden werd toe gezonden, leest men dienaangaande: Joannes Bernardus van Bree, een der drie opzichters, is de man geweest, die als orchestdirecteur, reeds dadelijk nadat de jonge stich ting hare intrede gedaan had in de wereld, haar een muzikaal cachet wist te verleenen, dat men veilig mag beschouwen als te zijn ge weest van reformatorischen invloed op de muziek-beoefen ing hier ter stede. Tot dusverre wisselden allerlei solo-voordrachten in de bontste mengeling, en zonder eenig gevoel van stijl, elkan der af op de concert-programma's van omstreeks 1840. Van Bree beschouwde het aantstonds als een beginsel-questie in Caecilia" om virtuosen-muziek geheel te weren van de programma's, slechts bij uitzondering een solo-voordracht toe te laten en als regel te beschouwen: de uitvoering van groote instrumentale meester werken." Caecilia is al de jaren van haar bestaan ge trouw gebleven aan dat beginsel. Wel is er af en toe op hare concerten een werk uitgevoerd met n of meer solo-partijen?ik herinner aan het concert voor twee violen van Bach, aan het Brandenburgsche concert voor piano, fluit en viool van denzelfden meester, aan het tripleconcert van Beethoven (voor piano, viool en violoncel) en aan het concert voor viool en violoncel van Brahms doch niemand zal be weren dat deze werken onder virtuosenmuziek moeten gerangschikt worden. Men mag ze veilig houden voor groote meesterwerken, die ieder voor zich kunnen beschouwd worden als een sieraad in de litteratuur der instrumentale muziek. Ditzelfde epitheton is van toepassing op BeetKBven's onsterfelijk vioolconcert. Toen dus dit heerlijke werk op het programma van het laatste concert gebracht werd, week Caecilia niet af van haar gewoonte, maar verleende aan haar uitvoering een buitengewone aantrekke lijkheid, vooral toen de heer Bram Eldering bereid gevonden werd het concert te vertolken. Nog levendig herinner ik my den enormen indruk, dien de heer Eldering wist te maken met dit vioolconcert, toen hij het kort na zjjn vestiging hier ter stede, op een uitvoe ring der Maatschappij Apollo" speelde. Ook thans weder trof de heer Eldering door zy'n eenvoud en innigheid in de voordracht, wars van het virtusse. Zóó moet Beethoven gespeeld worden. De heerlijke lijnen van dit grandiose meesterwerk kwamen in alle bevalligheid en ron ding tot hun recht,tengevolge van een tempokeuze waaraan geen atoom te veel of te weinig was. De heer Eldering speelt Beethoven geheel in zich zelven gekeerd, zonder eenige uiterlijkheid en in dat opzicht herinnert hij aan Joachim in zijn besten tijd. Wel worden alle moeilijk heden van het werk met glans overwonnen; doch nooit of nimmer is het overwinnen van die moeilijkheden doel, zooals helaas bij zoovelen die zich vergrijpen aan Beethoven's meesterwerk; nooit krijgt men den indruk alsof de kunstenaar wil dat het publiek opge togen z\j over zijn techniek of over de zuiver heid zijner octaven, en over zooveel andere dingen. Steeds weet Eldering zijn publiek te dwingen tot oprechte bewondering voor het genie van Beethoven, zooals het zich open baart in dit eenige concert. Inderdaad, het is een eenig concert. Magistraal in den bouw van het Allegro, met een weelde van heerlijke, rijke gedachten; melodieus in hooge mate en gesteund door een nooit overladen, maar steeds kleurrijke instrumentatie, waarin de hoofd motieven op echt symphonische wyze verwerkt worden l Liefelijk en zielroerend in het po sievolle Larghetto en overmoedig tintelend met een sprank van den olympischen humor in hef Finale. Zóó geeft zich Beethoven in zijn viool concert. Behoeft het nog gezegd te worden dat het publiek uiterst dankbaar was voor het genot van het heerlijke werk te hebben mogen hooren en voor den man, die het zoo schoon vermocht te reproduceeren ? Met de derde Leonore-ouverture werd het concert geopend. Da heer Mengelberg heeft van deze ouverture een opvatting die in vele opzichten afwijkt van de opvatting van de meeste andere kunstenaars. Men herinnere zich o.a, de reproductie van Weingartner onlangs. Nu zal men zeggen het is 's heeren Mengelberg's recht een eigen, zelfstandige opvatting te hebben van Beethoven's werken, indien hij die verdedigen kan. Maar daar tegenover staat dat de toehoorder dan eerst tot het volle genot komt eener repro ductie, indien hij deze in overeenstemming vindt met de opvatting die in zyn eigen ziel wortelt. Ik voor mij denk mij Beethoven's Leonore-ouverture zonder buitengewone tempo vertragingen en uitsluitend zooals de meester het heeft voorgeschreven; my'n meening is dat met behoorlijke inachtneming der dynamische teekens een climax te verkrijgen is, veel grooter, maar vooral veel juister, veel meer in den geest van den componist, dan met toevoeging van voordrachtsnuances die hun oorsprong meestal vinden in willekeur.. De zevende symphonie werd, met uit zondering van het Finale, waarvan het tempo m. i. te snel was, prachtig uitgevoerd. Men wist niet wat meer te bewonderen de rhythmiache zekerheid van den eersten Satz, de sombere stemming die over het Allegretto uitgespreid lag of de lichtheid waarmede het Scherzo gespeeld werd en waartegen het Trio met zijn eigenaardig blazersfiguur zoo scherp contrasteerend afstak. Wat uu aangaat het Finale, zoo meen ik dat het gespeeld moet worden con brio en zoo snel mogelijk, maar steeds zóó, dat de figuren der violen duidelijk worden waargenomen. Dit nu was niet het geval; meestal geleken die passages op Schleifer", zoodat het idee van klaarheid en rust dat ondanks het snelle tempo toch moet heerschen, thans plaats maakte voor een gevoel van haaatigheid. Het publiek was blijkbaar geheel onder den indruk van al het schoone, want het juichte den heer Mengelberg op warme wijze toe. Het was bijzonder aangenaam te zien dat de schouwburg wederom uitverkocht was. Ook ten opzichte van het finantieel succes hebben de Caeciliaconcerten hun geschiedenis. In de eerste jaren van hun besta in waren de uitvoeringen der Maatschappij Caecilia gebeurtenissen van belang op muzikaal gebied. BÜde verandering van direc tie kwam later ook een geringe vermindering van belangstelling van de zijde van het publiek. Daar trad echter Verhuist, een krachtige, energische persoonlijkheid, begaafd met eminente eigen schappen als directeur op en de roem der Caeciliaconcerten verbreidde zich zelfs tot ver in het buitenland. Onnoodig te zeggen dat het bezoek zoo sterk was dat regelmatig muziek liefhebbers te leur moesten worden gesteld. Een geruimen tyd lang bleef de belangstelling op hetzelfde peil. In de laatste jaren van Verhulst's directie kwam er wederom een kleine verflauwing in het bezoek. De Lange en Viotta volgden Verhulst op als dirigenten en brachten wat merr leven in de programma's, waarmede gepaard ging een krachtiger finantieel resultaat. Door de oprichting van het Concert gebouw- orchest was Amsterdam inmiddels een corporatie ryk geworden, welke de groote werken der symphonische kunst op de meest artistieke wyze ten gehoore bracht. Het was dus niet gemakkelijk voor Caecilia iets te bieden dat, even als vroeger, van superieur gehalte was. Met de komst van den heer Mengelberg in Caecilia werd dit echter mogelyk. De heer Mengelberg n.l. noodigde zijn gelieele orchest en bloc uit om mede te werken op de concerten en deed de bezetting der strijk instrumenten door de leden van Caecilia ver dubbelen. Daardoor verkreeg men een orchest van buitengewone Dualiteiten, zooals men het zelden of nooit hoort, ook niet in de grootste muziekcentra van het buitenland. Het bewonderens waardige blazers ensemble toch van ons concertgebouw-orchest is thans vereenigd met een leger strijkers, die allen voortreffelijk hun in strument meester zyn en een heerlyken klank ontwikkelen zoowel in het fijnste pianissimo als in het geweldigste forte. Gesteund door de medewerking van een aantal der Maatschappij goed gezinde dames, mocht Caecilia weldra in ruime mate de sym pathie herwinnen der concertbezoekers en het vorige concert (in November 1902) was uitver kocht". Ditmaal moesten zelfs tallooze muziekvrienden, die reeds tamelyk vroeg er bij waren geweest om plaatsen te bestellen, worden te leur gesteld, omdat anderen zich nog vroeger hadden aangemeld. Moge de tyd van voorspoed voor Caecilia lang aanhouden. Zy verdient de belangstelling van het publiek en heeft die noodig. Volledigheidshalve vermeld ik nog even dat het Klein-koor a cappella" onder mijn leiding, Dinsdag 24 dezer, ditmaal in de oude Luthersche kerk een avond-concert gaf waarop werden uitgevoerd twee Psalmen van Sweelinck (No. 67 en 106), twee Responsoriën van Ingegneri, twee motetten van Palestrina en voorts nog compositiën van de oude meesters Obrecht, Benedetto Marcello en Lotti. Het Ave Verum van Mozart vormde de schakel, welke deze oude werken verbond met een paar com positiën onzer tydgenooten G. H. G. v. Brucken Fock (Gethseminé) en L. F. Brandts Buys ('n Stem in Eama). ANT. AVERKAMP. Hendrik Mannes Weissenbrncn. t Met Weissenbruch is er weer een van de weinig overgeblevenen verdwenen der oude garde van dat keurkorps, dat nog eenmaal Hollands roem zou verkondigen en weer tot daad van het tegenwoordige zou maken, wat eeuwen lang reeds historie was. Sinds de opkomst van de bloeiperiode der moderne Hollandsche school tot het einde daarvan heeft zijn vruchtbare geest in onvermoeid scheppen het zijne bijgedragen tot de groot heid van dat tijdperk. En nu na een onafeebrokeu werken tot in hoogen ouderdom de onvermijdelijke rust ook voor deze werk zame hand is aangebroken, past ons geen klagen, maar een terugzien met dankbare erkenning, van 't geen dit welbestede leven van de zelfgenoten vreugd van het schoone aan anderen gegeven heeft. Weissenbruch werd den 19n Juni 1824 te 's Gravenhage geboren, waar hij zijn eerste opleiding genoot van B. J. v. Hove. Met zijn groote tijdgenooten heeft hij het voorrecht gehad den grond van zijn vak te leeren bij meesters, die hoe degelijk en consciëntieus in het technische, geen per soonlijkheden waren, van wie een overwe gende kracht en overtuiging uitgingen; wier invloed dus, toen een drang om zelf rond te zien in de natuur ontwaakte bij de jongere schilders, aan een vrije ont wikkeling eener persoonlijke opvatting geenszins in den weg stond. Bij den langen tijd van voorstudie en ingetogenheid kwam dus de gelukkige om standigheid, dat de langzaam gerijpte over tuiging die zich allengs uitte in het zeer individueele karakter van het werk, geheel uit eigen waarneming was opgebouwd.Hierin ligt, dunkt me, dan ook de verklaring van de onverwelkbare frischheid, van de heerlijke geestdrift voor het schoone, die hem en met hem velen der ouderen zijn bijgebleven tot het laatste; daaraan dankten zij het vaste geloof aan zich zelf, dat zonder af dwalen voortgaan op den eens ingeslagen weg, dat rustig volgroeien van 't geen als een gezonde, sterke kern in hen was geplant. Sinds het werk van Weissenbruch, dat altijd gewaardeerd is, in de laatste jaren hoe langer hoe meer in trek kwam, doken er bij kunstkoopers en op veilingen telkens tal van meest zeer kleine stukjes op uit zijn begintijd. En nu was het zeer merk waardig te zien hoe langzaam en geleidelijk het verloop is geweest van angstvallige terughouding in de keurige paneeltjes tot de koene driestheid, waarmede zijn massale schilderijen en aquarellen van later tijd op het doek vlott'en. Telkens ziet men dan onderdeden verdwijnen en krijgen hooischelven, huizen of boomgroepen die vlakke breedheid, die allengs meer het kenmerk van zijn arbeid worden zou en die zou voeren tot schilderijen en aquarellen, die, als men ze gaat ontleden, ons met verbazing doen ontdekken, dat er eigenlijk bijna niets op te zien is en die toch niet aan leegte lijden, maar integendeel eon veel sterker indruk van volheid geven dan stukken, die mot kleinigheden overladen zijn. Weissenbruch was dau ook de schilder van het moment" buiten bij uitnemend heid ; hij voelde dat als een melodie in zich en wist het uit te zingen zoo eenvoudig en gevoelvol, dat het zelden zijn uitwerking op anderen miste. Juist omda.t hij als geen ander wist hoe ver hij gaan kon om door beperking van détails de aandacht wiel van de hoofdgedachte af te leiden, omdat hij geen drie riethalmen gebruikte als hij met twee -volstaan kon, geen stoffeerend figuur plaatste als er op die plek niet een sterke kleurstip noodig was, zonder noodzaak geen huis of boom de strakheid van den horizon liet verstoren, maar de sappige kleurplannen breed en rustig elkaar deed ondersteunen tot een vast en onverbreekbaar geheel, juist daarom vermag hij met zoo weinig middelen zooveel van de ziel van het buiten in zijn werk te leggen. Wie zal het den levenslustiger! grijsaard aanrekenen, dat in zijn werken van de aller laatste jaren zijn vroegere deugden soms tot gebreken werden; dat hij de grens der vereenvoudiging in geestdriftig weergeven van hem nog steeds treffende en boeiende effecten soms overschreed? Is het zijn schuld dat do graagte om zijn stukken te bezitten soms werk in omloop bracht, dat do zuiverheid van zijn reputatie niet ver hoogde; is het niet jammer dat daardoor elke uiting van den nog even diep en zuiver voelenden, maar niet meer even krachtig kunnenden meester, als gewild handels artikel de wereld in dreef? Maar wat nood, de herinnering aan wat hij gegeven heeft, toen hij nog over zijn volle kracht beschikte, zal toch de blijvende zijn, al zullen de openbare verzamelingen. helaas niet kunnen mode werken om die op te frisschen, als tijdsverloop en andere indrukken die herinnering noodwendig zullen verflauwen; want hoc echt Hollandsch, hoe door en door nationaal zijn kunst ook geweest moge zijn, zij heeft bij al de erkenning geen behoorlijke verte genwoordiging in de musea kunnen ver werven. Misschien gebeurt het nog met meerdere moeite en kosten en zeker niet zoo goed als het bijtijds had kunnen ge schieden; hopen willen we het althans, dat het nageslacht eenmaal zal kunnen t-.onstateeren, welk een gewichtige plaats Weissen bruch in den grooten bloeitijd heeft inge nomen. J. W. N. aEHmiiciiiiiiiiiimiiiiHimitunmiiiMHMiHfliiiitmiiiiiiiiiiiimiiiHiin De loop der dingen, door JEANNB REYNEKE VAN STUWE. Bij L. J. Veen, Amsterdam. Van deze schrijfster las ik in de volgende volgorde: Hartstocht, Het kind, Ondergang en De loop der dingen, en telkens werd grooter mijn bewondering en warmer mijn liefde voor het werk van deze auteur, die ik voor mij zelf ging noemen: de hartstochts-vrouw in onze literatuur. Want wie in Holland schrijft bladzijden waarvan de gloed opslaat, waaraan de passie trillende ontstijgt, waaruit een roes van jonge heftige liefdekracht breekt ? Wie, zooals zy' ? En telkens ook zag ik haar kunst ryper worden, grooter, méer-oravattend, alle emoti es gevend, ook heel-zachte, tragisch-droeve van lijdelijke resignatie, en ook hevig-bittere van hopelooze ellende. En in dat leven van hartstocht, van onder werping, van ellende bewegen zich de menschen, de echte, lerende, bloed-doorstroomde menschen, werken zij, hopen zy, haten zy, gaan zy ten onder. En wij volgen hen, zelf vastgegrepen door de klauw van 't leven, gedwongen met hen allen mee te gaan, mee te voelen en te lijden, wie zij ook zijn: waschvrouw of frauletje, aardwerker of meneer, omdat zij allen menschen zijn, ademende, trillende, vechtende menschen, wier rood bloed in hun lichamen woelt, wier polsen kloppen, wier zielen stralen naar buiten uit, lichtende over de daagsche dingen om hen heen. Zoo straalt uit de harde stugge leelyke Bet de mooie tot 't uiterste zelfverloochenende liefde ziel, zien wy het eenige zachte en teere dat in haar is gaan tot den stillen in zichzelf gekeerden man, bloeit ongeweten en ongezien haar mooie al-vertrouwende liefde, terwijl de loop der dingen wil dat Bet's mooie licht zinnige zusje 't den suffen Jan heeft »angethan", 't zusje dat lachend een anderen weg kiest en oorzaak wordt van den ondergang van Jan en Bet beiden. Zoo is heel even de loop van 't verhaal, een oude geschiedenis die weer nieuw en levend voor ons staat, die weer ontroert en boeit als hoorden we 't voor de eerste maal. Bizonder raak is steeds de dialoog, de juiste spreektoon weergegeven, en telkens, ook voor elke persoonlijkheid, met de juiste nuance. Bij voorbeeld Bet tegen haar zuster Ali, na moeders dood: Alewien kwam de kamer in. >Zeg l zei ze, 'k ga effe-n-uit, zeg ! Bruusk keerde Bet zich om. >WatI gaje uit! >Ja, effe, 'k het Lies beloofd. »üit! je wil uit en gistere-n-is moeder pas onder de aarde gebrach, snauwde Bet. Nee, da's fesoenlek l da mo'k zegge l Maar as jy niet sliere en gtraatslype ken, dan is 't nie goed bij jou !" Tegen haar tante: >Jan met Ali loopen! riep Bet met een harden, schamperen lach. En werom nie eve goed met mij! Jan met Ali loope l Klespraat l Jan met... >Nou, is da' dan nie zoo l viel tante haar kalm, verbaasd over haar drift, in de rede. 'k Het ze dikkels genogt same gezien, maar werachtig, 'k doch nie anders, as dat... ?Zoo l Maar dan doch u toch verkeerd I D'r is niks tusse bun, hoor, niks, niks, wat ik u zeg! En nooit ook geweest, nooit, hoor u l Da' zei ik 't beste toch wel wete l Ali, die straatslypster, die niksnut, die doeniet, die echte vagebond l En Jan, die brave, fesoenleke jonge, waar niks, nie zooveel, op te zegge-nis !..." En met Jan: »Hèje-n-'t warm, Jan? 't Is warmpies, hè? »Da' schik genogt. Zy' was binnen gekomen met een groote scbaal kool-en-aardappelen waar boven-op zy het spek had gelegd. Hy bediende zich, en begon aanstonds te eten. Zy' zette zich óók, schepte haar bord vol, en vroeg: ?Smaakt 't je, Jan ? »Worre die dikke boezeroene je-n-ook meschien als te dik ? Wi'k de ketoene dan maar voor je klaar legge? »Da's goed." Dan, op 't werk, de vertellende werklui: «... en die hét me-n-'n klap mit 'n stoom hamer gekrege, daar die nie veul van hét naverteld, da' kè-je me g'loove ! En z'n vrouw... omda' ze d'r nie weg konne kry'ge, gaffe de ketoorheere d'r, wat ra je ? Vijf gulde, daar kom je vér mee, hé, mit zeuve kindere ? En toe hebbe de werklui nog 'n kelekte gehouwe, en daar was 't mee afgeloope." En de oom die Jan baloorig en dronken in een café-tje heeft gevonden : ?lig wou nie mee, en dus het 'k 'm daar maar gelate, maar 'k hét afgesproke met Kees Tuin, dat die 'm hier brenk, as-t-ie anstalte maak op te slappe. Je kryg dus vannach 'n losjee, vrouw. »Wat! riep Bet, komt ie dan niet by mijn ? Daar hoort ie toch l »By' jou, nou da'j alleenig ben, hoort ie niet, zei oom kortaf en gedecideerd. Met jullie beie gink 't er net effe onder door, maar nou geef 't heelegaar geen pas. Motjenaaui heelendal te grabbel ? Is 't verdomd al niet erg genogt ?" En als tante boos is op Bet: >Zoo, maar hèjy dan mooi gedaan, zoo maar stilletjes te gaan verhuize, en nou da' je ons noodig hét, 't effe te komme vertelle ? Ik en je oome, we benne best genog voor 'n ander, we wille graag hellepe, altyd stane we klaar, maar we wille dan ook wel 'n beetje meer geteld worre, zie je! We doene alles mit liefde, daw nie van, maar dan wi'je ook wel 's wat liefde t'rug zien, zeg ik maar." Dat is prachtig. Men ziet, men hoort die vrouw en 't is nooit gechargeerd, nooit te dik opgelegd, juist 't treffend-preciese woord gegevonden. Spreken zy' over hun vak, over de détails van hun dagelijksch gedoe, dan blijkt hoe de auteur dat alles bestudeerd heeft: de wasschery, de timmermanswerkplaats, de groote rioleering-karrewei, 't volksleven in huis en op straat. Van geweldig-satanische woestheid is het gebeurende in 't danshuis, waar Jan tot een razende vechtpartij komt, daarbij een hersen schudding geslagen wordt, die een lang ziek bed en een blyvende versuffing tengevolge heeft. Dan besluit Bet die, Jan steeds voorthelpende, tot de ergste armoede geraakt is, tot het laatste: hun beider dood door houtskooldamp. En dit einde is misschien 't wat te gewilde en te sterk-daarheen-gedwongen besluit van de geschiedenis die zich in heel korten tyd mij dunkt te korten tyd - van voorjaar tot einde zomer heeft afgespeeld. Ik zie 't tragischer zonder dit plotseling einde, maar met een vooruitwijzing naar zoo'n blyvenden toestand: de vrouw alleen voortlevende met den ongeneeselijk-kindschen man, zor gende nog altyd, werkende of bedelende, zwoe gende eiken dag om maar weer den dag van morgen te halen, die toch opnieuw brengen zal ontbering en ellende. Maar dit is ook byna het eenige wat ik op dit werk zou willen aanmerken. Ik wil, vóór ik eindig, nog een halve bladzy citeeren waar de mooie verliefde Ali, en Bet, beiden slapeloos, beiden stil voor elkaar, en beiden toch zoo vol bruisend heftig leven, den nacht ingaan: Nog nooit, al waren haar zinnen ook vroeg ontwaakt en wakker gehouden, door den om gang met jongens en mannen, had zy' een zoo hartstochtelijk verlangen gekend. Zy smachtte er naar, geheel van hem te zijn, haar lippen gloeiden hem te-gemoet, haar handen tintelden van lust, hem aan te raken, haar armen om hem te omvangen, in haar hersenen woelde de begeerte zich te geven aan hem; zy kon niet stil blijven liggen, slapeloos wentelde zij zich heen en weer, en strekte haar bloote, warme armen over de koelte der lakens uit en rekte haar gloeiende leden, die geen rust konden vinden. En in het bed, aan den overkant, lag haar zuster roerloos nog wakker. Met open oogen staarde zy in de, door maanglans blankbeschenen kamer, en dacht, en dacht, wat Alewien had gedaan, en waar zy was geweest. Stil en vyandig lag zy daar, en luisterde naar Ali's rusteloos bewegen, met vreugd en afgunst in haar ziel, beweegloos lag zij daar, ijskoiidvan-hart, en als in haar gedachten verstijfd." Wat zou er een mooi, kort, heftig dramatje uit dezen roman te halen zyn ! M. CONSTANT. Een Monument voor Emile Zola. In Frankrijk hebben de vrienden en vereerdeiB van den grooten romanschrijver, den schrijver ook van het machtig en moedig 'J'accuse," het plan gevormd om, door het op richten van een >Zola-Monnment" op een der pleinen van Parijs, de nagedachtenis van den kunstenaar, en tevens die van den strijder voor waarheid en recht, te eeren. De deelneming van andere landen aan die hulde is toegelaten. Elk Nederlandsen bewonderaar van Zola's kunst, of van zy'n heldenmoed, of van beide, kan dus getuigenis afleggen van z\jn sympathie voor den doode en tevens de oprichting van een waardig Monument bevorderen, door in de kas van het Parijsche Zola-Comitéeen bijdrage te storten, Teneinde aan1 hun landgenooten die deel neming gemakkelijk te maken, noodigen ondergeteekende hen uit om, vóór 15 April a.s., aan een hunner, onverschillig wie, peraangeteekenden brief, per postwissel of postbewijs, een geldelijke bijdragen te zenden. De gevers, tenzij ze onbekend mochten wenschen te blijven, worden verzocht hun naam, woonplaats en betrekking duidelijk op te geven. Alle bijdragen zullen, met vermelding van de namen der gevers, worden toegezonden aan den penningmeester van het Zola-Comit te Parijs, die in het dagblad L'Aurore elke gift zal verantwoorden. Dr. A. Aletrino, Amsterdam, 50 den Texstraat; Charles Boissevain, Amsterdam ; Cyriel Buysse, den Haag, 11 I aan van Meerdervoort; mr. Frans Coenen Jr., Amsterdam, (Museum Willet); L. van Deyssel, Baarn; prof. A. P. Fokker, Groningen; J. Funke, Amsterdam; F. van der Goes, Hilversum; mr. J. N. van Hall, Amsterdam, 21 Vondelstraat; prof. A. G. van Hamel, Groningen; mevrouw Henriette Roiand Holst, 's Gravenland; prof. A. A. W. Hubrecht, Utrecht; mr. H. Louis Israëls, Amsterdam, 304 Keizersgracht; Jozef Israëls, den Haag; F. Smit Kleine, Doorn; Frits Lapidoth, den Haag, 49 Borneostraat; J. de Meester, Rotterdam, 17 Kortenaerstraat; Fr. Netscher, Santpoort (N.-H); W. G. van Nouhuys, den Haag, 3 Timorstraat'; prof. J. Oppenheim, Leiden; mr. A. A. de Pinto, den Haag; A. Pit, Amsterdam ; mr. L. J. Plemp van Dniveland, den Haag en prof. Hector Treub, Amsterdam, 83 Vondelstraat. Zieleleven. By J. C. Dalmeyer te Amsterdam, zal ver schijnen : Zieleleven onder hoofdredactie van P. H. Hngenholtz Jr. en met medewerking van Nellie van Kol en Felix Ortt. De redactie stelt zich voor «Gedachten en Gedichten op te nemen van de oude Indiërs en Perzen, van Kongfutse en Laotse, van Plato en Sophocles, van Epictetus en Marcus Aurelius, van Jezus en Paulus, Augustinus en Dante, Thomas k Kempig en Luther, Shakespeare en Lessing, Goethe en Carlyle, Emerson en George Eliot, Trine en Maeterlinck, Tolstoïen Ibsen, Beets en Van Eeden en vele anderen. Zy noodigde verscheidene kunstenaars als Van Heukelom, Lauweriks, Lebesu, Molkenboer. Neuhuys, de R JOB, Rueter, Slnyters, Veldheer, Wenckebach e a. uit, keurige randteekeningen te vervaardigen welke een waardig geheel zullen vormen met de daarin vervatte Gedachten. De contributie is vastgesteld op ? 1.6224 per 3 maanden. Hiervoor ontvangen de leden eiken morgen franco met den eersten post de Gedachte voor den dag, fraai gedrukt op zwaar Hallandsch papier in passende uitvoering. Over dit bedrag wordt aan het begin van elk kwartaal per kwitantie beschikt, terwijl tegen vergoeding van 30 cent voor porto en emballagekosten een fraai etui beschikbaar wordt gesteld, om de bladen in te bewaren, zoodat deze steeds een aangename en nuttige verpoozing zullen geven. 40 cent» per r ? g ? 1. FIJNSTE LIKEUR. B. A. RIPPIBTGr & Co., Amst. ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. Piano-, Orpl- en ffitóetMel MEYROOS «fc MALS MOVE*. Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hu«t. Bepareeren Stemmen Ruilen Heden verscheen en is alom voorhanden: Een Manusje van alles, NOVELLEN van JUSTUS VAN MAURIK, (WARENDORFS's Novellen-Bibliotheek No. 157/158.) Prijs 20 Cents. Uitg. van VAN HOLKEMA & WABÏ.NDORF, te Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl