Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR H K D E R L Air».
No. 1344
(nieuw l, 2 en 10) verzekerd kunnen zijn,
hoe wenschelijk dit ook zij. Om aan dit
bezwaar tegemoet te komen is de bepaling,
vervat in het laatste lid van artikel 4
(nieuw 3) opgenomen."
Welnu, hier staat duidelijk, dat art. 3
derde lid is opgenomen ten einde tegemoet
te komen aan het bezwaar, dat werklieden
in dienst van een publiekrechtelijk lichaam
hetwelk benoodigdheden in eigen inrichtin
gen laat vervaardigen, niet verzekerd zou
den zijn. Hoe de regeering later bij de
beraadslagingen in de Eerste Kamer een
andere meening kon zijn toegedaan, begrijp
ik niet, maar hoe het ook zij, ik houd vast
aan deze ofticieele interpretatie.
Op grond van deze interpretatie, in ver
band met mijne veronderstelling, dat de
wetgever de verzekeringsplicht heeft willen
uitbreiden over alle werklieden, die daar
voor maar eenigszins in aanmerking kun
nen komen en gelet op den regel, dat er
in geval van twijfel beslist wordt ten gunste
van de partij, die in de slechtste positie is,
meen ik te mogen concludeeren, dat de
door mij bedoelde ambtenaren, in dienst
van de gemeente, zooals de werklieden b
publieke werken, verzekerd z^'n.
De Kljksverzekeringsbank schijnt ook die
meening te zijn toegedaan. Ten minste mij
is een gemeente bekend, die zich in zake
de invulling van loonlijsten voor het per
soneel b\j openbare werken tot de Bank om
inlichtingen heeft gewend. Deze inlichtingen
zijn gegeven zonder meer. Het wil münu
voorkomen, dat als de Bank gemeend nad,
dat de bedoelde werklieden niet onder de
Ongevallenwet vallen, zy van deze hare
meening had doen blijken, ten einde aan
het gemeentebestuur heel wat moeite en
drukte te besparen.
Het is evenwel hoog tijd, dat de quaestie
wordt beslist en niet moet er gewacht wor
den tot het tijdstip, dat reeds de premie
moet worden gestort en de Bank de loon
lijsten ter controle ontvangt. Ten einde
mede den stoot tot een beslissing te geven
heb ik het dienstig geoordeeld de quaestie
hier op te werpen.
Kampen. Mr. dr. H. S. VELDMAN.
Mnzieïin de Hoofdstad,
Als een muziekgenootschap haar honderd twee
en dertigste concert geeft en den respectabelen
leeftijd bereikt van 62 jaar, dan kan men wel
aannemen dat zy een verleden heeft, hetwelk
in vele opzichten belangrijk mag genoemd
worden, ten opzichte van de geschiedenis der
muziekbeoefening.
Zoo is het dan ook met de maatschappij
Caecilia". In 1841 werd zij opgericht met de
bedoeling een jaarlyksche geldelijke
uitkeering te verschaffen, aan de weduwen en
weezen harer leden, die door ouderdom, ziekte
of lichaamsgebreken buit staat geraken als
toonkunstenaar in hunne behoeften of die van
hun gezin te voorzien".
En tot nu toe is Caecilia" aan dit beginsel
trouw gebleren.
Maar niet alleen zorgde Caecilia" voor
den ouden hulpbehoevenden toonkunstenaar en
voor zijn gezin, maar het hield ook de vaan
der kunst hoog. In het gedenkschrift hetwelk
bij het zestigjarig bestaan der maatschappij
aan donatrices, donateurs en leden werd toe
gezonden, leest men dienaangaande:
Joannes Bernardus van Bree, een der drie
opzichters, is de man geweest, die als
orchestdirecteur, reeds dadelijk nadat de jonge stich
ting hare intrede gedaan had in de wereld,
haar een muzikaal cachet wist te verleenen,
dat men veilig mag beschouwen als te zijn ge
weest van reformatorischen invloed op de
muziek-beoefen ing hier ter stede. Tot dusverre
wisselden allerlei solo-voordrachten in de bontste
mengeling, en zonder eenig gevoel van stijl, elkan
der af op de concert-programma's van omstreeks
1840. Van Bree beschouwde het aantstonds als
een beginsel-questie in Caecilia" om
virtuosen-muziek geheel te weren van de programma's,
slechts bij uitzondering een solo-voordracht
toe te laten en als regel te beschouwen: de
uitvoering van groote instrumentale meester
werken."
Caecilia is al de jaren van haar bestaan ge
trouw gebleven aan dat beginsel. Wel is er af
en toe op hare concerten een werk uitgevoerd
met n of meer solo-partijen?ik herinner aan
het concert voor twee violen van Bach, aan
het Brandenburgsche concert voor piano, fluit
en viool van denzelfden meester, aan het
tripleconcert van Beethoven (voor piano, viool en
violoncel) en aan het concert voor viool en
violoncel van Brahms doch niemand zal be
weren dat deze werken onder virtuosenmuziek
moeten gerangschikt worden. Men mag ze veilig
houden voor groote meesterwerken, die ieder
voor zich kunnen beschouwd worden als een
sieraad in de litteratuur der instrumentale
muziek. Ditzelfde epitheton is van toepassing
op BeetKBven's onsterfelijk vioolconcert. Toen
dus dit heerlijke werk op het programma van
het laatste concert gebracht werd, week Caecilia
niet af van haar gewoonte, maar verleende aan
haar uitvoering een buitengewone aantrekke
lijkheid, vooral toen de heer Bram Eldering
bereid gevonden werd het concert te vertolken.
Nog levendig herinner ik my den enormen
indruk, dien de heer Eldering wist te maken
met dit vioolconcert, toen hij het kort
na zjjn vestiging hier ter stede, op een uitvoe
ring der Maatschappij Apollo" speelde. Ook
thans weder trof de heer Eldering door zy'n
eenvoud en innigheid in de voordracht, wars
van het virtusse. Zóó moet Beethoven gespeeld
worden. De heerlijke lijnen van dit grandiose
meesterwerk kwamen in alle bevalligheid en ron
ding tot hun recht,tengevolge van een tempokeuze
waaraan geen atoom te veel of te weinig was.
De heer Eldering speelt Beethoven geheel in
zich zelven gekeerd, zonder eenige uiterlijkheid
en in dat opzicht herinnert hij aan Joachim
in zijn besten tijd. Wel worden alle moeilijk
heden van het werk met glans overwonnen;
doch nooit of nimmer is het overwinnen van
die moeilijkheden doel, zooals helaas bij
zoovelen die zich vergrijpen aan Beethoven's
meesterwerk; nooit krijgt men den indruk
alsof de kunstenaar wil dat het publiek opge
togen z\j over zijn techniek of over de zuiver
heid zijner octaven, en over zooveel andere
dingen. Steeds weet Eldering zijn publiek te
dwingen tot oprechte bewondering voor het
genie van Beethoven, zooals het zich open
baart in dit eenige concert. Inderdaad, het is
een eenig concert. Magistraal in den bouw van
het Allegro, met een weelde van heerlijke,
rijke gedachten; melodieus in hooge mate en
gesteund door een nooit overladen, maar steeds
kleurrijke instrumentatie, waarin de hoofd
motieven op echt symphonische wyze verwerkt
worden l Liefelijk en zielroerend in het po
sievolle Larghetto en overmoedig tintelend met
een sprank van den olympischen humor in hef
Finale. Zóó geeft zich Beethoven in zijn viool
concert.
Behoeft het nog gezegd te worden dat
het publiek uiterst dankbaar was voor het
genot van het heerlijke werk te hebben mogen
hooren en voor den man, die het zoo schoon
vermocht te reproduceeren ?
Met de derde Leonore-ouverture werd het
concert geopend. Da heer Mengelberg heeft
van deze ouverture een opvatting die in vele
opzichten afwijkt van de opvatting van de
meeste andere kunstenaars. Men herinnere zich
o.a, de reproductie van Weingartner onlangs.
Nu zal men zeggen het is 's heeren
Mengelberg's recht een eigen, zelfstandige
opvatting te hebben van Beethoven's werken,
indien hij die verdedigen kan. Maar daar
tegenover staat dat de toehoorder dan
eerst tot het volle genot komt eener repro
ductie, indien hij deze in overeenstemming
vindt met de opvatting die in zyn eigen ziel
wortelt. Ik voor mij denk mij Beethoven's
Leonore-ouverture zonder buitengewone tempo
vertragingen en uitsluitend zooals de meester
het heeft voorgeschreven; my'n meening is dat
met behoorlijke inachtneming der dynamische
teekens een climax te verkrijgen is, veel grooter,
maar vooral veel juister, veel meer in den
geest van den componist, dan met toevoeging
van voordrachtsnuances die hun oorsprong
meestal vinden in willekeur..
De zevende symphonie werd, met uit
zondering van het Finale, waarvan het tempo
m. i. te snel was, prachtig uitgevoerd. Men
wist niet wat meer te bewonderen de
rhythmiache zekerheid van den eersten Satz,
de sombere stemming die over het Allegretto
uitgespreid lag of de lichtheid waarmede
het Scherzo gespeeld werd en waartegen het
Trio met zijn eigenaardig blazersfiguur zoo
scherp contrasteerend afstak. Wat uu aangaat
het Finale, zoo meen ik dat het gespeeld moet
worden con brio en zoo snel mogelijk, maar
steeds zóó, dat de figuren der violen duidelijk
worden waargenomen. Dit nu was niet het
geval; meestal geleken die passages op
Schleifer", zoodat het idee van klaarheid en
rust dat ondanks het snelle tempo toch moet
heerschen, thans plaats maakte voor een gevoel
van haaatigheid.
Het publiek was blijkbaar geheel onder den
indruk van al het schoone, want het juichte den
heer Mengelberg op warme wijze toe.
Het was bijzonder aangenaam te zien dat de
schouwburg wederom uitverkocht was. Ook ten
opzichte van het finantieel succes hebben de
Caeciliaconcerten hun geschiedenis. In de eerste
jaren van hun besta in waren de uitvoeringen der
Maatschappij Caecilia gebeurtenissen van belang
op muzikaal gebied. BÜde verandering van direc
tie kwam later ook een geringe vermindering van
belangstelling van de zijde van het publiek. Daar
trad echter Verhuist, een krachtige, energische
persoonlijkheid, begaafd met eminente eigen
schappen als directeur op en de roem der
Caeciliaconcerten verbreidde zich zelfs tot ver
in het buitenland. Onnoodig te zeggen dat het
bezoek zoo sterk was dat regelmatig muziek
liefhebbers te leur moesten worden gesteld.
Een geruimen tyd lang bleef de belangstelling
op hetzelfde peil. In de laatste jaren van
Verhulst's directie kwam er wederom een kleine
verflauwing in het bezoek. De Lange en Viotta
volgden Verhulst op als dirigenten en brachten
wat merr leven in de programma's, waarmede
gepaard ging een krachtiger finantieel
resultaat. Door de oprichting van het Concert
gebouw- orchest was Amsterdam inmiddels een
corporatie ryk geworden, welke de groote
werken der symphonische kunst op de meest
artistieke wyze ten gehoore bracht. Het was
dus niet gemakkelijk voor Caecilia iets te
bieden dat, even als vroeger, van superieur
gehalte was. Met de komst van den heer
Mengelberg in Caecilia werd dit echter mogelyk.
De heer Mengelberg n.l. noodigde zijn gelieele
orchest en bloc uit om mede te werken op de
concerten en deed de bezetting der strijk
instrumenten door de leden van Caecilia ver
dubbelen. Daardoor verkreeg men een orchest van
buitengewone Dualiteiten, zooals men het zelden
of nooit hoort, ook niet in de grootste
muziekcentra van het buitenland. Het bewonderens
waardige blazers ensemble toch van ons
concertgebouw-orchest is thans vereenigd met een
leger strijkers, die allen voortreffelijk hun in
strument meester zyn en een heerlyken klank
ontwikkelen zoowel in het fijnste pianissimo
als in het geweldigste forte.
Gesteund door de medewerking van een
aantal der Maatschappij goed gezinde dames,
mocht Caecilia weldra in ruime mate de sym
pathie herwinnen der concertbezoekers en het
vorige concert (in November 1902) was uitver
kocht". Ditmaal moesten zelfs tallooze
muziekvrienden, die reeds tamelyk vroeg er bij waren
geweest om plaatsen te bestellen, worden te
leur gesteld, omdat anderen zich nog vroeger
hadden aangemeld. Moge de tyd van voorspoed
voor Caecilia lang aanhouden. Zy verdient de
belangstelling van het publiek en heeft die
noodig.
Volledigheidshalve vermeld ik nog even dat
het Klein-koor a cappella" onder mijn
leiding, Dinsdag 24 dezer, ditmaal in de oude
Luthersche kerk een avond-concert gaf
waarop werden uitgevoerd twee Psalmen van
Sweelinck (No. 67 en 106), twee Responsoriën
van Ingegneri, twee motetten van Palestrina en
voorts nog compositiën van de oude meesters
Obrecht, Benedetto Marcello en Lotti. Het Ave
Verum van Mozart vormde de schakel, welke
deze oude werken verbond met een paar com
positiën onzer tydgenooten G. H. G. v. Brucken
Fock (Gethseminé) en L. F. Brandts Buys ('n
Stem in Eama).
ANT. AVERKAMP.
Hendrik Mannes Weissenbrncn. t
Met Weissenbruch is er weer een van de
weinig overgeblevenen verdwenen der oude
garde van dat keurkorps, dat nog eenmaal
Hollands roem zou verkondigen en weer tot
daad van het tegenwoordige zou maken, wat
eeuwen lang reeds historie was. Sinds de
opkomst van de bloeiperiode der moderne
Hollandsche school tot het einde daarvan
heeft zijn vruchtbare geest in onvermoeid
scheppen het zijne bijgedragen tot de groot
heid van dat tijdperk. En nu na een
onafeebrokeu werken tot in hoogen ouderdom
de onvermijdelijke rust ook voor deze werk
zame hand is aangebroken, past ons geen
klagen, maar een terugzien met dankbare
erkenning, van 't geen dit welbestede leven
van de zelfgenoten vreugd van het schoone
aan anderen gegeven heeft.
Weissenbruch werd den 19n Juni 1824
te 's Gravenhage geboren, waar hij zijn
eerste opleiding genoot van B. J. v. Hove.
Met zijn groote tijdgenooten heeft hij het
voorrecht gehad den grond van zijn vak
te leeren bij meesters, die hoe degelijk en
consciëntieus in het technische, geen per
soonlijkheden waren, van wie een overwe
gende kracht en overtuiging uitgingen;
wier invloed dus, toen een drang om
zelf rond te zien in de natuur ontwaakte
bij de jongere schilders, aan een vrije ont
wikkeling eener persoonlijke opvatting
geenszins in den weg stond.
Bij den langen tijd van voorstudie en
ingetogenheid kwam dus de gelukkige om
standigheid, dat de langzaam gerijpte over
tuiging die zich allengs uitte in het zeer
individueele karakter van het werk, geheel
uit eigen waarneming was opgebouwd.Hierin
ligt, dunkt me, dan ook de verklaring van de
onverwelkbare frischheid, van de heerlijke
geestdrift voor het schoone, die hem en
met hem velen der ouderen zijn bijgebleven
tot het laatste; daaraan dankten zij het
vaste geloof aan zich zelf, dat zonder af
dwalen voortgaan op den eens ingeslagen
weg, dat rustig volgroeien van 't geen als
een gezonde, sterke kern in hen was geplant.
Sinds het werk van Weissenbruch, dat
altijd gewaardeerd is, in de laatste jaren
hoe langer hoe meer in trek kwam, doken
er bij kunstkoopers en op veilingen telkens
tal van meest zeer kleine stukjes op uit
zijn begintijd. En nu was het zeer merk
waardig te zien hoe langzaam en geleidelijk
het verloop is geweest van angstvallige
terughouding in de keurige paneeltjes tot
de koene driestheid, waarmede zijn massale
schilderijen en aquarellen van later tijd op
het doek vlott'en. Telkens ziet men dan
onderdeden verdwijnen en krijgen
hooischelven, huizen of boomgroepen die vlakke
breedheid, die allengs meer het kenmerk
van zijn arbeid worden zou en die zou voeren
tot schilderijen en aquarellen, die, als men
ze gaat ontleden, ons met verbazing doen
ontdekken, dat er eigenlijk bijna niets op te
zien is en die toch niet aan leegte lijden,
maar integendeel eon veel sterker indruk
van volheid geven dan stukken, die mot
kleinigheden overladen zijn.
Weissenbruch was dau ook de schilder
van het moment" buiten bij uitnemend
heid ; hij voelde dat als een melodie in zich
en wist het uit te zingen zoo eenvoudig en
gevoelvol, dat het zelden zijn uitwerking
op anderen miste. Juist omda.t hij als geen
ander wist hoe ver hij gaan kon om door
beperking van détails de aandacht wiel van
de hoofdgedachte af te leiden, omdat hij
geen drie riethalmen gebruikte als hij met
twee -volstaan kon, geen stoffeerend figuur
plaatste als er op die plek niet een sterke
kleurstip noodig was, zonder noodzaak geen
huis of boom de strakheid van den horizon
liet verstoren, maar de sappige kleurplannen
breed en rustig elkaar deed ondersteunen
tot een vast en onverbreekbaar geheel, juist
daarom vermag hij met zoo weinig middelen
zooveel van de ziel van het buiten in zijn
werk te leggen.
Wie zal het den levenslustiger! grijsaard
aanrekenen, dat in zijn werken van de aller
laatste jaren zijn vroegere deugden soms
tot gebreken werden; dat hij de grens der
vereenvoudiging in geestdriftig weergeven
van hem nog steeds treffende en boeiende
effecten soms overschreed? Is het zijn
schuld dat do graagte om zijn stukken te
bezitten soms werk in omloop bracht, dat
do zuiverheid van zijn reputatie niet ver
hoogde; is het niet jammer dat daardoor
elke uiting van den nog even diep en zuiver
voelenden, maar niet meer even krachtig
kunnenden meester, als gewild handels
artikel de wereld in dreef?
Maar wat nood, de herinnering aan wat
hij gegeven heeft, toen hij nog over zijn
volle kracht beschikte, zal toch de blijvende
zijn, al zullen de openbare verzamelingen.
helaas niet kunnen mode werken om die
op te frisschen, als tijdsverloop en andere
indrukken die herinnering noodwendig
zullen verflauwen; want hoc echt
Hollandsch, hoe door en door nationaal zijn
kunst ook geweest moge zijn, zij heeft bij
al de erkenning geen behoorlijke verte
genwoordiging in de musea kunnen ver
werven. Misschien gebeurt het nog met
meerdere moeite en kosten en zeker niet
zoo goed als het bijtijds had kunnen ge
schieden; hopen willen we het althans, dat
het nageslacht eenmaal zal kunnen
t-.onstateeren, welk een gewichtige plaats Weissen
bruch in den grooten bloeitijd heeft inge
nomen.
J. W. N.
aEHmiiciiiiiiiiiimiiiiHimitunmiiiMHMiHfliiiitmiiiiiiiiiiiimiiiHiin
De loop der dingen, door JEANNB REYNEKE
VAN STUWE. Bij L. J. Veen, Amsterdam.
Van deze schrijfster las ik in de volgende
volgorde: Hartstocht, Het kind, Ondergang en
De loop der dingen, en telkens werd grooter
mijn bewondering en warmer mijn liefde voor
het werk van deze auteur, die ik voor mij
zelf ging noemen: de hartstochts-vrouw in
onze literatuur. Want wie in Holland schrijft
bladzijden waarvan de gloed opslaat, waaraan
de passie trillende ontstijgt, waaruit een roes
van jonge heftige liefdekracht breekt ? Wie,
zooals zy' ? En telkens ook zag ik haar kunst
ryper worden, grooter, méer-oravattend, alle
emoti es gevend, ook heel-zachte, tragisch-droeve
van lijdelijke resignatie, en ook hevig-bittere
van hopelooze ellende.
En in dat leven van hartstocht, van onder
werping, van ellende bewegen zich de
menschen, de echte, lerende, bloed-doorstroomde
menschen, werken zij, hopen zy, haten zy,
gaan zy ten onder. En wij volgen hen, zelf
vastgegrepen door de klauw van 't leven,
gedwongen met hen allen mee te gaan, mee
te voelen en te lijden, wie zij ook zijn:
waschvrouw of frauletje, aardwerker of meneer,
omdat zij allen menschen zijn, ademende,
trillende, vechtende menschen, wier rood bloed
in hun lichamen woelt, wier polsen kloppen,
wier zielen stralen naar buiten uit, lichtende
over de daagsche dingen om hen heen.
Zoo straalt uit de harde stugge leelyke Bet de
mooie tot 't uiterste zelfverloochenende liefde
ziel, zien wy het eenige zachte en teere dat in
haar is gaan tot den stillen in zichzelf
gekeerden man, bloeit ongeweten en ongezien
haar mooie al-vertrouwende liefde, terwijl de
loop der dingen wil dat Bet's mooie licht
zinnige zusje 't den suffen Jan heeft »angethan",
't zusje dat lachend een anderen weg kiest en
oorzaak wordt van den ondergang van Jan
en Bet beiden.
Zoo is heel even de loop van 't verhaal,
een oude geschiedenis die weer nieuw en levend
voor ons staat, die weer ontroert en boeit
als hoorden we 't voor de eerste maal. Bizonder
raak is steeds de dialoog, de juiste spreektoon
weergegeven, en telkens, ook voor elke
persoonlijkheid, met de juiste nuance. Bij
voorbeeld Bet tegen haar zuster Ali, na moeders
dood:
Alewien kwam de kamer in. >Zeg l zei ze,
'k ga effe-n-uit, zeg !
Bruusk keerde Bet zich om. >WatI gaje uit!
>Ja, effe, 'k het Lies beloofd.
ȟit! je wil uit en gistere-n-is moeder pas
onder de aarde gebrach, snauwde Bet. Nee,
da's fesoenlek l da mo'k zegge l Maar as jy
niet sliere en gtraatslype ken, dan is 't nie
goed bij jou !"
Tegen haar tante:
>Jan met Ali loopen! riep Bet met een
harden, schamperen lach. En werom nie eve
goed met mij! Jan met Ali loope l Klespraat l
Jan met...
>Nou, is da' dan nie zoo l viel tante haar
kalm, verbaasd over haar drift, in de rede. 'k
Het ze dikkels genogt same gezien, maar
werachtig, 'k doch nie anders, as dat...
?Zoo l Maar dan doch u toch verkeerd I D'r
is niks tusse bun, hoor, niks, niks, wat
ik u zeg! En nooit ook geweest, nooit, hoor
u l Da' zei ik 't beste toch wel wete l Ali,
die straatslypster, die niksnut, die doeniet, die
echte vagebond l En Jan, die brave, fesoenleke
jonge, waar niks, nie zooveel, op te
zegge-nis !..."
En met Jan:
»Hèje-n-'t warm, Jan? 't Is warmpies, hè?
»Da' schik genogt.
Zy' was binnen gekomen met een groote
scbaal kool-en-aardappelen waar boven-op zy
het spek had gelegd. Hy bediende zich, en
begon aanstonds te eten. Zy' zette zich óók,
schepte haar bord vol, en vroeg:
?Smaakt 't je, Jan ?
»Worre die dikke boezeroene je-n-ook
meschien als te dik ? Wi'k de ketoene dan
maar voor je klaar legge?
»Da's goed."
Dan, op 't werk, de vertellende werklui:
«... en die hét me-n-'n klap mit 'n stoom
hamer gekrege, daar die nie veul van hét
naverteld, da' kè-je me g'loove ! En z'n vrouw...
omda' ze d'r nie weg konne kry'ge, gaffe de
ketoorheere d'r, wat ra je ? Vijf gulde, daar
kom je vér mee, hé, mit zeuve kindere ? En
toe hebbe de werklui nog 'n kelekte gehouwe,
en daar was 't mee afgeloope."
En de oom die Jan baloorig en dronken in
een café-tje heeft gevonden :
?lig wou nie mee, en dus het 'k 'm daar
maar gelate, maar 'k hét afgesproke met
Kees Tuin, dat die 'm hier brenk, as-t-ie
anstalte maak op te slappe. Je kryg dus
vannach 'n losjee, vrouw.
»Wat! riep Bet, komt ie dan niet by mijn ?
Daar hoort ie toch l
»By' jou, nou da'j alleenig ben, hoort ie
niet, zei oom kortaf en gedecideerd. Met jullie
beie gink 't er net effe onder door, maar nou
geef 't heelegaar geen pas. Motjenaaui
heelendal te grabbel ? Is 't verdomd al niet erg
genogt ?"
En als tante boos is op Bet:
>Zoo, maar hèjy dan mooi gedaan, zoo
maar stilletjes te gaan verhuize, en nou da'
je ons noodig hét, 't effe te komme vertelle ?
Ik en je oome, we benne best genog voor 'n
ander, we wille graag hellepe, altyd stane we
klaar, maar we wille dan ook wel 'n beetje
meer geteld worre, zie je! We doene alles
mit liefde, daw nie van, maar dan wi'je ook
wel 's wat liefde t'rug zien, zeg ik maar."
Dat is prachtig. Men ziet, men hoort die
vrouw en 't is nooit gechargeerd, nooit te dik
opgelegd, juist 't treffend-preciese woord
gegevonden. Spreken zy' over hun vak, over de
détails van hun dagelijksch gedoe, dan blijkt
hoe de auteur dat alles bestudeerd heeft: de
wasschery, de timmermanswerkplaats, de groote
rioleering-karrewei, 't volksleven in huis en
op straat.
Van geweldig-satanische woestheid is het
gebeurende in 't danshuis, waar Jan tot een
razende vechtpartij komt, daarbij een hersen
schudding geslagen wordt, die een lang ziek
bed en een blyvende versuffing tengevolge
heeft. Dan besluit Bet die, Jan steeds
voorthelpende, tot de ergste armoede geraakt is, tot
het laatste: hun beider dood door
houtskooldamp. En dit einde is misschien 't wat
te gewilde en te sterk-daarheen-gedwongen
besluit van de geschiedenis die zich in heel
korten tyd mij dunkt te korten tyd - van
voorjaar tot einde zomer heeft afgespeeld. Ik
zie 't tragischer zonder dit plotseling einde,
maar met een vooruitwijzing naar zoo'n
blyvenden toestand: de vrouw alleen voortlevende
met den ongeneeselijk-kindschen man, zor
gende nog altyd, werkende of bedelende, zwoe
gende eiken dag om maar weer den dag van
morgen te halen, die toch opnieuw brengen
zal ontbering en ellende.
Maar dit is ook byna het eenige wat ik op
dit werk zou willen aanmerken. Ik wil, vóór
ik eindig, nog een halve bladzy citeeren waar
de mooie verliefde Ali, en Bet, beiden slapeloos,
beiden stil voor elkaar, en beiden toch zoo
vol bruisend heftig leven, den nacht ingaan:
Nog nooit, al waren haar zinnen ook vroeg
ontwaakt en wakker gehouden, door den om
gang met jongens en mannen, had zy' een zoo
hartstochtelijk verlangen gekend. Zy smachtte
er naar, geheel van hem te zijn, haar lippen
gloeiden hem te-gemoet, haar handen tintelden
van lust, hem aan te raken, haar armen om
hem te omvangen, in haar hersenen woelde
de begeerte zich te geven aan hem; zy kon
niet stil blijven liggen, slapeloos wentelde zij
zich heen en weer, en strekte haar bloote,
warme armen over de koelte der lakens uit
en rekte haar gloeiende leden, die geen rust
konden vinden.
En in het bed, aan den overkant, lag haar
zuster roerloos nog wakker. Met open oogen
staarde zy in de, door maanglans
blankbeschenen kamer, en dacht, en dacht, wat
Alewien had gedaan, en waar zy was geweest.
Stil en vyandig lag zy daar, en luisterde naar
Ali's rusteloos bewegen, met vreugd en afgunst
in haar ziel, beweegloos lag zij daar,
ijskoiidvan-hart, en als in haar gedachten verstijfd."
Wat zou er een mooi, kort, heftig dramatje
uit dezen roman te halen zyn !
M. CONSTANT.
Een Monument voor Emile Zola.
In Frankrijk hebben de vrienden en
vereerdeiB van den grooten romanschrijver, den
schrijver ook van het machtig en moedig
'J'accuse," het plan gevormd om, door het op
richten van een >Zola-Monnment" op een der
pleinen van Parijs, de nagedachtenis van den
kunstenaar, en tevens die van den strijder
voor waarheid en recht, te eeren.
De deelneming van andere landen aan die
hulde is toegelaten.
Elk Nederlandsen bewonderaar van Zola's
kunst, of van zy'n heldenmoed, of van beide,
kan dus getuigenis afleggen van z\jn sympathie
voor den doode en tevens de oprichting van
een waardig Monument bevorderen, door in
de kas van het Parijsche Zola-Comitéeen
bijdrage te storten,
Teneinde aan1 hun landgenooten die deel
neming gemakkelijk te maken, noodigen
ondergeteekende hen uit om, vóór 15 April a.s.,
aan een hunner, onverschillig wie,
peraangeteekenden brief, per postwissel of postbewijs,
een geldelijke bijdragen te zenden.
De gevers, tenzij ze onbekend mochten
wenschen te blijven, worden verzocht hun naam,
woonplaats en betrekking duidelijk op te geven.
Alle bijdragen zullen, met vermelding van
de namen der gevers, worden toegezonden
aan den penningmeester van het Zola-Comit
te Parijs, die in het dagblad L'Aurore elke
gift zal verantwoorden.
Dr. A. Aletrino, Amsterdam, 50 den
Texstraat; Charles Boissevain, Amsterdam ; Cyriel
Buysse, den Haag, 11 I aan van Meerdervoort;
mr. Frans Coenen Jr., Amsterdam, (Museum
Willet); L. van Deyssel, Baarn; prof. A. P.
Fokker, Groningen; J. Funke, Amsterdam;
F. van der Goes, Hilversum; mr. J. N. van
Hall, Amsterdam, 21 Vondelstraat; prof. A. G.
van Hamel, Groningen; mevrouw Henriette
Roiand Holst, 's Gravenland; prof. A. A. W.
Hubrecht, Utrecht; mr. H. Louis Israëls,
Amsterdam, 304 Keizersgracht; Jozef Israëls,
den Haag; F. Smit Kleine, Doorn; Frits
Lapidoth, den Haag, 49 Borneostraat; J. de
Meester, Rotterdam, 17 Kortenaerstraat; Fr.
Netscher, Santpoort (N.-H); W. G. van
Nouhuys, den Haag, 3 Timorstraat'; prof. J.
Oppenheim, Leiden; mr. A. A. de Pinto, den
Haag; A. Pit, Amsterdam ; mr. L. J. Plemp
van Dniveland, den Haag en prof. Hector
Treub, Amsterdam, 83 Vondelstraat.
Zieleleven.
By J. C. Dalmeyer te Amsterdam, zal ver
schijnen : Zieleleven onder hoofdredactie van
P. H. Hngenholtz Jr. en met medewerking
van Nellie van Kol en Felix Ortt.
De redactie stelt zich voor «Gedachten en
Gedichten op te nemen van de oude Indiërs
en Perzen, van Kongfutse en Laotse, van Plato
en Sophocles, van Epictetus en Marcus Aurelius,
van Jezus en Paulus, Augustinus en Dante,
Thomas k Kempig en Luther, Shakespeare en
Lessing, Goethe en Carlyle, Emerson en George
Eliot, Trine en Maeterlinck, Tolstoïen Ibsen,
Beets en Van Eeden en vele anderen. Zy
noodigde verscheidene kunstenaars als Van
Heukelom, Lauweriks, Lebesu, Molkenboer.
Neuhuys, de R JOB, Rueter, Slnyters, Veldheer,
Wenckebach e a. uit, keurige randteekeningen
te vervaardigen welke een waardig geheel zullen
vormen met de daarin vervatte Gedachten.
De contributie is vastgesteld op ? 1.6224
per 3 maanden. Hiervoor ontvangen de leden
eiken morgen franco met den eersten post de
Gedachte voor den dag, fraai gedrukt op zwaar
Hallandsch papier in passende uitvoering.
Over dit bedrag wordt aan het begin van elk
kwartaal per kwitantie beschikt, terwijl tegen
vergoeding van 30 cent voor porto en
emballagekosten een fraai etui beschikbaar wordt
gesteld, om de bladen in te bewaren, zoodat
deze steeds een aangename en nuttige
verpoozing zullen geven.
40 cent» per r ? g ? 1.
FIJNSTE LIKEUR.
B. A. RIPPIBTGr & Co., Amst.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
Piano-, Orpl- en ffitóetMel
MEYROOS «fc MALS MOVE*.
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hu«t.
Bepareeren Stemmen Ruilen
Heden verscheen en is alom voorhanden:
Een Manusje van alles,
NOVELLEN van
JUSTUS VAN MAURIK,
(WARENDORFS's Novellen-Bibliotheek
No. 157/158.)
Prijs 20 Cents.
Uitg. van VAN HOLKEMA & WABÏ.NDORF,
te Amsterdam.