Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMERWÊEKBLADVOOR NEDERLAND.
No. 1345
Het slot van dit zeer uitvoerig schrijven
schijnt ons der mededeeling en der over
weging waard.
?Een misdaad noem ik een misdaad, en
die ze beging (pag. 29 en 31 enz. v. d. Brands
brochure) behoort eiemplaarlgk te worden
gestraft. Want waar is het, dat de werk
nemer een deel van zijne vrijheid opoffert;
en juist daarom behoort et volle waarborg
te zqn, dat de hem resteerende vrijheid
zal worden ontzien. Eene behoorlijke en
geregelde controle, eene inspectie op de
ondernemingen, door billijk denkende,
rechtvaardige ambtenaren is daartoe
gewenscht en voldoende- Rechtvaardige ambte
naren leveren de waarborgen van de hand
having van het recht in hun eigen persoon.
Men hechte daarom bij de opleiding meer
aan karakter dan aan kennis. Hetzelfde
geldt van het Europeesch personeel der
ondernemingen, van welks gehalte veel
afhangt.
Vermeerdering van het deskundig rechts
personeel is ongetwijfeld gewenscht: het
tegenwoordig geldend systeem Van
rechtsspraak door een landraad met controle
door eene hoogere rechtbank is m.i. niet
zeer goed. De beslissing komt zoodoende
wel is waar toe aan rechtsgeleerden, doch
die noch personen noch omstandigheden
kennen, en du» te goeder trouw ieder
oogenblik een onbillijk vonnis kunnen vellen.
Bovendien kost dit systeem ontzaggelijk
veel tijd, eene omstandigheid die hier uiterst
vicieus werkt. Vermeerdering van het aantal
bevoegde rechters, voor den Europeaan
zoowel als voor den inlander schijnt mij
alleszins gewenscht. Decentralisatie, ook
in de rechtspraak, de toepassing van wetten
en verordeningen, aan Europeesche toe
standen en begrippen ontleend, zij zijn voor
Inuiëeen groot ongeluk. In deze ben ik
het geheel eens met iemand, wiens belang
stelling in de inlandsche bevolking men
waarlijk niet genoeg op prijs kan stellen,
ik bedoel den neer Gunning van het Neder
landsen. Zendingsgenootschap
(Mededeelingen 45,4).
De invoering der Europeesche jurisdictie
voor inlanders heeft menigmaal de zonder
lingste gevolgen. Ik zal een sterk staaltje
daarvan noemen. In de nabijheid van een
onzer zendelingen m de buitenbezittingen
woonde een inlandsch hoofd, die zich aan
moord had schuldig gemaakt. Voor den
Landraad gebracht, bekende hij zijn mis
daad. Maar nu deed zich het geval voor,
dat er geen enkel ander bewys tegen den
beklaagde was aan te voeren, en volgens
onze Europeesche rechtspraak, die naar
het mij voorkomt, te vroegtijdig is inge
voerd, is in zoodanig geval de bekentenis
van den beklaagde geen voldoend bewijs.
De man werd dus vrijgesproken, en hjj
keerde nu onder z\jne volksgenooten terug,
verkondigende dat dergelijke daden kenne
lijk onder de Hollanders geoorloofd zijn,
want iuj had de daad gepleegd, had dit
bekend en was vrijgesproken. Ik erken,
het is een voorbeeld, dat zeker uiterst zelden
in dien vorm zal voorkomen. Maar dat
neemt volstrekt niet weg, dat het den toe
stand teekent. Van zeer bevoegde zijde
werd mij verzekerd, dat wel minder sterk
sprekende, maar toch soortgelijke gevallen
meermalen voorkomen. Ze kunnen wel niet
uitblijven, wanneer maatregelen worden
ingevoerd, waarmee het bewustzijn des
volks nog niet harmonieert.
Dergelijke staaltjes kan inderdaad ieder
een, die hier eenigen tijd heeit doorge
bracht, ten beste geven. Onze rechtspraak
deugt niet voor de toestanden alhier. Van
daar ook het ongeloofelijk groot aantal
moorden, dat door de Koelies hoofdzake
lijk door de Chineezen gepleegd wordt
Wanneer ik ai de zaken, waarin ik in 3
jaren tïjds als deskundige betrokken was,
wilde beschrijven, ik zou een boekdeel
moeten vullen, terwijl de mededeeling der
bijzonderheden den lezer de haren zouden
doen ten berge rijzen: niemand kan zich
een denkbeeld maken van de ruwheid en
de wreedheid, waarmee de Chineezen elkaar
om nietigheden naar het leven staan. In
een tijdsbestek van VA maand werden op
eene, onderneming (sterkte 600 zielen) 7
moordaanslagen gepleegd, waarvan 2 den
dood van het slachtoffer teweegbrachten.
In het eerste geval, waarbij de moordenaar
zijn slachtoffer tot een afschuwelijken
klomp had vervormd, werd de aanleiding
gevonde_n in eene schuld van $ 2, in het
tweede in de toeeigening trouwens door
een ander dan de vermoorde van een
weinig opium, ter waarde van 15 cent. In
Maart 1902 hadden in deze buurt (9 onder
nemingen) niet minder dan 5 moorden plaats,
benevens eenige verwondingen. De lezer
stelle zich toch deze verschrikkelijke cijfers
eens recht duidelijk voor oogen. Indien in
Nederland in een of ander plaatsje van
10000 inwoners in ne maand tijds 5
afschuwelijke moorden plaats hadden, wat
zou de publieke opinie daartoe zeggen ?
Door de slappe rechtspleging, d>e we hier
hebben, laadt lift gouvernement de verantwoor
delijkheid voor het verlies van vele levens op
zich. De onveiligheid, die hier heerscht,
strekt een beschaafden en christelijken
staat tot schande.
Kisaran, Dr. B. TROUW.
Asahan, O, K. Sumatra,
10 Januari 1903.
* *'
*
Van een geëmployeerde op een plantage
op Sumatra niet aan de Oostkust
ontvingen wij o. m. de volgende
aanteekeningen:
Ik voor mij zie niet in het immoreele van
een koelie-contract.
Zijn er vicieuse toestanden, dan is dat
allereerst te wijlen aan de,, op die ondernemin
gen gezaghebbende personen. Onder dezen
vindt men helaas nog dikwijls genoeg lui, die,,
hetzy door gemis aan opvoeding, Jietzy door
slechte voorbeelden, in den toestand komen
van zonder medegevoel voor arbeiders in het
algemeen, te %yn.
Ik ben overtuigd, dat op eene onderne
ming waar gewerkt wordt, onverschillig
met contract- of vrije koelies, en waar de
administrateur zijnen ondergeschikten uit
drukkelijk verbiedt de koelies te slaan, en
vooral niet te mishandelen, ergerlijke
tooneelen niet voor zullen komen. Komen ze
voor, dan is dat de schuld alleen van den
administrateur, wien het aan gezag ont
breekt.
Op onze onderneming krijgt een con
tractant een voorschot van ? 30 plus /10
cadeau voor een contract van 3 jaar. Sterft
de contractant in dien tijd, dan is dit een
schadepost, van totaal verlies, zoo het
overlijden kort na teekening van het con
tract plaats vindt, en van een nog vrij
aanzienlijk deel der ? 40, heeft dat sterven
na een jaar of later plaats.
Elke maand kan den contractant, na
aftrek van het kostende der hem in die
maand verstrekte riist, nog boyendien ?2
van zijn loon, tot delging van zijn contract
schuld (voorschot ad ? 30) gekort worden.
Bij ons echter wordt zorg gedragen, dat
iedere koelie aan het einde der maand,
althans eenig geld in handen krijgt.
In het gunstigste geval is, na l jaar
?24, van de schuld afgedaan. De koelie
is dan nog ? 6 schuldig en vertegenwoor
digt voor de onderneming een waarde van
?10 aan contant geld.
Neemt men nu in aanmerking, dat de
reiskosten van een koelie van hier naar
Samarang slechts ? 15 bedragen, dan is de
verleiding groot, om te drossen, en zich
op nieuw te laten aanwerven. Dat zijn de
slechte kansen voor den werkgever, om van
ziekte en luiheid (onwilligheid om te
werken) niet te spreken.
Hier, waar de koelies het beslist goed
hebben, komt desertie wel eens voor, doch
meestal, kort nadat ze het contract
geteekend hebben om met ? 40 aan den haal te
gaan.
Wij hebben geen vaste reëngagements-tijd,
daar er elke maand koelies zijn, wier
contractijd om is. Er zijn er, die een nieuw con
tract teekenen, anderen die dat willen doen,
maar niet toegelaten worden (ziekte, ouder
dom, etc.). Er zijn er, die na expiratie
blijven doorwerken als vrij man zonder
contract, om dikwijls later toch weer, ter
wille van het voorschot, contract aan te
gaan. Zoodoende kan bij ons geen sprake
zijn van een vasten tijd voor het teekenen
van contract.
Daardoor vervalt ook de mogelijkheid
om, bij het eindigen van contracten, fees
telijkheden te arrangeeren, waar de koelies
gelegenheid vinden, hunne contanten aan
spel en vrouwen te verliezen, schulden te
maken, en zoo in de noodzakelijkheid ko
men zich te reëngageeren.
Mishandeling komt hier niet voor.
Het belang der onderneming brengt zelfs
mede, contractanten wier tijd om is, en die
vrij zijn en naar Java terug willen, daarin
niet te verhinderen. Veelal komen za later
weer op de onderneming terug, na de familie
op Java bezocht te hebben; wel een bewijs,
dat zij het hier naar genoegen hebben.
De verzorging der koelies is in orde en
het hospitaal laat niets te wenschen over.
De huisvesting is goed en zal nog beter
worden door het aanleggen van kampongs
in plaats van de zoogenaamde volksloodsen.
Over het geheel genomen, kan
menzegfen, dat de koelies die werken willen, het
ier beslist beter hebben dan op Java.
Wij hebben hier verscheidene -vrije men
schep, (die zonder contract werken) en die
er niet aan denken om weg te gaan. Van
die soort zullen wy er hoe langer hoe meer
krijgen.
De koelies, zoo mannen als vrouwen,
kunnen zeer goed leven van hetgeen zij
verdienen, d. i. ? 0.25 voor eene vrouw en
? 035 a ? 0.40 per dag voor een man.
Slechts enkelen verdienen 50 cents.
De luiaards leert men spoedig kennen,
Die worden zooveel mogelijk aan taakwerk
gezet.
Rijst wordt in voorraad verstrekt, om aan
het einde der maand te worden verrekend
Werken de vrouwen gedurende eenigen
tijd niet, dan wordt hun toch rijst verstrekt.
Rotterdai's gemeentebestuur en de
Daar juist lees ik in de krant, dat er
gisteravond, onder leiding van het bestuur
van den Rotterdamschen Bestuurdersbond,
eene vergadering heeft plaats gehad van
de vereenigingen, die nu meer dan anderhalf
jaar geleden een adres met memorie van
toelichting zonden aan den Raad, waarin
werd gevraagd 6f kindervoeding en -klee
ding van gemeentewege, of gemeentelijke
subsidie aan de bestaande particuliere ver
eenigingen, die zich daarmee bezighouden.
Er waren er gisteravond zelfs bestuurs
leden van de Vereeniging van Hoofden
van Scholen, en wanneer die zich gaan
encanailleeren met den Bestuurdersbond,
waarvan de heer Spiekman voorzitter is,
nu. dan nijpt het er erg.
Welnu, dat is ook inderdaad het geval.
Het Rotterdamsche gemeentebestuur heeft
er 'n handje van, om in sommige zaken
buitengewoon lang op het prae- advies te
laten wachten. Wanneer men niet wist, dat
er inderdaad veel te doen en ook veel
kleinere en binnenkamers- zaken af te wik
kelen zijn. zou men soms geneigd zijn te
gelooven, dat B. en W. een langen winter
slaap waren ingegaan, gevoelloos voor wat
er rondom hen voorvalt ; en daarmee ook
nog wel eens een lieven, langen zomer
mee doorgaan.
Indertijd is dit voorgevallen met het
prae advies om bepalingen in de bestekken
omtrent minimum-loon. De adresseerende
arbeiders-vereenigingen hebben daarop
zeven jaren moeten wachten, en toen het
eindelijk voor den dag kwam, toen bleek
het, dat men zulk een prae-advies gemakke
lijk binnen 'n halfjaar had kunnen leveren.
Ik zal over de tal van kleinere adressen
nu maar niet spreken. Er zijn er bij, waarin
zeer eenvoudige vragen en verzoeken wor
den gedaan, waarvan 'n half dozijn best
in een paar weken kan worden beredderd,
en die twee, driejaren op antwoord wachten
als er ooit antwoord op komt, en ze niet
onkenbaar en onvindbaar worden onder de
overige stadhuis-paperassen.
Nu begrijp ik zeer wél, dat het
Dagelijksch Bestuur eener groote stad zeer veel
mér heeft te doen, dan uiterlijk is waar
te nemen. Met name de burgemeester staat
als een zeer werkzaam man bekend. Maar
dat is toch geen verontschuldiging, of' be
hoort het althans niet te zijn. Men kan
zich personeel assumeeren, en kort en goed:
wie het ambt aanvaardt, heeft ook de be
zwaren, daaraan verbonden, op zich te
nemen ; en zóó reusachtig acht ik dien
arbeid toch niet, dat niet met eenigen goeden
wil de aanvragen, verzoeken en adressen,
waaraan zoovelen met dringende verwach
ting uitzien, niet soms jaren achtereen
behoeven uit te blijven.
Deze zelfde weg schijnt het nu ook te
zullen opgaan met de adressen in zake
kindervoeding en -kleeding, en dat is erger
lijk om meer dan ne reden.
Men moet weten, dat de kindervoeding
tot nu toe geschiedt door eene commissie
van particulieren. Indien nu deze commissie
op eene behoorlyke wijze in de behoefte kon
voorzien, dan ware er voor zoo sterken
aandrang nog misschien niet zooveel reden.
Maar daaraan juist ontbreekt veel! Niet,
dat die commissie zelf niet alle moeite zou
doen om haar vrijwillige taak goed te vol
brengen. Maar die commissie, die slechts
bestaat uit twee vermogende stadgenooten,
de heeren J. Hudig (wethouder) en W.
Baartz, kampt voortdurend met een aan
zienlijk te kort, 't welk nooit van eenige
zijde wordt aangevuld! Gedurende de ruim
11 jaren van haar bestaan heeft deze com
missie, die gedurende de wintermaanden
eiken dag aan omstreeks 2000 kinderen
warm voedsel verstrekt, een tekort van
pl.m. ?35.000. Dit tekort moet bijna uit
sluitend door de beide genoemde heeren
worden gedragen; want hoe veelbetekenend
ook elke week de balans van inkomsten
en uitgaven wordt gepubliceerd, hulp blijft
in de laatste jaren steeds uit. En het ge
vaar is niet uitgesloten, blijkens verklaring
van de beide heeren die met zooveel daad
werkelijke menschlievendheid telken j ar e
de tekorten dekken, dat zij, indien daarin
geen verandering komt, hun bemoeiing,
die toch in elk geval vrijwillig is, zullen
moeten staken!
Ook de commissie voor kinderkleeding
staat telken jare voor de noodzakelijkheid
van hare weldadige bemoeiing tot het
uiterste te moeten beperken, wegens gebrek
aan financiën. Zelf verklaarde de commissie
in haar verslag van 1901:
>Dat slechts de armsten der armen worden
ondersteund, moge blijken uit het feit, dat
door elkander nog slechts n, zegge n,
leerling per-klasse van plm. 40 leerlingen,
eenige kleeding heeft ontvangen, daar aan
elke school aan niet meer dan 12 kinderen
ondersteuning kan worden aangeboden."
Welnu ? toen de nieuwe leerplichtwet
was ingevoerd, en de gemeentelijke be
moeiing gemakkelijker was gemaakt, wend
den zich achtereenvolgens een drietal
combinaties en corporaties tot den Raad,
om op dit gebied of zelf op te treden, of'
hulp te verschaffen. In Augustus 1901
adresseerde het Werkl. Verbond, in Sept.
de afd. Rotterdam van «Volksonderwijs",
en in Oct. de Rotterdamsche Bestuurders
bond in combinatie met een aantal
onderwijzers-vereenigingen. Iedereen had ver
wacht, dat, de nijpende omstandigheden in
aanmerking genomen, nog datzelfde jaar
de zaak aan de orde gesteld, en er een post
voor memorie uitgetrokken zou zijn.
Men werd evenwel teleurgesteld.
Het voorjaar kwam, geen prae-advies. De
zomer kwam, geen prae advies. De begroo
ting voor 1903 kwam, geen woord over de
kindervoeding. Toen er uit den Raad v?erd
geïnformeerd hoe het met de zaak stond,
antwoordde meneer Drost, die zijn diplo
maten-talent vruchtbaar weet aan te wenden
in zijn belangrijke functie als wethouder
van Onderwijs, dat men nog bezig was met
een onderzoek. Weder ging de winter heen,
en is de lente gekomen, maar... van een
prae advies is er nog altijd niets te be
speuren. Over een paar maanden, of
misschien reeds eerder, begint men weder
de nieuwe begrooting in el k aar te zetten ...
Zal ook daarin nog niets omtrent kinder
voeding worden opgenomen ?
Ik vrees van neen. Om dit te durven
vreezen, moet men de neigingen en gezind
heden van ons Dagelijksch Bestuur kennen.
Ze doen precies zopals zij willen, ze volgen
alleen hunne neiging, en daarin heeft de
sympathie voor gemeentelijke bemoeiing
geen plaats.
Men zal het misschien iet wat on begrijpelij k
vinden, wijl toch een dier heeren, die de
hooge tekorten dekken, zelf mee in 't Dag.
Bestuur zitting heeft. Inderdaad is het
zonderling. Maar toch ook wel begrijpelijk,
want de heer Hudig is er de man niet
voor, om zélf op bespoediging van deze
zaak aan te dringen.
Zullen B. en W. zich door een nieuw
adres, bespoediging vragende, waartoe
gisteravond is besloten, inderdaan tot
meerderen spoed laten bewegen ? 't Ia te
hopen van wél, al is de kans niet groot.
Maar het publiek weie dan in elk geval,
wanneer de particuliere bemoeiing plotse
ling mocht staken, op wien de verantwoor
delijkheid valt, wanneer plotseling een groot
aantal kinderen, die daaraan in zoo hooge
mate behoefte hebben, van het ontvangen
van warm voedsel verstoken zullen zijn.
We gaan opnieuw wachten. Ja, 't is
ergerlijk !
Rotterdam. X.
Rusland en de Macedonische
quaestie.
Czar Nicolaas, de «vredevorst", heeft aan
Serviëettelijke millioenen patronen cadeau
gedaan en aan Montenegro eene batterij
snelvurend geschut. In Zuid-Rusland wor
den met den meesten ijver legerkorpsen
gemobiliseerd en oefeningen gehouden in
het vervoer van troepen. Alles zeker onder
de leuze: Wilt gij den vrede, zoo rust u
(en uwe gedienstige vrienden) ten strijde.
Onder degenen, die vasten zeker blijven
gelooven aan Rusland's onveranderlijk
vredelievende bedoelingen,nemen natuurlijk
de Fransche bladen de eerste plaats in.
Naar aanleiding van de ministerieele crisis
in Bulgarije doet het Journal des Débats
uitkomen, dat de Bulgaarsche minister van
oorlog zijn ontslag had aangevraagd «omdat
zijn overdreven eisenen voor militaire
eredieten en zijn te gunstige stemming voor
de beweging in Macedoniëaanleiding had
den gegeven tot ernstige bedenkingen, van
zijne ambtgenooten zoowel als van vorst
Ferdinand, bedenkingen die, zoowel met het
oog op de financiën van Bulgarije als op
de internationale verhoudingen van zeer
gewichtigen aard waren." Buitengewone oor
logstoerustingen in Bulgarije zouden de
Macedoniërs slechts aanmoedigen en dus
voor de rust op het Balkan-schiereiland
gevaarlijk worden.
Die crisis is thans geëindigd. Het
ministerie-Daneff, dat reeds collectief ontslag had
aangevraagd, is gebleven, doch zonder den
al te ijverigen minister van oorlog generaal
Paprikoff. De Bulgaarsche Sobranja heeft
duidelijk getoond, dat deze verandering haar
hoogst onwelkom was, en waarschijnlijk
denkt vorst Ferdinand er óók zoo over.
Doch Rusland heeft het gewild, omdat
generaal Paprikoff zich niet geneigd toonde,
de bevelen uit St. Petersburg af te wachten.
Dat is de algemeene indruk. Het Journal
des Débats echter komt niet verontwaar
diging op tegen zulk eene voorstelling:
»eene persmanoeuvre, die minder goed
ingelichte lieden op een verkeerd spoor
zou kunnen brengen." En het Fransche
blad geeft aan die minder goed ingelichten
de volgende wijsheid ten beste.
»Men weet, dat de toenadering tusschen
Rusland en de Slavische Balkan-staten,
welke tengevolge heeft gehad eene toene
ming van Rusland's invloed in dat deel
van Europa ten koste van den invloed
van Oostenrijk-Hongarije en Duitschland,
in den beginne met leede oogen is gezien
door de beide laatstgenoemde mogendheden
(hetgeen volkomen natuurlijk was), maar
ook door lieden die men met groote ver
wondering naar dit kamp zag overloopen.
Men weet ook, dat de doordrijvers die,
zonder aan de gevolgen te denken, streef
den naar eene omwenteling op het
Balkanschiereiland, zeer ongaarne Rusland's in
vloed krachtig zagen tusschenbeiden komen
in het belang der handhaving van den
vrede. Deze lieden hadden dan ook reeds
triomfkreten aangeheven bij het bericht
van de Bulgaarsche crisis en van de aftre
ding van het kabinet-Daneff; zij zagen
daarin het einde van Rusland's overwicht
in het vorstendom en droomden reeds van
eene tusschenkomst ten behoeve van de
Macedoniërs. En nu die droomen niet
verwezenlijkt worden, zouden zij Bulgarije
willen vernederen, door het diets te maken,
dat het zich slaafsch heeft onderworpen
aan een uit St. Petersburg gekomen bevel
en dat het niets meer zou zijn dan een
Russische vazalstaat. Mogelijk is deze wijze
van voorstelling der feiten niet alleen een
gevolg van spijtigheid, maar heeft zij ook
ten doel, Bulgarije tot een coup de tête te
drijven, door zijn eigenliefde te prikkelen.
En daarom is het goed, dat de Bulgaren
weten, dat er onder de »verstandige en
onpartijdige lieden" zooals de redactie
van het Journal des Débats «niemand
is, die er aan denkt, de thans verkregen
oplossing der crisis te beschouwen als een
onderdanige onderwerping aan Rusland."
Ziedaar het oude liedje van de Fransche
pers, sedert de alliantie met het czarenrijk
is tot stand gekomen. Rusland is de Voor
zienigheid van de Balkanstaten ; wat Rus
land doet, is welgedaan. Van Rusland's
wegen moeten de Christenbevolkingen van
den Balkan ootmoedig en dankbaar zingen:
Zijn ze zuur heid, zij a ze zoetheid,
Wij aanbidden, zwijgen stil;
Want uw vaderlijke goedheid,
Maakt het goed met dat zij 't wil.
Als een ode aan den »czar-bevrijder''
zou dit nog zoo kwaad niet klinken, of
liever hebben geklonken, een kwart eeuw
geleden. Het ligt nu eenmaal in onze
sceptische natuur, aan de onzelfzuchtigheid
en belangeloosheid van politieke beweeg
redenen te twijfelen. Maar het^ is niet te
ontkennen, dat de Christelijke Balkan
staten hun mindere of meerdere onafhan
kelijkheid voor een goed deel aan Rusland
hebben te danken. Men dient hier echter
te lezen: onaf hankelijkheid van Turkije.
Want eene werkelijke onafhankelijkheid
is voor de Balkanstaten niet mogelijk,
zoolang zij gedwongen zijn, aan den lei
band van Rusland te loopen.
Tot vervelens toe is de oorspronkelijk
niet onaardige vergelijking gebruikt: het
Balkan-schiereiland is de kinderkamer van
Europa. Misschien heeft men daardoor
wel eens vergeten, dat kleine kinderen
groot worden, en dat hun dan niets mér
tegen de borst stuit, dan geschoolmeesterd
te worden. En wat Rusland thans doet
is »schoolmeesteren" in den minst
gunstigen zin van het woord. Hier wordt een
prijsje uitgedeeld, ginds eene bonne marque;
een derde krijgt de roede der ongenade te
zien, zoo al niet te voelen. Denkbeelden
en aspiratiën, die eens heilig en verheven
genoemd werden, zijn nu onderworpen aan
de censuur van een wellicht niet onprak
tisch, maar toch weinig zielverheffend op
portunisme.
Zeer zeker wordt te St. Petersburg eene
vaste gedragslijn gevolgd. Maar de Bal
kan-staten die zich hebben opgewerkt tot
eene ontwikkeling en beschaving, die, al
laat zij nog veel te wenschen over, een
voorbeeld kan zijn voor negen tienden
van het groote en machtige Russische
Rijk, mogen er aanspraak op maken, niet
langer als totaal ontoereken baren behan
deld te worden. De «gedragslijn" van
Rusland moet ten slotte Ie den tot eene
emancipatie van Macedonië, maar over
het hoe en wanneer heeft niet Rusland
alleen te beslissen, zelfs niet Rusland met
de mogendheden van West- en Centraal
Europa. Voor de reeds bestaande Bal
kan-staten geldt het inderdaad, tua res
agitur en een stem in 't kapittel mag
men hun niet onthouden.
IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllttlllMII
mmillllMllllllllllllll
Sociale,
iiiiiiiiMMiiitmniiiiiiiiiiliimiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiii
Het Aisteröainsclie rapport over verzekering
tegen werKloosneii
De verschijuig van bet rappirt, dat dooreene
op last van het Amsterdamsche gemeintebestuur
ingestelde commissie over bovengenoemd onder
werp is uitgebracht, kan wellicht beschouwd
worden als een mijlpaal op den weg, die steeds
doorloopen moet worden, alvorens een nieuw
denkbeeld van uit het gebied der theoretische
beschouwingen naar dat der practische werk
zaamheid wordt overgebracht. Hierbij heb ik
minder op bet oog dat bedoeld document het
vraagstuk zelf zooveel nader tot zijn oplossing
zou hebben gebracht, want hoe zaakrijk en uit
voerig de inhoud van het rapport ook moge
zijn, het kan uit den aard der zaak weinig meer
bevatten dan beschouwingen over elders toege
paste en dus niet geheel onbekende maatregelen.
Doch dat eene van gemeentewege ingestelde
commissie, die tevens aan hire samenstelling een
niet te miskennen gezag o atleent, in deze althans
een taak voor de gemeenschap acht weggelegd,
schijnt er op te duiden, dat eerlang ook hier te
lande een aanvang zal worden gemaakt met eene
krachtige bestrijding van het euvel, dat wellicht
meer dan eenig ander een hioderpial is voor
verbetering van sociale toestanden in het algemeen.
Er valt op dit gebied onmiskenbaar een groote
evolutie van denkbeelden waar te nemen. Hoe
betrekkelijk kort is het nog geleden dat dit
onderwerp ia de Vereeniging voor de Staat
huishoudkunde en de Statistiek is behandeld en
daar, zoo het al niet geheel naar het gebied
der utopieën werd verwezen, toch vrij wel alge
meen voorloopig niet voor practische toepassing
vatbaar werd geacht. Slechts n der
prae-adviseura, mr. Raaymakers, was destijds warm voor
het denkbeeld gestemd, terwijl de overigen,
mr. Engelen, dr. Verrijn Stuart en prof. Greven,
deels om theoretische deels om practische rede
nen slechts tot een negatief resultaat kwamen.
Alleen achtte laatstgenoemde meer vrijheid voor
den gemeentelijken wetgever, om een proef met
verplichte verzekering te nemen, niet
ongewenscht, welke proef echter alleen genomen zou
.mogen worden wanneer gebleken was, dat dit
bij de betrokken werklieden instemming vond.
Destijds wanhoopte men blijkbaar nog alge
meen, anders dan langs den weg der verplichte
verzekering iets te zullen bereiken, waarbij ver
moedelijk de in St. Gallen opgedane min gun
stige ondervinding tot de bovengenoemde op
schortende voorwaarde heeft geleid, welker
vervulling echter allerminst nabij zijnde kon
worden geacht. Trouwens de resultaten met door
particulieren opgerichte vrijwillige kassen waren
evenmin bemoedigend en al is hierin sedert
wellicht eenige verbetering te bespeuren, speciaal
wat de in deze als typ 3 geldende Keulsche
instelling betreft, toch zullen vermoedelijk ook
thans nog weinigen de oplossing van het vraag
stuk in die ricating zoeken. Daarentegen is
sedert een ander denkbeeld opgekomen, n.l. om
de vak vereenigingen tot dragers der verzekering
te maken, waarbij de overheidsbemoeiingen zich
konden bepalen tot het verleenen van geldelijke
ondersteuning en het uitoefenen van eenige
controle. De uitdrukking opgekomen is wellicht
minder juist. Ondersteuning van werklooze leden
eener vakvereeniging vervult reeds sedert
geruimen tijd een plaats op het werkprogram van
meerdere dier lichamen, doch eerst nadat in
Gent was gebleken, hoe langs dezen weg wellicht
valt te bereiken, dat zonder invoering der tot
zooveel bezwaar aanleiding gevende verplichte
deelneming, toch wordt vermeden 'dat alleen de
slechtste risico's zich aanmelden, wint meer en
meer de overtuiging veld, dat de overheidsbe
moeiing met de werkloosheid althans voorloopig
in die banen moet worden geleid. Het is dan
ook niet te verwonderen dat de Amsterdamsche
commissie zich in hoofdzaak voor toepassing
van het Gentsche stelsel heeft verklaard, doch
tevens dat onveranderlijke navolging daarvan
niet aanbevolen wordt.
De ontwerper, dr. L. Varlez, is trouwens de
eerste geweest om er op te wijzen, dat een
onmisbare voorwaarde voor welslagen gezocht
moet worden in eeue krachtige ontwikkeling
der vakorganisatie en het is van algemeene
bekendheid, dat aan die voorwaarde hier te lande
niet algemeen, allerminst overal is voldaan, al
verkeert de hoofdstad in dit opzicht wellicht in
de minst ongunstige positie. Daardoor verkrijgt
een ander bezwaar vau het stelsel, dat trouwens
ook in Gent nog geen bevredigende oplossing
heeft gevonden, noj grootsre beteekenis. Gelden
uit de publieke kas moeten voor allen, die in
gelijke omstandigheden verkeeren, op gelijke
wijze beschikbaar worden gesteld en van over
heidswege mag geen pressie uitgeoefend worden
om toe te treden tot eenige organisatie, door
daaraan voordeelen te verbinden, die
voornietgeorganiseerden niet bereikbaar zijn. Hoezeer
versterking der organisatie als een bijkomend
voordeel van het stelsel kan worden beschouwd,
wat ongetwijfeld het geval blijft, al kan van
die organisatie wel eens misbruik worden ge
maakt, toch zou het aan gegronde bedenking
onderhevig zijn, indien zij, die, om welke reden
dan ook, tot geen enkel verband willen toetre
den, verstoken zouden blijven van de voordeelen,
die voortspruiten uit de gemeentelijke onder
steuning. Doch waar het tteisel overigens uit
ga it van het gezonde denkbeeld, dat slechts zij
worden geholpen, die zelven eenige voorzorgs
maatregelen hebben getrcil'sn, kan evenmin een
directe ondersteuning van niet-georganiseerde
werkloozen aanbeveling verdienen.
De in Gent aangewende poging, om die
ondersteuning afhankelijk te stellen van vooraf
door de betrokkenen met het oog op eventueele
werkloosheid gestorte spaargelden, schijnt weinig
succes te hebben gehad, terwijl een door dr.
Wassilief voor Bern ontworpen plan, waarbij
eveneens de eigen besparing tot grondslag der
ondersteuning strekte, niet is ingevoerd en
doordoor met is kunnen getoetst worden aan
de practijk. Hierbij la» trouwens de verplichte
deelneming teu grondslag en werd tevens een
bijdrage der werkgevers gevorderd, zoodat het
principieel zeer veel van het Gentsche stelsel
verschilt, al verhindert dit niet dat enkele der
daarin voorkomende denkbeelden mogelijk aan
eene oplossing der bovenbesproken moeilijkheid
dienstbaar zouden kunnen worden gemaakt.
De commissie moest dus naar andere middelen
omzien, om zonder de voordeelen van het systeem
verloren 1e doen gaan, dit toch mede pasklaar
te maken voor ongeorganiseerden, als hoedanig
zij meent te kunnen aanbevelen, het stichten
van vakbonden, die als dragers der verzekering
zouden optreden. Hiertoe zouden dan zoowel
de leden der vakvereenigingen als de
nietgeorganiseerde arbeiders, die aan de verzekering
deel willen nemen, moeten toetreden, waarbij
echter het bestuur uitsluitend in handen der
eersten verblijven zou. De vakbond zou zich dan
moeten belasten met het incasseeren der premies
en de regeling der uitkeeringen en zou voor dit
laatste een subsidie van de gemeente kunnen
ontvangen, verfchillend naarmate het vak meer
of minder gevaar voor werkloosheid oplevert,
doch in geen geval stijgende boven de helft
der uit eigen middelen verleende uitkeeringen.
Als voorwaarde van subsilie in h%t algemeen
zou moeten gelden, dat het bestuur van den
vakbond kan aantoonen, dat de gevraagde pre
mies met eenige waarschijnlijkheid voldoende
zijn, om de beloofde uitkeeringen te doen.
Zoolang de inrichting dezer vakbonden niet