De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 5 april pagina 2

5 april 1903 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMERWÊEKBLADVOOR NEDERLAND. No. 1345 Het slot van dit zeer uitvoerig schrijven schijnt ons der mededeeling en der over weging waard. ?Een misdaad noem ik een misdaad, en die ze beging (pag. 29 en 31 enz. v. d. Brands brochure) behoort eiemplaarlgk te worden gestraft. Want waar is het, dat de werk nemer een deel van zijne vrijheid opoffert; en juist daarom behoort et volle waarborg te zqn, dat de hem resteerende vrijheid zal worden ontzien. Eene behoorlijke en geregelde controle, eene inspectie op de ondernemingen, door billijk denkende, rechtvaardige ambtenaren is daartoe gewenscht en voldoende- Rechtvaardige ambte naren leveren de waarborgen van de hand having van het recht in hun eigen persoon. Men hechte daarom bij de opleiding meer aan karakter dan aan kennis. Hetzelfde geldt van het Europeesch personeel der ondernemingen, van welks gehalte veel afhangt. Vermeerdering van het deskundig rechts personeel is ongetwijfeld gewenscht: het tegenwoordig geldend systeem Van rechtsspraak door een landraad met controle door eene hoogere rechtbank is m.i. niet zeer goed. De beslissing komt zoodoende wel is waar toe aan rechtsgeleerden, doch die noch personen noch omstandigheden kennen, en du» te goeder trouw ieder oogenblik een onbillijk vonnis kunnen vellen. Bovendien kost dit systeem ontzaggelijk veel tijd, eene omstandigheid die hier uiterst vicieus werkt. Vermeerdering van het aantal bevoegde rechters, voor den Europeaan zoowel als voor den inlander schijnt mij alleszins gewenscht. Decentralisatie, ook in de rechtspraak, de toepassing van wetten en verordeningen, aan Europeesche toe standen en begrippen ontleend, zij zijn voor Inuiëeen groot ongeluk. In deze ben ik het geheel eens met iemand, wiens belang stelling in de inlandsche bevolking men waarlijk niet genoeg op prijs kan stellen, ik bedoel den neer Gunning van het Neder landsen. Zendingsgenootschap (Mededeelingen 45,4). De invoering der Europeesche jurisdictie voor inlanders heeft menigmaal de zonder lingste gevolgen. Ik zal een sterk staaltje daarvan noemen. In de nabijheid van een onzer zendelingen m de buitenbezittingen woonde een inlandsch hoofd, die zich aan moord had schuldig gemaakt. Voor den Landraad gebracht, bekende hij zijn mis daad. Maar nu deed zich het geval voor, dat er geen enkel ander bewys tegen den beklaagde was aan te voeren, en volgens onze Europeesche rechtspraak, die naar het mij voorkomt, te vroegtijdig is inge voerd, is in zoodanig geval de bekentenis van den beklaagde geen voldoend bewijs. De man werd dus vrijgesproken, en hjj keerde nu onder z\jne volksgenooten terug, verkondigende dat dergelijke daden kenne lijk onder de Hollanders geoorloofd zijn, want iuj had de daad gepleegd, had dit bekend en was vrijgesproken. Ik erken, het is een voorbeeld, dat zeker uiterst zelden in dien vorm zal voorkomen. Maar dat neemt volstrekt niet weg, dat het den toe stand teekent. Van zeer bevoegde zijde werd mij verzekerd, dat wel minder sterk sprekende, maar toch soortgelijke gevallen meermalen voorkomen. Ze kunnen wel niet uitblijven, wanneer maatregelen worden ingevoerd, waarmee het bewustzijn des volks nog niet harmonieert. Dergelijke staaltjes kan inderdaad ieder een, die hier eenigen tijd heeit doorge bracht, ten beste geven. Onze rechtspraak deugt niet voor de toestanden alhier. Van daar ook het ongeloofelijk groot aantal moorden, dat door de Koelies hoofdzake lijk door de Chineezen gepleegd wordt Wanneer ik ai de zaken, waarin ik in 3 jaren tïjds als deskundige betrokken was, wilde beschrijven, ik zou een boekdeel moeten vullen, terwijl de mededeeling der bijzonderheden den lezer de haren zouden doen ten berge rijzen: niemand kan zich een denkbeeld maken van de ruwheid en de wreedheid, waarmee de Chineezen elkaar om nietigheden naar het leven staan. In een tijdsbestek van VA maand werden op eene, onderneming (sterkte 600 zielen) 7 moordaanslagen gepleegd, waarvan 2 den dood van het slachtoffer teweegbrachten. In het eerste geval, waarbij de moordenaar zijn slachtoffer tot een afschuwelijken klomp had vervormd, werd de aanleiding gevonde_n in eene schuld van $ 2, in het tweede in de toeeigening trouwens door een ander dan de vermoorde van een weinig opium, ter waarde van 15 cent. In Maart 1902 hadden in deze buurt (9 onder nemingen) niet minder dan 5 moorden plaats, benevens eenige verwondingen. De lezer stelle zich toch deze verschrikkelijke cijfers eens recht duidelijk voor oogen. Indien in Nederland in een of ander plaatsje van 10000 inwoners in ne maand tijds 5 afschuwelijke moorden plaats hadden, wat zou de publieke opinie daartoe zeggen ? Door de slappe rechtspleging, d>e we hier hebben, laadt lift gouvernement de verantwoor delijkheid voor het verlies van vele levens op zich. De onveiligheid, die hier heerscht, strekt een beschaafden en christelijken staat tot schande. Kisaran, Dr. B. TROUW. Asahan, O, K. Sumatra, 10 Januari 1903. * *' * Van een geëmployeerde op een plantage op Sumatra niet aan de Oostkust ontvingen wij o. m. de volgende aanteekeningen: Ik voor mij zie niet in het immoreele van een koelie-contract. Zijn er vicieuse toestanden, dan is dat allereerst te wijlen aan de,, op die ondernemin gen gezaghebbende personen. Onder dezen vindt men helaas nog dikwijls genoeg lui, die,, hetzy door gemis aan opvoeding, Jietzy door slechte voorbeelden, in den toestand komen van zonder medegevoel voor arbeiders in het algemeen, te %yn. Ik ben overtuigd, dat op eene onderne ming waar gewerkt wordt, onverschillig met contract- of vrije koelies, en waar de administrateur zijnen ondergeschikten uit drukkelijk verbiedt de koelies te slaan, en vooral niet te mishandelen, ergerlijke tooneelen niet voor zullen komen. Komen ze voor, dan is dat de schuld alleen van den administrateur, wien het aan gezag ont breekt. Op onze onderneming krijgt een con tractant een voorschot van ? 30 plus /10 cadeau voor een contract van 3 jaar. Sterft de contractant in dien tijd, dan is dit een schadepost, van totaal verlies, zoo het overlijden kort na teekening van het con tract plaats vindt, en van een nog vrij aanzienlijk deel der ? 40, heeft dat sterven na een jaar of later plaats. Elke maand kan den contractant, na aftrek van het kostende der hem in die maand verstrekte riist, nog boyendien ?2 van zijn loon, tot delging van zijn contract schuld (voorschot ad ? 30) gekort worden. Bij ons echter wordt zorg gedragen, dat iedere koelie aan het einde der maand, althans eenig geld in handen krijgt. In het gunstigste geval is, na l jaar ?24, van de schuld afgedaan. De koelie is dan nog ? 6 schuldig en vertegenwoor digt voor de onderneming een waarde van ?10 aan contant geld. Neemt men nu in aanmerking, dat de reiskosten van een koelie van hier naar Samarang slechts ? 15 bedragen, dan is de verleiding groot, om te drossen, en zich op nieuw te laten aanwerven. Dat zijn de slechte kansen voor den werkgever, om van ziekte en luiheid (onwilligheid om te werken) niet te spreken. Hier, waar de koelies het beslist goed hebben, komt desertie wel eens voor, doch meestal, kort nadat ze het contract geteekend hebben om met ? 40 aan den haal te gaan. Wij hebben geen vaste reëngagements-tijd, daar er elke maand koelies zijn, wier contractijd om is. Er zijn er, die een nieuw con tract teekenen, anderen die dat willen doen, maar niet toegelaten worden (ziekte, ouder dom, etc.). Er zijn er, die na expiratie blijven doorwerken als vrij man zonder contract, om dikwijls later toch weer, ter wille van het voorschot, contract aan te gaan. Zoodoende kan bij ons geen sprake zijn van een vasten tijd voor het teekenen van contract. Daardoor vervalt ook de mogelijkheid om, bij het eindigen van contracten, fees telijkheden te arrangeeren, waar de koelies gelegenheid vinden, hunne contanten aan spel en vrouwen te verliezen, schulden te maken, en zoo in de noodzakelijkheid ko men zich te reëngageeren. Mishandeling komt hier niet voor. Het belang der onderneming brengt zelfs mede, contractanten wier tijd om is, en die vrij zijn en naar Java terug willen, daarin niet te verhinderen. Veelal komen za later weer op de onderneming terug, na de familie op Java bezocht te hebben; wel een bewijs, dat zij het hier naar genoegen hebben. De verzorging der koelies is in orde en het hospitaal laat niets te wenschen over. De huisvesting is goed en zal nog beter worden door het aanleggen van kampongs in plaats van de zoogenaamde volksloodsen. Over het geheel genomen, kan menzegfen, dat de koelies die werken willen, het ier beslist beter hebben dan op Java. Wij hebben hier verscheidene -vrije men schep, (die zonder contract werken) en die er niet aan denken om weg te gaan. Van die soort zullen wy er hoe langer hoe meer krijgen. De koelies, zoo mannen als vrouwen, kunnen zeer goed leven van hetgeen zij verdienen, d. i. ? 0.25 voor eene vrouw en ? 035 a ? 0.40 per dag voor een man. Slechts enkelen verdienen 50 cents. De luiaards leert men spoedig kennen, Die worden zooveel mogelijk aan taakwerk gezet. Rijst wordt in voorraad verstrekt, om aan het einde der maand te worden verrekend Werken de vrouwen gedurende eenigen tijd niet, dan wordt hun toch rijst verstrekt. Rotterdai's gemeentebestuur en de Daar juist lees ik in de krant, dat er gisteravond, onder leiding van het bestuur van den Rotterdamschen Bestuurdersbond, eene vergadering heeft plaats gehad van de vereenigingen, die nu meer dan anderhalf jaar geleden een adres met memorie van toelichting zonden aan den Raad, waarin werd gevraagd 6f kindervoeding en -klee ding van gemeentewege, of gemeentelijke subsidie aan de bestaande particuliere ver eenigingen, die zich daarmee bezighouden. Er waren er gisteravond zelfs bestuurs leden van de Vereeniging van Hoofden van Scholen, en wanneer die zich gaan encanailleeren met den Bestuurdersbond, waarvan de heer Spiekman voorzitter is, nu. dan nijpt het er erg. Welnu, dat is ook inderdaad het geval. Het Rotterdamsche gemeentebestuur heeft er 'n handje van, om in sommige zaken buitengewoon lang op het prae- advies te laten wachten. Wanneer men niet wist, dat er inderdaad veel te doen en ook veel kleinere en binnenkamers- zaken af te wik kelen zijn. zou men soms geneigd zijn te gelooven, dat B. en W. een langen winter slaap waren ingegaan, gevoelloos voor wat er rondom hen voorvalt ; en daarmee ook nog wel eens een lieven, langen zomer mee doorgaan. Indertijd is dit voorgevallen met het prae advies om bepalingen in de bestekken omtrent minimum-loon. De adresseerende arbeiders-vereenigingen hebben daarop zeven jaren moeten wachten, en toen het eindelijk voor den dag kwam, toen bleek het, dat men zulk een prae-advies gemakke lijk binnen 'n halfjaar had kunnen leveren. Ik zal over de tal van kleinere adressen nu maar niet spreken. Er zijn er bij, waarin zeer eenvoudige vragen en verzoeken wor den gedaan, waarvan 'n half dozijn best in een paar weken kan worden beredderd, en die twee, driejaren op antwoord wachten als er ooit antwoord op komt, en ze niet onkenbaar en onvindbaar worden onder de overige stadhuis-paperassen. Nu begrijp ik zeer wél, dat het Dagelijksch Bestuur eener groote stad zeer veel mér heeft te doen, dan uiterlijk is waar te nemen. Met name de burgemeester staat als een zeer werkzaam man bekend. Maar dat is toch geen verontschuldiging, of' be hoort het althans niet te zijn. Men kan zich personeel assumeeren, en kort en goed: wie het ambt aanvaardt, heeft ook de be zwaren, daaraan verbonden, op zich te nemen ; en zóó reusachtig acht ik dien arbeid toch niet, dat niet met eenigen goeden wil de aanvragen, verzoeken en adressen, waaraan zoovelen met dringende verwach ting uitzien, niet soms jaren achtereen behoeven uit te blijven. Deze zelfde weg schijnt het nu ook te zullen opgaan met de adressen in zake kindervoeding en -kleeding, en dat is erger lijk om meer dan ne reden. Men moet weten, dat de kindervoeding tot nu toe geschiedt door eene commissie van particulieren. Indien nu deze commissie op eene behoorlyke wijze in de behoefte kon voorzien, dan ware er voor zoo sterken aandrang nog misschien niet zooveel reden. Maar daaraan juist ontbreekt veel! Niet, dat die commissie zelf niet alle moeite zou doen om haar vrijwillige taak goed te vol brengen. Maar die commissie, die slechts bestaat uit twee vermogende stadgenooten, de heeren J. Hudig (wethouder) en W. Baartz, kampt voortdurend met een aan zienlijk te kort, 't welk nooit van eenige zijde wordt aangevuld! Gedurende de ruim 11 jaren van haar bestaan heeft deze com missie, die gedurende de wintermaanden eiken dag aan omstreeks 2000 kinderen warm voedsel verstrekt, een tekort van pl.m. ?35.000. Dit tekort moet bijna uit sluitend door de beide genoemde heeren worden gedragen; want hoe veelbetekenend ook elke week de balans van inkomsten en uitgaven wordt gepubliceerd, hulp blijft in de laatste jaren steeds uit. En het ge vaar is niet uitgesloten, blijkens verklaring van de beide heeren die met zooveel daad werkelijke menschlievendheid telken j ar e de tekorten dekken, dat zij, indien daarin geen verandering komt, hun bemoeiing, die toch in elk geval vrijwillig is, zullen moeten staken! Ook de commissie voor kinderkleeding staat telken jare voor de noodzakelijkheid van hare weldadige bemoeiing tot het uiterste te moeten beperken, wegens gebrek aan financiën. Zelf verklaarde de commissie in haar verslag van 1901: >Dat slechts de armsten der armen worden ondersteund, moge blijken uit het feit, dat door elkander nog slechts n, zegge n, leerling per-klasse van plm. 40 leerlingen, eenige kleeding heeft ontvangen, daar aan elke school aan niet meer dan 12 kinderen ondersteuning kan worden aangeboden." Welnu ? toen de nieuwe leerplichtwet was ingevoerd, en de gemeentelijke be moeiing gemakkelijker was gemaakt, wend den zich achtereenvolgens een drietal combinaties en corporaties tot den Raad, om op dit gebied of zelf op te treden, of' hulp te verschaffen. In Augustus 1901 adresseerde het Werkl. Verbond, in Sept. de afd. Rotterdam van «Volksonderwijs", en in Oct. de Rotterdamsche Bestuurders bond in combinatie met een aantal onderwijzers-vereenigingen. Iedereen had ver wacht, dat, de nijpende omstandigheden in aanmerking genomen, nog datzelfde jaar de zaak aan de orde gesteld, en er een post voor memorie uitgetrokken zou zijn. Men werd evenwel teleurgesteld. Het voorjaar kwam, geen prae-advies. De zomer kwam, geen prae advies. De begroo ting voor 1903 kwam, geen woord over de kindervoeding. Toen er uit den Raad v?erd geïnformeerd hoe het met de zaak stond, antwoordde meneer Drost, die zijn diplo maten-talent vruchtbaar weet aan te wenden in zijn belangrijke functie als wethouder van Onderwijs, dat men nog bezig was met een onderzoek. Weder ging de winter heen, en is de lente gekomen, maar... van een prae advies is er nog altijd niets te be speuren. Over een paar maanden, of misschien reeds eerder, begint men weder de nieuwe begrooting in el k aar te zetten ... Zal ook daarin nog niets omtrent kinder voeding worden opgenomen ? Ik vrees van neen. Om dit te durven vreezen, moet men de neigingen en gezind heden van ons Dagelijksch Bestuur kennen. Ze doen precies zopals zij willen, ze volgen alleen hunne neiging, en daarin heeft de sympathie voor gemeentelijke bemoeiing geen plaats. Men zal het misschien iet wat on begrijpelij k vinden, wijl toch een dier heeren, die de hooge tekorten dekken, zelf mee in 't Dag. Bestuur zitting heeft. Inderdaad is het zonderling. Maar toch ook wel begrijpelijk, want de heer Hudig is er de man niet voor, om zélf op bespoediging van deze zaak aan te dringen. Zullen B. en W. zich door een nieuw adres, bespoediging vragende, waartoe gisteravond is besloten, inderdaan tot meerderen spoed laten bewegen ? 't Ia te hopen van wél, al is de kans niet groot. Maar het publiek weie dan in elk geval, wanneer de particuliere bemoeiing plotse ling mocht staken, op wien de verantwoor delijkheid valt, wanneer plotseling een groot aantal kinderen, die daaraan in zoo hooge mate behoefte hebben, van het ontvangen van warm voedsel verstoken zullen zijn. We gaan opnieuw wachten. Ja, 't is ergerlijk ! Rotterdam. X. Rusland en de Macedonische quaestie. Czar Nicolaas, de «vredevorst", heeft aan Serviëettelijke millioenen patronen cadeau gedaan en aan Montenegro eene batterij snelvurend geschut. In Zuid-Rusland wor den met den meesten ijver legerkorpsen gemobiliseerd en oefeningen gehouden in het vervoer van troepen. Alles zeker onder de leuze: Wilt gij den vrede, zoo rust u (en uwe gedienstige vrienden) ten strijde. Onder degenen, die vasten zeker blijven gelooven aan Rusland's onveranderlijk vredelievende bedoelingen,nemen natuurlijk de Fransche bladen de eerste plaats in. Naar aanleiding van de ministerieele crisis in Bulgarije doet het Journal des Débats uitkomen, dat de Bulgaarsche minister van oorlog zijn ontslag had aangevraagd «omdat zijn overdreven eisenen voor militaire eredieten en zijn te gunstige stemming voor de beweging in Macedoniëaanleiding had den gegeven tot ernstige bedenkingen, van zijne ambtgenooten zoowel als van vorst Ferdinand, bedenkingen die, zoowel met het oog op de financiën van Bulgarije als op de internationale verhoudingen van zeer gewichtigen aard waren." Buitengewone oor logstoerustingen in Bulgarije zouden de Macedoniërs slechts aanmoedigen en dus voor de rust op het Balkan-schiereiland gevaarlijk worden. Die crisis is thans geëindigd. Het ministerie-Daneff, dat reeds collectief ontslag had aangevraagd, is gebleven, doch zonder den al te ijverigen minister van oorlog generaal Paprikoff. De Bulgaarsche Sobranja heeft duidelijk getoond, dat deze verandering haar hoogst onwelkom was, en waarschijnlijk denkt vorst Ferdinand er óók zoo over. Doch Rusland heeft het gewild, omdat generaal Paprikoff zich niet geneigd toonde, de bevelen uit St. Petersburg af te wachten. Dat is de algemeene indruk. Het Journal des Débats echter komt niet verontwaar diging op tegen zulk eene voorstelling: »eene persmanoeuvre, die minder goed ingelichte lieden op een verkeerd spoor zou kunnen brengen." En het Fransche blad geeft aan die minder goed ingelichten de volgende wijsheid ten beste. »Men weet, dat de toenadering tusschen Rusland en de Slavische Balkan-staten, welke tengevolge heeft gehad eene toene ming van Rusland's invloed in dat deel van Europa ten koste van den invloed van Oostenrijk-Hongarije en Duitschland, in den beginne met leede oogen is gezien door de beide laatstgenoemde mogendheden (hetgeen volkomen natuurlijk was), maar ook door lieden die men met groote ver wondering naar dit kamp zag overloopen. Men weet ook, dat de doordrijvers die, zonder aan de gevolgen te denken, streef den naar eene omwenteling op het Balkanschiereiland, zeer ongaarne Rusland's in vloed krachtig zagen tusschenbeiden komen in het belang der handhaving van den vrede. Deze lieden hadden dan ook reeds triomfkreten aangeheven bij het bericht van de Bulgaarsche crisis en van de aftre ding van het kabinet-Daneff; zij zagen daarin het einde van Rusland's overwicht in het vorstendom en droomden reeds van eene tusschenkomst ten behoeve van de Macedoniërs. En nu die droomen niet verwezenlijkt worden, zouden zij Bulgarije willen vernederen, door het diets te maken, dat het zich slaafsch heeft onderworpen aan een uit St. Petersburg gekomen bevel en dat het niets meer zou zijn dan een Russische vazalstaat. Mogelijk is deze wijze van voorstelling der feiten niet alleen een gevolg van spijtigheid, maar heeft zij ook ten doel, Bulgarije tot een coup de tête te drijven, door zijn eigenliefde te prikkelen. En daarom is het goed, dat de Bulgaren weten, dat er onder de »verstandige en onpartijdige lieden" zooals de redactie van het Journal des Débats «niemand is, die er aan denkt, de thans verkregen oplossing der crisis te beschouwen als een onderdanige onderwerping aan Rusland." Ziedaar het oude liedje van de Fransche pers, sedert de alliantie met het czarenrijk is tot stand gekomen. Rusland is de Voor zienigheid van de Balkanstaten ; wat Rus land doet, is welgedaan. Van Rusland's wegen moeten de Christenbevolkingen van den Balkan ootmoedig en dankbaar zingen: Zijn ze zuur heid, zij a ze zoetheid, Wij aanbidden, zwijgen stil; Want uw vaderlijke goedheid, Maakt het goed met dat zij 't wil. Als een ode aan den »czar-bevrijder'' zou dit nog zoo kwaad niet klinken, of liever hebben geklonken, een kwart eeuw geleden. Het ligt nu eenmaal in onze sceptische natuur, aan de onzelfzuchtigheid en belangeloosheid van politieke beweeg redenen te twijfelen. Maar het^ is niet te ontkennen, dat de Christelijke Balkan staten hun mindere of meerdere onafhan kelijkheid voor een goed deel aan Rusland hebben te danken. Men dient hier echter te lezen: onaf hankelijkheid van Turkije. Want eene werkelijke onafhankelijkheid is voor de Balkanstaten niet mogelijk, zoolang zij gedwongen zijn, aan den lei band van Rusland te loopen. Tot vervelens toe is de oorspronkelijk niet onaardige vergelijking gebruikt: het Balkan-schiereiland is de kinderkamer van Europa. Misschien heeft men daardoor wel eens vergeten, dat kleine kinderen groot worden, en dat hun dan niets mér tegen de borst stuit, dan geschoolmeesterd te worden. En wat Rusland thans doet is »schoolmeesteren" in den minst gunstigen zin van het woord. Hier wordt een prijsje uitgedeeld, ginds eene bonne marque; een derde krijgt de roede der ongenade te zien, zoo al niet te voelen. Denkbeelden en aspiratiën, die eens heilig en verheven genoemd werden, zijn nu onderworpen aan de censuur van een wellicht niet onprak tisch, maar toch weinig zielverheffend op portunisme. Zeer zeker wordt te St. Petersburg eene vaste gedragslijn gevolgd. Maar de Bal kan-staten die zich hebben opgewerkt tot eene ontwikkeling en beschaving, die, al laat zij nog veel te wenschen over, een voorbeeld kan zijn voor negen tienden van het groote en machtige Russische Rijk, mogen er aanspraak op maken, niet langer als totaal ontoereken baren behan deld te worden. De «gedragslijn" van Rusland moet ten slotte Ie den tot eene emancipatie van Macedonië, maar over het hoe en wanneer heeft niet Rusland alleen te beslissen, zelfs niet Rusland met de mogendheden van West- en Centraal Europa. Voor de reeds bestaande Bal kan-staten geldt het inderdaad, tua res agitur en een stem in 't kapittel mag men hun niet onthouden. IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllttlllMII mmillllMllllllllllllll Sociale, iiiiiiiiMMiiitmniiiiiiiiiiliimiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiii Het Aisteröainsclie rapport over verzekering tegen werKloosneii De verschijuig van bet rappirt, dat dooreene op last van het Amsterdamsche gemeintebestuur ingestelde commissie over bovengenoemd onder werp is uitgebracht, kan wellicht beschouwd worden als een mijlpaal op den weg, die steeds doorloopen moet worden, alvorens een nieuw denkbeeld van uit het gebied der theoretische beschouwingen naar dat der practische werk zaamheid wordt overgebracht. Hierbij heb ik minder op bet oog dat bedoeld document het vraagstuk zelf zooveel nader tot zijn oplossing zou hebben gebracht, want hoe zaakrijk en uit voerig de inhoud van het rapport ook moge zijn, het kan uit den aard der zaak weinig meer bevatten dan beschouwingen over elders toege paste en dus niet geheel onbekende maatregelen. Doch dat eene van gemeentewege ingestelde commissie, die tevens aan hire samenstelling een niet te miskennen gezag o atleent, in deze althans een taak voor de gemeenschap acht weggelegd, schijnt er op te duiden, dat eerlang ook hier te lande een aanvang zal worden gemaakt met eene krachtige bestrijding van het euvel, dat wellicht meer dan eenig ander een hioderpial is voor verbetering van sociale toestanden in het algemeen. Er valt op dit gebied onmiskenbaar een groote evolutie van denkbeelden waar te nemen. Hoe betrekkelijk kort is het nog geleden dat dit onderwerp ia de Vereeniging voor de Staat huishoudkunde en de Statistiek is behandeld en daar, zoo het al niet geheel naar het gebied der utopieën werd verwezen, toch vrij wel alge meen voorloopig niet voor practische toepassing vatbaar werd geacht. Slechts n der prae-adviseura, mr. Raaymakers, was destijds warm voor het denkbeeld gestemd, terwijl de overigen, mr. Engelen, dr. Verrijn Stuart en prof. Greven, deels om theoretische deels om practische rede nen slechts tot een negatief resultaat kwamen. Alleen achtte laatstgenoemde meer vrijheid voor den gemeentelijken wetgever, om een proef met verplichte verzekering te nemen, niet ongewenscht, welke proef echter alleen genomen zou .mogen worden wanneer gebleken was, dat dit bij de betrokken werklieden instemming vond. Destijds wanhoopte men blijkbaar nog alge meen, anders dan langs den weg der verplichte verzekering iets te zullen bereiken, waarbij ver moedelijk de in St. Gallen opgedane min gun stige ondervinding tot de bovengenoemde op schortende voorwaarde heeft geleid, welker vervulling echter allerminst nabij zijnde kon worden geacht. Trouwens de resultaten met door particulieren opgerichte vrijwillige kassen waren evenmin bemoedigend en al is hierin sedert wellicht eenige verbetering te bespeuren, speciaal wat de in deze als typ 3 geldende Keulsche instelling betreft, toch zullen vermoedelijk ook thans nog weinigen de oplossing van het vraag stuk in die ricating zoeken. Daarentegen is sedert een ander denkbeeld opgekomen, n.l. om de vak vereenigingen tot dragers der verzekering te maken, waarbij de overheidsbemoeiingen zich konden bepalen tot het verleenen van geldelijke ondersteuning en het uitoefenen van eenige controle. De uitdrukking opgekomen is wellicht minder juist. Ondersteuning van werklooze leden eener vakvereeniging vervult reeds sedert geruimen tijd een plaats op het werkprogram van meerdere dier lichamen, doch eerst nadat in Gent was gebleken, hoe langs dezen weg wellicht valt te bereiken, dat zonder invoering der tot zooveel bezwaar aanleiding gevende verplichte deelneming, toch wordt vermeden 'dat alleen de slechtste risico's zich aanmelden, wint meer en meer de overtuiging veld, dat de overheidsbe moeiing met de werkloosheid althans voorloopig in die banen moet worden geleid. Het is dan ook niet te verwonderen dat de Amsterdamsche commissie zich in hoofdzaak voor toepassing van het Gentsche stelsel heeft verklaard, doch tevens dat onveranderlijke navolging daarvan niet aanbevolen wordt. De ontwerper, dr. L. Varlez, is trouwens de eerste geweest om er op te wijzen, dat een onmisbare voorwaarde voor welslagen gezocht moet worden in eeue krachtige ontwikkeling der vakorganisatie en het is van algemeene bekendheid, dat aan die voorwaarde hier te lande niet algemeen, allerminst overal is voldaan, al verkeert de hoofdstad in dit opzicht wellicht in de minst ongunstige positie. Daardoor verkrijgt een ander bezwaar vau het stelsel, dat trouwens ook in Gent nog geen bevredigende oplossing heeft gevonden, noj grootsre beteekenis. Gelden uit de publieke kas moeten voor allen, die in gelijke omstandigheden verkeeren, op gelijke wijze beschikbaar worden gesteld en van over heidswege mag geen pressie uitgeoefend worden om toe te treden tot eenige organisatie, door daaraan voordeelen te verbinden, die voornietgeorganiseerden niet bereikbaar zijn. Hoezeer versterking der organisatie als een bijkomend voordeel van het stelsel kan worden beschouwd, wat ongetwijfeld het geval blijft, al kan van die organisatie wel eens misbruik worden ge maakt, toch zou het aan gegronde bedenking onderhevig zijn, indien zij, die, om welke reden dan ook, tot geen enkel verband willen toetre den, verstoken zouden blijven van de voordeelen, die voortspruiten uit de gemeentelijke onder steuning. Doch waar het tteisel overigens uit ga it van het gezonde denkbeeld, dat slechts zij worden geholpen, die zelven eenige voorzorgs maatregelen hebben getrcil'sn, kan evenmin een directe ondersteuning van niet-georganiseerde werkloozen aanbeveling verdienen. De in Gent aangewende poging, om die ondersteuning afhankelijk te stellen van vooraf door de betrokkenen met het oog op eventueele werkloosheid gestorte spaargelden, schijnt weinig succes te hebben gehad, terwijl een door dr. Wassilief voor Bern ontworpen plan, waarbij eveneens de eigen besparing tot grondslag der ondersteuning strekte, niet is ingevoerd en doordoor met is kunnen getoetst worden aan de practijk. Hierbij la» trouwens de verplichte deelneming teu grondslag en werd tevens een bijdrage der werkgevers gevorderd, zoodat het principieel zeer veel van het Gentsche stelsel verschilt, al verhindert dit niet dat enkele der daarin voorkomende denkbeelden mogelijk aan eene oplossing der bovenbesproken moeilijkheid dienstbaar zouden kunnen worden gemaakt. De commissie moest dus naar andere middelen omzien, om zonder de voordeelen van het systeem verloren 1e doen gaan, dit toch mede pasklaar te maken voor ongeorganiseerden, als hoedanig zij meent te kunnen aanbevelen, het stichten van vakbonden, die als dragers der verzekering zouden optreden. Hiertoe zouden dan zoowel de leden der vakvereenigingen als de nietgeorganiseerde arbeiders, die aan de verzekering deel willen nemen, moeten toetreden, waarbij echter het bestuur uitsluitend in handen der eersten verblijven zou. De vakbond zou zich dan moeten belasten met het incasseeren der premies en de regeling der uitkeeringen en zou voor dit laatste een subsidie van de gemeente kunnen ontvangen, verfchillend naarmate het vak meer of minder gevaar voor werkloosheid oplevert, doch in geen geval stijgende boven de helft der uit eigen middelen verleende uitkeeringen. Als voorwaarde van subsilie in h%t algemeen zou moeten gelden, dat het bestuur van den vakbond kan aantoonen, dat de gevraagde pre mies met eenige waarschijnlijkheid voldoende zijn, om de beloofde uitkeeringen te doen. Zoolang de inrichting dezer vakbonden niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl