Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR HÏDERLAKX».
No. 1345
feast, Queen's summer, the Tourney of the
lily and the rose, en Crane's beschouwin
gen neergelegd in claims of decorative Art,
wellicht meer bekend in Jaa Veth's verta
ling als Kunst en Samenleving, waarmee
Dijsselhof zich als teekenaar en ornamentist
:van ongewone capaciteiten deed kennen.
Voor velen is dan ook deze expositie in
Haarlem zeer zeker eene ongekende verras-,
sing geweest, waardoor men in staat werd
gesteld Walter Craiie die men reeds zoo
lang van reputatie kende, van wien men
geschriften en prentenboeken bezat, in al
-zijn veelzijdigheid te leeren kennen; immers
deze verzameling vertegenwoordigde den
grooten voorvechter der decoratieve kunsten
of) de internationale tentoonstelling teTurin,
en zal wel zoo compleet mogelijk geweest
zijn, want bij dat drie honderdtal nummers
is werk uit zijn vroegste als wel uit zijn
allerlaatsten tijd. Of zij echter aan aller verwach
tingen beantwoord heeft, of men zich hier
den kunstenaar van wien men voor bet
meerendeel slechts illustratief werk kende,
zich zag ontplooien als een veel omvattend
talent; wij zouden het haast betwijfelen,
tenzij men die verwachtingen niet al' te
hoog gespannen had en het feit dat een
teekenaar voor prentenboeken ook ontwer
pen voor behangsels en zelfs glasramen ge
maakt heeft, op zich zelf belangrijk genoeg
vindt. Voor wie echter in Crane min of
rneer de verpersoonlijking der decoratieve
kunst van de laatste dertig jaren in Enge
land meende te zien, en den kunstenaar
wiens veelzijdigheid zich tot verschillende
takken van kunstnijverheid aangetrokken
gevoelde; zij zullen zeker een teleurstelling
hebben ondervonden, waarbij een vergelij
king met andere kunstenaars, ten onzent
bijv. Derkinderen om slechts een enkele te
noemen, zeer zeker niet in het nadeel der
laatsten zou uitvallen.
Niet dat deze tentoonstelling geheel van
belang ontbloot is, volstrekt niet, juist zijn
allereerste werk is in vele opzichten zeer
interessant omdat het kan doen zien hoe
iemand die stijve, vaak bepaald misteekende
prenten maakte, als bv. onder de nummers
284?290, het later door studie en volhar
ding kan brengen tot de zoo gevoelige en
complete composities voor de drie Sirenen"
en Spencer's fairy Queen", Waarschijnlijk
is ter vergelijking dan ook een reproductie
van 287 Mijne Moeder", aan den catalogus
toegevoegd, waarbij een jaartal niet geheel
overbodig geacht mag worden, iets wat
trouwens achter iedere teekening of serie
van teekeningen geplaatst, ons den ontwik
kelingsgang van den kunstenaar en de
wijze waarop wij zijn werk moeten beschou
wen, beter zou doen begrijpen. Nu lijkt
het ons vaak, het een naast het ander
ziende, werk van twee verschillende perso
nen, zwak, stumperig soms als van een
beginneling met iets erin dat wijst op grootere
voorgangers, en ernstig, doordacht en dege
lijk werk van iemand die voelt hoe boek
versiering bij de letters moet aansluiten,
die, wijzende op zijn tijd, schreef: Bij het
jllustreeren van boeken bijv. zijn wij er door
geleid tot die onorganische manier van met
losse vignetten te versieren, door bijv. een
landschap dwars over een pagina te gooien
zonder te letten op de mechanische condi
ties, of het noodwendig verband met den
letterdruk".
Om de wording van eeu kunstenaar goed
te begrijpen en te beoordeelen is dus zeer
zeker een zoo compleet mogelijke expositie
uit z'n verschillende tijdperken, in alle
opzichten leerzaam; om echter aan een reeds
gevestigde reputatie geen afbreuk te doen
is het tentoonstellen van vroeger werk, waar
het latere ver boven staat, niet aan te be
velen. En dit is helaas bij de verzameling
van Crane maar al te zeer het geval. Zagen
we hier alleen de oorspronkelijke teeke
ningen voor Flora's feast, Queen's Summer,
Spencer's fairy Queen, The three Sirenes,
het Wonderboek voor jongens en meisjes,
en van de vroegere bijv., The five Pigs,
aangevuld met de illustraties voor
Shakespeare, zijn talrijke versierde hoofdletters en
en-têtes, wij zouden zeer voldaan huiswaarts
gekeerd zijn met de gedachte dat de
oorspronkelijke teekeningen den indruk,
die de prentenboeken ons gaven, nog ver
sterken en wij hier den kunstenaar van
buitengewoon illustratief talent, den Walter
Crane der kinderboeken in al zijn glorie
hadden aanschouwd.
Nu we echter hier naast zien de vrij zwakke
bloemstudies zooals we ze op teekenvoor
beelden aantreffen, de harde, ongevoelige
natuurstudies in dek en olieverf, dan is
waarlijk deze nadere kennismaking niet in
het voordeel van den Crane die, toen nog
niemand er aan dacht, zich aangordde den
strijd te beginnen tegen het leelijke dat ons
omringt in boek- en plaatwerk, in behangsel
en wat niet al. Even ongevoelig zouden we
haast zeggen als zijn olieverfschilderijen, zijn
voor ons zijn behangsels, rammelend van
kleur en compositie of als ze dit niet zijn,
onbeduidend als de nummers 99 en 97. Zijn
tig and peacock en zijn jacht zijn bepaald
vermoeiend om lang naar te zien, zoodat we
ons onmogelijk kunnen denken dat een
geheele kamer hiermede behangen, een aan
genaam effect zal te weeg brengen, dat zij
ons rustig zal stemmen.
Ook zijn glasschilderiug voor de Holy
Trinity Church" en zijn als glasschildering
bedoelde Sphaëra of Imagination, misten
voor ons de rust in compositie zoowel als
in kleur, terwijl het ons voorkwam dat juist
hierin de zeer sterke scheiding die Crane
maakt tusschen picturale en decoratieve
knnst, hemzelf te machtig is geworden. Wel
doet hij zich kennen als een figuurteekenaar
van meer dan gewone bekwaamheid, wat
trouwens enkele andere specimen als 257
ontwerp voor borduursel, ontwerpen voor
geweven vingerdoekjes e. a. ons eveneens
bewijzen, maar in hern kunnen we bezwaar
lijk zien den grooten voorganger op deco
ratief gebied, den veelzijdigeii kunstenaar,
die in verschillende takken van kunst
industrie ons tot voorbeeld, zelfs tot aan
moediging kon strekken. Het komt ons dan
ook voor dat deze tentoonstelling in dit
opzicht Crane's reputatie zeer zeker niet ten
goede zal komen, of het moest zijn dat zij
chronologisch gerangschikt uit een kunst
historisch oogpunt beschouwd voor zijn
ontwikkelingsgang van belang geacht mag
worden. En als zoodanig blijft zij dan toch
in meerdere of mindere mate interessant en
zal menigeen zich een bezoek aan Haarlem's
museum niet betreuren, al zal daardoor de
Crane zijner verbeelding wel iets van zijn
glans verliezen.
R. W. P. JR.
Een HollaaWe schilder te SMtsart
Den 23sten Februari 1.1. is te Stuttgart, na
langduiig hjderj, verscheiden een in Duitsehland
alom bekend en geacht landschapschilder: Peter
FrancU Peters, in den ouderdom van 85 jaar.
Peters, geboren in 1818 te Nijmegen, waar
zijn vader glasschilder was, ging in 1836 naar
Wnrtenberg en Beieren, en in 1841 naar
Mancheim Sedert 1845 leefde hij in Stuttgart, waar
hij later met den schilder Herdtle een kunst
handel in de permanente kunsttentoonstelling
in Röoaischen Kaiser" vestigde. Tot zijn beste
landschappen behooren: L&ufenburg, de
marmergroeve Creatola by Carrara, een jachtalot bij
winter; Monaco, en van zijne waterverfteeke
ningen : Liebenzell, ten getale van 40, die hu
maakte in opdracht van koningin Olga; voorts
het eiland Mainau, 20 in aantal, op
uitnoodiging van en voor den groothertog van Baden.
Peters was een buitengewoon werkzaam
kunstenaar, die tot op hoogen leeftijd veel ge
schilderd en veel tentoongesteld heeft. Brjna
iedere week was in den Wnrtemberger
Kunstkring een werk van hem te zien, meestal een
losse schets, gemaakt naar wat hem op zy'n
wandelingen, buiten, getroffen had.
Als mensch, gezellig en humoristisch, was
Peters algemeen geacht en bemind, en overal
om zijne opgewektheid en aangenamen om
gangsvormen een gaarne geziene gast.
De Schwabische Mercur schrijft over hem:
In Pieter Francis Peters is een voortreffelijk
schilder gestorven, en een persoonlijkheid, die
weder een deel van het eigenaardig leren van
Stuttgart verloren doet gaan. Toen in 1891
onze internationale kunsttentoonstelling in de
zalen der Akademie gehouden werd, was in die
dagen van stormachtig dry ven en willen, van
strijd' tegen oudere richting, in dagen van
verdeeldheid van kunstopvatting en van partij
strijd, de waardeering voor Peters werk
grootelijks afgenomen. Op zekeren dag echter
bezochten eenige Italiaansche kunstenaars da
expositie. De kunst der nieuwere richting liet
hen koud. Hun werk gingen zij snel voorbij,
nmr voor een hoog en zeer ongunstig hangend,
byna weggestopt schildery van Peters bleven
zij staan. De een zeide tot den ander, na
beschouwing der schilderij: II sait faire
celuila". Voor de schilderijen der nieuwere richting
in deze zaal hadden zij gansch geen oog.
De woorden der Italiaansche kunstenars: II
sait faire, celui-la gaven den toevalligen hoor
der te denken, en werden een aansporing voor
hun, de kunst van Peters nader te leeren ken
nen. Ja, hy' kende zy'n métier, hy' had het juiste
oog voor koele waarneming; hij was wat onze
toenmalige jonge kunst mit so heizem Be
rn ben zocht, meester van de techriek, en
volleerd teekenaar, hij kende het handwerk.
Hu kwam dan ook uit Halland, waar filosofie
en aesthetiek der kunst hem niet het leven
zuur hadden gemaakt, waar men nooit de natuur
en het kennen en kunnen van schilderen en
teekenen voor minderwaardig en voor eene
ideale kunst onwaardig geacht heeft. In dit, in
politiek en geestesleven tamelijk afgesloten land
heeft zich de traditie van Rembrandt en
Ruysdael, met tydelyke afwijkingen van mode
kunstenaars, gehandhaafd, en toen onze jongere
schildersbent den pelgrimstocht naar dat kleine
land ondernam, gelijk ze een twintig jaar
vroeger naar Italiëter beêtraart was getogen,
vond zij er niet alleen de heerlijke
lachtstemmingen", maar ook eene kunst, die rustig
en vreedzaam verder schilderde, en op moderne
tentoonstellingen bewondering wekte, tot men
juist hare voortreffelijkheid wederom vervelend
vond.
Wie in de gelegenheid kwam met den ouden
Pdters" nieuwe kunst te zien, genoot bij zijn
misschien ietwat nuchter, maar gezond en
herzenswarme" Hollandsetie degelijkheid.
J. H. RÖSSING.
Mgr. Dr. H. J. A. M. Schaepman herdacht
in de Hoofdstad, door Mgr. M. J. A.
Lans, Prof. Mag. J. V. de Groot, O. P.
Eduard Brom, Jan Kalf, Pastoor Dr. A!ph.
Ariëns,Pastoor Kaap, Mgr. G. W. Konings,
Dr. R. M. V. van Oppsnraaij S. J., Pater
W. de Veer S. J., f astoor M, A. van
Zanten.
H. J. A. M. SCHABPMAN. Ee» levensbeeld,
door F. HENDIUCHS S. J.
De verkooping van Sshaepman's boekerij zal
niet de waarheid var. het reeds lang bekende
feit behoeven te stutten, dat de voormannen
der Katholieken op de planken hunner boeken
kasten vertegenwoordigers van bijna alle rich
tingen hebben.
Het zou ons eene vreugde zijn, zoo wij uit
de catalogi der boeken door liberale of ortho
doxe voormannen nagelaten konden zien, dat
ook dezen het der moeite waard hadden geacht
kennis te nemen van hetgeen althans door de
Katholieken geschreven werd in ons eigen
vaderland.
Te ontkennen valt het daarom niet, dat onder
de Katholieken reeds hierom alleen om de veel
vuldige afwezigheid van bijna alle Katholieke lite
ratuur in de bibliotheken van andersdenkenden
niet weinig de draak gestoken wordt met de
vertegenwoordigers van hen die alleen, naar hun
eigen oordeel, het vrije onderzoek" in eere
houden.
Ware deze afwezigheid nog alleen in de
privaatbibliotheken op te merken, men zou kunnen
denken, dat deze voormannen in de openbare
baekcrijen zochten en vonden wat zij misten
in huis. Maar ook deze hebben zoodanige gapingen
op de planken der Roomsche literatuur, dat er
ook hier van Roomsche literatuur gaen sprake
zijn kan. Zelfs op het groote Lees-museum bin
nen Amsterdam ontbreken Hollandsche.Roomsche
periodieken die zonder blozen liggen konden bij
vele periodieken, de moeite van het open-snijden
niet, loonende naar de schatting van anderen.
Wel is er eenige beterschap te zier, maar of
ook niet eene gebeurtenis mogelijk kan zijn, die
voor ruim vijf-eu-twintig jaren te Leiden ge
beuren kor, durf ik niet te zeggen.
De gebeurtenis is te tetkenend om ze te laten
vervloeien in de vergetelheid.
Voor het eerst zou in de wetenschappelijke
wereld te Leiden een Roomsch priester het
woord voeren. Die Roomsche priester was Dr.
Schaepman, met De Nuyens, de, oprichter van
een periodiek tijdschrift De Wachter, waarin
reeds veel hterlijks door hem geschreven was.
In den middag van den dag waarop de Doctor
des avonds te Leiden lezen zou, vroeg ik hem
wat het onderwerp zijner lezing zijn zou. »Wel,
ik zal mijn Jeanne d'Arc voorlezen met een kop
en een staart ia proz* er aan." En op mijne
bemerking dat dit gedicht reeds een paar maan
den te voren in De Wachter verschenen was
gaf de Doctor ten antwoord: Och! ze lezen
dien Wachter toch niet. en nu zal ik hen dwin
gen ten minste daarnaar te luisteren."
Inderdaad, heel het gehoor was in verrukking
over het versche gebak, dat reeds meer dan
twee maanden voor de vensters gelegen had.
Ook de kern, H van het vereenigingsleven
onder de Katholieken is bij andersdenkenden zeer
jering, terwijl de meesteu hiervan niet het zwak
ste vermoeden hebben.
Om dit alles en nog meer heb ik gemeend
aan het vertoek der Rtdacü? van dit weekblad
te moeten voldoen en de hierbDven genoemde
boekjes te moeten bespreken.
Het eerste en het beste is grootendeels een
krans van bloemen neergelegd op het graf van
Dr. Schaepman door twee Katholieke
vereenigiagen waarvan de oudste «Geloof en Weten
schap" hare leden ,door voordrachten en onder
linge besprekingen op wetenschappelijke wijze
tracht te volmaken in de kennis en de verdedi
ging dier waarheden vooral, waar tegen de dwa
lingen des tij ds aandruischen" en de jongere,
»de Violier", de kunst in Nederland verheffen wil.
Maar persoonlijk een bloem hebbende gesto
ken in dezen krans zou het mij niet passen dezen
krans voor het venster te leggen, indien ik ui st
met twee anderen juist in onze kerken eene
gedacbtenisrede had uitgesproken die om de
plaats waar ze gezegd werd naar Roomsch ge
bruik buiten den kring eener bespreking valt.
Aan de jongste vereeniging »de Violier" mag
de eer niet ontzegd worden de eerste geweest
te zijn dir, gedragen door liefde en vereering
voor haar eerelid Dr. Schaeptnao, in 't open
baar, in kerk en huis, van die liefde en ver
eering op plechtige wijze wilde getuigenis geven.
Professor Mag. J. V. de Groot opende de rei
der sprekers terwijl hij vaa den grooten dood i
naar buiten haalde het teekeu waarmede hij
voor eeuwig van binnen geteekend was: het
onuitwischbaar teeken van zijn priester-jijt). En
terecht. Was Dr. Schaepman, literator, politicus,
dichter meer dan dat alles was bij priester
in leven en in den dood.
Met korte, rake krabbels geeft bij van den
priester Sshatpman een kloeke beeltenis, die wel
juist en scherp omlijnd moet wezen, omdat ze
gemaakt werd door hem, die zelf het
saeerdotium zoo hoog in eere houdt.
En wanneer daarna door Eiuard Brom Dr.
Schaepman als literator in deemoed gegeven
wordt, schijnt het mij of deze jonge man meer
door vleugelen gedragen dan voortstappend met
de groote stappen van den zwaren man in broze
vate het kostelijk reukwerk van Schaepman's
literairen arbeid vluchtig en luchtig langs de
reukorganen zijner hoorders devotelijk dragen wil.
,Dr. Schaepman en de Kunst" is de titel
eener rede door Jan Kalf gehouden in dezelfde
vergadering vaa »de Violier", en bij niemand kan
het verwondering wekken dat dese jonge, scherpe
beoordeelaar tracht aan te toouen, dat men
met eenig recht Dr. Schaepman niet den bond
genoot mag achten van hen, die voor de Chris
telijke kunst geen be'ere toekomst zien dan een
getrouwe, voortdurende herhaling van wat zij j
gaf in verleden perioden, ook al zou hij niet j
zoo dadelijk willen toegeven, wat thans nog j
wel de vaste verwachting is van de jongeren: j
dat uit nieuwe tijden ook een waarlijk nieuwe j
kunst zal ontbloeien en dat Uet Christendom
immers nog even jong als de wereld reeds oud '
is ook in komende dagen de menschheid zal j
bezielen tot het scheppen dier knnst.
Maar lees deze helder gedachte en klaar uit
gewerkte rede iii haar geheel, ze kan leerzaam i
voor velen zijn en leerzamer nog dan Dr. Ariën's '
rede over Dr. Schaepmaa als staatsman. Want !
wie heeft Schaepman als staatsman niet gekend P
Wie weet niet dat Dr. Schaepman met zijn ver- j
zienden blik erkend heeft, welke nieuwe vormen
als eisch des tijds ons.staatsleven moest opnemen, j
en dat erkend hebbende, het aangedurfd heeft j
er voor te strijden, al stond hij ook alleen? j
Wie weet niet, dat Dr. Schaepman voor ons, i
katholieken, de emancipator geweest is in den j
vollen zin des woords? <
Maar de gloed, de overtuiging waarmede die [
groote waarheden ons in dien avond door
Dr. Ariëns nog eens werden ingescherp1;, bracht
bezieling, joeg geestdrift in de harten van uilen,
die in dien immer gedenkwaardigen avond de
eer en het genot haddec de hoorders van dat
woord te zijn,
De tweede rouwvergadering ter nagedachtenis
van Dr. Schaepman, werd door de vereeniging
,Geloof en Wetenschap", in den avond van den
163U Februari gehouden.
Door omstandigheden wordt ons slechts van
twee tprekers in dien avond de letterlijke tekst
gegeven. De eene is van den moderator der
vereeniging, pater W. de Veer; de andere van
zijn ordebroeder, Dr. R. M. N. van Oppenraay.
Gevoegelijk leg ik aan deze twee reden het
andere boekje vast, dat mij ter bespreking werd
toegezonden: H. J. A. M. Schaepman, een
levensbeeld.
Maar als ik nu dit alles zoo bij elkaar zie
en mij herinner dat dit levensbeeld werd opge
hangen in Breda, terwijl de andere redevoeringen
gehouden werden binnen Amsterdam, dan moet
mij de bekentenis van het hart, dat ook hier
weer bewezen wordt hoe te Amsterdam in de
hoofdstad van het rijk, de volle bloedstroom in
de hartader van het Rijk, het krachtigste wordt
gevoeld, terwijl in de uiteinden van dat lichaam
datzelfde bloed loopt in tragen gang.
Welk een verschil tusschen deze geestirift
van de paters Oppenraay en de Veer waarmede
zij kransen vlochten voor den blijgeestigen en
gee tdriftigen Dr. Schaepman, en de bestudeerde
plechtige, d'epe buiging, waarmede pater
Hendrichs begroet het beeld van Dr. Schaepman,
door hemzelf gebeiteld uit een steensoort dat
hij achtte te Breda het meest passend voor zoo
danig een beeld te zijn.
Hier is Dr. Schaepman niet meer de groote
Emancipator van zijn Roomsche landgenooten;
bier is hij niet meer de man, van wien de
Aartsbisschop, bij Dr. Schaepman's uitvaart,
niet aarzelde het uit te spreken, dat wat de
Katholieken in Nederland in de laatste jaren
aan invloed en beteekenis hebben gewonnen, zij
dat in hoofdzaak danken aan het rusteloos
werken van Dr. Schaeprnan; hier is hij, ,de laatste
der emancipatoren, die de achterhoede gedekt
heeft, opdat de geloovige scharen veilig en
rustig konden ingaan in het heiligdom hunner
historische onvervreemdbare rechten."
Hier wordt de vraag netelig geacht, als men
vragen gaat, hóe Dr. Schaepmau gehandeld
heeft. Hier wil men deze vraag door de toekomst
laten beantwoorden, terwijl men toch, vragen
stellende, reeds bezig is een niet gunstig ant
woord te laten vermoeden.
Hier in n woord een wedstrijd tusschen
geven en nemen, waarvan het moeielijk te be
palen is of men aan het einde nog wat hebben zal.
Hier een kunstig opsieren of liever het omhan
gen van Dr. Schaepmans beeld met een lappen
deken, waarvan hij-zelf de stukken geleverd
heeft, terwijl men te Amsterdam een eigen
weefsel van vorstelijk brocaat met dankbare
liefde om de breede schouders van den Doctor
geslagen heeft.
Met al zijn gaven en talenten heeft Dr.
Scbaepman zoodanig een levensbeeld nooit ge
schreven.
Liever dan naar dit beeld te zien luister ik
naar de woorden van Dr. van Oppenraay, als hij de
blijgeestigheid van den Doctor gebruikt om op
geestige wijze te toornen tegen de Weltschmerz
in de letterkunde en het pessimisme in de actie
van het woelige leven ; en geestdriftig als de
geestdriftige pater de Veer ben ik geworden
toen deze in hooge geestdrift een lied zong voor
den geestdriftigeu Doctor, die van het woord
enthusiasme niet hield.
Zijn in het boekje van Pater Hendrichs vele
drukfouten te zien, in het boekje door de firma
J. S. de Haas te Amsterdam uitgegeven, heeft
de zetter op pag. 51, den laatsten regel tot den
eersten gemaakt. Pastoor K A AG.
Het burgerlijk recht op onze examens. Dui
zend vragen ten dienste van hen, die
zich bekwamen voor een examen in
Boekhouden, van antwoorden voorzien,
lioor A. FABEB, leeraar in de Staats
inrichting en het Boekhouden te Breda
(ö. Delwel & Co., Rjtterdam). Zonder
jaarteekening.
De fout van dit boek is, dat het geschreven
werd.
Paul Louis Courier zegt ergens, dat hu, aan
zijne schrijftafel gezeten, gewoon was, allereerst,
de vraag zich te stellen: dis-don c, mon ami,
que veux-tu dire ? Eene heilzame gewoonte,
die men gerustelyk mag omzetten in den regel:
een schrijver dient te weten, welke stoi hij
behandelt, en tot wie hu zich wendt.
Passen wij dien regel toe.
Wat behandelt de heer Faber? Naar hij
zegt: het burgerlijk recht. Hij vergist zich, hy
parafraseert de burgerlijke wet. Indien hy' meent,
dat dit hetzelfde is, moet ik hem ernstig in
overweging geven, aan dit verschil een 1001e
vraag te wijden. Allicht zon eene poging om
haar te beantwoorden, hem uit den droom
helpen.
Maar, verklaart de heer Faber nader: het
is het burgerlijk recht op ome examens. Ik
heb het wel verstaan. Duidelijk echter is mij
niet, welk persooneel zyn boek zich aanschaffen
moet De examinatoren ? Moeten zy nagaan,
of de antwoorden kloppen, met het hier
voorgeschrevene? Dat is gevaarlijk werk. Ik lees
b.v. in nummer 245: Wat verstaat men onder
alternatieve verbintenis? Er bestaat eene
alternatieve verbintenis, wanneer de
schuldecaar de keu» heeft, om aan zijnen
sehuldehcher de eene of de andere zaak te leveren,
of voor hem de eene of andere handeling te
verrichten. B. W. art. 1308. By voorbeeld?
.Ik zal u. ? 300 of een piano geven." Indien
het antwoord nu eens luiden mocht: ik zal u ,
/ 300 of een harmonica geven, moet de
patiënt dan zakken?
Of zyn de examinandi beoogd? Wat moeten
zy' doen, met het boek ? Het van buiten leeren ?
Vreest de schrijver niet, dat het hun groen en
geel voor de oogen wordt, wanneer de arme
tobbers, met vragen en antwoorden, in dier
voege, zich gemeenzaam moeten maken. Immers,
indien zy, op vraag 130, het antwoord van 131
af roffelen, zyn zy' verloren.
By' deze gelegenheid, herinner ik nnj een
voorval, dat myn overleden vriend Hartogh
placht te verhalen. Twee zyner juridische
ty'dgenooten.wier bedrevenheid in bet fuiven, grooter
was dan in de rechtswetenschap, kwamen eens
op den inval, om poolshoogte van elkanders
kennis te nemen. Men installeert zich, en een
hunner zal ondervragen. Hij neemt eene lynge
handleiding, slaat het boek open, al naar het
viel, vindt toevallig een zinsnede, beginnende
met de woorden: Men moet niet vergeten" en
vraagt, zonder blikken of blozen! Wat moet
men niet vergeten?" De ander, even by de
band, zet een bedenkely'k gezicht, en ant
woordt: Ik heb het geweten." Ónder om
standigheden als deze, kan ik my voorstellen,
dat de Duizend Vragen" bijzonder nut kunnen
stichten.
Tot wie, richt zich de heer Faber? Het titel
blad antwoordt: tot hen, die zich bekwamen
voor een examen in Boekhouden." Ik vat die
aanduiding niet. Voor het examen in boek
houden zya de vereischten: Kennis van het
boekhoiiden, waaronder wordt verstaan de
kennis der wettelijke bepalingen aangaande
de koopmansboeken; van de methoden van het
enkel, van het gewoon, dubbel of Italiaansch
en van het gewyzigd dubbel boekhouden
(journaal-grootboek); van de
verschillendebsrekeningen, welke bij het inschrijven in de
boeken te pas komen, hoofdzakelyk die
betreffende de verschillende stelsels van munten,
maten en gewichten, den koers der munten,
wisselkoers, reductie, arbitrage enz.; kennis
der handelsusanliën van de voornaamste
handelsplaatsen ten opzichte van zegel, cour
tage, enz." (Zie Examen- Programma gehecht
aan K. B. van 2 Febr. 1864 Stbl. No. 8 littera
H. a jo. littera K, XII).
Waar is hier sprake van: burgerlijk recht",
en wat bedoelt de schry'ver met: onze examens?"
Ongetwijfeld, is er aan dit boek veel deugde
lijke arbeid besteed, doch het komt den schryver,
niet zyn werk, ten goede. Onverklaarbaar is
het my zelfs, dat den heer Faber het hopelooze
van zijn bestaan niet, schier onmiddellijk, tot
bewustheid kwam. Nu, naast volmaakte goede
trouw, het bestaan van dit boek zelf gemis
aan onierscheidingsvermogen toont, behoort
over het uitermate bedenkelijke van eene
methode, als hier wordt gevolgd, een woord te
worden gezegd.
Het is nuttig te weten, dat onze burgerlijke
wet 23 jarigen, meerderjarig noemt, even nuttig
als het is te weten, dat Descartes ons land
bezocht heeft, of dat Wat Tyler, in 1380, (meen
ik) een socialistischen opstand heeft verwekt.
Dit zyn feiten, het eerste van privaatrechtelyken,
de laatste twee van historischen aard. Daarvoor
past vraag en antwoord, omdat het bescheid,
het naricht, met het onderzoek zich dekken kan.
Geheel anders, ja, fundamenteel verschillend,
staat de zaak met begrippen. Een begrip is
de slotsom van een gedachtengang, die a men
wel zich toeeigenen, maar niet klakkeloos over
nemen kan. Met opzet schreef ik: toeeigenen,
en wensch, met nadruk, de kracht onzer
Hollandsche uitdrukking te doen uitkomen. Dat
gij vreemde (in den zin van: aan vreemden
toebehoorende) begrippen hebt, kan niet kwaad.
In dat geval, verkeeren de meesten onzer.
Absoluut noodig echter, is, dat gy u die begrip
pen hebt eigen gemaakt, ze, door eigen nadenken,
par droit de conquête dus, als u toebehoorend
goed, hebt verworven. Dan alleen beklijft uw
bezit, als een kapitaal, dat ge rente- of vrucht
dragend beleggen kunt. Zyt ge met dit eigen
maken, in gebreke gebleven, dan kunt ge
opdreunen zooveel ge wilt, naprevelen uit den
treure, het verschil tusschen u en een papegaai
is en blyft, dat men genen het kopje krauwt,
u niet.
Wat doet nu het boek van den heer Faber ?
Het brengt naast, hier en daar, een feit,
rechtsbegrippen, onder pasklaar gemaakte formules,
beoogende daarmede een hart te steken onder
den riem van krukken op rechtsgebied. Hoe
ter wereld is het mogelijk, dat hy niet inziet,
met tyn boek, dit eerzame gilde, niet oj> de
wijs, maar van de wijs te brengen. Recht leek,
en rechtsbegrippen zyn de, in bystematischen
vorm, gebrachte neerslag der rechtsovertuiging
eens volks, op bepaalden trap van ontwikkeling.
Hier is niets star, stroef, strak, afgemeten.
Alles is beweeglijk, lenig, buigzaam, plooibaar.
Natuurlyk, wederom. Recht, zóó heeft onze
Savigny het geleeraard, gelijk Taal, gelijk Kunst,
is ne zijde van bet volksleven. Gelijk de
beeldhouwer het blok marmer, zóó hanteert
de jurist het rechtsbegrip, zy het als richt
snoer, zy het in toepassing. Zullen wy nu over
de theorie van Max Muller of over
Winckelmann's aesthetica een vragen- en antwoorden
boekje te gemoet kunnen zien ?
Tot de vermakelijkste vragen behooren die,
onder no. 35 en 36. Wy lezen:
35. Wat wordt er voor het examen M. O.
verlangd mee betrekking tot de kennis van
het burgerlijk recht?
Dat men bekend zij met de verschillende
bepalingen omtrent:
de maatschap of vennootschap;
de verbintenissen der vernooten onderling;
hunneverbintenissen ten aanzien van derden;
de verschillende w\jiingen, waarop de
maatschap eindigt;
en met de leer omtrent bet schriftelijke
bewijs B. W. Ille boek, titel IX; IVe boek,
titel II, Rapport dar Examencommissie van
1879.
3C. Wat vordert men voor de verschillende
praktijk-exameEe te dien aanzien?
Eenealgemeene kennis vaa het burgerlijk wetboek, voor
zooverre dit betrekking heelt op handel en
.administratie."
Hier, moet de schrijver voor den spiegel zyn
gaan staan. Immers, het is een soort van
monoloog, de bestaansreden gevend van zijn
boek. Wie andera dan hij, beeft belang by
deze belijdenis? Dat zij tusschen domicilie"
en handlichting", in het corps van het werk,
onverhoeds, u op het lijf valt, is wel het
allerzonderlingste specimen van schikking, dat zich
denken laat.
Of heeft de verwij zing naar het rapport
der examen-commissie van 1879'', het karakter
eener vrijwaring? Bedoelt de schryver te
zeggen, die commissie, niet ik, heeft mijn boek
op haar geweten ? Dan wordt de zaak er niet
beter op, al krijgt zy een meer algemeen
karakter.
Examen- commissies M. O. steunen op art.
69 der wet M. O. Zij zyn bevoegd tot
examineeren, met de gevolgen van die kunstbe
werking. Rapporteeren kan haar geboden zijn,
is althans niet verboden. Iets te verlangen"
echter, dat valt buiten het K. B. met zyne
bijlagen, daartoe zyn zij niet gequalificeerd.
Doen of deden zy het toch, dan gaan zy buiten
haar boekje, en moest men haar allereerst
examineeren in het boek houden. Het schijnt
dan maar danig knus toe te gaan, in
Breda, dat eene examen-commissie, eigener
autoriteit, in 1879, decreteert, boe een schrijver
in 1902, met een boek zonder jaarteekening,
voor het voetlicht komt, waarin den adepten
wordt voorgekauwd, hoe, op de kon s t moge
lijke wijze, ons burgerlijk recht te verknutselen.
Het boek kome, voor wiens rekening het
wil, het is een vingerwijzing, dat er iets hapert
aan onze onderrichtsmethode; dat wy onzen
furor examinandi vooral, hebben te beperken.
Wy' zyn aardig op weg, om krukken op stelten
te kweeken. Maar stelten zijn broos, en als
een windje ze omver waait, maakt de hoogver
heven Itruk een gelykvloersche buiteling. Dat
een boekhouder boekhouden kunne, het is eens
boekhouders ambt Indien hy, gelyk de examen
commissie schy'nt te willen, waarlyk
enwezenlyk bekend is met de verbintenissen van
vennooten ten aanzien van derden" d i. zoowat
het heele obligatienrecht, mitsdien zoowat
gaascb. het Recht, kent, ter dege kent, dinge
hy naar een plaats in den Hoogen Raad. Hij
zou haar niet oneer aandoen.
Amst, Dec. 1902. J. A. LBVY.
TRADEMARK
MARTELT COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS & RKUINIRR.
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Biscuits en Cacao verwierven te
Gent, Intern. Voedingstentoonstelling 190 ,
Byzonder aanbevolen voor kinderen.
Hoofd-Depot
VAN
Dr. JAEGER'S ORIfe
Soraaal-Wolartiteta,
E. F. DBUBCHLB-BBNGWI
Amsterdam, Kalverstr. IK
Eenig specialiteit in dast
artikelen in geheel Neder)
ECHT VICTORIA WATER.
Oberlahnstein.
Piano-, Orpl- ei Mnzieta
METROOS A KALSHOVEH,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hu»
Repareeren Stemmen Ruilen,