De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 5 april pagina 4

5 april 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR HÏDERLAKX». No. 1345 feast, Queen's summer, the Tourney of the lily and the rose, en Crane's beschouwin gen neergelegd in claims of decorative Art, wellicht meer bekend in Jaa Veth's verta ling als Kunst en Samenleving, waarmee Dijsselhof zich als teekenaar en ornamentist :van ongewone capaciteiten deed kennen. Voor velen is dan ook deze expositie in Haarlem zeer zeker eene ongekende verras-, sing geweest, waardoor men in staat werd gesteld Walter Craiie die men reeds zoo lang van reputatie kende, van wien men geschriften en prentenboeken bezat, in al -zijn veelzijdigheid te leeren kennen; immers deze verzameling vertegenwoordigde den grooten voorvechter der decoratieve kunsten of) de internationale tentoonstelling teTurin, en zal wel zoo compleet mogelijk geweest zijn, want bij dat drie honderdtal nummers is werk uit zijn vroegste als wel uit zijn allerlaatsten tijd. Of zij echter aan aller verwach tingen beantwoord heeft, of men zich hier den kunstenaar van wien men voor bet meerendeel slechts illustratief werk kende, zich zag ontplooien als een veel omvattend talent; wij zouden het haast betwijfelen, tenzij men die verwachtingen niet al' te hoog gespannen had en het feit dat een teekenaar voor prentenboeken ook ontwer pen voor behangsels en zelfs glasramen ge maakt heeft, op zich zelf belangrijk genoeg vindt. Voor wie echter in Crane min of rneer de verpersoonlijking der decoratieve kunst van de laatste dertig jaren in Enge land meende te zien, en den kunstenaar wiens veelzijdigheid zich tot verschillende takken van kunstnijverheid aangetrokken gevoelde; zij zullen zeker een teleurstelling hebben ondervonden, waarbij een vergelij king met andere kunstenaars, ten onzent bijv. Derkinderen om slechts een enkele te noemen, zeer zeker niet in het nadeel der laatsten zou uitvallen. Niet dat deze tentoonstelling geheel van belang ontbloot is, volstrekt niet, juist zijn allereerste werk is in vele opzichten zeer interessant omdat het kan doen zien hoe iemand die stijve, vaak bepaald misteekende prenten maakte, als bv. onder de nummers 284?290, het later door studie en volhar ding kan brengen tot de zoo gevoelige en complete composities voor de drie Sirenen" en Spencer's fairy Queen", Waarschijnlijk is ter vergelijking dan ook een reproductie van 287 Mijne Moeder", aan den catalogus toegevoegd, waarbij een jaartal niet geheel overbodig geacht mag worden, iets wat trouwens achter iedere teekening of serie van teekeningen geplaatst, ons den ontwik kelingsgang van den kunstenaar en de wijze waarop wij zijn werk moeten beschou wen, beter zou doen begrijpen. Nu lijkt het ons vaak, het een naast het ander ziende, werk van twee verschillende perso nen, zwak, stumperig soms als van een beginneling met iets erin dat wijst op grootere voorgangers, en ernstig, doordacht en dege lijk werk van iemand die voelt hoe boek versiering bij de letters moet aansluiten, die, wijzende op zijn tijd, schreef: Bij het jllustreeren van boeken bijv. zijn wij er door geleid tot die onorganische manier van met losse vignetten te versieren, door bijv. een landschap dwars over een pagina te gooien zonder te letten op de mechanische condi ties, of het noodwendig verband met den letterdruk". Om de wording van eeu kunstenaar goed te begrijpen en te beoordeelen is dus zeer zeker een zoo compleet mogelijke expositie uit z'n verschillende tijdperken, in alle opzichten leerzaam; om echter aan een reeds gevestigde reputatie geen afbreuk te doen is het tentoonstellen van vroeger werk, waar het latere ver boven staat, niet aan te be velen. En dit is helaas bij de verzameling van Crane maar al te zeer het geval. Zagen we hier alleen de oorspronkelijke teeke ningen voor Flora's feast, Queen's Summer, Spencer's fairy Queen, The three Sirenes, het Wonderboek voor jongens en meisjes, en van de vroegere bijv., The five Pigs, aangevuld met de illustraties voor Shakespeare, zijn talrijke versierde hoofdletters en en-têtes, wij zouden zeer voldaan huiswaarts gekeerd zijn met de gedachte dat de oorspronkelijke teekeningen den indruk, die de prentenboeken ons gaven, nog ver sterken en wij hier den kunstenaar van buitengewoon illustratief talent, den Walter Crane der kinderboeken in al zijn glorie hadden aanschouwd. Nu we echter hier naast zien de vrij zwakke bloemstudies zooals we ze op teekenvoor beelden aantreffen, de harde, ongevoelige natuurstudies in dek en olieverf, dan is waarlijk deze nadere kennismaking niet in het voordeel van den Crane die, toen nog niemand er aan dacht, zich aangordde den strijd te beginnen tegen het leelijke dat ons omringt in boek- en plaatwerk, in behangsel en wat niet al. Even ongevoelig zouden we haast zeggen als zijn olieverfschilderijen, zijn voor ons zijn behangsels, rammelend van kleur en compositie of als ze dit niet zijn, onbeduidend als de nummers 99 en 97. Zijn tig and peacock en zijn jacht zijn bepaald vermoeiend om lang naar te zien, zoodat we ons onmogelijk kunnen denken dat een geheele kamer hiermede behangen, een aan genaam effect zal te weeg brengen, dat zij ons rustig zal stemmen. Ook zijn glasschilderiug voor de Holy Trinity Church" en zijn als glasschildering bedoelde Sphaëra of Imagination, misten voor ons de rust in compositie zoowel als in kleur, terwijl het ons voorkwam dat juist hierin de zeer sterke scheiding die Crane maakt tusschen picturale en decoratieve knnst, hemzelf te machtig is geworden. Wel doet hij zich kennen als een figuurteekenaar van meer dan gewone bekwaamheid, wat trouwens enkele andere specimen als 257 ontwerp voor borduursel, ontwerpen voor geweven vingerdoekjes e. a. ons eveneens bewijzen, maar in hern kunnen we bezwaar lijk zien den grooten voorganger op deco ratief gebied, den veelzijdigeii kunstenaar, die in verschillende takken van kunst industrie ons tot voorbeeld, zelfs tot aan moediging kon strekken. Het komt ons dan ook voor dat deze tentoonstelling in dit opzicht Crane's reputatie zeer zeker niet ten goede zal komen, of het moest zijn dat zij chronologisch gerangschikt uit een kunst historisch oogpunt beschouwd voor zijn ontwikkelingsgang van belang geacht mag worden. En als zoodanig blijft zij dan toch in meerdere of mindere mate interessant en zal menigeen zich een bezoek aan Haarlem's museum niet betreuren, al zal daardoor de Crane zijner verbeelding wel iets van zijn glans verliezen. R. W. P. JR. Een HollaaWe schilder te SMtsart Den 23sten Februari 1.1. is te Stuttgart, na langduiig hjderj, verscheiden een in Duitsehland alom bekend en geacht landschapschilder: Peter FrancU Peters, in den ouderdom van 85 jaar. Peters, geboren in 1818 te Nijmegen, waar zijn vader glasschilder was, ging in 1836 naar Wnrtenberg en Beieren, en in 1841 naar Mancheim Sedert 1845 leefde hij in Stuttgart, waar hij later met den schilder Herdtle een kunst handel in de permanente kunsttentoonstelling in Röoaischen Kaiser" vestigde. Tot zijn beste landschappen behooren: L&ufenburg, de marmergroeve Creatola by Carrara, een jachtalot bij winter; Monaco, en van zijne waterverfteeke ningen : Liebenzell, ten getale van 40, die hu maakte in opdracht van koningin Olga; voorts het eiland Mainau, 20 in aantal, op uitnoodiging van en voor den groothertog van Baden. Peters was een buitengewoon werkzaam kunstenaar, die tot op hoogen leeftijd veel ge schilderd en veel tentoongesteld heeft. Brjna iedere week was in den Wnrtemberger Kunstkring een werk van hem te zien, meestal een losse schets, gemaakt naar wat hem op zy'n wandelingen, buiten, getroffen had. Als mensch, gezellig en humoristisch, was Peters algemeen geacht en bemind, en overal om zijne opgewektheid en aangenamen om gangsvormen een gaarne geziene gast. De Schwabische Mercur schrijft over hem: In Pieter Francis Peters is een voortreffelijk schilder gestorven, en een persoonlijkheid, die weder een deel van het eigenaardig leren van Stuttgart verloren doet gaan. Toen in 1891 onze internationale kunsttentoonstelling in de zalen der Akademie gehouden werd, was in die dagen van stormachtig dry ven en willen, van strijd' tegen oudere richting, in dagen van verdeeldheid van kunstopvatting en van partij strijd, de waardeering voor Peters werk grootelijks afgenomen. Op zekeren dag echter bezochten eenige Italiaansche kunstenaars da expositie. De kunst der nieuwere richting liet hen koud. Hun werk gingen zij snel voorbij, nmr voor een hoog en zeer ongunstig hangend, byna weggestopt schildery van Peters bleven zij staan. De een zeide tot den ander, na beschouwing der schilderij: II sait faire celuila". Voor de schilderijen der nieuwere richting in deze zaal hadden zij gansch geen oog. De woorden der Italiaansche kunstenars: II sait faire, celui-la gaven den toevalligen hoor der te denken, en werden een aansporing voor hun, de kunst van Peters nader te leeren ken nen. Ja, hy' kende zy'n métier, hy' had het juiste oog voor koele waarneming; hij was wat onze toenmalige jonge kunst mit so heizem Be rn ben zocht, meester van de techriek, en volleerd teekenaar, hij kende het handwerk. Hu kwam dan ook uit Halland, waar filosofie en aesthetiek der kunst hem niet het leven zuur hadden gemaakt, waar men nooit de natuur en het kennen en kunnen van schilderen en teekenen voor minderwaardig en voor eene ideale kunst onwaardig geacht heeft. In dit, in politiek en geestesleven tamelijk afgesloten land heeft zich de traditie van Rembrandt en Ruysdael, met tydelyke afwijkingen van mode kunstenaars, gehandhaafd, en toen onze jongere schildersbent den pelgrimstocht naar dat kleine land ondernam, gelijk ze een twintig jaar vroeger naar Italiëter beêtraart was getogen, vond zij er niet alleen de heerlijke lachtstemmingen", maar ook eene kunst, die rustig en vreedzaam verder schilderde, en op moderne tentoonstellingen bewondering wekte, tot men juist hare voortreffelijkheid wederom vervelend vond. Wie in de gelegenheid kwam met den ouden Pdters" nieuwe kunst te zien, genoot bij zijn misschien ietwat nuchter, maar gezond en herzenswarme" Hollandsetie degelijkheid. J. H. RÖSSING. Mgr. Dr. H. J. A. M. Schaepman herdacht in de Hoofdstad, door Mgr. M. J. A. Lans, Prof. Mag. J. V. de Groot, O. P. Eduard Brom, Jan Kalf, Pastoor Dr. A!ph. Ariëns,Pastoor Kaap, Mgr. G. W. Konings, Dr. R. M. V. van Oppsnraaij S. J., Pater W. de Veer S. J., f astoor M, A. van Zanten. H. J. A. M. SCHABPMAN. Ee» levensbeeld, door F. HENDIUCHS S. J. De verkooping van Sshaepman's boekerij zal niet de waarheid var. het reeds lang bekende feit behoeven te stutten, dat de voormannen der Katholieken op de planken hunner boeken kasten vertegenwoordigers van bijna alle rich tingen hebben. Het zou ons eene vreugde zijn, zoo wij uit de catalogi der boeken door liberale of ortho doxe voormannen nagelaten konden zien, dat ook dezen het der moeite waard hadden geacht kennis te nemen van hetgeen althans door de Katholieken geschreven werd in ons eigen vaderland. Te ontkennen valt het daarom niet, dat onder de Katholieken reeds hierom alleen om de veel vuldige afwezigheid van bijna alle Katholieke lite ratuur in de bibliotheken van andersdenkenden niet weinig de draak gestoken wordt met de vertegenwoordigers van hen die alleen, naar hun eigen oordeel, het vrije onderzoek" in eere houden. Ware deze afwezigheid nog alleen in de privaatbibliotheken op te merken, men zou kunnen denken, dat deze voormannen in de openbare baekcrijen zochten en vonden wat zij misten in huis. Maar ook deze hebben zoodanige gapingen op de planken der Roomsche literatuur, dat er ook hier van Roomsche literatuur gaen sprake zijn kan. Zelfs op het groote Lees-museum bin nen Amsterdam ontbreken Hollandsche.Roomsche periodieken die zonder blozen liggen konden bij vele periodieken, de moeite van het open-snijden niet, loonende naar de schatting van anderen. Wel is er eenige beterschap te zier, maar of ook niet eene gebeurtenis mogelijk kan zijn, die voor ruim vijf-eu-twintig jaren te Leiden ge beuren kor, durf ik niet te zeggen. De gebeurtenis is te tetkenend om ze te laten vervloeien in de vergetelheid. Voor het eerst zou in de wetenschappelijke wereld te Leiden een Roomsch priester het woord voeren. Die Roomsche priester was Dr. Schaepman, met De Nuyens, de, oprichter van een periodiek tijdschrift De Wachter, waarin reeds veel hterlijks door hem geschreven was. In den middag van den dag waarop de Doctor des avonds te Leiden lezen zou, vroeg ik hem wat het onderwerp zijner lezing zijn zou. »Wel, ik zal mijn Jeanne d'Arc voorlezen met een kop en een staart ia proz* er aan." En op mijne bemerking dat dit gedicht reeds een paar maan den te voren in De Wachter verschenen was gaf de Doctor ten antwoord: Och! ze lezen dien Wachter toch niet. en nu zal ik hen dwin gen ten minste daarnaar te luisteren." Inderdaad, heel het gehoor was in verrukking over het versche gebak, dat reeds meer dan twee maanden voor de vensters gelegen had. Ook de kern, H van het vereenigingsleven onder de Katholieken is bij andersdenkenden zeer jering, terwijl de meesteu hiervan niet het zwak ste vermoeden hebben. Om dit alles en nog meer heb ik gemeend aan het vertoek der Rtdacü? van dit weekblad te moeten voldoen en de hierbDven genoemde boekjes te moeten bespreken. Het eerste en het beste is grootendeels een krans van bloemen neergelegd op het graf van Dr. Schaepman door twee Katholieke vereenigiagen waarvan de oudste «Geloof en Weten schap" hare leden ,door voordrachten en onder linge besprekingen op wetenschappelijke wijze tracht te volmaken in de kennis en de verdedi ging dier waarheden vooral, waar tegen de dwa lingen des tij ds aandruischen" en de jongere, »de Violier", de kunst in Nederland verheffen wil. Maar persoonlijk een bloem hebbende gesto ken in dezen krans zou het mij niet passen dezen krans voor het venster te leggen, indien ik ui st met twee anderen juist in onze kerken eene gedacbtenisrede had uitgesproken die om de plaats waar ze gezegd werd naar Roomsch ge bruik buiten den kring eener bespreking valt. Aan de jongste vereeniging »de Violier" mag de eer niet ontzegd worden de eerste geweest te zijn dir, gedragen door liefde en vereering voor haar eerelid Dr. Schaeptnao, in 't open baar, in kerk en huis, van die liefde en ver eering op plechtige wijze wilde getuigenis geven. Professor Mag. J. V. de Groot opende de rei der sprekers terwijl hij vaa den grooten dood i naar buiten haalde het teekeu waarmede hij voor eeuwig van binnen geteekend was: het onuitwischbaar teeken van zijn priester-jijt). En terecht. Was Dr. Schaepman, literator, politicus, dichter meer dan dat alles was bij priester in leven en in den dood. Met korte, rake krabbels geeft bij van den priester Sshatpman een kloeke beeltenis, die wel juist en scherp omlijnd moet wezen, omdat ze gemaakt werd door hem, die zelf het saeerdotium zoo hoog in eere houdt. En wanneer daarna door Eiuard Brom Dr. Schaepman als literator in deemoed gegeven wordt, schijnt het mij of deze jonge man meer door vleugelen gedragen dan voortstappend met de groote stappen van den zwaren man in broze vate het kostelijk reukwerk van Schaepman's literairen arbeid vluchtig en luchtig langs de reukorganen zijner hoorders devotelijk dragen wil. ,Dr. Schaepman en de Kunst" is de titel eener rede door Jan Kalf gehouden in dezelfde vergadering vaa »de Violier", en bij niemand kan het verwondering wekken dat dese jonge, scherpe beoordeelaar tracht aan te toouen, dat men met eenig recht Dr. Schaepman niet den bond genoot mag achten van hen, die voor de Chris telijke kunst geen be'ere toekomst zien dan een getrouwe, voortdurende herhaling van wat zij j gaf in verleden perioden, ook al zou hij niet j zoo dadelijk willen toegeven, wat thans nog j wel de vaste verwachting is van de jongeren: j dat uit nieuwe tijden ook een waarlijk nieuwe j kunst zal ontbloeien en dat Uet Christendom immers nog even jong als de wereld reeds oud ' is ook in komende dagen de menschheid zal j bezielen tot het scheppen dier knnst. Maar lees deze helder gedachte en klaar uit gewerkte rede iii haar geheel, ze kan leerzaam i voor velen zijn en leerzamer nog dan Dr. Ariën's ' rede over Dr. Schaepmaa als staatsman. Want ! wie heeft Schaepman als staatsman niet gekend P Wie weet niet dat Dr. Schaepman met zijn ver- j zienden blik erkend heeft, welke nieuwe vormen als eisch des tijds ons.staatsleven moest opnemen, j en dat erkend hebbende, het aangedurfd heeft j er voor te strijden, al stond hij ook alleen? j Wie weet niet, dat Dr. Schaepman voor ons, i katholieken, de emancipator geweest is in den j vollen zin des woords? < Maar de gloed, de overtuiging waarmede die [ groote waarheden ons in dien avond door Dr. Ariëns nog eens werden ingescherp1;, bracht bezieling, joeg geestdrift in de harten van uilen, die in dien immer gedenkwaardigen avond de eer en het genot haddec de hoorders van dat woord te zijn, De tweede rouwvergadering ter nagedachtenis van Dr. Schaepman, werd door de vereeniging ,Geloof en Wetenschap", in den avond van den 163U Februari gehouden. Door omstandigheden wordt ons slechts van twee tprekers in dien avond de letterlijke tekst gegeven. De eene is van den moderator der vereeniging, pater W. de Veer; de andere van zijn ordebroeder, Dr. R. M. N. van Oppenraay. Gevoegelijk leg ik aan deze twee reden het andere boekje vast, dat mij ter bespreking werd toegezonden: H. J. A. M. Schaepman, een levensbeeld. Maar als ik nu dit alles zoo bij elkaar zie en mij herinner dat dit levensbeeld werd opge hangen in Breda, terwijl de andere redevoeringen gehouden werden binnen Amsterdam, dan moet mij de bekentenis van het hart, dat ook hier weer bewezen wordt hoe te Amsterdam in de hoofdstad van het rijk, de volle bloedstroom in de hartader van het Rijk, het krachtigste wordt gevoeld, terwijl in de uiteinden van dat lichaam datzelfde bloed loopt in tragen gang. Welk een verschil tusschen deze geestirift van de paters Oppenraay en de Veer waarmede zij kransen vlochten voor den blijgeestigen en gee tdriftigen Dr. Schaepman, en de bestudeerde plechtige, d'epe buiging, waarmede pater Hendrichs begroet het beeld van Dr. Schaepman, door hemzelf gebeiteld uit een steensoort dat hij achtte te Breda het meest passend voor zoo danig een beeld te zijn. Hier is Dr. Schaepman niet meer de groote Emancipator van zijn Roomsche landgenooten; bier is hij niet meer de man, van wien de Aartsbisschop, bij Dr. Schaepman's uitvaart, niet aarzelde het uit te spreken, dat wat de Katholieken in Nederland in de laatste jaren aan invloed en beteekenis hebben gewonnen, zij dat in hoofdzaak danken aan het rusteloos werken van Dr. Schaeprnan; hier is hij, ,de laatste der emancipatoren, die de achterhoede gedekt heeft, opdat de geloovige scharen veilig en rustig konden ingaan in het heiligdom hunner historische onvervreemdbare rechten." Hier wordt de vraag netelig geacht, als men vragen gaat, hóe Dr. Schaepmau gehandeld heeft. Hier wil men deze vraag door de toekomst laten beantwoorden, terwijl men toch, vragen stellende, reeds bezig is een niet gunstig ant woord te laten vermoeden. Hier in n woord een wedstrijd tusschen geven en nemen, waarvan het moeielijk te be palen is of men aan het einde nog wat hebben zal. Hier een kunstig opsieren of liever het omhan gen van Dr. Schaepmans beeld met een lappen deken, waarvan hij-zelf de stukken geleverd heeft, terwijl men te Amsterdam een eigen weefsel van vorstelijk brocaat met dankbare liefde om de breede schouders van den Doctor geslagen heeft. Met al zijn gaven en talenten heeft Dr. Scbaepman zoodanig een levensbeeld nooit ge schreven. Liever dan naar dit beeld te zien luister ik naar de woorden van Dr. van Oppenraay, als hij de blijgeestigheid van den Doctor gebruikt om op geestige wijze te toornen tegen de Weltschmerz in de letterkunde en het pessimisme in de actie van het woelige leven ; en geestdriftig als de geestdriftige pater de Veer ben ik geworden toen deze in hooge geestdrift een lied zong voor den geestdriftigeu Doctor, die van het woord enthusiasme niet hield. Zijn in het boekje van Pater Hendrichs vele drukfouten te zien, in het boekje door de firma J. S. de Haas te Amsterdam uitgegeven, heeft de zetter op pag. 51, den laatsten regel tot den eersten gemaakt. Pastoor K A AG. Het burgerlijk recht op onze examens. Dui zend vragen ten dienste van hen, die zich bekwamen voor een examen in Boekhouden, van antwoorden voorzien, lioor A. FABEB, leeraar in de Staats inrichting en het Boekhouden te Breda (ö. Delwel & Co., Rjtterdam). Zonder jaarteekening. De fout van dit boek is, dat het geschreven werd. Paul Louis Courier zegt ergens, dat hu, aan zijne schrijftafel gezeten, gewoon was, allereerst, de vraag zich te stellen: dis-don c, mon ami, que veux-tu dire ? Eene heilzame gewoonte, die men gerustelyk mag omzetten in den regel: een schrijver dient te weten, welke stoi hij behandelt, en tot wie hu zich wendt. Passen wij dien regel toe. Wat behandelt de heer Faber? Naar hij zegt: het burgerlijk recht. Hij vergist zich, hy parafraseert de burgerlijke wet. Indien hy' meent, dat dit hetzelfde is, moet ik hem ernstig in overweging geven, aan dit verschil een 1001e vraag te wijden. Allicht zon eene poging om haar te beantwoorden, hem uit den droom helpen. Maar, verklaart de heer Faber nader: het is het burgerlijk recht op ome examens. Ik heb het wel verstaan. Duidelijk echter is mij niet, welk persooneel zyn boek zich aanschaffen moet De examinatoren ? Moeten zy nagaan, of de antwoorden kloppen, met het hier voorgeschrevene? Dat is gevaarlijk werk. Ik lees b.v. in nummer 245: Wat verstaat men onder alternatieve verbintenis? Er bestaat eene alternatieve verbintenis, wanneer de schuldecaar de keu» heeft, om aan zijnen sehuldehcher de eene of de andere zaak te leveren, of voor hem de eene of andere handeling te verrichten. B. W. art. 1308. By voorbeeld? .Ik zal u. ? 300 of een piano geven." Indien het antwoord nu eens luiden mocht: ik zal u , / 300 of een harmonica geven, moet de patiënt dan zakken? Of zyn de examinandi beoogd? Wat moeten zy' doen, met het boek ? Het van buiten leeren ? Vreest de schrijver niet, dat het hun groen en geel voor de oogen wordt, wanneer de arme tobbers, met vragen en antwoorden, in dier voege, zich gemeenzaam moeten maken. Immers, indien zy, op vraag 130, het antwoord van 131 af roffelen, zyn zy' verloren. By' deze gelegenheid, herinner ik nnj een voorval, dat myn overleden vriend Hartogh placht te verhalen. Twee zyner juridische ty'dgenooten.wier bedrevenheid in bet fuiven, grooter was dan in de rechtswetenschap, kwamen eens op den inval, om poolshoogte van elkanders kennis te nemen. Men installeert zich, en een hunner zal ondervragen. Hij neemt eene lynge handleiding, slaat het boek open, al naar het viel, vindt toevallig een zinsnede, beginnende met de woorden: Men moet niet vergeten" en vraagt, zonder blikken of blozen! Wat moet men niet vergeten?" De ander, even by de band, zet een bedenkely'k gezicht, en ant woordt: Ik heb het geweten." Ónder om standigheden als deze, kan ik my voorstellen, dat de Duizend Vragen" bijzonder nut kunnen stichten. Tot wie, richt zich de heer Faber? Het titel blad antwoordt: tot hen, die zich bekwamen voor een examen in Boekhouden." Ik vat die aanduiding niet. Voor het examen in boek houden zya de vereischten: Kennis van het boekhoiiden, waaronder wordt verstaan de kennis der wettelijke bepalingen aangaande de koopmansboeken; van de methoden van het enkel, van het gewoon, dubbel of Italiaansch en van het gewyzigd dubbel boekhouden (journaal-grootboek); van de verschillendebsrekeningen, welke bij het inschrijven in de boeken te pas komen, hoofdzakelyk die betreffende de verschillende stelsels van munten, maten en gewichten, den koers der munten, wisselkoers, reductie, arbitrage enz.; kennis der handelsusanliën van de voornaamste handelsplaatsen ten opzichte van zegel, cour tage, enz." (Zie Examen- Programma gehecht aan K. B. van 2 Febr. 1864 Stbl. No. 8 littera H. a jo. littera K, XII). Waar is hier sprake van: burgerlijk recht", en wat bedoelt de schry'ver met: onze examens?" Ongetwijfeld, is er aan dit boek veel deugde lijke arbeid besteed, doch het komt den schryver, niet zyn werk, ten goede. Onverklaarbaar is het my zelfs, dat den heer Faber het hopelooze van zijn bestaan niet, schier onmiddellijk, tot bewustheid kwam. Nu, naast volmaakte goede trouw, het bestaan van dit boek zelf gemis aan onierscheidingsvermogen toont, behoort over het uitermate bedenkelijke van eene methode, als hier wordt gevolgd, een woord te worden gezegd. Het is nuttig te weten, dat onze burgerlijke wet 23 jarigen, meerderjarig noemt, even nuttig als het is te weten, dat Descartes ons land bezocht heeft, of dat Wat Tyler, in 1380, (meen ik) een socialistischen opstand heeft verwekt. Dit zyn feiten, het eerste van privaatrechtelyken, de laatste twee van historischen aard. Daarvoor past vraag en antwoord, omdat het bescheid, het naricht, met het onderzoek zich dekken kan. Geheel anders, ja, fundamenteel verschillend, staat de zaak met begrippen. Een begrip is de slotsom van een gedachtengang, die a men wel zich toeeigenen, maar niet klakkeloos over nemen kan. Met opzet schreef ik: toeeigenen, en wensch, met nadruk, de kracht onzer Hollandsche uitdrukking te doen uitkomen. Dat gij vreemde (in den zin van: aan vreemden toebehoorende) begrippen hebt, kan niet kwaad. In dat geval, verkeeren de meesten onzer. Absoluut noodig echter, is, dat gy u die begrip pen hebt eigen gemaakt, ze, door eigen nadenken, par droit de conquête dus, als u toebehoorend goed, hebt verworven. Dan alleen beklijft uw bezit, als een kapitaal, dat ge rente- of vrucht dragend beleggen kunt. Zyt ge met dit eigen maken, in gebreke gebleven, dan kunt ge opdreunen zooveel ge wilt, naprevelen uit den treure, het verschil tusschen u en een papegaai is en blyft, dat men genen het kopje krauwt, u niet. Wat doet nu het boek van den heer Faber ? Het brengt naast, hier en daar, een feit, rechtsbegrippen, onder pasklaar gemaakte formules, beoogende daarmede een hart te steken onder den riem van krukken op rechtsgebied. Hoe ter wereld is het mogelijk, dat hy niet inziet, met tyn boek, dit eerzame gilde, niet oj> de wijs, maar van de wijs te brengen. Recht leek, en rechtsbegrippen zyn de, in bystematischen vorm, gebrachte neerslag der rechtsovertuiging eens volks, op bepaalden trap van ontwikkeling. Hier is niets star, stroef, strak, afgemeten. Alles is beweeglijk, lenig, buigzaam, plooibaar. Natuurlyk, wederom. Recht, zóó heeft onze Savigny het geleeraard, gelijk Taal, gelijk Kunst, is ne zijde van bet volksleven. Gelijk de beeldhouwer het blok marmer, zóó hanteert de jurist het rechtsbegrip, zy het als richt snoer, zy het in toepassing. Zullen wy nu over de theorie van Max Muller of over Winckelmann's aesthetica een vragen- en antwoorden boekje te gemoet kunnen zien ? Tot de vermakelijkste vragen behooren die, onder no. 35 en 36. Wy lezen: 35. Wat wordt er voor het examen M. O. verlangd mee betrekking tot de kennis van het burgerlijk recht? Dat men bekend zij met de verschillende bepalingen omtrent: de maatschap of vennootschap; de verbintenissen der vernooten onderling; hunneverbintenissen ten aanzien van derden; de verschillende w\jiingen, waarop de maatschap eindigt; en met de leer omtrent bet schriftelijke bewijs B. W. Ille boek, titel IX; IVe boek, titel II, Rapport dar Examencommissie van 1879. 3C. Wat vordert men voor de verschillende praktijk-exameEe te dien aanzien? Eenealgemeene kennis vaa het burgerlijk wetboek, voor zooverre dit betrekking heelt op handel en .administratie." Hier, moet de schrijver voor den spiegel zyn gaan staan. Immers, het is een soort van monoloog, de bestaansreden gevend van zijn boek. Wie andera dan hij, beeft belang by deze belijdenis? Dat zij tusschen domicilie" en handlichting", in het corps van het werk, onverhoeds, u op het lijf valt, is wel het allerzonderlingste specimen van schikking, dat zich denken laat. Of heeft de verwij zing naar het rapport der examen-commissie van 1879'', het karakter eener vrijwaring? Bedoelt de schryver te zeggen, die commissie, niet ik, heeft mijn boek op haar geweten ? Dan wordt de zaak er niet beter op, al krijgt zy een meer algemeen karakter. Examen- commissies M. O. steunen op art. 69 der wet M. O. Zij zyn bevoegd tot examineeren, met de gevolgen van die kunstbe werking. Rapporteeren kan haar geboden zijn, is althans niet verboden. Iets te verlangen" echter, dat valt buiten het K. B. met zyne bijlagen, daartoe zyn zij niet gequalificeerd. Doen of deden zy het toch, dan gaan zy buiten haar boekje, en moest men haar allereerst examineeren in het boek houden. Het schijnt dan maar danig knus toe te gaan, in Breda, dat eene examen-commissie, eigener autoriteit, in 1879, decreteert, boe een schrijver in 1902, met een boek zonder jaarteekening, voor het voetlicht komt, waarin den adepten wordt voorgekauwd, hoe, op de kon s t moge lijke wijze, ons burgerlijk recht te verknutselen. Het boek kome, voor wiens rekening het wil, het is een vingerwijzing, dat er iets hapert aan onze onderrichtsmethode; dat wy onzen furor examinandi vooral, hebben te beperken. Wy' zyn aardig op weg, om krukken op stelten te kweeken. Maar stelten zijn broos, en als een windje ze omver waait, maakt de hoogver heven Itruk een gelykvloersche buiteling. Dat een boekhouder boekhouden kunne, het is eens boekhouders ambt Indien hy, gelyk de examen commissie schy'nt te willen, waarlyk enwezenlyk bekend is met de verbintenissen van vennooten ten aanzien van derden" d i. zoowat het heele obligatienrecht, mitsdien zoowat gaascb. het Recht, kent, ter dege kent, dinge hy naar een plaats in den Hoogen Raad. Hij zou haar niet oneer aandoen. Amst, Dec. 1902. J. A. LBVY. TRADEMARK MARTELT COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOPMANS & RKUINIRR. Wjjnhandelaars te Amsterdam. Biscuits en Cacao verwierven te Gent, Intern. Voedingstentoonstelling 190 , Byzonder aanbevolen voor kinderen. Hoofd-Depot VAN Dr. JAEGER'S ORIfe Soraaal-Wolartiteta, E. F. DBUBCHLB-BBNGWI Amsterdam, Kalverstr. IK Eenig specialiteit in dast artikelen in geheel Neder) ECHT VICTORIA WATER. Oberlahnstein. Piano-, Orpl- ei Mnzieta METROOS A KALSHOVEH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hu» Repareeren Stemmen Ruilen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl