De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 12 april pagina 4

12 april 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR No. 1346 Want boe lang ge er u ook in verdiept, boe welwillend ge de stemming die al die brokstukken u geven in u opdry'ven wilt tot n volkomene, het lukt u niet, bet zyn en blqven brokstukkan, uw genieting is vol dis sonanten. Waarom moet die uitdrukkinglooze Minerva in een compleete schoof van verfstralen het middelpunt zijn dat de boel onmiddelpuntig in de war brengt? Ik zie wel dat ze al haar instrumenten by zich heeft, al haar insignia, maar wat moet ze daar archivarisch juist en decoratief misschien nog fraaier dan zelfs een Wodan van Molkenboer boven die levende scène doen ? Is hier de lettre niet aan 't woord ten koste van den schilder,... de »pcète" ten ko te van den «peintre" ? Niet ver van dit schildery hangt een ander dat door zy'n durf u een oogenblik treft: Mozes zich van zy'n sandalen ontdoend in het gezicht van het Beloofde Land. Gy ziet de zware gestalte van den profeet opzy, met zy'n omgeving starende naar de kim. Moreau heeft het gelaat van Mozes wit, even spierwit als de baard geschilderd. Tusschen de gedemptroode kleuren van de lijven der omstanders en dat van den aanvoerder zelf, tusschen al de menschelyk hoopvolle en menschelyk bigde gezichten doet dat strakke witte gelaat, dat niec van een mètisch is, u even schrikken. U ran schrikken, zeg ik. Want helaas, ook hier duurt de emotie, die nog maar voor de helft terecht komt, niet lang, en weer om dezelfde reden, déze, dat Moreau zyn bedoeling &i n geef t, maar niet tot een schoone eer hei j uitdrukt. By dit nummer heb ik bovendien nog een feil genoteerd, karakteristiek voor Moreau. Twee van Mozes' volgelingen staan naast elkander met hun (mislukt-)extatiscb.e ge zichten naar het Beloofde Land gekeerd, maar zoo, dat het gezicht van den een dat van den ander byna dekt. Deze evenwydigheid van profielen, die aan de Egyp tische reliëfs doet denken en die tegen de rationeele wetten der alledaagsche teekenkunst indruischt, is er natuurlek niet om niet, Moreau wilde er iets mee uitdrukken, maar wat hy' er mee wou uitdrukken, dat ontgaat u glad. Zoo is het nu haast telkens by' dezen dichter schilder, dat de schilder den dichter en de dichter den schilder in 't haar zit. In een ander van zy'n meest geacheveerde schilderyen, in Las Rois Mages, viLd ik gele genheid raast zy'n persoonlyke, ik zou haast zeggea: onpleizierige manieren, de lieve be doelingen te bespreken van dezen m ieder ge va' veel-willenden artiest. Welk een lieve fantasie: De heilige Drie koningen, half-byzantynsche, half middeleeu*sche prinsen, op slanke paarden gezeten, voor gegaan door zingende koorknapen, reiken met hun oogen en met hun verlangend gerekte ly ven naar de ster heen, die hen naar Bethleaem brengen zal. Die koorknapen zingen werkelyk, ze hooren onder het beste werk van Moreau. a prinsen verdienen al minder lof, want als ik zeg, dat in hnn lichaamshouding het verlangen naar het komende wonder ia uitgedrukt, dan zeg ik eigenlyk wat men er als Moreau's bedoe ling licht uilhaalt, niet wat er u vanzelf uit tegemoet komt. Maar er is erger. By dit en by' vele van zyn beste schudt ryen vervargt Moreau de nevel, waarin andere schilders e mindervooroame partyen doen verdwynen, of het donker of welk nauiürlyk hulpmiddel dan ook, door een lynerspel, dat u de werkelykbeid in decoratie doet overgaan. Wil ik bescheiden wezen en zeggen dat er misschien zielen zy'n die dit valsche effect weten te genieten, gedachtig aan het genot dat ons zoo vaak ander disharmonisch schoon n 1. in decadencekunst gaf, dan komt toch in déze kwestie weer dadelyk mjjn eheele ziel overeind, en roept: >neen waarachtig niet: niet déze disharmonie f' Ben vrouwelyf mag niet m een visschestaart eindigen, zegt Horatius, daar zy'n wy het niet me a eens als ge wilt, maar nooit mag het levende lyf eindigen in doode steen, nooit de levende schildering in de doode lijn l Neen, deze filosoof en dichter en schilder, deze drie-eenheid is u te druk. Als ge van hem weg zy't en ge zit thuis met een moe hoofd in uwarmstoel, peinzende o ver deandeie Fransche schilders, over die heerly'ke Barbizonners, en dan over die jongeren, waarvan ge zooveel als maar mogelijk is tracht te zien, dan waagt lii/j voor u weg, en komt de liefde voor het inzichzelf volkomene, de liefde voor het gave zoo sterk in u op, dat ge den naam van een Dalacroix wel aan uw lippen zoudt willen drukken, en dat ge in een vloed van dankbaarheid de namen hardop noemt van Dupiéen Corot, van Renoir en Ma iet! Parijs. H. W. Orer nieuwe Neöerlaodsclie literatuur, i. WILLEM KLOOS, Vereen, II. Amster Jam, W, Versiuis, 1902. Van Pt>k tot Kloos is de overgang geleidelyk. Beider namen zy'n in de literatuur eerbonden door een feit vau algemeene bekendheid. De indruk van deze verzen op my waaaanvankelyk moeilyk analyseerbaar. Da wisseling van beelden wekte by' my in den beginne ook niets dan beelden. Voorstel lingen kreeg ik, waarin ik de waarde zag, de artistieke zoowel als de aesthetisctie, de betoogende zoowel ala de wy-geerige. Deze beeld-suggestie, voor 'n kunstwerk on-ontbeerlek, is het niet voor een kritische beschouwing over kunst. Ja, wil men lezers eenigszina den weg duidelijk maken in een doolhof van dichterlyka uitingen, dan u zy dikwijls meer hinderlijk dan helpend. Toch, om het werk van Willem Kloos te beoordeeleo, ia meer noodig dan ik in deze bladzyden kan geven. Hier bespreek ik alleen het tweede deel van Vereen. Hoe interessant zy'n de litteraire kritieken van den dichter! Af-en-toe komen ze my'nog wel onder de oogen in de afleveringen van de eerste jaargangen van De Nieuwe Gids. Als ik my wat wil verjongen, blader ik er soms in. Wat 'n vuur, zelfvertrouwen, overtuiging ... wat 'n fijne onderscheidingen ... Men mag zich de oogen wel-eens uitwrijven om er geen al te diffusen kijk op te kry'gen. Realistische lyriek ... en lyrische Realistiek . .. Als ik Kloos ook ergens, winkelsgewy s, onder moest brengen in 'n vakje of laadje, geëtiketteerd, dan zou het zy'n by de... lyrische Realisten. Maar het is niet noodig. En daarom doe ik het niet. Al die onderscheidingen en afscheidingen, bepalingen en omrasteringen heipen mee om den juisten grens aan te geven, het is waar. Ze zy'n voor een Bond van Orde onmisbaar. Maar in een klein land helpen ze den benauwenden indruk van het kleine nog benauwender maken. En we willen immers zoo gaarne in 'n dichter het groote en grootsche zien. Maar toch, om zich krititch op z'n gemak te gevoelen, tusschen vele van deze Sonnetten, is rationeele hulp onmisbaar. De gevoels str om, die er uit te vojrschyn bruist, is hier-en-daar zoo sterk, zoo wegslepend. dat de kalme toe schouwer, die niet op z'n hoede is, gevaar loopt kopje-onder te gaan Van afstand tot afstand, door deze verzen been, beschou <rd als een watervlak, zou ik bakens willen zetten. Waar het begin is, weet ik niet. Want het begin van deze verzen ligt zelfs buiten deel I; ligt in Eloos-zelf; en tot dat diep-wezenlyke, tot dien achtergrond, tot dat ondoorgrondelijke dring ik niet door. Zoo dacht ik ook wanneer ik i, de bergen uit 'n y'sspleet, uit 'n gletscherpoort, uit 'n sceeuwörug, waarover ik pas nog zorgeloos was heen-gewandald. 'n bruischend watar zag schieten. Waar kon je van-daan,? Ik vroeg het niet. In keerde me meestal gauw om, en liep weg. Maar lager was ik dan weer moediger. Hier werd het water rustiger, ban delbaarder om zoo te zeggen Ik dorst er door heen waden, al was het ytkond en spatte bet hoog op. En dan nog lager ... hier begon ik aan d ij ben en dammetjes te denken-, en inde vlakte, waar het zich uitbreidde als 'n zee, als 'n meer, dacht ik zoo waar aan bakens . . . Deze verzen van Kloos vallen in drieën: vormen drie vallen. In den eersten uit hy wel en wee, gezondheid en leven, liefde-leven vooral. In den tweeden zirgt by uit van staat en maatschappij, kerk en godsdienst, ratuur en ziel. In den derden spreekt hy' als denker, geeft hy de richting aan, met een enkel woord, met 'n enkelen regel soms. die dat wy'sgeerig of aesthetisch denken genomen heeft. Hier moet men zoeken de wondbare plekken in dezen overigens tamelijk goed ten strijd toegerusten philosophischen artiest. Hier komt hy' in botsing met andere opvatting, andere levensbeschouwing, anderem kijk op aesthetische grond-probleme». Hier moet worden aangezet de punt van despeer... Tusscben armplaat en hand- bepantsering. De ie drie vallen drirgen zich op, loopen wel door elkaar tot n grooten, maar zyr\ by' nauwkeurig ky'ken duidelyk te onderscheiden. Zóó is dan ook de lezing van de eerste honderd sonnetten in dezen bundel niet alty'd 'n genot. Het is als 't ware 'n sty'ging naar hooger, met veel moeite gepaard ; soms 'n plekje om uit te rusten, maar over 't geheel: vooruit, vooruit, om te komen tot den top. Dan wordt de atmospheer op-eens veel rustiger, door zichtiger, reiner. Hat is alsof we de lazarethachtige uitwasemingen achter den rug hebben en rond ons voelen de zuivere, onbesmette lucht Zoo begint sonnet Cl: Hoog uit de lucht de ivitte winter nadert, Op grauwe wolken ploft der voeten val ; Wijl vroege herfetwind do:ir de blaad'ren radert, Ze stevig schudden l, hoor 'k zijn kuchen al. In het volgende sonnet de beschryving van 'n onweer: «Slagen dreunen op in klaatrende zwaarte" ... Is het de zomer, die niet wil gaan, vraagt Kloos, en zich de zijden geeselt 't Moet de zon op 't hooren van die «mokers breed op metalen gevaarte" keeren in haar baan >om 't kil eind van 't jaar te maken tot een eindloos-lichtend bestaan ?" In 't volgend sonnet is de dichter aan 't dwalen door bosch en hei. Hy vermijdt de menschen; maar zoekt toch ook niet de natuur om de natuur; want hij verdiept zich >in denken aan der aarde zaken". Dit sonnet kan aanleiding geven tot de vraag: in hoeverre is Kloos oorspronkelijk ? Wat beeft hy van anderen tot zich genomet ? In de laatste regels zegt hy van de heide: j Een bloedroode schijn, l Zinkt het orusorubcrd zonlicht naar de kimmen, l En witte neev'len. . . Dit is 'n herinnering aan een vers van een ander . .. Ook kom ik ergens als rijm >kristallynen" tegen en «mijn ziel is als een bootje" en »0 L'efde's triomfen zijn tochten door de lucht l en >God is in zonneschijn en mededoogen... In 't luid-uit lachen van het schuldloos kind". Dan nog in sonnet CCXVII »en gaat er geen heuchnis dier dingen mee''... Dit alles is minder oorspronkelijk. Het is niet de stem van Kloos die ik er uit hoor, niet zyn rythmus, zyn woordenval. Maar zegt Kloos ergens : Het kan niet al rvthmiek zijn wat ik zeg. . . waarmee bij dan zeker bedoelt «eigen rythmus". Hoe 't zy, in deze eerste, meer autobiografhche verzen, is minder de rust dan wel de hartstocht aan t woord. Soos is de woorden val wild, woest bewogen; alsof 'n onderstroom, die wel woelt maar niet aan den dag komt, zich niet wil laten wegduwen door kalm over leg, door zelfbedwang van den dichter. En in dit opzicht is Kloos hoogst eigenaardig, de eigenaardigste van onze dichters. Hij zegt niet wat Paus Alexander VI tot Donna Lucrezia zei: Ich spreche vernünftig züdir. Die Men schen in unserer Stellung mussen bestandig verniiriftig sein, sonst warden s e elender ah die. andern; maar hy foetert er op los als 'n bliksemstraal en 'k zou niet gaarne het man netje voorstellen dat hy in nummer I van zyn Sonnetten bezingt. Als men litterair wat nieuws gierig is uitgevallen, komt men licht tot de vraag: wie zou die gegeeselde zyn? Of is het 'n draadpop, die dient als toorn-afleider: heftig heen-en-weer bewogen soms door niet te bedwingen verontwaardiging? Zoo zyn er meer vragen te doen, vragen van oneindig teederder aard, vragen in verband met konin ginnen, waaronder 'n harte-koningin .... en die ik onbeantwoord zal laten. Wat al heel duidelyk uit deze verzen blijkt, vooral uit de eerste halve twee honderd, is het lyrisch karakter van het dichttalent van Klous. Van zuivere lyriek te spreken is oneigenlyk. Er zy'n altyd geweest die de lyrische uiting sorteerden Is ze meer of minder episch, meer of minder dramatisch dan weer 'n vari teit. Zuiver lyrisch, ontdaan, van mythologisch heldhaftige, kalm-statige deftigheid, ontdaan van tooneelachtige sla-er-op-los beweeglijkheid, komt de dichterlijke uiting zelde . voor. Ook die van Kloog is hier-en-daar dramatisch getint. Maar het streven van Kloos naar het zuiver lyrische is duidelyk te merken en moet aargezien worden ala 'n richting die zyn gevoel het liefst gaat En toch hoe ver is hij weer af van de nuïf onmiddely'ke volks uiting, waar 'n klank, 'n herhaling, 'n refrein voldoende is om te maken dronken van poëzie ; te brengen tot dar.sachtige bewegingen met stuipverloop, opwinding en vervoering van jeest waardoor het gezond vert-tand tydelyk in den hoek geraakt. Maar er zyn verzen genoeg in dit deel waarin de dichter het dansen ver heerlykt; zooals hy'ook verheerlykt de natuur; zooals hy ook verheerlykt de liefde (Sonnetten CCXVIII?CCXLV en elders) In de honderd hieraan voorafgaande verzen komen misschien de mooiste uitingen voor. Zoo in het Apollinische l Sonnet (CXXV) dat Nietzschiaansch van stemI ming en opvatting is j Da Pythische Apollo is hier aan 't woord: Hij zag mij aan met oogen donker-bmndend En sprak : o ziel die in geluiden zwelgt En beelden, of 't een zee waar, weet dat strandend Aan giudsehe kust, ge u zelf door kunst verdelgt. . . Deze voorspelling heeft weinig kans in ver vulling te gaan. Of bedoelt Apollo met >gindsche kust" de Dionysische kunst ? Maar daarvoor hoefde hy niet te waarschuwen, want de kunst van Kloos is het tegenovergestelde, Apollinisch door en-door; en niet de sr elle onmiddely'ke volksuiting Soms, als'n Sibylle, als 'n oud-testamentische profaet laat hij den heil begeerige raden naar da beteekenis van zy'n dan raadsel achtige woorden. Al heet weinig Jigt die heteekenis steeds op het oppervlak. Sun net 223 is 'n naaktheid-adoratie zou men zeggen. Maar als men Kloos in zy'n verschillende uitingen kent, kan dit geen puur oppervlakkige zyn. Hy zoekt het wezen: hy wil de zielsbewegingen zien... en die ziet hy het zuiverst in de naakte stof: Breid niet dat handje met die blanke vingeren, Als een ivoren waaiertje, on uw borsten, Als woudt gij «eren oogeii, die niet dorsten Te zien. maar moeten. . . De meeste van deze Sannettan zyn geen on vermer gd zuivere kunstuitingen. Men moet dit niet verwachten van dezan dichter. Hy' heeft te veel op het hart; weet te vee!; moet zich uitspreken; anders zou by' bezwijken onder den last van het te dragene. Maar heel dikwyls zy'n deze uitstortingen van groote beteekenis voor onze begripsvorming van Kloos als dichter. O uk komen er uitdrukkingen in voor waaraan hy veel waarde hecht door ze telkens te herhalen. O a. wezen, ziel, gevoel, liefde, lever, droom, onbewust, bewust, schy<i. Ook de Sociale Politiek is in de verzen 107 113 aan 't woord. Inde laatste verzen spreekt by van wil en gevoel, geluk en smart, zyn en niet zy'n, van leven en sterven, van bewustzijn en droom, van wezen en scby'n, van God en eeuwigheid, van staat en maatBchappy, van koningin en vaderland, van liefde en haat, van vrede en berusting, van schoon heid en muziek, van ziel en lichaam, van lachen en zingen. Ja, muziek, dat is wel een van de mooiste verzen die in dezen bundel voorkomen: Muziek! .Muziek! laat de fluiten schateren! Muziek ! muziek, laaf de cimblen slaan ! Laat huog-op de gouden klaroenen klateren ! De diepste dcv zell'-onbrtvustcn treedt aan. . .'. Want rijk-gckceld, als met val van veel watereu, Komt jubel-ziugenü1 uver de aavde u'iuui Ue Mu/e mijn, die, een lust voor de latcren. '/.al in ileii Tempel der Historie s1;iau, Met donkcrgloêndc. almachtige bchovering. . . E'ders zegt Kloos: En zou gaal, er door mijn ziel, de brrede. Waav \\ ij'lberusten heersclu en diepe vri-de, Een hoo4 orkest vun muzikaal vereeren. Heel mooi is: Liedren als klinkende luiten beloofde ik. Liedreu als vleiende wiudekes zoet, Liedren zoo lietlijk en luefitig, als loofde ik 't Liefste van alles wat ooit lieven doet. Liedren, op 'l droevigst van alles, ontroofde ik Ook aan den kolk van mijn lijdend gemoed. Liedren tot rhythmische klachten verdoofde ik, Liedreu zoo smartlijk aU Gods druppend bloed .. 't Lied is mij alles: <>p e^ereu zweef ik, Daar ieder lied als 'u wiekslagje, luidt. . . Liedren zijn vogeltjes, iiedreu dreef ik Als een gevleugelde sehaar voor mij uit. . . Op liedreu wiegvud, iu liedivu leef ik, Totdat de doiidslianil mij de oogen zacht sluit. Toch komen er heel weinig zuivere, iunignaieve liederen in dezen bundei voor Kloos zal het zelf wel weten. De uiting is te weinig ge boren; te veel overda ht. Dj dichter roert in alles, maakt alles los als hy 'n vern wil schrijven. Het gaat niet genoeg van-zulf', niet genoeg langs den nituorlyknn weg 0?er allerlei pro blemen, buiten de kunat om, maakt hy zich warm in deze verzen ... ik heb er reeds op gewezen. Ergens geeft hij den raad aan ongenoemden: Houdt dan maar over 't Mvslerie ilen mond dicht. . . Dom i.\e al.-, de \liegen die darth-n in 'l zonlicht. .! Die raadgeving ia misschien wel goed; maar i in prakty'k brengt Kloos haar niet. Er zyn zoo enkele van die begrippen die den dichter kriewelig maken; begrippen meer of minder konkreet, meer of minder abstrakt. Zoo b. v. het Onbewuste (Sonnet XXII): O, 't onbewuste, dat in 'n klein beestje Zit, groot-klaar onschuldigjes, breed-uit doend..,. Vliegje, dat wegvliegt als het heeft gezoend 't Warme menscheuhandje . . . Wees jullie alletjes, kindertjes, vrij >aam En alleen door elkandren zoetlijk blij saam . . . Wiint anders werd mijn vers, helaas! vervelend. Dit is op z'n minst satyriek en geen lof zan» op 't onbewuste Toch gooit de dichter het begrip niet totaal weg, want in sonnet 28 spreekt hy' zeer ernstig van zy'n «onbewuste belyding". Ook in sor.net 76 roert hy het begrip aan. Dür ver»-elykt hy' zyn leven (niet erg oorspronkelyk) bij een boot die voortgaat »op 't zachtlijke bewegen van 't al om- zee-de raderwerk"; soms klinkt de bel «in de ondoordringbre mist" . . . Zoo gaat mijn leven voort al vele jaren, Ik, aldoor droomend maar eu nimmer doend, Schoon onbewustlijk aldoor maar vergarend Wat menschenkennis . . . (Slot volyt) 3. WINKLER PRINS. imtiMiiiiiiinii M»»llll»HMItWM 40 cents per r ? g 11. Stof voor een compl. Japon 1990 tot fl 43.25. Franco en vr(J van invoerrechten toegezonden! Stalen omme gaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-Zijde" van 6O cent tot fl 11.8öper Me eer G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &, k. Hofl.), ZUrich. Biscuits en Cacao vervierven te G e n f, Intern. Voedingstentoons^elling 190 , By'zonder aanbevolen voor kinderen. FIJNSTE LTKEUB. Déporitairef ? B. A. BIPPIBTG & Co., Amst. ECHT vlBtORIAWATER. Oberlahnstein. Piano-, Orpl- en Mrateflel MKYKOOM A HAI.MHOVKrt Arnhem, Koniugs plein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hu» Rep»r«er«n Stemmen Ruilen TUK met roll^rlietting en westwood velgen, is beslikt bet solledste Rijwiel met 2 jaar garantie, voor f 1OO. V'raagt G/ïllustreerden Pry'iconrant aan Hoofdagenten A. DRUKKER & Co , Amsterdam, O Z. Voorburgwal 242/24S, bij Damstraat. Rollen van 6 Tabletten. Rollen van 6 Tabletten. l O dubb. Capsules «oor nopP DAME£. Valsche getuigenis. A.1 heeft de volksmond ook aan kinderen het voorrecht toegekend, dat ze de waarheid spreken (een voorrecht, dat ze echter met gekken deeien), toch leggen kinderen omtrent hetgeen ze bijwoonden vaak valych getuigenis af, en zonder dat hierby van boos opzet of abnormaliteit sprake is. Dit verschy'nsel is echter niet tot kinderen beperkt; ook aan vele volwassenen is het onmo gelijk, een objectief verslag van het gebeurde te geven. Zoo bleek by een onderzoek van studenten in Amerika en te Berlyn o. a., dat op de vraag, welk weer het een week geleden wag, de meest verscheiden antwoorden inkwa men, dat de plattegrond van de college-zaal uit het hoofd geteekend, de grilligste vormen vertoonde, dat afstanden, gewichten en tijden geregeld o ver BC hit worden (de eerste het minst, de laatste het meest), dat in de herinnering uit een baas een kat, uit een stok een paraplu, uit rechts links werd, enz., genoeg, om te illustreeren, hoe de herinnering verbleeken kan by' volwassenen. By kinderen zal zich dit verschy'nsel natuur lijk in veel sterker mate voordoen, en hierop ma; vel eens de aandacht gevestigd worden, w\jl ouders hun oordeel omtrent het in school of op straat gebeurde vaak alleen baseeren op het getuigenis der kinderen en dat alleen als juist willen erkennen. Hoe zy' zich dan echter vergissen kui nen, hly'kt uit het volgende, ont leend aan »Die Kinderiehler" (VIII. S 93) dat wel geschikt is, om twijfel aan de betrouw baarheid van kinderen te wekken. In Rixd3rf dan had een onderwijzer aan een zy'ner leerlingen een kasty'ding toegediend (drie tikken op >zeker lichaamsdeel"); de leer ling had die ontvangen, terwy'l hy' voor de klasse stond en dus door allen gezien werd. Vyf dagea na het gebeurde stelde de onderwjjzer een onderzoek in naar deze bestraffing en wel met het volgende resultaat: «Win heeft gezien, dat F. geslagen is?' Veertig van de 52 leerlingen meldden zich als getuige aan, zoodat twaalf leerlingen zich van het gebeurde niets herinnerden. «Wanneer is F. geslagen? ' Een en dertig leerlingen noemden den juisten dag, en van deze zes en twintig den juisten tyd. j «Hoeveel klappen heeft F. ontvangen V »Vier en twintig juiste antwoorden werden gegeven. ?Moest F. eerst bukken?" Iwaalf kinderen gaven hierop een verkeerd antwoord en daar onder waren er vier, die in de voorste banken zaten, en dus de bestraffing uitstekend hadden gezien. «Waaron is I1', gestraft?" j'vjf en dertif/ kinderen gaven hierop acht verschillende ant woorden. Was nu dit onderzoek ingesteld, niet door den onderwyzer, maar door een ander n. a. v. een ingediende klacht, dan zou zeer zeker twy'fel ontstaan zyn aan de gegrondheid der klacht en zou hier het «valsch getuigen'' van kinderen den onderwy'zer ontlasten, maar het omgekeerde kan even goed voorkomen. Of b v. een leerling door den onderwy'zer of door een zy'ner mede leerlingen geslagen is, of de onderwy'zer den leerling by den arm nam of een klap toediende, enz, is op grond van getuigenis der leerlingen alleen nooit uit te maken; daart>e is dit te onbetrouwbaar. Deze onbetrouwbaarheid heeft echter (het zy' met nadruk gezegd) niets verontrustend»; ze ia zoo gewoon mogelyk Even goed, ala de leerlingen een goed deel der aangeboden leerstof heel of half vergeten, even goed zal men op een vraag naar de kleur van de wanden van het lokaal (zelfs van 12 jarigen) geven of acht verschillende antwoorden ontvangen, even goed zullen ze zich niet, gedeeltelyk of verkeerd herinneren, wat er in de klasse voorviel; dat ligt nu eenmaal in den aard der zaak. (Dit neemt echter niet weg, dat er wel een verontrustende onbetrouwbaarheid is, maar het gaat niet aasi, deze in het voorbygaan te behandelen). Behoeft alzoo onbetrouwbaarheid nog niet te verontrusten, tot voorzichtigheid stemt ze opv-eders zsar zeker; za leere, jeger.ft kiade.rlijko medsdeelingen de noodige reserve in acht te nemen, ze verhoede, allesa op grond dier mededselingen, over personen te oordeelen, maar vooral, ze drage er te by', dat de opvoeders het kind er aan gewennen het gebeurde nauw keurig mede te deeien. Dan zal «valsche getui genis" zoo min mogelijk schaden ! W. A. W. MOLL. Naar aanleiding ?au twee circulaires. ; Ruimer voelen dan voor eigen kleinen kring, is algemeen gesproken iets van jorgen datum, i Want waren er ongetwyfeld ten allen tyde ; menschen, die zich wisten te verplaatsen in het lot en lijden van minder en karig bedeelden, in de middenklasse als zoodanig ontkiemde pas i die kun>t, toen de economische theorie, dat de j ongely'ke verdeeling van het bezit een natuurwet was, waaraan niet te ontkomen viel, en niet ; in de orjuiste samenstelling der maatschappij j moett gezocht wor.len, het onmiskenbare bewijs i leverde op valschen grondslag te berusten. ; Het altruïstisch voelen eenmaal ontwaakt, verbreidde zich snel. Het reuzental van phi- j lantbropische instellingen, nog steeds toenemend en zonder onderlinge organisatie, is er het : bewijs van. Was reeds sedert jaren het oog j gevallen op de jeugdige vagebonden van beiderlei ; sekse ; verschillende pogingen aangewend, zoo- : wel door gelegenheid tot onderdakbreuging en j onderwijs, als door gezellige bijeenkomsten en feestjes ze te fatsoeneeren tot ordelievende menschen, en ze bet nare te doen inzien van straatslijpen en baldadigheden, eenigen meen den, dat er r.og alty'i niet genoeg werd gedaan, of liever, dat de koe niet ter rechte plaatse by' de horens werd gevat. Zoo ontstond in September 1912 te 's Gravenhage een vereeniging, die zich ten doel stelt: voorkoming en bestryding van verwnarloozing en mishandeling van kinderen en bestryding van onzede lijkheid onder iederen vorm. Zy' tracht tot dat doel te geraken : 1. Eén (later zoo noodig meer, en in ver schillende gemeenten) tehuis, dag en nacht openstaande, voor gratis opnanie van verlaten, mishandelde of verwaarloosde kinderen. 2 Het openstellen in verschillende wy'ken der stad van lokalen, waar de jongelieden den avond gezellig onder toezicht kunnen door brengen. 3. Het weren van zedenbedervende lectuur, platen, enz. 4. Het verspreiden van geschriften. 5. Het houden van openbare vergaderingen. Die vereeniging werd gedoopt met den van bijzonder weinig vindingrijkheid getuigenden naam: Het Blauwe Kruis. Daargelaten dat naar het spreekwoord ons leert, ieder huis zy'n kruis heeft, voelden wij ons reeds in het zalig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl