Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR
No. 1346
Want boe lang ge er u ook in verdiept,
boe welwillend ge de stemming die al die
brokstukken u geven in u opdry'ven wilt tot
n volkomene, het lukt u niet, bet zyn en
blqven brokstukkan, uw genieting is vol dis
sonanten.
Waarom moet die uitdrukkinglooze Minerva
in een compleete schoof van verfstralen het
middelpunt zijn dat de boel onmiddelpuntig in
de war brengt? Ik zie wel dat ze al haar
instrumenten by zich heeft, al haar insignia,
maar wat moet ze daar archivarisch juist en
decoratief misschien nog fraaier dan zelfs
een Wodan van Molkenboer boven die levende
scène doen ? Is hier de lettre niet aan 't woord
ten koste van den schilder,... de »pcète" ten
ko te van den «peintre" ?
Niet ver van dit schildery hangt een ander
dat door zy'n durf u een oogenblik treft:
Mozes zich van zy'n sandalen ontdoend in het
gezicht van het Beloofde Land. Gy ziet de
zware gestalte van den profeet opzy, met zy'n
omgeving starende naar de kim. Moreau heeft
het gelaat van Mozes wit, even spierwit als
de baard geschilderd. Tusschen de
gedemptroode kleuren van de lijven der omstanders
en dat van den aanvoerder zelf, tusschen al
de menschelyk hoopvolle en menschelyk bigde
gezichten doet dat strakke witte gelaat, dat
niec van een mètisch is, u even schrikken.
U ran schrikken, zeg ik. Want helaas,
ook hier duurt de emotie, die nog maar voor
de helft terecht komt, niet lang, en weer
om dezelfde reden, déze, dat Moreau zyn
bedoeling &i n geef t, maar niet tot een schoone
eer hei j uitdrukt.
By dit nummer heb ik bovendien nog een
feil genoteerd, karakteristiek voor Moreau.
Twee van Mozes' volgelingen staan naast
elkander met hun (mislukt-)extatiscb.e ge
zichten naar het Beloofde Land gekeerd,
maar zoo, dat het gezicht van den een dat
van den ander byna dekt. Deze
evenwydigheid van profielen, die aan de Egyp
tische reliëfs doet denken en die tegen de
rationeele wetten der alledaagsche teekenkunst
indruischt, is er natuurlek niet om niet, Moreau
wilde er iets mee uitdrukken, maar wat hy' er
mee wou uitdrukken, dat ontgaat u glad.
Zoo is het nu haast telkens by' dezen dichter
schilder, dat de schilder den dichter en de
dichter den schilder in 't haar zit.
In een ander van zy'n meest geacheveerde
schilderyen, in Las Rois Mages, viLd ik gele
genheid raast zy'n persoonlyke, ik zou haast
zeggea: onpleizierige manieren, de lieve be
doelingen te bespreken van dezen m ieder
ge va' veel-willenden artiest.
Welk een lieve fantasie: De heilige Drie
koningen, half-byzantynsche, half
middeleeu*sche prinsen, op slanke paarden gezeten, voor
gegaan door zingende koorknapen, reiken met
hun oogen en met hun verlangend gerekte
ly ven naar de ster heen, die hen naar Bethleaem
brengen zal. Die koorknapen zingen werkelyk,
ze hooren onder het beste werk van Moreau. a
prinsen verdienen al minder lof, want als ik
zeg, dat in hnn lichaamshouding het verlangen
naar het komende wonder ia uitgedrukt, dan
zeg ik eigenlyk wat men er als Moreau's bedoe
ling licht uilhaalt, niet wat er u vanzelf uit
tegemoet komt.
Maar er is erger. By dit en by' vele van
zyn beste schudt ryen vervargt Moreau de
nevel, waarin andere schilders e
mindervooroame partyen doen verdwynen, of het donker
of welk nauiürlyk hulpmiddel dan ook, door
een lynerspel, dat u de werkelykbeid in
decoratie doet overgaan.
Wil ik bescheiden wezen en zeggen dat er
misschien zielen zy'n die dit valsche effect
weten te genieten, gedachtig aan het genot
dat ons zoo vaak ander disharmonisch schoon
n 1. in decadencekunst gaf, dan komt toch in
déze kwestie weer dadelyk mjjn eheele ziel
overeind, en roept: >neen waarachtig niet:
niet déze disharmonie f' Ben vrouwelyf mag
niet m een visschestaart eindigen, zegt
Horatius, daar zy'n wy het niet me a eens als
ge wilt, maar nooit mag het levende lyf
eindigen in doode steen, nooit de levende
schildering in de doode lijn l
Neen, deze filosoof en dichter en schilder,
deze drie-eenheid is u te druk. Als ge van
hem weg zy't en ge zit thuis met een moe
hoofd in uwarmstoel, peinzende o ver deandeie
Fransche schilders, over die heerly'ke
Barbizonners, en dan over die jongeren, waarvan
ge zooveel als maar mogelijk is tracht te zien,
dan waagt lii/j voor u weg, en komt de liefde
voor het inzichzelf volkomene, de liefde voor
het gave zoo sterk in u op, dat ge den naam
van een Dalacroix wel aan uw lippen zoudt
willen drukken, en dat ge in een vloed van
dankbaarheid de namen hardop noemt van
Dupiéen Corot, van Renoir en Ma iet!
Parijs. H. W.
Orer nieuwe Neöerlaodsclie literatuur,
i.
WILLEM KLOOS, Vereen, II. Amster Jam,
W, Versiuis, 1902.
Van Pt>k tot Kloos is de overgang geleidelyk.
Beider namen zy'n in de literatuur eerbonden
door een feit vau algemeene bekendheid.
De indruk van deze verzen op my
waaaanvankelyk moeilyk analyseerbaar.
Da wisseling van beelden wekte by' my in
den beginne ook niets dan beelden. Voorstel
lingen kreeg ik, waarin ik de waarde zag,
de artistieke zoowel als de aesthetisctie, de
betoogende zoowel ala de wy-geerige.
Deze beeld-suggestie, voor 'n kunstwerk
on-ontbeerlek, is het niet voor een kritische
beschouwing over kunst. Ja, wil men lezers
eenigszina den weg duidelijk maken in een
doolhof van dichterlyka uitingen, dan u zy
dikwijls meer hinderlijk dan helpend.
Toch, om het werk van Willem Kloos te
beoordeeleo, ia meer noodig dan ik in deze
bladzyden kan geven. Hier bespreek ik alleen
het tweede deel van Vereen.
Hoe interessant zy'n de litteraire kritieken
van den dichter! Af-en-toe komen ze my'nog
wel onder de oogen in de afleveringen van de
eerste jaargangen van De Nieuwe Gids. Als
ik my wat wil verjongen, blader ik er soms in.
Wat 'n vuur, zelfvertrouwen, overtuiging ...
wat 'n fijne onderscheidingen ... Men mag zich
de oogen wel-eens uitwrijven om er geen al
te diffusen kijk op te kry'gen. Realistische
lyriek ... en lyrische Realistiek . .. Als ik Kloos
ook ergens, winkelsgewy s, onder moest brengen
in 'n vakje of laadje, geëtiketteerd, dan zou
het zy'n by de... lyrische Realisten. Maar
het is niet noodig. En daarom doe ik het niet.
Al die onderscheidingen en afscheidingen,
bepalingen en omrasteringen heipen mee om
den juisten grens aan te geven, het is waar.
Ze zy'n voor een Bond van Orde onmisbaar.
Maar in een klein land helpen ze den
benauwenden indruk van het kleine nog benauwender
maken. En we willen immers zoo gaarne in
'n dichter het groote en grootsche zien.
Maar toch, om zich krititch op z'n gemak
te gevoelen, tusschen vele van deze Sonnetten,
is rationeele hulp onmisbaar. De gevoels str om,
die er uit te vojrschyn bruist, is hier-en-daar
zoo sterk, zoo wegslepend. dat de kalme toe
schouwer, die niet op z'n hoede is, gevaar loopt
kopje-onder te gaan Van afstand tot afstand,
door deze verzen been, beschou <rd als een
watervlak, zou ik bakens willen zetten. Waar
het begin is, weet ik niet. Want het begin van
deze verzen ligt zelfs buiten deel I; ligt in
Eloos-zelf; en tot dat diep-wezenlyke, tot dien
achtergrond, tot dat ondoorgrondelijke dring
ik niet door. Zoo dacht ik ook wanneer ik i,
de bergen uit 'n y'sspleet, uit 'n
gletscherpoort, uit 'n sceeuwörug, waarover ik pas nog
zorgeloos was heen-gewandald. 'n bruischend
watar zag schieten. Waar kon je van-daan,?
Ik vroeg het niet. In keerde me meestal gauw
om, en liep weg. Maar lager was ik dan weer
moediger. Hier werd het water rustiger, ban
delbaarder om zoo te zeggen Ik dorst er door
heen waden, al was het ytkond en spatte bet
hoog op. En dan nog lager ... hier begon ik
aan d ij ben en dammetjes te denken-, en inde
vlakte, waar het zich uitbreidde als 'n zee,
als 'n meer, dacht ik zoo waar aan bakens . . .
Deze verzen van Kloos vallen in drieën:
vormen drie vallen. In den eersten uit hy wel
en wee, gezondheid en leven, liefde-leven
vooral. In den tweeden zirgt by uit van staat
en maatschappij, kerk en godsdienst, ratuur
en ziel. In den derden spreekt hy' als denker,
geeft hy de richting aan, met een enkel woord,
met 'n enkelen regel soms. die dat wy'sgeerig
of aesthetisch denken genomen heeft. Hier
moet men zoeken de wondbare plekken in
dezen overigens tamelijk goed ten strijd
toegerusten philosophischen artiest. Hier komt
hy' in botsing met andere opvatting, andere
levensbeschouwing, anderem kijk op aesthetische
grond-probleme». Hier moet worden aangezet
de punt van despeer... Tusscben armplaat en
hand- bepantsering.
De ie drie vallen drirgen zich op, loopen
wel door elkaar tot n grooten, maar zyr\ by'
nauwkeurig ky'ken duidelyk te onderscheiden.
Zóó is dan ook de lezing van de eerste
honderd sonnetten in dezen bundel niet alty'd
'n genot. Het is als 't ware 'n sty'ging naar
hooger, met veel moeite gepaard ; soms 'n plekje
om uit te rusten, maar over 't geheel: vooruit,
vooruit, om te komen tot den top. Dan wordt
de atmospheer op-eens veel rustiger, door
zichtiger, reiner. Hat is alsof we de
lazarethachtige uitwasemingen achter den rug hebben
en rond ons voelen de zuivere, onbesmette
lucht Zoo begint sonnet Cl:
Hoog uit de lucht de ivitte winter nadert,
Op grauwe wolken ploft der voeten val ;
Wijl vroege herfetwind do:ir de blaad'ren radert,
Ze stevig schudden l, hoor 'k zijn kuchen al.
In het volgende sonnet de beschryving van
'n onweer: «Slagen dreunen op in klaatrende
zwaarte" ... Is het de zomer, die niet wil gaan,
vraagt Kloos, en zich de zijden geeselt 't Moet
de zon op 't hooren van die «mokers breed
op metalen gevaarte" keeren in haar baan >om
't kil eind van 't jaar te maken tot een
eindloos-lichtend bestaan ?" In 't volgend sonnet
is de dichter aan 't dwalen door bosch en hei.
Hy vermijdt de menschen; maar zoekt toch
ook niet de natuur om de natuur; want hij
verdiept zich >in denken aan der aarde zaken".
Dit sonnet kan aanleiding geven tot de vraag:
in hoeverre is Kloos oorspronkelijk ? Wat beeft
hy van anderen tot zich genomet ? In de
laatste regels zegt hy van de heide:
j Een bloedroode schijn,
l Zinkt het orusorubcrd zonlicht naar de kimmen,
l En witte neev'len. . .
Dit is 'n herinnering aan een vers van een
ander . .. Ook kom ik ergens als rijm
>kristallynen" tegen en «mijn ziel is als een bootje"
en »0 L'efde's triomfen zijn tochten door de
lucht l en >God is in zonneschijn en
mededoogen... In 't luid-uit lachen van het
schuldloos kind". Dan nog in sonnet CCXVII
»en gaat er geen heuchnis dier dingen mee''...
Dit alles is minder oorspronkelijk. Het is
niet de stem van Kloos die ik er uit hoor,
niet zyn rythmus, zyn woordenval. Maar zegt
Kloos ergens :
Het kan niet al rvthmiek zijn wat ik zeg. . .
waarmee bij dan zeker bedoelt «eigen rythmus".
Hoe 't zy, in deze eerste, meer
autobiografhche verzen, is minder de rust dan wel de
hartstocht aan t woord. Soos is de woorden
val wild, woest bewogen; alsof 'n onderstroom,
die wel woelt maar niet aan den dag komt,
zich niet wil laten wegduwen door kalm over
leg, door zelfbedwang van den dichter. En in
dit opzicht is Kloos hoogst eigenaardig, de
eigenaardigste van onze dichters. Hij zegt niet
wat Paus Alexander VI tot Donna Lucrezia
zei: Ich spreche vernünftig züdir. Die Men
schen in unserer Stellung mussen bestandig
verniiriftig sein, sonst warden s e elender ah
die. andern; maar hy foetert er op los als 'n
bliksemstraal en 'k zou niet gaarne het man
netje voorstellen dat hy in nummer I van zyn
Sonnetten bezingt. Als men litterair wat nieuws
gierig is uitgevallen, komt men licht tot de
vraag: wie zou die gegeeselde zyn? Of is het
'n draadpop, die dient als toorn-afleider:
heftig heen-en-weer bewogen soms door niet
te bedwingen verontwaardiging? Zoo zyn er
meer vragen te doen, vragen van oneindig
teederder aard, vragen in verband met konin
ginnen, waaronder 'n harte-koningin .... en
die ik onbeantwoord zal laten.
Wat al heel duidelyk uit deze verzen blijkt,
vooral uit de eerste halve twee honderd, is
het lyrisch karakter van het dichttalent van
Klous. Van zuivere lyriek te spreken is
oneigenlyk. Er zy'n altyd geweest die de lyrische
uiting sorteerden Is ze meer of minder episch,
meer of minder dramatisch dan weer 'n vari
teit. Zuiver lyrisch, ontdaan, van mythologisch
heldhaftige, kalm-statige deftigheid, ontdaan
van tooneelachtige sla-er-op-los beweeglijkheid,
komt de dichterlijke uiting zelde . voor. Ook
die van Kloog is hier-en-daar dramatisch
getint. Maar het streven van Kloos naar het
zuiver lyrische is duidelyk te merken en moet
aargezien worden ala 'n richting die zyn
gevoel het liefst gaat En toch hoe ver is hij
weer af van de nuïf onmiddely'ke volks
uiting, waar 'n klank, 'n herhaling, 'n refrein
voldoende is om te maken dronken van poëzie ;
te brengen tot dar.sachtige bewegingen met
stuipverloop, opwinding en vervoering van
jeest waardoor het gezond vert-tand tydelyk in
den hoek geraakt. Maar er zyn verzen genoeg
in dit deel waarin de dichter het dansen ver
heerlykt; zooals hy'ook verheerlykt de natuur;
zooals hy ook verheerlykt de liefde (Sonnetten
CCXVIII?CCXLV en elders) In de honderd
hieraan voorafgaande verzen komen misschien de
mooiste uitingen voor. Zoo in het Apollinische
l Sonnet (CXXV) dat Nietzschiaansch van
stemI ming en opvatting is
j Da Pythische Apollo is hier aan 't woord:
Hij zag mij aan met oogen donker-bmndend
En sprak : o ziel die in geluiden zwelgt
En beelden, of 't een zee waar, weet dat strandend
Aan giudsehe kust, ge u zelf door kunst verdelgt. . .
Deze voorspelling heeft weinig kans in ver
vulling te gaan. Of bedoelt Apollo met >gindsche
kust" de Dionysische kunst ? Maar daarvoor
hoefde hy niet te waarschuwen, want de kunst
van Kloos is het tegenovergestelde, Apollinisch
door en-door; en niet de sr elle onmiddely'ke
volksuiting Soms, als'n Sibylle, als 'n
oud-testamentische profaet laat hij den heil begeerige
raden naar da beteekenis van zy'n dan raadsel
achtige woorden. Al heet weinig Jigt die
heteekenis steeds op het oppervlak. Sun net 223 is 'n
naaktheid-adoratie zou men zeggen. Maar als
men Kloos in zy'n verschillende uitingen kent,
kan dit geen puur oppervlakkige zyn. Hy
zoekt het wezen: hy wil de zielsbewegingen
zien... en die ziet hy het zuiverst in de
naakte stof:
Breid niet dat handje met die blanke vingeren,
Als een ivoren waaiertje, on uw borsten,
Als woudt gij «eren oogeii, die niet dorsten
Te zien. maar moeten. . .
De meeste van deze Sannettan zyn geen
on vermer gd zuivere kunstuitingen. Men moet
dit niet verwachten van dezan dichter. Hy' heeft
te veel op het hart; weet te vee!; moet zich
uitspreken; anders zou by' bezwijken onder
den last van het te dragene. Maar heel dikwyls
zy'n deze uitstortingen van groote beteekenis
voor onze begripsvorming van Kloos als dichter.
O uk komen er uitdrukkingen in voor waaraan
hy veel waarde hecht door ze telkens te herhalen.
O a. wezen, ziel, gevoel, liefde, lever, droom,
onbewust, bewust, schy<i. Ook de Sociale Politiek
is in de verzen 107 113 aan 't woord. Inde laatste
verzen spreekt by van wil en gevoel, geluk
en smart, zyn en niet zy'n, van leven en sterven,
van bewustzijn en droom, van wezen en scby'n,
van God en eeuwigheid, van staat en
maatBchappy, van koningin en vaderland, van liefde
en haat, van vrede en berusting, van schoon
heid en muziek, van ziel en lichaam, van
lachen en zingen. Ja, muziek, dat is wel een
van de mooiste verzen die in dezen bundel
voorkomen:
Muziek! .Muziek! laat de fluiten schateren!
Muziek ! muziek, laaf de cimblen slaan !
Laat huog-op de gouden klaroenen klateren !
De diepste dcv zell'-onbrtvustcn treedt aan. . .'.
Want rijk-gckceld, als met val van veel watereu,
Komt jubel-ziugenü1 uver de aavde u'iuui
Ue Mu/e mijn, die, een lust voor de latcren.
'/.al in ileii Tempel der Historie s1;iau,
Met donkcrgloêndc. almachtige bchovering. . .
E'ders zegt Kloos:
En zou gaal, er door mijn ziel, de brrede.
Waav \\ ij'lberusten heersclu en diepe vri-de,
Een hoo4 orkest vun muzikaal vereeren.
Heel mooi is:
Liedren als klinkende luiten beloofde ik.
Liedreu als vleiende wiudekes zoet,
Liedren zoo lietlijk en luefitig, als loofde ik
't Liefste van alles wat ooit lieven doet.
Liedren, op 'l droevigst van alles, ontroofde ik
Ook aan den kolk van mijn lijdend gemoed.
Liedren tot rhythmische klachten verdoofde ik,
Liedreu zoo smartlijk aU Gods druppend bloed ..
't Lied is mij alles: <>p e^ereu zweef ik,
Daar ieder lied als 'u wiekslagje, luidt. . .
Liedren zijn vogeltjes, iiedreu dreef ik
Als een gevleugelde sehaar voor mij uit. . .
Op liedreu wiegvud, iu liedivu leef ik,
Totdat de doiidslianil mij de oogen zacht sluit.
Toch komen er heel weinig zuivere,
iunignaieve liederen in dezen bundei voor Kloos
zal het zelf wel weten. De uiting is te weinig ge
boren; te veel overda ht. Dj dichter roert in
alles, maakt alles los als hy 'n vern wil schrijven.
Het gaat niet genoeg van-zulf', niet genoeg
langs den nituorlyknn weg 0?er allerlei pro
blemen, buiten de kunat om, maakt hy zich
warm in deze verzen ... ik heb er reeds op
gewezen. Ergens geeft hij den raad aan
ongenoemden:
Houdt dan maar over 't Mvslerie ilen mond dicht. . .
Dom i.\e al.-, de \liegen die darth-n in 'l zonlicht. .!
Die raadgeving ia misschien wel goed; maar
i in prakty'k brengt Kloos haar niet.
Er zyn zoo enkele van die begrippen die
den dichter kriewelig maken; begrippen meer
of minder konkreet, meer of minder abstrakt.
Zoo b. v. het Onbewuste (Sonnet XXII):
O, 't onbewuste, dat in 'n klein beestje
Zit, groot-klaar onschuldigjes, breed-uit doend..,.
Vliegje, dat wegvliegt als het heeft gezoend
't Warme menscheuhandje . . .
Wees jullie alletjes, kindertjes, vrij >aam
En alleen door elkandren zoetlijk blij saam . . .
Wiint anders werd mijn vers, helaas! vervelend.
Dit is op z'n minst satyriek en geen lof zan»
op 't onbewuste Toch gooit de dichter het
begrip niet totaal weg, want in sonnet 28
spreekt hy' zeer ernstig van zy'n «onbewuste
belyding". Ook in sor.net 76 roert hy het
begrip aan. Dür ver»-elykt hy' zyn leven (niet
erg oorspronkelyk) bij een boot die voortgaat
»op 't zachtlijke bewegen van 't al om- zee-de
raderwerk"; soms klinkt de bel «in de
ondoordringbre mist" . . .
Zoo gaat mijn leven voort al vele jaren,
Ik, aldoor droomend maar eu nimmer doend,
Schoon onbewustlijk aldoor maar vergarend
Wat menschenkennis . . .
(Slot volyt)
3. WINKLER PRINS.
imtiMiiiiiiinii
M»»llll»HMItWM
40 cents per r ? g 11.
Stof voor een compl.
Japon 1990
tot fl 43.25. Franco en vr(J van
invoerrechten toegezonden! Stalen omme
gaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde
Henneberg-Zijde" van 6O cent tot
fl 11.8öper Me eer
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &, k. Hofl.), ZUrich.
Biscuits en Cacao vervierven te
G e n f, Intern. Voedingstentoons^elling 190 ,
By'zonder aanbevolen voor kinderen.
FIJNSTE LTKEUB.
Déporitairef ?
B. A. BIPPIBTG & Co., Amst.
ECHT vlBtORIAWATER.
Oberlahnstein.
Piano-, Orpl- en Mrateflel
MKYKOOM A HAI.MHOVKrt
Arnhem, Koniugs plein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Hu»
Rep»r«er«n Stemmen Ruilen
TUK
met roll^rlietting en westwood velgen,
is beslikt bet solledste Rijwiel
met 2 jaar garantie, voor
f 1OO. V'raagt G/ïllustreerden
Pry'iconrant aan Hoofdagenten A.
DRUKKER & Co , Amsterdam, O Z.
Voorburgwal 242/24S, bij Damstraat.
Rollen van 6 Tabletten. Rollen van 6 Tabletten.
l O dubb. Capsules
«oor nopP
DAME£.
Valsche getuigenis.
A.1 heeft de volksmond ook aan kinderen
het voorrecht toegekend, dat ze de waarheid
spreken (een voorrecht, dat ze echter met
gekken deeien), toch leggen kinderen omtrent
hetgeen ze bijwoonden vaak valych getuigenis
af, en zonder dat hierby van boos opzet of
abnormaliteit sprake is.
Dit verschy'nsel is echter niet tot kinderen
beperkt; ook aan vele volwassenen is het onmo
gelijk, een objectief verslag van het gebeurde
te geven. Zoo bleek by een onderzoek van
studenten in Amerika en te Berlyn o. a., dat
op de vraag, welk weer het een week geleden
wag, de meest verscheiden antwoorden inkwa
men, dat de plattegrond van de college-zaal
uit het hoofd geteekend, de grilligste vormen
vertoonde, dat afstanden, gewichten en tijden
geregeld o ver BC hit worden (de eerste het minst,
de laatste het meest), dat in de herinnering
uit een baas een kat, uit een stok een paraplu,
uit rechts links werd, enz., genoeg, om te
illustreeren, hoe de herinnering verbleeken kan
by' volwassenen.
By kinderen zal zich dit verschy'nsel natuur
lijk in veel sterker mate voordoen, en hierop
ma; vel eens de aandacht gevestigd worden,
w\jl ouders hun oordeel omtrent het in school
of op straat gebeurde vaak alleen baseeren op
het getuigenis der kinderen en dat alleen als
juist willen erkennen. Hoe zy' zich dan echter
vergissen kui nen, hly'kt uit het volgende, ont
leend aan »Die Kinderiehler" (VIII. S 93)
dat wel geschikt is, om twijfel aan de betrouw
baarheid van kinderen te wekken.
In Rixd3rf dan had een onderwijzer aan een
zy'ner leerlingen een kasty'ding toegediend
(drie tikken op >zeker lichaamsdeel"); de leer
ling had die ontvangen, terwy'l hy' voor de
klasse stond en dus door allen gezien werd.
Vyf dagea na het gebeurde stelde de
onderwjjzer een onderzoek in naar deze bestraffing
en wel met het volgende resultaat:
«Win heeft gezien, dat F. geslagen is?'
Veertig van de 52 leerlingen meldden zich als
getuige aan, zoodat twaalf leerlingen zich van
het gebeurde niets herinnerden.
«Wanneer is F. geslagen? ' Een en dertig
leerlingen noemden den juisten dag, en van
deze zes en twintig den juisten tyd.
j «Hoeveel klappen heeft F. ontvangen V »Vier
en twintig juiste antwoorden werden gegeven.
?Moest F. eerst bukken?" Iwaalf kinderen
gaven hierop een verkeerd antwoord en daar
onder waren er vier, die in de voorste banken
zaten, en dus de bestraffing uitstekend hadden
gezien.
«Waaron is I1', gestraft?" j'vjf en dertif/
kinderen gaven hierop acht verschillende ant
woorden.
Was nu dit onderzoek ingesteld, niet door
den onderwyzer, maar door een ander n. a. v.
een ingediende klacht, dan zou zeer zeker
twy'fel ontstaan zyn aan de gegrondheid
der klacht en zou hier het «valsch getuigen''
van kinderen den onderwy'zer ontlasten, maar
het omgekeerde kan even goed voorkomen. Of
b v. een leerling door den onderwy'zer of door
een zy'ner mede leerlingen geslagen is, of de
onderwy'zer den leerling by den arm nam of
een klap toediende, enz, is op grond van
getuigenis der leerlingen alleen nooit uit te
maken; daart>e is dit te onbetrouwbaar.
Deze onbetrouwbaarheid heeft echter (het zy'
met nadruk gezegd) niets verontrustend»; ze
ia zoo gewoon mogelyk Even goed, ala de
leerlingen een goed deel der aangeboden leerstof
heel of half vergeten, even goed zal men op
een vraag naar de kleur van de wanden van
het lokaal (zelfs van 12 jarigen) geven of acht
verschillende antwoorden ontvangen, even goed
zullen ze zich niet, gedeeltelyk of verkeerd
herinneren, wat er in de klasse voorviel; dat ligt
nu eenmaal in den aard der zaak. (Dit neemt
echter niet weg, dat er wel een verontrustende
onbetrouwbaarheid is, maar het gaat niet aasi,
deze in het voorbygaan te behandelen).
Behoeft alzoo onbetrouwbaarheid nog niet
te verontrusten, tot voorzichtigheid stemt ze
opv-eders zsar zeker; za leere, jeger.ft
kiade.rlijko medsdeelingen de noodige reserve in acht
te nemen, ze verhoede, allesa op grond dier
mededselingen, over personen te oordeelen, maar
vooral, ze drage er te by', dat de opvoeders
het kind er aan gewennen het gebeurde nauw
keurig mede te deeien. Dan zal «valsche getui
genis" zoo min mogelijk schaden !
W. A. W. MOLL.
Naar aanleiding ?au twee circulaires. ;
Ruimer voelen dan voor eigen kleinen kring,
is algemeen gesproken iets van jorgen datum, i
Want waren er ongetwyfeld ten allen tyde ;
menschen, die zich wisten te verplaatsen in het
lot en lijden van minder en karig bedeelden,
in de middenklasse als zoodanig ontkiemde pas i
die kun>t, toen de economische theorie, dat de j
ongely'ke verdeeling van het bezit een natuurwet
was, waaraan niet te ontkomen viel, en niet ;
in de orjuiste samenstelling der maatschappij j
moett gezocht wor.len, het onmiskenbare bewijs i
leverde op valschen grondslag te berusten. ;
Het altruïstisch voelen eenmaal ontwaakt,
verbreidde zich snel. Het reuzental van phi- j
lantbropische instellingen, nog steeds toenemend
en zonder onderlinge organisatie, is er het :
bewijs van. Was reeds sedert jaren het oog j
gevallen op de jeugdige vagebonden van beiderlei ;
sekse ; verschillende pogingen aangewend, zoo- :
wel door gelegenheid tot onderdakbreuging en j
onderwijs, als door gezellige bijeenkomsten en
feestjes ze te fatsoeneeren tot ordelievende
menschen, en ze bet nare te doen inzien van
straatslijpen en baldadigheden, eenigen meen
den, dat er r.og alty'i niet genoeg werd gedaan,
of liever, dat de koe niet ter rechte plaatse
by' de horens werd gevat.
Zoo ontstond in September 1912 te 's
Gravenhage een vereeniging, die zich ten doel stelt:
voorkoming en bestryding van
verwnarloozing en mishandeling van
kinderen en bestryding van onzede
lijkheid onder iederen vorm.
Zy' tracht tot dat doel te geraken :
1. Eén (later zoo noodig meer, en in ver
schillende gemeenten) tehuis, dag en nacht
openstaande, voor gratis opnanie van verlaten,
mishandelde of verwaarloosde kinderen.
2 Het openstellen in verschillende wy'ken
der stad van lokalen, waar de jongelieden den
avond gezellig onder toezicht kunnen door
brengen.
3. Het weren van zedenbedervende lectuur,
platen, enz.
4. Het verspreiden van geschriften.
5. Het houden van openbare vergaderingen.
Die vereeniging werd gedoopt met den van
bijzonder weinig vindingrijkheid getuigenden
naam: Het Blauwe Kruis. Daargelaten dat
naar het spreekwoord ons leert, ieder huis zy'n
kruis heeft, voelden wij ons reeds in het zalig