Historisch Archief 1877-1940
1347
DE AMSTERDAMMER
A°. 1903
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden M .50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar « mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capociiies tegenover htt G rand Café, te Parij».
Zondag 19 April.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per cegel 0.40
Annoucea uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uisluitend aangenomen dowr
de firma UTJDOLF MOSSE te Keulen en dooi allé. filialen dezer firma.
INHOUD.
VAN VERRE EN VAN N i BIJ: De Raad van
Nederlancisch-Indic, door »%. Een nieuwe
hrjjgstucht in ons leger, (Ii.g.), door S.
Wetskennis, door W. A W Moll. Lage politiek. j
Draga's wraak. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: De Achtste lOjaiige Volkstelling, I door '
Reyne. TOONEEL EN MUZIEK: De historische
Fran<jois Villen, Joor K. de Hartogh. Muziek in
de'-H ofdstad, Uoor Ant. Averkamp. KUNST EN i
LETTEREN: O'er nieuwe Nederlandsche
literatanr, II (Slot), door J. Winkler Prins Uit Java's
Binnenland, door .Bookmaater Anarchisme?,
d«*r Sagiltariua. Een goed woord voor volks
bibliotheken en leeszalen, door Tikoes.
FEUILLETON: Tegen wil en dank. van M.
Trh-eley. - BECLAME3. - VOO R DAMES: Vrou
wenkiesrecht in Engeland, door dr. Phil. Kiithe
Schirmache , beoord door E. Kunbt-Heünneman.
Na'ar Indiëen terug, door mevr. I. M J.
Caterinsv. ;d. Merjden, beoordeeld door J. v. M. Jeru
zalem I, door Margaretha Meybiom, beoordeeld
door W. Zaalbeig Allerlei door Caprice. UIT
DU NATUUR,-ooor P. J van Uildriks.
HOUTgNTJ- EN8TEENDRUKKUNST: Houtgravnres en
lithografl n van J. Aarts, (Slo ), door L, Lacomblé.
Tentoonstelling der nagelaten merken van Duco M.
Crop, door R. W. P. Jr. Gerard Muller's ten
toonstelling van aquarel! n en teekeningen. door
Theoph. de Bock. Derk Jan Adrianus Haspels t,
(met portret), door J. H. Rössing. ALLERLEI:
I delheid, do.r Pathologos - SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. Frans Hals. SCHETSJES:
Moderne menschen. Naar het Fransch.
ADVEBTENTIEN.
iimiiiiimiiniiiiiimii Hiiitttiiiiiiiiiiiiiniiiiiitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniui
De Raad van Nederlandsch-Indië,
Hij, diéin het regeeringsreglemetit d
bevoegdheden leest, aan den Baad van
Nederlandsen- Indiëtoegekend, is allicht
geneigd zich een overdreven denkbeeld te
vormen van den invloed, welke door dat
lichaam op den gang van zaken in Indi
wordt uitgeoefend.
Een kollege van hooggeplaatste en ruim
bezoldigde personen, door den Koning uit
de uitstekendste en deskundigste mannen
te', benoemen, bekleedt het niet slechts in
Indiëde plaats van den Baad van State
in Nederland en wordt als zoodanig zijn
advies door den G. G. gevraagd over alle
zaken van algemeen of bijzonder belang,
waar hij dit noodig oordeelt, ja zelfs in
verscheidene gevallen, bij het Begeerings
Reglement nader omschreven het inwinnen
van dat advies verplichtend gesteld, maar
vereenigt het tevens in zich de bevoegd
heden van een wetgevend lichaam.
Overeenstemming toch met den Baad
van Indiëwordt, onverminderd de gevallen
uitdrukkelijk in het B. B genoemd, gevor
derd voor de vaststelling wijziging, uitleg
ging, schorsing en intrekking door den
G. G. van alle algemeen verbindende
verordenfagen, gelijk mede voor het uitstellen
harer afkondiging.
Wel~ia $faar kan in zekere opzichten,
de G. G. dïffe verplichte overeenstemming
illusoir maken door, in geval van verschil,
de beslissing des Kon in ga in te roepen,
en zelfs door, zonder diens uitspraak
aftewachten, op eigen gezag en verantwoorde
lijkheid, in de hoogst buitengewone om
standigheden, bij het B. B. omschreven,
de door hem goedgekeurde maatregelen,
in strijd met het gevoelen des Baads, door
te drijven, doch deze exceptioneele bevoegd
heden van den G. G. nog, voor zooveel
laatstgenoemde betreft, aan velerhande
formaliteiten onderworpen, worden uit den
aard der zaak slechts zelden toegepast
en nemen niet weg dat de Raad van Indi
als een wetgevend lichaam te beschouwen
is, waarvan de invloed op den gang van
het besluur zich krachtdadig schijnt te
moeten doen gelden.
Te meer schijnt dit het geval te zijn,
waar de Baad niet slechts lijdelijk de voor
stellen heeft af te wachten, die hem door
den G. G. ter goedkeuring zullen worden
voorgelegd, maar zelf een initiatief bezit,
krachtens art. 35 van het R. R. waarbij
hem het recht wordt toegekend voorstellen
aan den Gouverneur Generaal te doen en
deze verplicht wordt deze voorstellen in
overweging te nemen en, in geval hij daar
aan geen gevolg meent te moeten geven,
daarvan met opgave zijner bezwaren kennis
te geven aan den Minister van Koloniën.
Voorzeker, waar dergelijke bevoegdheden
aan den Baad van Indiëworden toege
kend, schijnt men het recht te hebben in
dat kollege een waarborg te verwachten,
dat Indiëmet beleid zal worden geregeerd
en dat naar de .eischen van den
voortschrijdenden tijdgeest aan zjjne behoeften
en aspiratiën zal worden voldaan.
In hoeverre echter wordt die verwachting
door de werkelijkheid vervuld en wordt
door den Baad van Indiëdie heilzame
invloed uitgeoefend, die blijkens de hem
toegekende bevoegdheden, in de bedoeling
van den wetgever schijnt te hebben gelegen ?
Het publiek weet niets van den Raad
van Indië, dan dat hij bestaat; het kent
slechts Kaden van Indiëen dezen niet
eenmaal in hun officiëelen werkkring, maar
uitsluitend als magneten voor sollicitanten
of als particuliere personen, die in gezel
schappen met een zekere onderscheiding
worden behandeld, in den schouwburg een
afzonderlijke zitplaats hebben, in den regjel
over koetjes en kalfjes en bij uitzondering
ook wel eens over staatszaken spreken.
Het is dus uiterst moeielijk om, zonder
dat men de Staatsarchieven heeft door
snuffeld, een oordeel te vellen over de
werkzaamheden van den Baad van Indië,
of wel, zonder dat men door het sleutel
gat geluisterd heeft en bij ontstentenis aan
antecedenten zich een behoorlijk gemoti
veerde meeniog te vormen omtrent de
richting, de talenten, de zedelijke kracht
en de Staatsmans-wijsheid zijner
konstitueerende leden.
Wij meenen echter, met verschuldigden
eerbied, de stelling te mogen voorbrengen,
dat de Baad van Indiëin het bestaande
stelsel als wetgevend lichaam geheel onbe
duidend is en niets anders is en zijn kan
dan een clubje hooggeplaatste ambtenaren,
ten dienste en veelal tot dekking van den
G. G. en van het opperbestuur, waardoor
geenerlei invloed van ondergeschikten aard
op den gang van zaken wordt uitgeoefend.
Maakt de Baad van Indiëeen ruim
gebruik van zijn bevoegdheid om voor
stellen te doen en het iniitiatief te nemen
tot wettelijke bepalingen?
Te dier zake moet de praktijk beslissen
en deze is voor het publiek een gesloten
boek. Doch wij vragen, wat van dat
initiatief, bij het bestaande stelsel, waarbij
alle macht en gezag in den G.G. of liever
in den .Minister van Koloniën is gecon
centreerd, te verwachten is van een ge
soleerden, geheimen Baad, samengesteld uit
eenige hiërarchisch opgeklommen ambte
naren, door den Koning benoemd?
De beantwoording dier vraag in
ontkennenden zin zal dan ook moeten volgen,
wanneer wij nagaan de wijze, waarop de
bevoegdheden des Baads worden uitge
oefend.
Daartoe zal echter eerst het karakter
van een wetgevend lichaam behoorlijk
moeten worden vastgesteld, ten einde
daaraan te kunnen toetsen, in hoeverre
dat karakter door den Baad al dan niet
wordt gehandhaafd of verloochend.
Ieder wetgevend lichaam nu, hoog of
laag, met een algemeenen of plaatselijken
werkkring, schijnt ons dit karakter gemeen
te hebben, dat het over die onderwerpen,
welke aan zijn wetgevende medewerking
onderworpen worden, een zelfstandig oor
deel velt en een zelfstandige beslissing
uitbrengt, onveischillig of dat oordeel of
die beslissing in den geest valt der
wetsvoordracht of van het uitvoerend gezag,
dat zijn medewerking tot vaststelling der
wetsvooidracht heeft ingeroepen.
Met andere woorden, zonder dit ware
de vereischte medewerking een ijdel
komediespel, dat even goed achterwege kon
worden gelaten.
Zoowel de Raad van Indiëals de wet
gevende macht in Nederland zijn dus
bevoegd en verplicht hun medewerking te
weigeren tot algemeene verordeningen, die
door hen voor het algemeen belang nadeelig
worden geacht.
Dit vaststaande, volgt de vraag of de
Baad van Indiëdit schoone en invloed
rijke standpunt door de wijze, waarop hij
zijn bevoegdheden uitoefent tot nu toe
heeft weten te handhaven.
A priori reeds schijnt die vraag ontken
nend te kunnen worden beantwoord.
Een zelfstandig oordeel en zelfstandige
beslissing toch vooronderstellen, ook bij
een uitoefening van bevoegdheden door
een kollege, een zekere mate van onaf
hankelijkheid, een steunpunt buiten de
uitvoerende macht, die de medewerking
inroept.
Zoodanig steunpunt wordt b.v. ten
opzichte der wetgevende macht in Neder
land gevonden n direkt, in de benoeming
der leden door de kiezers, n indirekt in
de openbaarheid, die, door de kracht der
publieke opinie het wetgevend lichaam en
het uitvoerend gezag binnen de grenzen
der zelfstandigheid eenerzijds en der
welvoegelijkheid anderzijds weet te houden.
Ten opzichte van den Baad van Indi
echter ontbreken beide waarborgen terwijl
ten overvloede nog dat kollege steeds uit
sluitend wordt samengesteld uit hiërarchisch
opgeklommen hoofdambtenaren, met kans
van opklimming of ontslag, en krachtens
zijn overige werkzaamheden van nabij aan
het uitvoerend gezag verbonden.
Van een dus samengesteld kollegie een
zelfstandig standpunt te verlangen ware
een te hooge eisch, en het zoude ons
veel meer verwonderen, indien het zoo
danig standpunt wist in te nemen en te
handhaven, dan dat het de bevelen van
het Opperbestuur aan den
GouverneurGeneraal, waaraan deze ingevolge het
Begeeringsreglement gehouden is te gehoor
zamen, als ook aan zich zelf gericht be
schouwde en zijne raadsbesluiten daarnaar
vermeende te moeten inrichten.
De praktijk schijnt ons dan ook deze
aprioristisc' e beschouwingen te bevestigen.
Duch, hooren wij iemand vragen : waar
zou de eenheid van gezag, voor Indiësteeds
noodie; geoordeeld; waar het Opper-bestuur
der Koningin blijven, indien de Baad van
Indiëaan den wil der Koningin, door den
minister in den vorm van een bevel over
gebracht, zijn wil tegenover stelde, om op
die wijze een noodig geoordeelden maat
regel te verijdelen ? Is dan de Baad in
den zin van het Begeerings-reglement
een lichaam, waarmede noodzakelijk moet
gerekend worden, evenals b. v. met de
wetgevende macht van Nederland ?
Wij antwoorden: dit wel het minst,
en zoolang de Riad samengesteld is, uit
een geheim clubje hooge ambtenaren,
zouden wij de laatsten zijn, die hem een
dergelijke rol in hetStaatsbestuur wenschten
toe te kennen.
Voor do eenheid van het gezag is dan
ook behoorlijk gezorgd doorde buitengewone
bevoegdheden aan den Gouverneur Gene
raal toegekend, om met terzijde stelling
van 's Raads medewerking, op eigen gezag
en verantwoordelijkheid den maatregel te
nemen en door de bevoegdheid der Koningin
om het onderwerp bij Koninklijk besluit
te regelen.
Men kan dus den Raad ter zijde stellen
of geheel voorbijgaan.
Zoolang de leden vafl den Raad, vaak
met talrijke ruisgezinnen gezegend, hun
benoeming uitsluitend ontleenen aan de
Koningin, zoolang zij alleen tot hiër
archisch opgeklommen ambtenaren zullen
blijven beperkt, zoolang zijn zittingen en
werken geheim zijn, zoolang aan zijn wet
gevende bevoegdheden die van
Regeeringsraad blijven toegevoegd, zal zijn wetgevende
invloed nul zijn en onzes inziens, nimmer
meer dan een raadgevende invloed door
hem worden uitgeoefend.
Het belangrijkste deel van 's Raads werk
kring zal blijven ontbreken, totdat ver
anderde regeeringsbeginselen in een ge
wijzigde samenstelling van den Baad en in
ruimere bevoegdheden der Indische
Begeering aan het Bijk van lusulinde een ge
temperde autonomie zullen verzekerd
hebben.
Eerst wanneer die toestand zal geboren
zijn ; wanneer Indiëin en orn zichzelf zal
worden geregeerd, wanneer het een hart
zal voelen kloppen in eigen boezem en,
bij toekenning van een zelfstandig bestaan
door het moederland zal geholpen worden,
waar het zelf nog te zwak is; wanneer in
n woord het ziekelijke voortvegeteeren
der Indische maatschappij vervangen is
door een gezond leven, zal aan den alsdan
daar te stellen Baad van Indië, als
wetfevend lichaam, een invloed komen toe
omen, dien hij naar onze bescheiden
meening, thans ten eenenmale moet derven.
B a t a v i a, 1903. * ,.. *
Een nieuwe £rijgstucht
in ons leger.
(Ingezonden.)
Vroeger, onder het stelsel der plaats
vervanging, was er betrekkelijk weinig
aanraking tusschen burgerij en leger; de
militie werd grootendeels gerecruteerd uit
de lagere volksklassen, voor welke het
verblijf in de kazerne in materieelen zin
gewoonlijk geen achteruitgang, integen
deel veelal verbetering beteekemle.
Beden tot klagen bestond dus voor haar
niet en wijl de rest der natie uit anderen
hoofde evenzeer een krachtigen prikkel
miste, om zich met de inwendige aan
gelegenheden der armee te bemoeien, leefde
deze geruimen tijd in eene soort isole
ment voort.
Het reservekader heeft aan dezen toe
stand een einde gemaakt; tal van nieuwe
elementen uit de meer gegoede standen,
uit de intellectueel meer ontwikkelden
deden hunne intrede in de gelederen en
ondervonden ook doordat men zich in
het leger zelf met de nieuwe indringers
niet bijster ingenomen betoonde in veel
hooger mate den druk van den dienstplicht.
Vandaar pogingen, om dien druk te ver
lichten, naar buiten tredende in tal van
klachten, waarvan de nieuwsbladen zich
al te gastvrije opnemers betoonden.
Het Legerbestuur, dat de jonge instelling
tot wasdom wilde brengen, leende aan hare
verzuchtingen een willig oor en gaf daar
aan zoodoende nieuw voedsel, waarvan ten
slotte het gevolg was, dat wel aan vele
misstanden een einde werd gemaakt, maar
tevens de discipline een gevoeligen knak
kreeg.
Want uitgesproken critiek past nu een
maal niet in haar kader, omdat zij de
eerste schrede is tot verzet.
Het omlaag halen van de krijgstucht,
aanvankelijk toevallig uitvloeisel, werd
van lieverlede eene doelbewuste, zelf
standige handeling, die zelfs haar wezen
niet spaarde en waarvan de meest voor
uitstrevende uiting zoover ging van hare
noodzakelijkheid te ontkennen, daarbij
geleid door een te eng opgevat eigen
belang en in den jongsten tijd door ver
keerde conclusiën uit den
Zuid-Afrikaanschen oorlog.
Minder radicalen wierpen zich niet op
haar recht van bestaan, dat zij ten volle
erkenden, maar stelden tegenover de z. g. n.
Pruisische discipline, waartegen volgens
hen het sterk sprekend
individualiteitsgevoel van ons volk zich verzet er
eene gegrond op de overtuiging, dat alles
gevorderd wordt in het belang van het
Va Ierland.
Neemt men in aanmerking, dat het eind
resultaat der tucht, welke qualificatie men
haar ook toedenkt, onveranderlijk moet
zijn: ^absolute gehoorzaamheid onder alle
omstandigheden." dan blijkt het verschil
alleen te bestaan in de middelen, die
worden aangewend of aangeprezen tot het
verkrijgen van den vereischten graad van
onderworpenheid.
De oude richting; gaat uit van de juiste
praemfese, dat zelf beheersching de«
hoofdfactor vormt van de krijgstucht en tracht
die aan te kweeken, door haar in den
vorm van stramheid, kortheid en gelijk
matigheid, waar mogelijk te vorderen.
Dat middel heeft recht van bestaan, ten
allen tijde heeft het de vuurproef glans
rijk doorstaan; door de jongeren wordt
het echter als onvereenigbaar met onzen
volksaard veroordeeld; zij stellen er hunne
»moreele opvoedicg" voor in de plaats.
Wat het argument betreft, zij opgemerkt,
dat iet gevoegelijk eene reden is aan te
geven, die deze afwijking in nationaal
karakter- van de ons naburige en
stamverwante Duitschers zou kunnen
motiveeren, en dat het bewijs van de onhoud
baarheid ten overvloede geleverd wordt door
bet feit, dat no^ geen twintig jaar geleden
in ons leger eene krijgstucht zetelde, die
in haar verschilpunten met de voorgestelde,
de Duitsche vrij nabij kwam.
En nu de nieuwe richting zelf.
Zij telt hare meeste aanhangers onder
de voorstanders van het volksleger; dat
is een verblijdend verschijnsel, omdat hieruit
spreekt de bedoeling, om de moreele op
voeding niet uitsluitend te beperken tot
de kazerne, maar tevens uit te strekken
over de jeugd en zoodoende de verlangde
eigenschappen en gevoelens als 't ware in
te weven in het geheele volk.
Maar hierin ligt weer eene waarschuwing,
dat de vruchten van het systeem eerst in
eene meer verwijderde toekomst tot rijpheid
kunnen komen.
Het is moeielijk reeds nu een oordeel te
vellen over de blijvende levensvatbaarheid
eener methode, die nog in hare windselen
ligt, maar toch kunnen twee zaken worden
geconstateeid n. 1. dat eenerzijds haar het
voordeel niet kan worden ontzegd, de
mogelijkheid te openen tot milder straf
bepalingen 1) en aan den anderen kanD,
dat zij bezwaarlijk zal ontkomen aan de
onmogelijkheid, in een tijd, waarin de
economische verhoudingen de bezorgdheid
voor den vaderlandschen bodem hoe langer
zoo meer doen wijken voor deelneming in
klassebelangen, bij alle individuen de ver
eischte mate van vaderlandsliefde aan te
kweeken, waaraan de overtuiging hierboven
vermeld, uitsluitend hare beteekenis ont
leent. Uit dit bezwaar volgt noodzakelijk,
dat zij zich tot zelfstandig
krijgstuchtwekkend middel niet vermag op te werken
en dat zij dus het Pruisische systeem niet
geheel zal kunnen verdringen.
Het is zelfs de vraag, of zij ooit in de
ure des gevaars een prikkel tot plichts
betrachting van voldoende beteekenis zal
vermogen op te leveren, om de daaraan
ten koste gelegde moeite loonend te maken,
nu de vermeerderde oplossing der troepen
in den strijd aan de wilskracht van het
individu steeds hooger eischen stelt.
Terwijl nu hare deugdelijkheid nimmer
op de proef werd gesteld, zelfs eerst bij het
komende geslacht kan worden nagegaan,
en zij bovendien de bestaande methode
niet kan vervangen, is te groote voorbarig
heid te haren opzichte uiterst gevaarlijk.
En daarom moet het als een verblijdend
verschijnsel worden aangemerkt, dat in
den laatsten tijd van militaire zijde hier
tegen herhaaldelijk protest wordt
aangeteekend en dat men er bezwaar in ziet
het bestaande uit de hand te geven, wan
neer iren de overtuiging bezit, dat het,
zoo ooit, voorloopig althans niet te ver
vangen is.
En daarom ook moeten de voorstanders
van het nieuwe stelsel ophouden met de
kracht hunner propaganda te zoeken in
aanvallen op het oude, waarin zij integen
deel voorloopig een onmisbaren steun
hebben te zien en waarnaast, niet ten koste
waarvan zij het hunne moeten trachten te
ontwikkelen.
1) Het schijnt echter niet overbodig er met
nadruk op te wijzen, dat deze mildere straf
bepalingen niet het uitvloihel mogen zijn van
inkrimping der eischen, waartoe een opvoed
kundig stelsel ZOD licbt neiging heeft te vervallen.
Wetskennis.
Eenigen tijd geleden werd door De Maas
bode voorgesteld, het onderwijs in de lagere
school meer practisch te doen zijn, door
»het bespreken van eenige wetsbepalingen"
in het kei plan op te temen, en, wijl dit
voorstel in de pers eenigen steun mocht
vinden, kan het zijn r. ut hebben, ook in
De Amsterdammer er het een en atderover
te zeggen.
Dadelijk zij dan toegegeven, dat zeer
zeker voor den staatsburger (in een demo
cratische staat e gemeen scha p) kennis van
de voorschriften des wetgevers gewen scht
(noodig) is, maar d-iarmede is volstrekt niet
betoogd, dat deze kennis ook het kind
aaneehoden moet worden, m. a. w. dat zij
kinderbost is.
Voor velen is zulk een betoog echter
overbodig. Zoo sltchts aangetoond kan
worden, dat zekere kennis voor volwassenen
nuttig is, behoort zij tot de «nuttige kundig
heden", die de lagere school heeft aan te
brengen, en de zaak is in orde.
Aan deze redeceering ligt (bewust of
onbewust) de beschouwing ten grondslag,
dat_ kinderen en volwassenen in psychisch
opzicht gelijken zijn, en het is hiertegen
vooral, dat bezwaar gemaakt moet worden.
Waar het zenuwstelsel van kind en vol
wassene vrij wat in bouw verschillen, daar
kan, gegeven het enge verband tusschen de
toes'anden van het zenuwstelsel en psychi
sche uitingen, van zulk een gelijkheid geen
sprake zijn, daar is die gelijkheid een bloote
fictie, d e geen invloed mag hebben op de
keuze der leerstof. Lsers'of voor de lagere
school moet gekozen worden, niet op grond
van het feit, dat v >lwassenen daar behoefte
aan hebben, maar enkel en alleen hierom,
dat zij behoort tot den kring der kinderlijke
ervaring (belangstelling), en vaa wetsbe
palingen kan dit niet gezeg l worden, zoodat
deze geen leerstof mogen zijn. Ze zouden
slechts ballast wezen, meer niet,.
Is alzoo het voorstel van De Maasbode,
zopals het daar ligt, beslist af te wijzen,
een andere vraag is, of de bedoeling van
het voorstel voor de lagere school van be
teekenis is, of deze dus in den geest van
het voorstel werken kan, zonder tot ver
keerde midielen haar toevlucht te moeten
nemen.
Die bedoeling nu is niets anders dan een
betere naleving der wetsbepalingen, en
daartoe heeft ook de lagere school voor te
bereiden ; haar doel toch is »moreele vor
ming", en deze omvat naleving der wets
bepalingen.
Op welke wjjze dan die voorbereiding
heeft te geschieden? Niet door de massa
leerstof, waaronder de school van heden
al zucht, te vergrooten, niet door leerstof
te behandelen, die, buiten het kinderleven
liggende, door het kind rooit toegepast
wordt, maar wel, door het kind te gewennen
aan het opvolgen van zekere regels, die, steu
nende op de ethica, het volgen van de
ethische wetten vergemakkelijken. Daar
mede heeft het huisgezin aan te vangen,
daarin behoort de school te volgen en vol te
houden, en dan zal het kind later, wanneer
het bij het herhalingsonderwijs, in de prak
tijk des levens zelf, of in de vakvereeniging
bekend wordt met de voornaamste wets
bepalingen, die wetsbepalingen gewillig
naleven, in het belang van individu en
maatschappij !
En nu moge het waar zijn, dat, gelijk
De Maasbode opmerkt, door kennis van de
voornaamste wetsbepalingen"in het leerplan
op te nemen, vrij wat onverteerbare ballast
uit andere leervakken geschrapt kan worden,
het zal wel weinig betoog behoeven, dat
hierdoor het kwaad der onverteerbare leer
stof slechts verplaatst wordt ; dat het in
school blijft voortwoekeren, ten koste van
haar opvoedenden arbeid. En daarom, wel
beperking der leerstof, maar niet door n ieu we
op te nemen, al heet die nog zoo practisch.
Dat ware achteruitgang!
W. A. W. MOLL.
Lage politiek.
Onder het opschrift Bitter tegengevallen
schrijft De Standaard :
«.Niets is ons zoo bitter tegengevallen als de
houding van de heeren unieker c. s. bij de
eindstemming.
Dat het mogelijk ij gebleken dat een man als
Mr. Drucker, op een oogenblik dat. het stond :
voor de wettige Rageering van het land, of
voor het Cami'évan Verweer, dat openlijk tegen
die R'jgeering in opstand was, geëindigd is
met de zijde van de stakers te kiezen, is ons
onbegrijpelijk.
Het is zoo, hij heeft het een dag te voren
kras en duidelijk uitgesproken, dat de opstand
tegen het Gezag misdadig was.
Maar wat ter wereld geeft da*, als men een
dag later tegen het Gezag eu voor de aanranders
van dat Gezag kiest?
Dit staat toch vast: Wie zelf tegen de Straf
wetnovelle sttmde, kon niets anders willen noch
wenschen, dan dat de geheele Kamer evenzoo
deed.
Het was derhalve de wensch en de wil van