De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 19 april pagina 1

19 april 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1347 DE AMSTERDAMMER A°. 1903 WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden M .50, ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar « mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capociiies tegenover htt G rand Café, te Parij». Zondag 19 April. Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per cegel 0.40 Annoucea uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uisluitend aangenomen dowr de firma UTJDOLF MOSSE te Keulen en dooi allé. filialen dezer firma. INHOUD. VAN VERRE EN VAN N i BIJ: De Raad van Nederlancisch-Indic, door »%. Een nieuwe hrjjgstucht in ons leger, (Ii.g.), door S. Wetskennis, door W. A W Moll. Lage politiek. j Draga's wraak. SOCIALE AANGELEGENHE DEN: De Achtste lOjaiige Volkstelling, I door ' Reyne. TOONEEL EN MUZIEK: De historische Fran<jois Villen, Joor K. de Hartogh. Muziek in de'-H ofdstad, Uoor Ant. Averkamp. KUNST EN i LETTEREN: O'er nieuwe Nederlandsche literatanr, II (Slot), door J. Winkler Prins Uit Java's Binnenland, door .Bookmaater Anarchisme?, d«*r Sagiltariua. Een goed woord voor volks bibliotheken en leeszalen, door Tikoes. FEUILLETON: Tegen wil en dank. van M. Trh-eley. - BECLAME3. - VOO R DAMES: Vrou wenkiesrecht in Engeland, door dr. Phil. Kiithe Schirmache , beoord door E. Kunbt-Heünneman. Na'ar Indiëen terug, door mevr. I. M J. Caterinsv. ;d. Merjden, beoordeeld door J. v. M. Jeru zalem I, door Margaretha Meybiom, beoordeeld door W. Zaalbeig Allerlei door Caprice. UIT DU NATUUR,-ooor P. J van Uildriks. HOUTgNTJ- EN8TEENDRUKKUNST: Houtgravnres en lithografl n van J. Aarts, (Slo ), door L, Lacomblé. Tentoonstelling der nagelaten merken van Duco M. Crop, door R. W. P. Jr. Gerard Muller's ten toonstelling van aquarel! n en teekeningen. door Theoph. de Bock. Derk Jan Adrianus Haspels t, (met portret), door J. H. Rössing. ALLERLEI: I delheid, do.r Pathologos - SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Frans Hals. SCHETSJES: Moderne menschen. Naar het Fransch. ADVEBTENTIEN. iimiiiiimiiniiiiiimii Hiiitttiiiiiiiiiiiiiniiiiiitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniui De Raad van Nederlandsch-Indië, Hij, diéin het regeeringsreglemetit d bevoegdheden leest, aan den Baad van Nederlandsen- Indiëtoegekend, is allicht geneigd zich een overdreven denkbeeld te vormen van den invloed, welke door dat lichaam op den gang van zaken in Indi wordt uitgeoefend. Een kollege van hooggeplaatste en ruim bezoldigde personen, door den Koning uit de uitstekendste en deskundigste mannen te', benoemen, bekleedt het niet slechts in Indiëde plaats van den Baad van State in Nederland en wordt als zoodanig zijn advies door den G. G. gevraagd over alle zaken van algemeen of bijzonder belang, waar hij dit noodig oordeelt, ja zelfs in verscheidene gevallen, bij het Begeerings Reglement nader omschreven het inwinnen van dat advies verplichtend gesteld, maar vereenigt het tevens in zich de bevoegd heden van een wetgevend lichaam. Overeenstemming toch met den Baad van Indiëwordt, onverminderd de gevallen uitdrukkelijk in het B. B genoemd, gevor derd voor de vaststelling wijziging, uitleg ging, schorsing en intrekking door den G. G. van alle algemeen verbindende verordenfagen, gelijk mede voor het uitstellen harer afkondiging. Wel~ia $faar kan in zekere opzichten, de G. G. dïffe verplichte overeenstemming illusoir maken door, in geval van verschil, de beslissing des Kon in ga in te roepen, en zelfs door, zonder diens uitspraak aftewachten, op eigen gezag en verantwoorde lijkheid, in de hoogst buitengewone om standigheden, bij het B. B. omschreven, de door hem goedgekeurde maatregelen, in strijd met het gevoelen des Baads, door te drijven, doch deze exceptioneele bevoegd heden van den G. G. nog, voor zooveel laatstgenoemde betreft, aan velerhande formaliteiten onderworpen, worden uit den aard der zaak slechts zelden toegepast en nemen niet weg dat de Raad van Indi als een wetgevend lichaam te beschouwen is, waarvan de invloed op den gang van het besluur zich krachtdadig schijnt te moeten doen gelden. Te meer schijnt dit het geval te zijn, waar de Baad niet slechts lijdelijk de voor stellen heeft af te wachten, die hem door den G. G. ter goedkeuring zullen worden voorgelegd, maar zelf een initiatief bezit, krachtens art. 35 van het R. R. waarbij hem het recht wordt toegekend voorstellen aan den Gouverneur Generaal te doen en deze verplicht wordt deze voorstellen in overweging te nemen en, in geval hij daar aan geen gevolg meent te moeten geven, daarvan met opgave zijner bezwaren kennis te geven aan den Minister van Koloniën. Voorzeker, waar dergelijke bevoegdheden aan den Baad van Indiëworden toege kend, schijnt men het recht te hebben in dat kollege een waarborg te verwachten, dat Indiëmet beleid zal worden geregeerd en dat naar de .eischen van den voortschrijdenden tijdgeest aan zjjne behoeften en aspiratiën zal worden voldaan. In hoeverre echter wordt die verwachting door de werkelijkheid vervuld en wordt door den Baad van Indiëdie heilzame invloed uitgeoefend, die blijkens de hem toegekende bevoegdheden, in de bedoeling van den wetgever schijnt te hebben gelegen ? Het publiek weet niets van den Raad van Indië, dan dat hij bestaat; het kent slechts Kaden van Indiëen dezen niet eenmaal in hun officiëelen werkkring, maar uitsluitend als magneten voor sollicitanten of als particuliere personen, die in gezel schappen met een zekere onderscheiding worden behandeld, in den schouwburg een afzonderlijke zitplaats hebben, in den regjel over koetjes en kalfjes en bij uitzondering ook wel eens over staatszaken spreken. Het is dus uiterst moeielijk om, zonder dat men de Staatsarchieven heeft door snuffeld, een oordeel te vellen over de werkzaamheden van den Baad van Indië, of wel, zonder dat men door het sleutel gat geluisterd heeft en bij ontstentenis aan antecedenten zich een behoorlijk gemoti veerde meeniog te vormen omtrent de richting, de talenten, de zedelijke kracht en de Staatsmans-wijsheid zijner konstitueerende leden. Wij meenen echter, met verschuldigden eerbied, de stelling te mogen voorbrengen, dat de Baad van Indiëin het bestaande stelsel als wetgevend lichaam geheel onbe duidend is en niets anders is en zijn kan dan een clubje hooggeplaatste ambtenaren, ten dienste en veelal tot dekking van den G. G. en van het opperbestuur, waardoor geenerlei invloed van ondergeschikten aard op den gang van zaken wordt uitgeoefend. Maakt de Baad van Indiëeen ruim gebruik van zijn bevoegdheid om voor stellen te doen en het iniitiatief te nemen tot wettelijke bepalingen? Te dier zake moet de praktijk beslissen en deze is voor het publiek een gesloten boek. Doch wij vragen, wat van dat initiatief, bij het bestaande stelsel, waarbij alle macht en gezag in den G.G. of liever in den .Minister van Koloniën is gecon centreerd, te verwachten is van een ge soleerden, geheimen Baad, samengesteld uit eenige hiërarchisch opgeklommen ambte naren, door den Koning benoemd? De beantwoording dier vraag in ontkennenden zin zal dan ook moeten volgen, wanneer wij nagaan de wijze, waarop de bevoegdheden des Baads worden uitge oefend. Daartoe zal echter eerst het karakter van een wetgevend lichaam behoorlijk moeten worden vastgesteld, ten einde daaraan te kunnen toetsen, in hoeverre dat karakter door den Baad al dan niet wordt gehandhaafd of verloochend. Ieder wetgevend lichaam nu, hoog of laag, met een algemeenen of plaatselijken werkkring, schijnt ons dit karakter gemeen te hebben, dat het over die onderwerpen, welke aan zijn wetgevende medewerking onderworpen worden, een zelfstandig oor deel velt en een zelfstandige beslissing uitbrengt, onveischillig of dat oordeel of die beslissing in den geest valt der wetsvoordracht of van het uitvoerend gezag, dat zijn medewerking tot vaststelling der wetsvooidracht heeft ingeroepen. Met andere woorden, zonder dit ware de vereischte medewerking een ijdel komediespel, dat even goed achterwege kon worden gelaten. Zoowel de Raad van Indiëals de wet gevende macht in Nederland zijn dus bevoegd en verplicht hun medewerking te weigeren tot algemeene verordeningen, die door hen voor het algemeen belang nadeelig worden geacht. Dit vaststaande, volgt de vraag of de Baad van Indiëdit schoone en invloed rijke standpunt door de wijze, waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent tot nu toe heeft weten te handhaven. A priori reeds schijnt die vraag ontken nend te kunnen worden beantwoord. Een zelfstandig oordeel en zelfstandige beslissing toch vooronderstellen, ook bij een uitoefening van bevoegdheden door een kollege, een zekere mate van onaf hankelijkheid, een steunpunt buiten de uitvoerende macht, die de medewerking inroept. Zoodanig steunpunt wordt b.v. ten opzichte der wetgevende macht in Neder land gevonden n direkt, in de benoeming der leden door de kiezers, n indirekt in de openbaarheid, die, door de kracht der publieke opinie het wetgevend lichaam en het uitvoerend gezag binnen de grenzen der zelfstandigheid eenerzijds en der welvoegelijkheid anderzijds weet te houden. Ten opzichte van den Baad van Indi echter ontbreken beide waarborgen terwijl ten overvloede nog dat kollege steeds uit sluitend wordt samengesteld uit hiërarchisch opgeklommen hoofdambtenaren, met kans van opklimming of ontslag, en krachtens zijn overige werkzaamheden van nabij aan het uitvoerend gezag verbonden. Van een dus samengesteld kollegie een zelfstandig standpunt te verlangen ware een te hooge eisch, en het zoude ons veel meer verwonderen, indien het zoo danig standpunt wist in te nemen en te handhaven, dan dat het de bevelen van het Opperbestuur aan den GouverneurGeneraal, waaraan deze ingevolge het Begeeringsreglement gehouden is te gehoor zamen, als ook aan zich zelf gericht be schouwde en zijne raadsbesluiten daarnaar vermeende te moeten inrichten. De praktijk schijnt ons dan ook deze aprioristisc' e beschouwingen te bevestigen. Duch, hooren wij iemand vragen : waar zou de eenheid van gezag, voor Indiësteeds noodie; geoordeeld; waar het Opper-bestuur der Koningin blijven, indien de Baad van Indiëaan den wil der Koningin, door den minister in den vorm van een bevel over gebracht, zijn wil tegenover stelde, om op die wijze een noodig geoordeelden maat regel te verijdelen ? Is dan de Baad in den zin van het Begeerings-reglement een lichaam, waarmede noodzakelijk moet gerekend worden, evenals b. v. met de wetgevende macht van Nederland ? Wij antwoorden: dit wel het minst, en zoolang de Riad samengesteld is, uit een geheim clubje hooge ambtenaren, zouden wij de laatsten zijn, die hem een dergelijke rol in hetStaatsbestuur wenschten toe te kennen. Voor do eenheid van het gezag is dan ook behoorlijk gezorgd doorde buitengewone bevoegdheden aan den Gouverneur Gene raal toegekend, om met terzijde stelling van 's Raads medewerking, op eigen gezag en verantwoordelijkheid den maatregel te nemen en door de bevoegdheid der Koningin om het onderwerp bij Koninklijk besluit te regelen. Men kan dus den Raad ter zijde stellen of geheel voorbijgaan. Zoolang de leden vafl den Raad, vaak met talrijke ruisgezinnen gezegend, hun benoeming uitsluitend ontleenen aan de Koningin, zoolang zij alleen tot hiër archisch opgeklommen ambtenaren zullen blijven beperkt, zoolang zijn zittingen en werken geheim zijn, zoolang aan zijn wet gevende bevoegdheden die van Regeeringsraad blijven toegevoegd, zal zijn wetgevende invloed nul zijn en onzes inziens, nimmer meer dan een raadgevende invloed door hem worden uitgeoefend. Het belangrijkste deel van 's Raads werk kring zal blijven ontbreken, totdat ver anderde regeeringsbeginselen in een ge wijzigde samenstelling van den Baad en in ruimere bevoegdheden der Indische Begeering aan het Bijk van lusulinde een ge temperde autonomie zullen verzekerd hebben. Eerst wanneer die toestand zal geboren zijn ; wanneer Indiëin en orn zichzelf zal worden geregeerd, wanneer het een hart zal voelen kloppen in eigen boezem en, bij toekenning van een zelfstandig bestaan door het moederland zal geholpen worden, waar het zelf nog te zwak is; wanneer in n woord het ziekelijke voortvegeteeren der Indische maatschappij vervangen is door een gezond leven, zal aan den alsdan daar te stellen Baad van Indië, als wetfevend lichaam, een invloed komen toe omen, dien hij naar onze bescheiden meening, thans ten eenenmale moet derven. B a t a v i a, 1903. * ,.. * Een nieuwe £rijgstucht in ons leger. (Ingezonden.) Vroeger, onder het stelsel der plaats vervanging, was er betrekkelijk weinig aanraking tusschen burgerij en leger; de militie werd grootendeels gerecruteerd uit de lagere volksklassen, voor welke het verblijf in de kazerne in materieelen zin gewoonlijk geen achteruitgang, integen deel veelal verbetering beteekemle. Beden tot klagen bestond dus voor haar niet en wijl de rest der natie uit anderen hoofde evenzeer een krachtigen prikkel miste, om zich met de inwendige aan gelegenheden der armee te bemoeien, leefde deze geruimen tijd in eene soort isole ment voort. Het reservekader heeft aan dezen toe stand een einde gemaakt; tal van nieuwe elementen uit de meer gegoede standen, uit de intellectueel meer ontwikkelden deden hunne intrede in de gelederen en ondervonden ook doordat men zich in het leger zelf met de nieuwe indringers niet bijster ingenomen betoonde in veel hooger mate den druk van den dienstplicht. Vandaar pogingen, om dien druk te ver lichten, naar buiten tredende in tal van klachten, waarvan de nieuwsbladen zich al te gastvrije opnemers betoonden. Het Legerbestuur, dat de jonge instelling tot wasdom wilde brengen, leende aan hare verzuchtingen een willig oor en gaf daar aan zoodoende nieuw voedsel, waarvan ten slotte het gevolg was, dat wel aan vele misstanden een einde werd gemaakt, maar tevens de discipline een gevoeligen knak kreeg. Want uitgesproken critiek past nu een maal niet in haar kader, omdat zij de eerste schrede is tot verzet. Het omlaag halen van de krijgstucht, aanvankelijk toevallig uitvloeisel, werd van lieverlede eene doelbewuste, zelf standige handeling, die zelfs haar wezen niet spaarde en waarvan de meest voor uitstrevende uiting zoover ging van hare noodzakelijkheid te ontkennen, daarbij geleid door een te eng opgevat eigen belang en in den jongsten tijd door ver keerde conclusiën uit den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Minder radicalen wierpen zich niet op haar recht van bestaan, dat zij ten volle erkenden, maar stelden tegenover de z. g. n. Pruisische discipline, waartegen volgens hen het sterk sprekend individualiteitsgevoel van ons volk zich verzet er eene gegrond op de overtuiging, dat alles gevorderd wordt in het belang van het Va Ierland. Neemt men in aanmerking, dat het eind resultaat der tucht, welke qualificatie men haar ook toedenkt, onveranderlijk moet zijn: ^absolute gehoorzaamheid onder alle omstandigheden." dan blijkt het verschil alleen te bestaan in de middelen, die worden aangewend of aangeprezen tot het verkrijgen van den vereischten graad van onderworpenheid. De oude richting; gaat uit van de juiste praemfese, dat zelf beheersching de« hoofdfactor vormt van de krijgstucht en tracht die aan te kweeken, door haar in den vorm van stramheid, kortheid en gelijk matigheid, waar mogelijk te vorderen. Dat middel heeft recht van bestaan, ten allen tijde heeft het de vuurproef glans rijk doorstaan; door de jongeren wordt het echter als onvereenigbaar met onzen volksaard veroordeeld; zij stellen er hunne »moreele opvoedicg" voor in de plaats. Wat het argument betreft, zij opgemerkt, dat iet gevoegelijk eene reden is aan te geven, die deze afwijking in nationaal karakter- van de ons naburige en stamverwante Duitschers zou kunnen motiveeren, en dat het bewijs van de onhoud baarheid ten overvloede geleverd wordt door bet feit, dat no^ geen twintig jaar geleden in ons leger eene krijgstucht zetelde, die in haar verschilpunten met de voorgestelde, de Duitsche vrij nabij kwam. En nu de nieuwe richting zelf. Zij telt hare meeste aanhangers onder de voorstanders van het volksleger; dat is een verblijdend verschijnsel, omdat hieruit spreekt de bedoeling, om de moreele op voeding niet uitsluitend te beperken tot de kazerne, maar tevens uit te strekken over de jeugd en zoodoende de verlangde eigenschappen en gevoelens als 't ware in te weven in het geheele volk. Maar hierin ligt weer eene waarschuwing, dat de vruchten van het systeem eerst in eene meer verwijderde toekomst tot rijpheid kunnen komen. Het is moeielijk reeds nu een oordeel te vellen over de blijvende levensvatbaarheid eener methode, die nog in hare windselen ligt, maar toch kunnen twee zaken worden geconstateeid n. 1. dat eenerzijds haar het voordeel niet kan worden ontzegd, de mogelijkheid te openen tot milder straf bepalingen 1) en aan den anderen kanD, dat zij bezwaarlijk zal ontkomen aan de onmogelijkheid, in een tijd, waarin de economische verhoudingen de bezorgdheid voor den vaderlandschen bodem hoe langer zoo meer doen wijken voor deelneming in klassebelangen, bij alle individuen de ver eischte mate van vaderlandsliefde aan te kweeken, waaraan de overtuiging hierboven vermeld, uitsluitend hare beteekenis ont leent. Uit dit bezwaar volgt noodzakelijk, dat zij zich tot zelfstandig krijgstuchtwekkend middel niet vermag op te werken en dat zij dus het Pruisische systeem niet geheel zal kunnen verdringen. Het is zelfs de vraag, of zij ooit in de ure des gevaars een prikkel tot plichts betrachting van voldoende beteekenis zal vermogen op te leveren, om de daaraan ten koste gelegde moeite loonend te maken, nu de vermeerderde oplossing der troepen in den strijd aan de wilskracht van het individu steeds hooger eischen stelt. Terwijl nu hare deugdelijkheid nimmer op de proef werd gesteld, zelfs eerst bij het komende geslacht kan worden nagegaan, en zij bovendien de bestaande methode niet kan vervangen, is te groote voorbarig heid te haren opzichte uiterst gevaarlijk. En daarom moet het als een verblijdend verschijnsel worden aangemerkt, dat in den laatsten tijd van militaire zijde hier tegen herhaaldelijk protest wordt aangeteekend en dat men er bezwaar in ziet het bestaande uit de hand te geven, wan neer iren de overtuiging bezit, dat het, zoo ooit, voorloopig althans niet te ver vangen is. En daarom ook moeten de voorstanders van het nieuwe stelsel ophouden met de kracht hunner propaganda te zoeken in aanvallen op het oude, waarin zij integen deel voorloopig een onmisbaren steun hebben te zien en waarnaast, niet ten koste waarvan zij het hunne moeten trachten te ontwikkelen. 1) Het schijnt echter niet overbodig er met nadruk op te wijzen, dat deze mildere straf bepalingen niet het uitvloihel mogen zijn van inkrimping der eischen, waartoe een opvoed kundig stelsel ZOD licbt neiging heeft te vervallen. Wetskennis. Eenigen tijd geleden werd door De Maas bode voorgesteld, het onderwijs in de lagere school meer practisch te doen zijn, door »het bespreken van eenige wetsbepalingen" in het kei plan op te temen, en, wijl dit voorstel in de pers eenigen steun mocht vinden, kan het zijn r. ut hebben, ook in De Amsterdammer er het een en atderover te zeggen. Dadelijk zij dan toegegeven, dat zeer zeker voor den staatsburger (in een demo cratische staat e gemeen scha p) kennis van de voorschriften des wetgevers gewen scht (noodig) is, maar d-iarmede is volstrekt niet betoogd, dat deze kennis ook het kind aaneehoden moet worden, m. a. w. dat zij kinderbost is. Voor velen is zulk een betoog echter overbodig. Zoo sltchts aangetoond kan worden, dat zekere kennis voor volwassenen nuttig is, behoort zij tot de «nuttige kundig heden", die de lagere school heeft aan te brengen, en de zaak is in orde. Aan deze redeceering ligt (bewust of onbewust) de beschouwing ten grondslag, dat_ kinderen en volwassenen in psychisch opzicht gelijken zijn, en het is hiertegen vooral, dat bezwaar gemaakt moet worden. Waar het zenuwstelsel van kind en vol wassene vrij wat in bouw verschillen, daar kan, gegeven het enge verband tusschen de toes'anden van het zenuwstelsel en psychi sche uitingen, van zulk een gelijkheid geen sprake zijn, daar is die gelijkheid een bloote fictie, d e geen invloed mag hebben op de keuze der leerstof. Lsers'of voor de lagere school moet gekozen worden, niet op grond van het feit, dat v >lwassenen daar behoefte aan hebben, maar enkel en alleen hierom, dat zij behoort tot den kring der kinderlijke ervaring (belangstelling), en vaa wetsbe palingen kan dit niet gezeg l worden, zoodat deze geen leerstof mogen zijn. Ze zouden slechts ballast wezen, meer niet,. Is alzoo het voorstel van De Maasbode, zopals het daar ligt, beslist af te wijzen, een andere vraag is, of de bedoeling van het voorstel voor de lagere school van be teekenis is, of deze dus in den geest van het voorstel werken kan, zonder tot ver keerde midielen haar toevlucht te moeten nemen. Die bedoeling nu is niets anders dan een betere naleving der wetsbepalingen, en daartoe heeft ook de lagere school voor te bereiden ; haar doel toch is »moreele vor ming", en deze omvat naleving der wets bepalingen. Op welke wjjze dan die voorbereiding heeft te geschieden? Niet door de massa leerstof, waaronder de school van heden al zucht, te vergrooten, niet door leerstof te behandelen, die, buiten het kinderleven liggende, door het kind rooit toegepast wordt, maar wel, door het kind te gewennen aan het opvolgen van zekere regels, die, steu nende op de ethica, het volgen van de ethische wetten vergemakkelijken. Daar mede heeft het huisgezin aan te vangen, daarin behoort de school te volgen en vol te houden, en dan zal het kind later, wanneer het bij het herhalingsonderwijs, in de prak tijk des levens zelf, of in de vakvereeniging bekend wordt met de voornaamste wets bepalingen, die wetsbepalingen gewillig naleven, in het belang van individu en maatschappij ! En nu moge het waar zijn, dat, gelijk De Maasbode opmerkt, door kennis van de voornaamste wetsbepalingen"in het leerplan op te nemen, vrij wat onverteerbare ballast uit andere leervakken geschrapt kan worden, het zal wel weinig betoog behoeven, dat hierdoor het kwaad der onverteerbare leer stof slechts verplaatst wordt ; dat het in school blijft voortwoekeren, ten koste van haar opvoedenden arbeid. En daarom, wel beperking der leerstof, maar niet door n ieu we op te nemen, al heet die nog zoo practisch. Dat ware achteruitgang! W. A. W. MOLL. Lage politiek. Onder het opschrift Bitter tegengevallen schrijft De Standaard : «.Niets is ons zoo bitter tegengevallen als de houding van de heeren unieker c. s. bij de eindstemming. Dat het mogelijk ij gebleken dat een man als Mr. Drucker, op een oogenblik dat. het stond : voor de wettige Rageering van het land, of voor het Cami'évan Verweer, dat openlijk tegen die R'jgeering in opstand was, geëindigd is met de zijde van de stakers te kiezen, is ons onbegrijpelijk. Het is zoo, hij heeft het een dag te voren kras en duidelijk uitgesproken, dat de opstand tegen het Gezag misdadig was. Maar wat ter wereld geeft da*, als men een dag later tegen het Gezag eu voor de aanranders van dat Gezag kiest? Dit staat toch vast: Wie zelf tegen de Straf wetnovelle sttmde, kon niets anders willen noch wenschen, dan dat de geheele Kamer evenzoo deed. Het was derhalve de wensch en de wil van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl